"n rit lG£|ErO i»wt-,rtöfl
ISTlREBf 7"pREN *t
uNld RE.'E"-
De eer van het Sneeuwland
De burgeroorlog in Spanje.
FEUILLETON
N.da SenH, Olympisch kanvpioene 100 meter eegzwemmen, werd Maandagavond bij haar terugkeer in Amsterdam op De verdediging van San Sebastian tegen de nationalisten. Spaansche regeeringstroepen in vooruitgeschoven
enthousiaste wijze gehuldigd. Nida op de schouders van haar bewonderaars stelling rond de stad
Het opgespoten terrein aan de Duivendrechtsche Kade te
Amsterdam bij de Omval, waar het Amstel-station gebouwd
zal worden, vormt een welkome speelgelegenheid voor de
jeugd
Je tekst van Baron de Coubertin's woorden in markante
letters boven de hooiden der tienduizenden, die het stadion
te Berlijn tijdens de sluitingsplechtigheid van de Olympische
Spelen 1936 vulden
In de omgeving van Aragon worden
ernstigs gevechten tusschen regeerings
troepen en nationalisten gevoerd. Een
mitrailleur in actie
Na de uitbreiding van het restaurant
op Schiphol wordt thans de verkeers
toren op het vliegveld onder handen
genomen
De Nederlandsche zwemsters zijn Maandagavond uit Berlijn m ons land teruggekeerd. Op het station te Bentheim had een huldiging
plaats. V.l.n.r.Nida Sentf, Jopie Selbach, Tini Wagner, Willy den Ouden, mevr. Braun e«i Rie Mastenbroek
De Ronde van Oudenbosch, tevens geldend voor de
Nationale Wegkampioenschappen van den N.W.B.
voor 1936, is Maandag verreden. De renners in
actie
door
JAMES OLIVER CURWOOD.
17)
Met een verschrikten kreet tot de honden,
liep Jan terug; het span keerde om en volgde
hem in een verwarde bende. Toen stond hij
stil. Er steeg geen rook uit den wit-aarden
schoorsteen der kleine hut. Het eenige, kleine
raam was wit bevroren. Hij riep nog eens en
nog eens, doch hij ontving geen enkel levens-
teeken ten antwoord. Hij schoot tweemaal zijn
geweer af en wachtte, met de gewante hand
tegen den mond en de neusvleugels gedrukt.
Er kwam geen antwoord. Toen gaf hij de hoop
op, sloeg den weg in naar het Noorden en
gunde zijn honden geen rust voordat hij Lac
Bain had bereikt.
Half dood bereikte zijn span den post. Toen
hij stilhield voor het magazijn der Compagnie,
snelden Cummins en Williams naar buiten, om
hem tegemoet te gaan.
„De roode vlag waait boven de hut van
Langlois!" riep hij. „Ik heb geroepen en mijn
geweer afgevuurd. Daar is geen leven meer.
Langlois is dood!"
„Hemel!" kreunde Williams.
Zijn rood gezicht nam een vale tint aan en
hij bleef met zijn dikke handen in elkander
geklemd staan, terwijl Cummins zich met de
zorg voor de honden belastte en Jan het ma
gazijn binnen ging, om iets te eten.
Den volgenden dag keerden Mukee en Per-ee
naar den post terug, spoedig gevolgd door den
jongen Williams, die vervuld was van schrik
en afgrijzen. Hij had de pokken aangetroffen
onder de Crees van de Waterfound. lederen
dag nam de somberheid, die over Lac Bain
hing, toe. In het begin drong het nog niet
goed tot Jan door, en speelde hij nog steeds
op zijn viool en stoeide vroolijk met Mélisse. Hij
had de plaag van negentien jaar geleden niet
meegemaakt. Het meerendeel der anderen wel,
zelfs Mukee, die de jongste was van allen.
Jan wist niet, dat het de Roode Verschrik
king was, die kwam als een Nemesis, om de
bewoners van het uitgestrekte Noordland weg
te maaien, totdat zij nog geringer in aantal
waren dan die van de Sahara. Doch hij leerde
dit spoedig genoeg. In Februari waren de Crees
langs het Wollastonmeer zoo goed als uitge
roeid. Roode vlaggen kenmerkten het geheele
pad langs de Nelson. In de Westelijke wilder
nis vloog de dood van de eene hut naar de
andere. Omstreeks de helft der maand was
Lac Bain aan alle zijden door de pokken in
gesloten, behalve aan den Noordkant.
