FIGURANT IN FILMSTAB! Doodelijk ongeluk te Bloemendaal. De geboorte van het moderne tooverlintMerijntje Gijzen Schijn en werkelijkheid. De sirene loeit: „aftoeteren!" roode lichtjes gloeien overal in de studio aan. Een nieuwe opname gaat beginnen, signalen worden met behulp van telefoon, luidspreker en microfoon gewisseld tusschen de „set" en den daarbuiten staanden klankwagen, waarin de geluidstechnici zetelen, de camera is klaar en na ontelbare pogingen juist ingesteld, alles is in orde, en onder doodsche stilte herhaalt Piet Bron in zijn rol van „De Kruik", den strooper in het te verfilmen boek „Merijntje Gijzen's Jeugd", voor de dertigste maal de zelfde zinnen. Piet Bron als strooper de Kruik met Merijntje Gijzen (Marcel Krobs). Het wordt lichtelijk vervelend; wij, figuran ten, zijn het allang beu, en Piet Bron, die in zijn pakje van matroos, dat hij volgens het boek in deze scène moet dragen, staat te transpireeren; heeft er waarschijnlijk ook al dik z'n bekomst van, maar hij laat het niet merken, en staat met onbewogen gelaat en engelengeduld gereed om voor de 31ste maal aan den pseudo-officier-van-justitie te her halen, dat de wet bewijzen eischt, om hem van moord te kunnen betichten. Dit „bewijzen" dat in Brabanitsch dialect moet Worden uitge sproken en met sterken klemtoon, levert ech ter telkens opnieuw bezwaren op, zoodat de voortreffelijke acteur, die Piet Bron is, op ver zoek van den schepper van „Merijntje Gij- zen", den schrijver A. M. de Jong, zijn ziel in lijdzaamheid bezit, en wanneer de sirene op nieuw heeft geloeid, met frisschen moed voor den 31sten en daarna voor den 32sten keer met klem aan den „Officier" om recht en bewijzen vraagt. Bediend door vaardige handen ratelen op de „brug" de groote Jupiterlampen en floepen aan en uitde chef-belichter blaast op z'n scheidsrechtersfluitje, kappers loopen af en aan, om bezweete gezichten af te drogen en op te kalefateren, de regisseur Gerron, in de in ternationale filmwereld algemeen bekend onder den naam van „Pappie", wandelt in den vollen omvang van z'n gewicht (figuurlijk; maar ook letterlijk!) rond en buldert gemoe delijk aanwijzingen; de cameraman Parkas bestijgt den camerawagen, beoordeelt de be lichting en kijkt door donkere glaasjes die aan touwtjes om z'n hals bengelen; in den luidspreker, die met den klankwagen in ver binding staat, weerklinkt de stem van den geluidsingenieur; de „scriptgirl" (soort op name-secretaresse; die het draaiboek han teert), geeft nog een paar aanwijzingen, dan begint de sirene weer te loeien en opnieuw gloeien de roode lampjes overal aan, bevelen weerklinken, doodsche stilte valt een jonge man komt naar voren, een zwart bord in de hand, waarop nummer van scene en opname vermeld staan deze nummers herhaalt het jongmensch met luider stemme, de camera's fotografeeren bord en stem, dan geeft de jon gen met 'n eindje hout een klap onder tegen het bord, en eindelijk begint een nieuwe op name.... Wij zijn dan in Loet C. Barnstijn's Haag- sche Filmstad en filmen „Merijntje Gijzen". „Wij", dat zijn de medespelenden acteurs en figuranten, regisseur „pappie" Gerron en camera-man Akoes Farkas, de chef van de belichting, geluidsingenieurs, enfin het heele legercorps, dat de gewone entourage vormt bij het draaien van een klankfilm. Maar de hoofdpersoon temidden van dit heterogene gezelschap is ditmaal geen ge vierde filmster, geen min of meer beroemde diva met platina-blonde haren, smachtende of rollende oogen en een donkere stem, het is ook geen mannelijke filmheld, schoon als Apollo en Adonis in plus-fours of evening- dress, neen, niets van dit alles, de held van deze rolprent is een Brabantsch jochie van een jaar of tien, een vlasblond inboorlingetje van het schoone dorp Hoogstraeten aan de Belgi sche grens, en tot voor twee weken voor de wereld een even groote onbekende als alle