Binnen twaalf uur... FEUILLETON (Wordt vervolgd^ - 12 uur I De nooit verflauwende belangstelling voor de ruitertjes in den klokketoren van het Waaggebouw op de Kaasmarkt te Alkmaar, die nog steeds de bewondering van iederen bezoeker trekken Parasols als beschutting tegen den regen tijdens de wedstrijden op den tweeden dag der Henley-regatta De Hertog van Kent, die Zaterdag in het Stedelijk Museum te Amsterdam de tentoonstelling van Engelsche Kunst geopend heeft, in den tuin van de Engelsche legatie te den Haag. V.l.n.r.: Hertog van Kent, lady Montgomery en de Engelsche gezant sir Hubert Montgomery Gouden kaasdragers. Twee getrouwen van de Alkmaarsche Kaasmarkt, J. Zaadnoordijk De aankomst van het eerste passagiersvliegtuig van den (links) en J. Volkers vierden Vrijdag hun 50-jarig jubileum als kaasdrager luchtd.enst op^het Bromma b,j Stockholm Dr. P. van Regteren Altena, die als No. 1 geplaatst is op de voordracht voor de benoeming tot lid van den Hoogen Raad Prof. Jean Piccard heeft in Amerika een doorzichtige ballon geconstru eerd, die zeven pond instrumenten kan meevoeren en tot een hoogte van 15 mijl kan stijgen Naar het Engelsch bewerkt door 3. VAN DER SLUYS. (Nadruk verboden), 13) Dertien minuten over tijd rolde trein 5 uur 18 uit Londen het station binnen. Toen hij stilstond, rende een gejaagd drukdoende man langs den trein en liet zich in een com partiment neervallen. Het was dat, waarin de ras-Londenaar en de geagiteerd# da me zaten. De man met den paardenkop toonde minder haast. Hij rookte rustig zijn sigaret op, gooide het stompje weg en wandelde naar het eerste-klas gedeelte. Een groot en breed hoofd kwam uit een raampje en keek hem aan. „Hier is geen plaats", kondigde het groote en breede hoofd aan. Het behoorde aan den imposanten mijnheer. Er zaten maar twee andere reizigers in het bewuste compartiment en die keken elkaar aan. Het resultaat van de bemoeiingen van den dikken heer was, dat de man met het paar dengezicht plotseling stilstond, ofschoon hij tot nu toe geen speciale aandacht juist aan dit compartiment had gewijd. „Er schijnt me nog plaats genoeg te zijn", merkte hij op. „Ik drukte mij misschienwelmin of meer in overdrachtelijken zin uit," lichtte de groote mijnheer onbeschaamd toe. „Wat wilt u daarmee zeggen?" viel de an der met gefronste wenkbrauwen uit. Het op treden van den man in de coupé stond hem niet bepaald aan. Practisch gesproken werd hem te kennen gegeven, dat zijn aanwezig heid ongewenscht was, hetgeen hem prikkelde om juist hier in te stappen. En zonder een antwoord op zijn vraag af te wachten, werkte hij zich naar binnen, met een gemompeld, Pardon". Thans was het de dikke mijnheer die boos keek. Maar te midden hunner wederzij dsche boosheid was er een kort oogenblik nau welijks meer dan een flits dat zij ver zoend leken. Er vonkte iets tusschen hen, en toen was het verdwenen. „De trein is laat", begon de nieuwe passa gier de conversatie, zich speciaal tot de jon gere leden van het gezelschap richtend. „Ja, bijna een kwartier" antwoordde Freddy. „Vóór Norwich moesten we een poos wach ten; er stond een signaal onveilig of zooiets". „Juist" knikte de ander. „Het ziet er een beetje onweersachtig uit." „Ex-g", meende Freddy. Het gesprek scheen den dikken mijnheer niet te behagen. Hij stond op, ging uit den trein en keek het perron af. Opeens draaide hij zijn hoofd om en richtte zijn blik naar den anderen kant. Iets had blijkbaar zijn aandacht getrokken. En dat was niet de donder, ofschoon het aan den ho rizon begon te rommelen. Hij stond onbe weeglijk, den hals gerekt en kwam toen weer het compartiment binnen. Hij glimlachte nu en droeg eveneens zijn deel in het gesprek bij over de weersgesteld heid. „Ja, het is zeker onweersachtig" bevestigde hij. „Het zou me niet verwonderen, als er straks een flinke dondei-bui speciaal in dezen trein losbarst." „Waarom?" flapte Freddy uit, meer nieuws gierig dan tactvol. „Het is die opgewonden oude dame", legde de dikke mijnheer uit. Toen ik daarnet bui ten stond, hoorde ik haar weer als een beze tene te keer gaan. Dat loopt nog uit op een zenuwtoeval of zooiets". De man met het naardengezicht kon. on danks zijn blijkbaren afkeer van den man, die hem den toegang had willen beletten, niet nalaten een vraag te stellen. „Waarover windt zij zich zoo op?" infor meerde hij. De dikke mijnheer was kennelijk verheugd dat de ander bijdraaide. „Ze maakte zich over stuur over een lasti- gen, onbeschoften Londenaar", deelde hij gretig mede. „Ik geloof dat er al eenige on- aangenaamheden tusschen hen zijn gerezen in Liverpool Street, hoewel ik niet weet, waar het over ging. Zij probeerde hem te vermijden maar toen ze van