Da ear van hat Sneeuwland
FEUILLETON
Adolf Hitler liet de Olympische dames-kam
pioenen speerwerpen aan zich voorstellen.
Rechts: Tilly Fleischer (gouden medaille); links
naast den Führer Louise Krüger (zilveren medaille)
naast haar Mar^a Kwasniewska (bronzen medaille)
De Belgische wielrenner Silveer Maes heeft den Tour de France gewonnen. De winnaar
in de bloemen bij zijn aankomst op de baan van Pare des Princes te Parijs
£eLVncS«l'1U,S Va" \Art'S" A® Amsterda™ «s verrijkt met een belangrijke zending
toekans of pepervreters, afkomstig uit Brazilië, die een sterke voorliefde hebben
voor Spaansche peper
De heer B. Ike, die be*
noemd is tot gemeente
secretaris van Noordwijk
De nieuwe burgemeester van Breda,
de heer B. W. Th. van Slobbe, oud
gouverneur van Curagao, is Maan
dag officieel in zijn functie geïnstal
leerd
Aandacht op de eivolle tribunes van het nieuwe stadion te Berlijn voor de
Olympische wedstrijden
Albornos, de Spaansche gezant te
Parijs, heeft zijn geloofsbrieven aan
president Lebrun overhandigd. De
gezant verlaat het Elysée
De schermwedstrijden der Olympische vijfkampers zijn Maandag in het Olympisch stadion te Berlijn
gehouden. De Duitscher Handrick (rechts) bestrijdt den Belg Mollet
door
JAMES OLIVER CURWOOD.
5)
Het waren uren van triomf, die Jan in het
agentshuis doorbracht. Gezeten op een kist,
met zijn rug tegen den muur, het hoofd ach
terover, de zwarte oogen stralend, terwijl zijn
lange lokken aan zijn gelaat een halfwilde
schoonheid verleenden, was hij voor de grim-
mig-uitziende mannen om hem heen méér
dan een koning. Zij luisterden, zonder zich te
bewegen, zonder een geluid te maken, en als
hij ophield, spraken en bewogen zij zich niet,
voordat hij zijn viool in de berenhuid had ge
wikkeld en terug was gekeerd naar John Cum
mins en de kleine Mélisse. Jan begreep het stil
zwijgen en nam het voor wat het beteekende
Het waren echter de bewoners der kleine
hut, die Jan het liefst voor zijn toehoorders
had, en het allerliefst speelde hij alleen voor
de kleine Mélisse.
Toen in het vroege voorjaar de tijd voor het
zetten der vallen en strikken aanbrak en de
wildernis honderden mijlen rondom den post
werd doorkruist door de sporen van de Cree en
Chippewayan pelsjagers, was Cummins soms
dagen achtereen afwezig, om de vriendschaps
banden met den post nauwer aan te halen en
overeenkomsten te sluiten aangaande de
nieuwe vangst, die een week of acht later ter
markt zou worden gebracht.
Het was een jaar van zware concurrentie
want de Réveillons, de Fransche mededingers
van de Compagnie, hadden tweehonderd mij
len meer Westelijk een post opgericht en het
gerucht ging dat zij zestig pond meel gaven
tegen de Compagnie veertig, en vier voet stol
tegen iederen yard van de Compagnie. Dit gaf
.Williams en zijn mannen aanleiding tot de
noodige werkzaamheid en de agent zelf begaf
zich in de wildernis. Mukee, de half-Cree,
ging naar zijn verspreide stamverwanten langs
den rand der wildernis en trachtte hen op te
wekken door welsprekende, nieuwe beloften
en woeste verwenschingen aan het adres dei-
indringers. De oude Per-ee, die nog een drup
pel Eskimobloed in zijn aderen had, trok ei-
stoutmoedig achter zijn honden op uit, naar
het kleine zwarte volkje, dat uit nog Noorde
lijker streken kwam, op jacht naar vossen en
naar half-verhongerde ijsberen, die door het
drijf ijs van het laatste voorjaar uit hun eigen
omgeving waren gesleept. De jonge Williams,
de zoon van den agent, ging Cummins achter
na en de overige mannen trokken Zuid- en
Oostwaarts.