Brabantsche knaapjes van zijn leeftijd, voor wier wel en wee gemeenlijk alleen de aller naaste omgeving eenige belangstelling pleegt te koesteren. Uit die sfeer van betrekkelijke onverschillig heid is Marcel Krols, want onder dien naam staat Merijntje bij den Burg. Stand van zijn geboorteplaats ingeschreven, plotseling weg gehaald, na door A. M. De Jong ontdekt +e zijn als Merijntje-vertolker var. de Hoogstrae- tensche Rederijkerskamer, om in Filmstad in den feilen glans der Jupiter-lampen en1 der publieke belangstelling te worden ge plaatst. De overgang is groot: van de Brabantsche hei en de vrije natuur naar de hyper-kunstma tige atmosfeer van een moderne film-studio! Maar dit kwieke, pittige kereltje heeft zich al aardig aan deze vreemde omgeving aange past en speelt zijn rol met veel begrip en zon der een zweem van verlegenheid of boersche linkschheid. Gelukkig is Marcel een echt kind gebleven temidden van al dit film-gedoe, en holt hij, zoodra een opname is klaar geko men, weg, om met een kameraadje in het park van Filmstad te gaan knikkeren of stoeien. „Merijntje" wordt danig vertroeteld, en het doet koddig aan te zien, hoe men dit boeren jochie vlijtig z'n „klumpkes" nadraagt, wanneer hij op kousevoeten naar buiten holt, als ware hij een prinsje van den bloede! Maar elke dag vertraging zou groote schade opleveren, zoodat er zorgvuldig gewaakt wordt over de gezondheid van dit nieuwbakken versch uit de hei getrokken „filmsterretje". Wat wij, figuranten, met Marcel en de an dere hoofdrol-spelers gemeen hebben, is, be halve de permanente neiging tot overmatig transpireeren en het engelengeduld, een ge laat als of wij aan hardnekkige geelzucht lijden, met een leverkwaal-complicatie. Onze huidskleur is den ganschen dag van een onge zond oker-geel, waarop een oud-Indischman jaloersch zou kunnen zijn en dat niet omdat ons aller constitutie plotseling zooveel te wen- schen zou overlaten, maar wijl de felle glans der lampen dit nu eenmaal vereischt. Anders zouden wij immers op het filmlint naderhand rondwandelen als levende lijken. Het is dus de schmink,, die ons op de zonen en dochteren van het Hemelsche Rijk doet gelijken en de aanwezigen in de studio in twee helften verdeelt: de bleekgezichten en de geelgetinten, zij die niet en wèl „en scène" zijn. Dit alles doet even onwezenlijk aan als de eeuwige, modderzwarte sigaar in de mond hoeken van „Pappie" die echter nooit brandt (de sigaar, bedoel ik!), want rooken is in de studio's streng verboden en bijna zoo onwe zenlijk als de juffrouw, die in deze film zingt en zich daarbij aan den vleugel begeleidt, hoewel zij niet zingen kan, noch ooit heeft ge leerd het klavier op de juiste wijze te betim meren. Gezongen en piano gespeeld wordt er dan ook door een andere dame, wier zang en spel op een gramofoonplaat wordt vastgelegd, waarna eerstgenoemde schoone, een dochter van Jules Verstraeten, die in de film voor Anne speelt, aan het klavier plaats neemt en,, met Merijntje naast zich, tot in het oneindige een soort pantomine opvoert en met lippen en handen gebaart, alsof zij zingt en speelt en nochtans geen geluid voortbrengt. Want daar voor zorgt de gramofoonplaat, die evenzoovele malen tegelijkertijd wordt afgedraaid en in den treure hetzelfde slaapliedje af jengelt, tot dat iedereen er óf crazy van is geworden öf zich in de armen heeft geworpen van Klaas Vaak Ja, bar opwindend is dit alles bij lange na niet. Van den vonk der artistieke inspiratie, indien deze dan al ooit aanwezig mocht zijn geweest, blijft bij de medespelenden, tenge volge van de eindelooze herhalingen van bijna elk scènetje, gemeenlijk weinig over. Het op nemen van 'n film zou dan ook een vrij saaie aangelegenheid zijn, wanneer daar niet de massa-scènes waren, waarin behalve de hoofd rolspelers, minstens een vijftig of zestig figu ranten mededoen. Zoo was