compartiment verwisselde, liep hij haar achterna. Sindsdien schijnt hij haar leven te verbitteren". „Nu natuurlijk liep hij haar achterna", merkte de passagier uit Norwich op". Als menschen toonen, dat ze niet op je gezelschap gesteld zijn, dan doe je zooiets, nietwaar? Dat is de menschelijke natuur!" „Dei'de-klas menschelijke natuur", pai'eerde de dikke mijnheer. „Is het uw bedoeling mij te beleedigen?" vroeg de man met den paardenkop, plotseling nijdig i-echtopzittend. En er was iets héél vieemd in zijn oogen. „Mijn waarde heer", verklaarde de dikke mijnheer waardig, „mag ik u verzoeken niet te vergeten dat er een heer aanwezig is," was de minzame repliek. Freddy kon het gevoel niet van zich af zetten, dat deze redetwist er geen van de ge wone, toevallige soort was. Het scheen hem een discussie toe van menschen, die met alle geweld ruzie willen maken, die het zich voor genomen hebben. De atmosfeer werd meer en meer geladen. En terwijl Freddy in spanning wachtte, wat de volgende strategische beweging der strijd- voerende partijen zou zijn, ontdekte hij op eens, dat hem tot nu toe ondei'bewust. ver ontrustte in het paardengezicht. Van onder ruige, borstelige wenkbx-auwen keken twee lichte stippen hem aan, twee borende licht puntjes, die hem zochten, hem bedreigden met iets onheilspellends. „Wilt u een sigaret, Miss Leveridge?" Hij hoorde zichzelf die vraag stellen, ver baasd dat hij nog zijn stem meester was. Ze keek hem aan. Nu hielden die oogen onder die borsteilige wenkbrauwen opeens op hem te benauwen. Zij schenen hun dreiging te verliezen. Maar zijn voorhoofd was klam. Hij vroeg zich af, of Miss Leveridge het merkte... „Ja, graag". Toen ze zich voorovei'boog om van zijn sigarettenaansteker gebruik te maken, zei ze gedempt: „Het is hier warm, vindt u niet?" Was het als een verontschuldiging van zijn klamme voorhoofd bedoeld?" „Erg wai-m", antwoordde hij. En impulsief voegde hij er bij: „Waarom gaat u niet mee in de gang om daar te rooken?" „Neen, ik blijf hier", antwoordde ze. „Maar ik zou willen dat u ging rooken in den corri dor." Hij keek haar rustig en onbevangen aan. „Het spijt me miss, Leverigde, maar ik kan niet aan uw vei'zoek voldoen", zeide hij zacht. Hij wilde dat ze geglimlacht zou hebben. Haar dat deed zij niet. Met een ernstige uit drukking in de oogen gaf ze zijn blik terug en leunde toen weer achterover in haar hoekje, om naar het schemerige landschap te staren. De donder rolde nu hai'der. Een bliksemflits zette het compartiment een oogenblik in een onnatuuidijk licht. De trein schoot in wilde vaart het onweer tegemoet en het onweer maakte zich gereed den trein te bespringen. In Freddy doemde vaag de vraag op waar zij waren. Hij had een gewaarwording of hij ieder begrip van tijd verloren had. Hoe lang was het geleden dat ze Norwich verlaten haddenhoeveel stations waren ze sinds dien gepasseerd? „Waar zijn we?" vroeg hij plotseling. Een angstgil antwoordde hem. Iemand trok aan de noodrem. IV. DE NOODREM. De oogenblikken, die op den schreeuw en het trekken aan de noodrem volgden, waren momenten van chaotische onthutsing en toen hij ze zich later voor den geest riep, was Fred- ry Reeve, niet in staat ze behoorlijk in zijn herinnering te ordenen. De trein minderde snel en heftig vaart. Remmen knarsten met gierend rumoer, maar het geluid werd ge smoord in 'n plotselingen donderslag. De rei zigers vlogen overeind drongen naar de por tieren en vulden de gangen, duwden elkaar weg, terwijl de eerste gil gevolgd werd door andere, afkomstig van menschen, die absoluut niet in gevaar verkeerden, maar zich verbeel den dat dit het geval moest zijn, wanneer er aan de noodrem getrokken werd. De dicht-opeengepakte drom bevond zich in de gang, naast het compai'timent, dat de geagiteerde oude dame, den ras-Londenaar en den ouden druktemaker, dit in Norwich was ingestapt, bevatte. Zij waren thans de eenigen die in deze coupé zaten en het was de oude dame die de noodrem in werking gebracht had, het eerst had gegild en daardoor den beweeglijken, drukdoenden man uit een ha zenslaapje gewekt scheen te hebben. De Londenaar keek boos bij het zien van de angstige gezichten, die zich naar binnen bo gen. De vi'ouw ging voort met gillen. Ze was heelemaal buiten zichzelf. „Wat is er gebeurd?" riep de gang in kooi'. Maar de oude dame was vooralsnog niet in staat tot het geven van een explicatie. Het eenige wat ze kon, was met een trillenden vinger naar den Londenaar wijzen en volhar den in haar gekrijsch. De drukke beweeglijke, oude man poogde haar te kalmeeren. Toen de Londenaar zich in een norsch zwijgen hulde, wendde het pu bliek zich tot hem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 8