Deze uittocht liet een hopelooze doodsch-
heid achter op den post. De ruiten der onver
warmde hutten waren met een dikke ijslaag
bedekt. In het kantoor van den agent was geen
leven te bespeuren. De honden waren weg en
iederen nacht kwamen de wolven en lynxen
dichterbij. Gedrukt door de algemeene verla
tenheid, bleven de weinige Indianen en de
halfbloed kinderen in hun hutten en de dikke,
luie Chippewayan vrouw van Williams hield
het magazijn der Compagnie zorgvuldig op
slot.
In deze stilte en doodschheid voelde Jan
Thoreau een nieuw en steeds toenemend geluk
in zich groeien. Voor hem was het geluid des
levens een harde, schrille klank; rust de
doode, polslooze rust der levenloosheid
schoonheid. Het gaf hem allerlei droomen en
deed zijn vingers nieuwe melodiën ontdekken
op zijn viool.
Dikwijls zond hij Maballa, de Indiaansche
vrouw, die voor Mélisse zorgde, naar de vrouw
van Williams, om een praatje met haar te ma
ken, zoodat hij veel alleen was met de baby.
In die uren wanneer de deur veilig gegren
deld was tegen de buitenwereld was het een
andere Jan Thoreau, die bij het kribje neder -
knielde Zijn gelaat straalde dan van een
grooten allesoverheerschenden hartstocht
dien hij mders verborg. Zijn mooie oogen
gloeiden an een verborgen vuur en hij fluis
terde hei kind liefkoozende deuntjes voor en
speelde zachtjes op zijn viool, terwijl hij ayn
zwartgelokt hoofd zoo diep voorovergebogen
hield, dat baby Mélisse haar gretige vingertjes
in zijn haar kon begraven.
„Ach, lief, klein blank engeltje!" riep hij
dan, als ze aan zijn haren trok en lag te
schoppen. ,,Ik hou zooveel van je ik hou
zooveel van je en ik zal altijd bij je blijven en
op den violon spelen! Ach, eens zal je een
groote, blanke engel zijn zooals zij!" Dan
placht hij te lachen en te kirren als een jonge
moeder, en te praten; want op die oogenblik-
ken was Jan Thoreau's tong even spraakzaam
als zijn viool.
Soms luisterde Mélisse, alsof ze de wonder
volle dingen verstond, die hij haar vertelde.
Dan lag ze op haar rug, met haar oogen op
hem gericht, de roode knuistjes om zijn strijk
stok geklemd, of een duim in het mondje ge
stoken. En hoe langer zij zoo met een ledigen
blik naar hem lag te staren, hoe meer Jan
overtuigd werd, dat ze hem begreep en dan werd
zijn stem zacht en innig en straalden zijn
oogen met een vochtigen glans, terwijl hij haar
de dingen vertelde,waarvoor John Cummins
een lief ding zou hebben gegeven, wanneer hij
ze had kunnen hooren.
„Den een of anderen dag zal je weten,
waarom het gebeurde, lieve Mélisse," fluister
de hij, zijn oogen zoo dicht bij haar brengend,
dat zij er onderzoekend haar vingertje stak.
,Dan zal je van Jan Thoreau houde..!"
Er waren andere uren, dat Jan niet praatte,
doch dat baby Mélisse tegen hem praatte, en
dit waren voor hem oogenblikken van nog
grooter vreugde. Als baby dan in haar kribje
lag te spartelen en te schoppen en grappige
geluidjes te maken, zat hij haar zwijgend op
zijn hurken gade te slaan, met het geluk en
den trots van een moeder-lynx in de eerste
onbeholpen, dartele sprongen van haar kroost.
Eens op een keer, toen Mélisse zich een
oogenblik uitstrekte en haar kleine armpjes
half naai hem uitstak terwiji zij tegen hem
lachte en kirde, uitte hij een blijden kreet,
drukte zijn gelaat, tegen het hare en deed, wat
hij tevoren nog niet had durven doen kuste
hij haar Dit scheen iets te zijn, dat de kleine
Mélisse verschrikte, want zij hief een ge
schrei aan. dat Jan in een hopelooze versla
genheid naar Mabella deed ijlen. Het duurde
langen tijd, eer hij het weer waagde, haar te
kussen.
Gedurende deze weken van eenzaamheid op
den post kwam Jan tot de ontdekking van het
groote vraagstuk, voor hem zelf en John Cum
mins. In de laatste dagen der tweede week
bracht hij veel tijd door met aan den rand
der wildernis jacht te maken op rendieren,
opdat er overvloed van vleesch zou zijn, wan
neer de mannen en de honden terugkeerden.