de apname van een R.K. Mis, waartoe een volledig kerkinterieur door archi tect Wegeriff was opgebouwd, een welkome afwisseling, maar de grootste verkwikking is toch wel het Carnaval, dat wij ietwat ontijdig en met de noodige gangmaking, o.a. van een heusch vat bier, waarvan wij weinig hebben overgelaten, vanmiddag en vanavond aan het vieren zijn. Wij, de figuranten, waarvan een deel uit alle hoeken en gaten van het Haagje is op gediept, hebben een voortreffelijk gelijkende Brabantsche kroeg tot onze beschikking ge kregen, waarin wij onze cinematografische Carnavalslusten op commando van „Pappie" kunnen botvieren. Een ouderwetsche tap kast, een derderangsch biljart ontbreken niet. De zaak is dus compleet, een uit drie man bestaand „orkest", waaronder natuurlijk een trekpiano-artiest, zóó van de straat opgepikt, heeft zich gezet en maakt een begin met het hartverheffende lied van „Marietje van Gin- neken, die kreeg er een kinneke.of daar omtrent. De pret kan beginnen en. wij staan, 70 man en vrouw sterk, gereed, om hand in hand op de maat van „Marietje van Gin- neken" een rondedans te beginnen, onder de bezielende leiding van „Pappie", die nu hij massa-regisseur is geworden, dictatoriale nei gingen heeft gekregen en druk gebarend met een imponeerende wandelknuppel, min of meer Hollandsch klinkende bastaard-vloe ken uitstoot en gemoedelijke verwenschingen uitstort over ons, onzinnig uitgedoste en toe getakelde figuranten. De groote camera-wegen voor massa-regie staat opgest^d, de heer Barnstijn, dus de baas van het spul, is op 'e hoog boven alles uit- steeknde regiseurskruk geklommen, waarvan daan hij het gansche tafreel prachtig overziet, serpentines kronkelen als kleurige slangen door het café-zaaltje, er mag, neen, er moet vanavond gerookt worden, om de rookerige atmosfeer zoo echt mogelijk te krijgen, kortom de feestelijke stemming is er werkelijk, mede dank zij het vat voortreffelijk bier. De scène is nu goed „ingelicht", d.w.z. dat de groote Jupiter-lampen, stuk voor stuk mooi gericht en op de juiste plaats staan. Het fluitje van den chef-belichten weerklinkt, camera-man en regisseurs bestudeeren het effect door hun donkere glaasjes, dan de ge bruikelijke bevelen: „Aftoeteren"„Toon klaar Camera?"Licht"Op name zooveel van scène zooveelen wij hossen naar. binnen in lange slierten, maken een ronde-dans vóór langs de camera, om daarna weêr uit de „set" te verdwijnen: het „orkest heeft inmiddels „Mieneke of Marietje van Ginneken" zachtkens om hals gebracht en er daarna plechtig het .zwijgen toe gedaan, alles is nu weer stil.een korte dialoog tus schen de „Kruik" en één der vrouwelijke feest- gaangsters vangt aan Dit herhaalt zich een keer of zes, en eerst wanneer wij zoowat zonder uitzondering onze tongen op ons schoeisel hebben bengelen van uitputting, is „Pappie" pas tevreden en wordt de definitieve opname gemaakt Dan is het inrukken enbetalen voor de figuranten, die dit terecht als een hoogst ge wichtige en nuttige bezigheid beschouwen En wanneer Gij dan nu nog weet, bioscoop- minnend lezer, dat in deze film den toeschou wer een Brabantsch landschap eerst in zomer tooi moet worden voorgezet, en later, met het oog op Carnaval, hetzelfde landschap in den winter, doch men moeilijk deze opname kon uitstellen tot het komend wintergetij, en hoe men deze moeilijkheid uit den weg heeft ge ruimd door eenvoudig op een plank van twee bij twee eMter een landschapje van miniatuur huisjes, boompjes en weggetjes te fabrieken, hetwelk men eerst fotografeerde als zomer landschap, daarna van de boompjes het loof afknipte, het geheel met poeiersuiker be strooide bij wijze van sneeuw en U dit in de bioscoop dan naderhand voorzet als „onver- valscht Brabant in den winte-" dan zult gij begrijpen, dat zoo ergens, het in de filmwe reld geldt: „Mundus vult decipi, decipiatur ergo!" (De wereld