De vallenlinies van het station waren inge
kort geworden; nu werden zij geheel verlaten,
en de groote strijd nam een aanvang. Williams
verzamelde zijn mannen om zich heen en ver
telde hun, hoe bijna twintig jaar geleden die
zelfde strijd gestreden was. In een omtrek van
zestig mijlen rondom den post moest elke hut
en elke wigwam, waar een roode vlag boven
woei, bezocht worden en verbrand, wanneer
de bewoners dood waren. Het gevaar voor de
genen, die deze taak ondernamen, lag in de
wijze om er achter te komen, of er leven of
dood heerschte op deze plaatsen. Het was een
gevaarvolle zending. Zij, die gingen, moesten
een dood in het gelaat zien, waarvoor allen,
die naar desn ouden agent luisterden, vol af
grijzen terugdeinsden; evenwel, toen de op
roep kwam, antwoordden zij als één man.
Cummins en Jan nuttigden hun laatste
avondmaal te zamen, met Mélisse, die zich
verwonderde over hun zwijgzaamheid, tusschen
hen in. Toen het afgeloopen was, begaven zij
zich naar buiten.
„Mukee was niet in het magazijn," zei Cum
mins met een verstikte stem, Jan in de duis
ternis achter de hut tot stilstaan dwingend.
„Williams dacht, dat hij met zijn honden naar
het Zuiden was getrokken. Maar dat is niet
zoo. Ik zag hoe hij zich een uur voor zonson
dergang als een zieke hond in zijn hut sleepte.
Morgen zal er in Lac Bain een roode vlag
waaien."
Jan smoorde den scherpen kreet, die naar
zijn lippen rees.
„Ha, daar is een licht!" riep Cummins. „Het
is een pektoorts, die voor zijn deur staat te
branden."
Uit de richting van Mukee's hut klonk een
schrille, trillende kreet, de twee luisterenden
herkenden daarin de stem van den vader van
den halfbloed een kreet zonder woorden,
die zich verhief en uitstierf, telkens weer,, als
het gejank van een hond. In het duister van
den nacht flikkerden plotseling lichten, even
als jaren geleden, toen Cummins uit zijn hut
naar buiten was gewankeld met de tijding van
den dood der vrouw. In een plotselingen aan
val van schrik greep hij Jan bij den arm.
„De vlag is reeds opgehaald!" fluisterde hij
op heeschen toon. „Ga terug naar Mélisse. Er
is voor een maand voedsel in de hut en van
avond kan je het hout binnenhalen. Versper
de deur en doe het raam alleen open om te
luchten. Blijf in de hut met haar totdat
het gevaar voorbij is. Ga nul"
„Naar de roode vlaggen daar ga ik heen!"
riep Jan woest, zich uit Cummins' greep los
rukkend. „Jouw plaats is bij Mélisse!"
„Mijn plaats is bij de mannen."
„En de mijne dan?" vroeg Jan, zich strak
oprichtend.
„Een van ons beiden moet zich met haar
opsluiten," betoogde Cummins. „En dat moet
jij zijn." Zijn bleek gelaat glansde in de duis
ternis. „Jij bent dien nacht gekomen
omdat Mélisse er was. Er was iets, dat je
zond iets begrijp je? En van dat oogen-
blik af is zij den dood nog nooit nabij geweest
tot nu toe. Jij moet bij Mélisse blijven bij je
viool1
„Mélisse moet zelf kiezen," antwoordde Jan.
„We zullen de hut binnengaan, en degeen,
dien zij het eerst tegemoet gaat. begeeft zich
onder de roode vlaggen. De ander sluit zich
in de hut op, totdat de plaag voorbij is!"
Hij keerde zich snel naar de deur. Toen hij
deze opende, ging hij op zijde, om Cummins
het eerst binnen te laten gaan, doch achter
diens breeden rug deed hij vlug een sprong op
zijde, terwijl zijn oogen schitterden en een
glimlach zijn witte tanden deed glinsteren.
Zonder dat Cummins het zag, strekte hij zijn
armen uit naar Mélisse, die met de snaren van
zijn viool zat te spelen.