Op een middag kwam hij vroeg thuis, terwijl
de bleeke zon nog aan den hemel stond, bela
den met het vleesch van een muskusdier. Toen
hij uit den zoom van het woud te voorschijn
trad, zijn tenger lichaam dubbel gevouwen
onder den zwaren last, wachtte hem een ver
schrikkelijk tooneel op de kleine open vlakte
van den post.
Op haar knieën, vóór hun hut, was Maballa
ijverig bezig de kleine, halfnaakte Mélisse in
de zachte sneeuw te rollen; ze deed haar
werk, zooals ze vast geloofde, op de trouwste,
deugdelijkste wijze. Met een gil wierp Jan zijn
vracht van zich af en vloog hij als een razende
op haar toe.
„Hemel je vermoordt vermoordt de
kleine Mélisse!" riep hij op schrillen toon,
terwijl hij het halfbevroren kind opraapte. Zij
ies niet een Indiaansch kind! Zij ies beschaafd
beschaafd!" en snel ijlde hij met haar de
hut binnen, de in stomme verbijstering vol
gende Maballa in het Cree een stroom van
verwenschingen toeslingerend.
Jan liet de rest van zijn muskusdier aan de
wolven en vossen over. Hij ging naar buiten,
in de sneeuw en vond nog een zestal andere
sneeuwkuilen, waarin de hulpelooze Mélisse
een verkillend bad genomen had. Hij sloeg
Maballa met steeds toenemende ontsteltenis
gade en herhaalde wel vijftig maal per dag:
„Mélisse ies niet Indiaansch kind! Zij ies
beschaafd zooab z ij!" En dan wees hij naar
het eenzame graf onder den beschermenden
spar.
Eindelijk geraakte Mabella in geestvervoe
ring, daar zij meende te begrijpen, wat Jan
bedoelde. Mélisse moest niet naar buiten ge
bracht worden, om in de sneeuw te worden
gerold; dus haalde zij de sneeuw naar binnen
en rolde deze over Mélisse heen!
Toen Jan dit ontdekte bracht zijn tong
zulke verschrikkelijke klanken voort en ver
trok zijn gelaat zich zoo woest, dat Maballa
begon te begrijpen, dat van nu af aan in het
geheel geen sneeuw, buitenshuis nóch bin
nenshuis, gebruikt mocht worden bij de licha
melijke ontwikkeling der kleine Mélisse.
Dit was het begin van het vraagstuk, dat
steeds in beteekenis toenam, en zich in al zijn
diepzinnigheid openbaarde op den dag vóórdat
Cummins uit de wildernis terugkeerde.
Een week lang had Maballa allerlei sluwe
toespelingen losgelaten op iets wondervols, dat
zfj met de halfbloed vrouw van den agent
bezig was voor baby te maken. Jan had vi
sioenenen van het een of ander prachtig
kleedingstuk, versierd met kralen en kleurig
band, dat de kleine Mélisse in eindelooze ver
rukking zou brengen. Den dag vóór Cummins'
thuiskomst kwam Jan terug van het hout
hakken en begaf hij zich naar de krib. Deze
was ledig. Maballa was verdwenen. Een plot
selinge angst deed hem sidderen tot in het
merg van zijn beenderen en hij vloog terug
naar de deur der hut, op het punt om den
naam der Indiaansjche vrouw uit te schreeu
wen.
Hij werd echter tegengehouden door een ge
luid voor Jan Thoreau het zachtste, liefe
lijkste geluid, dat er op de wereld bestond
en hij draaide zich om met de lenigheid van
een kat. Op de tafel lag, of liever stond, de
kleine Mélisse tegen hem te glimlachen en
grappige, vriendelijke geluidjes tegen hem te
maken. Ze stond rechtop, gebakerd in een
kistvormig voorwerp, waar alleen haar klein,
blank gezichtje uit kwam kijken en Jan be
greep opeens, dat dit Maballa's verrassing was.
Mélisse was gestoken in een Indiaansch draag-
kussen!
„Mélisse, ik zeg, jij zal geen Indiaansch kind
zijn!" riep hij, naar de tafel snellende. „Jij
bent beschaafd! Jij zal geen Indiaansch kind
zijn, al kwamen er ook twintigduizend duivels,
om Jan Thoreau te halen!"
En hij haalde haar uit haar gevangen te,
wierp het werk van Maballa's handen naar
b 'ten in de sneeuw en wachtte ongeduldig op
ce teiugkonist yanJohn Cummins.
Wordt vowfAg*®