wil bedrogen worden, men bedriege haar dus Ik heb ook nog interessante ervaringen op gedaan, (doch nu niet als figurant), in den klankwagen, waar het geluid vordt gefotogra feerd, versterkt of verzwakt en gecontroleerd door de geluidsingenieurs, en met dezen auto, die een technisch wonder mag worden noemd, ben ik mee geweest naar Brabant voor het maken van buiten-opnamen, maar daarover in een volgend artikel. JAN VAN ZIJST. Spoorwegarbeider gedood. Bij station Vogelenzang is Dinsdagmorgen de 43-jarige W.» ge huwd en vader van 5 kinderen, door een trein overreden en gedood. Hij was werkzaam aan de spoorlijn onder Vogelenzang en ging opzij voor een trein, die van Leiden kwam. Toen deze voorbij was, wilde hij weer aan zijn werkzaamheden begin nen, waarbij hij door een trein uit Haarlem werd aangereden en op slag gedood. Provinciale Studiecommissie op Tuinbouwgebied. Ged. Staten schrijven aan Prov. Staten: In het bij Prov. Staten ingekomen adres met memorie van toelichting van de Voorloopige Commissie tot Propageering van het Plan Zeeman wordt de wenschelijkheid bepleit van instelling van een provinciale commissie tot bestudeering van den toestand op tuinbouw gebied in het Geestmer-ambacht. Bij de behandeling van de provinciale be grooting van inkomsten en uitgaven voor het dienstjaar 1936 hebben wij als onze zienswijze te kennen gegeven, dat in het algemeen, na de uitvoerige onderzoekingen, verricht door de Commissie-Minderhoud, het instellen van een nieuwe provinciale studie-commissie op land en tuinbouwgebied geen aanbeveling verdient, te minder, waar tegenwoordig onderscheidene organen van het Rijk zich reeds bezighouden met de grondige bestudeering van de toe standen in den land- en tuinbouw en van de mogelijkheden, welke tot verbetering van deze toestanden kunnen strekken. Onder de gegeven omstandigheden bestaat, naar het ons voorkomt, voor de instelling van een provinciale studie-commissie, als door adressante bedoeld, geen genoegzame aanlei ding Wij hebben intusschen, in aansluiting aan de onzerzijds aan Uwe Vergadering gedane toe zegging, dat wij zouden overwegen, of aan den economisch-technologischen dienst ook met betrekking tot den land- en tuinbouw een taak kan worden gegeven, aan genoemden dienst opdracht verstrekt ten aanzien van het door adressant bedoelde vraagstuk een onder zoek in te stellen en ons aangaande het resul taat daarvan te rapporteeren. Wij hebben daarbij als onzen wensch te kennen gegeven, dat te dezer zake contact wordt gezocht met de Centrale Cultuurtechnische Adviescommis sie. Wij geven aan Uwe Vergadering in over weging de ingekomen adressen voor kennis geving' aan te nemen. Hpf Jubileum der UtrecbtscKe WOENSDAG 24 JUNI 1936 Universiteit. Koningin en Prinses te Utrecht. In de R.-K. kerk; A. M. de Jong draagt als pastoor de H. Mis op, Aanbieding van gelukwenschen. Maandag bereikten de Utrechtsche feestelijk heden en plechtigheden hun hoogtepunt, in de plechtige herdenkingszitting in de dom kerk, welke werd bijgewoond door de koningin en prinses Juliana en die volgde op een van morgen gehouden bijeenkomst in de Pieters kerk waar de vertegenwoordigers van binnen- buitenlandsche universiteiten den Aca- demischen Senaat van Utrecht hun geluk wenschen kwamen aanbieden. Het was een overwegend hooggeleerd gezel schap, dat zich omstreeks tien uur in de Pie terskerk verzamelde. Wij zagen tal van hoog geplaatste autoriteiten uit alle deelen van het land, vertegenwoordigers van de regeering en van de provincie en gemeentelijke overheid. Dan waren er vele Nederlandsche Hoog leeraren als vertegenwoordigers der Neder landsche universiteiten en hoogescholen met hun dames en natuurlijk de dames der Utrechtsche hoogleeraren en tenslotte meer dan honderd vertegenwoordigers van univer siteiten en hoogescholen uit het buitenland, tientallen geleerden van naam