Dit had hij honderden malen gedaan en
Mélisse wist, wat het beteekende een kus,
en een vroolijk omhoog tillen tot halverwege
de zoldering. Ze sprong van haar kruk en
vloog hem tegemoet; doch in plaats van haar
boven zijn hoofd te heffen, drukte hij haar
dicht tegen zijn borst en verborg zijn gelaat
in haar zachte lokken. Triomfantelijk vestigde
hij zijn blik op Cummins.
„Op, Jan heel, heel hoog!" riep Mélisse.
Hij wierp haar in de hoogte, tot zij midden
in de lucht half omdraaide, kuste haar nog
eens, toen hij haar in zijn armen opving, en
zette haar daarna, gelukkig lachend, op den
rand der tafel neer.
„Ik ga in plaats van Cummins naar de zieke
Crees," zei Jan een half uur later tegen Wil
liams. ,.Nu de pokken ook in Lac Bain zijn
uitgebroken, moet hij bij Mélisse blijven."
HOOFDSTUK XIV.
Lang wachten.
Den volgenden morgen begaf Jan zich op
weg langs het oude pad naar de Hasabala. De
Crees waren vertrokken. Hij bracht een ge-
heelen dag door met de streek in Oostelijke en
Westelijke richting te doorzoeken, en vond
eindelijk oude sporen, die naar het Noorden
leidden.
„Ze zijn naar de Eskimo's gegaan," zei hij
in zichzelf. „Ha, Kazan wat beteekent dat?"
De leiderhond zette zich met een dreigend
gegrom neer, terwijl een eenzame figuur door
de sneeuw naar hem toe kwam strompelen.
Het was Croisset. Kreunend liet hij zich op de
slede neervallen.
„Ik ben ziek en uitgehongerd!" klaagde hij.
Drie dagen lang heb ik niets anders gehad dan
wat sneeuw en een rauwen rendiervogel!"
„Ziek!" riep Jan, een schrede terugdeinzende.
„Ja, ziek van een leege maag, en dit, en dat!"
Hij liet zijn onderarm zien, die in een Moedi
gen lap zat gewikkeld, en wees naar zijn hals,
waar het vel bij neerging. „Ii: ben tien dagen
uitgeweest met dat roode goed, dat je me ge
geven hebt en toen ik terugkwam, grijnsde me
de verschrikking aan van de nok van mijn
eigen hut! Ik trachtte binnen te komen, maar
mijn vrouw versperde de deur en dreigde me
dood te schieten, als ik niet terugging naar de
bosschen. Ik probeerde 's nachts door het raam
naar binnen te sluipen en toen overgoot ze
me met heet water. Ik bouwde een wigwam
aan den zoom van het woud en bleef daar
vijf dagen. Ik had geen lucifers en geen eten,
en toen ik dicht genoeg bij de hut kwam, om
haar dit toe te kunnen schreeuwen, hield ze
haar woord en zond ze door een spleet in de
deur een kogel op me af, die me een pint bloed
uit den arm deed verliezen!"
„Ik zal je eten geven," lachte Jan, zijn pak
openmakend. „Hoe lang heeft die roode vlag
daar gestaan?"
„Ik heb alle begrip van tijd verloren, maar
het kan evengoed twaalf dagen zijn als een
uur, en ik vrees, dat het den heelen winter zal
duren voordat hij naar beneden gehaald
wordt!"
„Dan is het geen pokken. Ga dat maar aan
je vrouw vertellen."
„Om doodgeschoten te worden voor mijn
moeite!" bromde Croisset, zoekende in het
vleesch en de biscuits. „Ik ben besloten om
naar Lac Bain te gaan, als je me tenminste
een paar lucifers wilt geven.
„Je bent een geluksvogel, Croisset. Geen
beter bewijs, dat ze oprecht van je houdt."
„Als geweerkogels, en heet water, en een
leege maag bewijzen daarvan zijn, dan houdt
ze geweldig veel van me, Jan Thoreau! Of
schoon ik niet geloof, dat het haar bedoeling
was, me te raken. Ze mikte zoo slecht."
Jan liet hem achter bij een flink vuur en
trok naar het Zuidwesten, om Langlois en zijn
hut te verbranden. De roode vlag wapperde
nog op de plaats, waar hij die eenige weken
te voren gezien had. De ramen waren nog
dikker bevroren. Toen hij stilstond, om te
luisteren, deed de stilte des doods, die er
heerschte, zijn hart sneller kloppen. Er viel
niet aan te twijfelen of Langlois lag dood In
zijn hut.
(Wordt vervol*<W'