uit alle deelen der wereld, die naar Utrecht waren gekomen om hun hulde te brengen aan de driehonderd jarige zuster-universiteit. Aan den ingang van de Pieterskerk fun geerden de Utrechtsche hoogleeraren prof. L. van Vuuren en prof. F. A. Vening Meinesz als ceremoniemeesters, die de gasten ont vingen en verwelkomden, waarna zij naar hun plaats werden geleid door een dertig orde commissarissen, studenten van Unitas, die de beide seremoniemeesters terzijde stonden. Inmiddels waren de Utrechtsche hoog leeraren in de senaatszaal van het universi teitsgebouw bijeengekomen, gekleed in zwart costuum waaroverheen de ambtstoga werd gedragen, die bij velen getooid was met de hun verleende decoraties groot-model. Te ruim tien uur vertrokken de leden van den senaat van de senaatszaal naar de Pieterskerk in plechtigen optocht, voorafge gaan door de beide pedellen in ambtsgewaad met keten en staf als teeken van hun ambte lijke waardigheid. Hierop volgden de hoog leeraren der faculteit van letteren en wijsbe geerte, zijnde de faculteit van den rector- magnificus, prof. Vollgraff, die als eerste hoog leeraar den stoet opende. Deze faculteit werd gevolgd door de hoog leeraren van de theologische faculteit, de faculteit der rechten, der geneeskunde, dei- wis- en natuurkunde en der veeartsenijkunde. Achter den Dom schreed de optocht der hoogleeraren door de Voetiusstraat naar de Pieterskerk, waar de aanwezigen zich van hun zitplaats verhieven toen de twee aan twee schrijdende leden van den senaat het kerk gebouw betraden. De reetor-magnificus, prof. Vollgraff, de secretaris van den Senaat prof. dr. J. M. Baart de la Faille en de vijf assessoren namen plaats aan een voor den preekstoel geplaatste tafel, terwijl de overige senaatsleden zich in de ban ken links en rechts van de preekstoel zetten. Orgeltonen klonken door de kerkruimte en hoog en ijl klonk het geluid van een enkele viool, die „In Babylone" inzette. Het was mevr. Vogelzang, echtgenoote van prof. Vogel zang, die deze vioolsolo ten gehoore bracht alvorens de rector-magnificus de plechtige zitting opende. Met een korte rede verwelkomde prof. dr. C. W. Vollgraff alle aanwezigen en in het bijzonder de vertegenwoordigers der buitenlandsche uni versiteiten. Prof. Vollgraff verleende vervolgens het eerst het woord aan den voorzitter van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, prof. dr. J. Huizinga. Rede van prof. Huizinga. Aan de rede van prof. Huizinga is het vol gende ontleend: De omstandigheid, dat uwe Universiteit voor het in ontvangst nemen van de gelukwen schen, die haar toestroomen van alom, deze voorvergadering heeft willen bestemmen, brengt voor de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 't verheugend gevolg mee, dat zij, als het centrale vertegenwoordigend lichaam der wetenschap in Nederland, de eerste mag zijn, die, bij monde van haren voorzitter, een gelukwensch aanbiedt. Ver heugend mag dit voor de Akademie heeten niet om een ij dele zucht naar den voorrang, maar om twee redenen van wezenlijker aard. De eerste is deze. Dit morgenuur vindt ons hier bijeen in een engere en hechtere gemeen schap dan die welke ons hedenmiddag wacht in de luisterrijke plechtigheid, die het hoofd punt vormt van uwe viering. Hier in deze zitting neemt voor een oogenblik de gemeen schap der wetenschap een zichtbaren vorm aan. Hier kan de gelukwensch, uit naam dei- va derlandsche wetenschap aan een harer voornaamste organen gebracht, warmer en inniger klinken en vollediger worden verstaan, dan straks het geval zou zijn. Ziedaar de eerste reden tot bijzondere 'vreugde, waarvan ik sprak. De andere is deze. De rangorde die de Koninklijke Akademie van Wetenschappen van Nederland, met al haar zusters uit den vreemde en alle universitei ten, naar het voorspel verwijst, sluit in, dat hier bij uw feest de wetenschap aan het woord komt voor het onderwijs. Wetenschap en on derwijs. De Universiteit dient beide. Een aka demie geldt alleen de eerste. Wetenschap en onderwijs. Die volgorde ligt opgesloten in het eerste artikel der Hooger Onderwijswet, dat de we tenschap als eerste doel van het hooger on derwijs erkent. Het is in ons vaderland niet overbodig, op de zelfstandige waarde en de hooge plaats der wetenschap telkens weer den nadruk te leg gen. Nederland met zijn ouden, sterken zin van verantwoordelijkheid voor volkswelzijn, is maar al te vaak geneigd, uit hoofde van die nationale deugd de beteekenis en de eischen der wetenschap als zoodanig te onderschat ten, ja: bijwijlen uit het oog te verliezen. En daarom is het een geluk, dat bij uw her denking de wetenschap eerder getuigt dan het onderwijs. Onze oudere universiteiten zijn uit een tijd, toen het begrip naar wetenschap en onder wijs nog niet geformuleerd was. De beide be grippen gingen voor het bewustzijn dier dragen in zekeren zin nog wederzijds in elkan der op. De hedendaagsche universiteit zal nog al tijd het best aan haar bestemming blijven beantwoorden, wanneer zij de scheiding dier beide begrippen niet te scherp doortrekt. De Universiteit van Utrecht heeft zulk een waar schuwing niet noodig. Wij kennen haar allen als een hoog geor ganiseerd en effectief werkend middelpunt van onderzoek en onderricht beide. Middel punt van geestelijke activiteit in dat aard rijkskundige middelpunt van ons vaderland zelf, vanwaar Christendom en beschaving over deze gewesten zijn uitgegaan. Na deze drie redevoeringen kregen de overige officieele vertegenwoordigers gelegenheid tot wensch, waarbij slechts korte woorden van gelukwensch werden gesproken. De secretaris van den Senaat,, prof. Baart de la Faille, las de namen der vertegenwoor digers op in alfabetische volgorde van de lan den, die zij vertegenwoordigden. De adressen, in totaal een kleine vijftig in getal, werden overhandigd aan den Rector- Magnificus, die aan het einde van de plech tigheid gevoelvolle woorden van dank sprak voor de overstelpende bewijzen van sympathie en hulde, die de Utrechtsche Universiteit op dezen dag had mogen ondervinden. Hiermede was de plechtigheid ten einde. Vervolgens werden gelukwenschen aange boden door prof. ir. G. Dlehl, namens alle in stellingen van hooger onderwijs in Nederland, dus ook namens alle andere Nederlandsche Universiteiten. Van de vele vertegenwoordigers der buiten landsche Universiteiten, die een adres van ge lukwensch kwamen aanbieden, hebben slechts drie het woord gevoerd en wel in alfabetische volgorde de vertegenwoordigers der universi teiten en hoogescholen in Duitschland, Frank rijk en Groot Brittannië. Prof. dr. Fr. Pri- trusky uit Bonn. prof. S. Charlety, uit Parijs en prof. G. N. Clark uit Oxford, Groote stoet door Utrecht's straten. Maandagmorgen zijn de lustrumfeesten ter gelegenheid van het derde eeuwfeest der Utrechtsche Universiteit in eigenlijken zir be gonnen met een triomfantelijken intocht van de honorair-leden en reünisten van het Utrechtsch Studenten Corps. Een buitengemeen groote stoet heeft zich. daarna door Utrecht's straten begeven, om in de aula van het universiteitsgebouw de plech tige opening van het lustrum bij te wonen. Voor het academisch gebouw bracht de stu denten weerbaarheid de eerbewijzen en onder het luiden van de domklokken betraden de reünisten het universiteitsgebouw. In de aula heeft de Rector Senatus Vetera- norum van het U. S. C„ de heer P. N. Drost, de reünisten welkom geheeten, waarna prof. dr. C. Winkler namens de reünisten een dankwoord sprak. Na afloop van de plechtigheid vereenigde men zich op de sociëteit P. H. R. M. aan het Janskerkhof. Plechtigheid in de Domkerk. Te ruim 2 uur begon in de kloostergang, waar de hoogleeraren en buitenlandsche gas ten het noenmaal gebruikt hadden, de opstel ling van den stoet van curatoren, professo ren en studenten, alsmede van de buitenland sche deputaties, die zich naar de Domkerk zou begeven voor de plechtige herdenking. Inmiddels naderden te twee uur precies de koninklijke auto's waarmee de Koningin en Prinses Juliana zich met haar gevolg van Het Loo naar Utrecht hadden begeven, de gemeentegrens van de Domstad, waar de voor- stelijke personen bij de Biltsche forten ver welkomd werden door den burgemeester van Utrecht, mr. dr. G. A. W. Ter Pelkwijk. Bij aankomst van den koninklijken stoet bij Paushuize, den zetel van den commissaris der Koningin, werden de hooge gasten ontvangen door den Commissaris der Koningin en mevr. Bosch van Rosenthal. In de groote zaal van Paushuize had nog een kleine plechtigheid plaats. Hier waren o.a. aanwezig de voorzitter van het Universi teitsfonds mr. A. Baron van Heemstra en de heeren prof. Kernkamp, mr. Weller, jhr. mr. Van de Poll, mr. van Zinnicq Bergmann, jhr. mr. de Brauw, dr. Jannink, ds. jhr. Martens van Sevenhoven, jhr. mr. Quarles van Ufford, jhr. mr. van Rijckevorsel, jhr. mr. Reuchlin en jhr. mr. Sandberg van Leuvenum. Met enkele eerbiedige woorden bood baron van Heemstra de Koningin namens het Uni versiteitsfonds het Gedenkboek der Univer siteit aan. De Koningin antwoordde hierop: „Mijnheer de voorzitter, voor de woorden, waarin u mij het gedenkboek der universiteit hebt aangeboden, betuig ik u mijn bijzonderen dank. Ik aanvaard het gaarne en spreek de hoop uit, dat de toekomst nog vele schoone bladzijden aan den inhoud moge toevoegen." Hierna begaven Koningin en Prinses en de overige aanwezigen zich naar de brug voor Paushuize om den plechtigen stoet van hoog leeraren en studenten te zien voorbijtrekken. Receptie van den Senaat. Op P. H. R. M. hield de Senaat een receptie, die door honderden werd bezocht. Daar ook werd Boudewijn, (de heer M. van Gend) de pe del van het U. S. C. gehuldigd, aan wie de eere-medaille, verbonden aan de orde van Oranje Nassau in zilver werd toegekend. In de plechtige zitting van den Academi- schen Senaat hebben dr. H. Th, s' Jacob en prof. Vollgraff, na/mens allen, die onderschei den werden, dank aan de Koningin uitge sproken. In de avonduren heeft het gemeentebestuur in 't Centraal Museum zijn gasten ontvangen. (Zie ook elders in dit nummer). Disconto verlaagd. De Bank van Frankrijk heeft het disconto van 6 tot 5% verlaagd. Geldleeningen Noord-Holland. Van 190.000 en 467.000. Ged. Staten van Noord-Holland stellen aan de Prov. Staten voor geldleeningen aan te gaan om bedragen van 190.000 en 467.000 te verkrijgen, respectievelijk voor uitbreidings kosten van het Prov. Waterleidingbedrijf en voor de verdere uitvoering van het Westfrie- sche kanalenplan en verbetering van den vaarweg over het Alkmaardermeer. De rente zal hoogstens 5 pCt. bedragen. Pensioen Ged. Staten-leden. Wordt voortaan pas verleend op 65-jarigen leeftijd. Bij de wet van 9 Januari 1936 zijn bepalingen vastegesteld betreffende het verleenen van wachtgeld en ouderdomspensioen aan oud leden van Gedeputeerde Staten en van pen sioen aan weduwen en weezen van leden en oud-leden van Gedeouteerde Staten Daar de op dit stuk bestaande provinciale regelinpen van Noord-Holland hnr>^n> mmp'-aken' geven dan genoemde wet toelaat, dienen deze vóór 1 October 1936 te worden herzien. De beteekenis van de wijziging is in hoofd zaak deze, dat met eerbiediging van ver kregen rechten ten aanzien van hen, die reeds langeren tijd lid van het college zijn geweest voortaan eerst bij het bereiken van den vijf en zestigjarigen leeftijd ouderdomspensioen zal kunnen worden genoten, terwijl bij een vroeger eindigen van het lidmaatschau slechts op een afloopend wachtgeld gedurende ten het aanbieden van hun adressen van geluk- hoogste drie jaren aanspraak zal bestaan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 7