De eer van het Sneeuwland Opening der haven van Enschede. Middagrust bij de tijgers m de Rotterdamsche diergaarde FEUILLETON De hawe» van Ewscfiede is Woensdag door minister van feidtfc de We officieel geopend. - Een overzicht tijdens het doorvaren van het fint door de salonboot .Vekrwe" Leden van jeugdluchtvaartclubs, die hun medewerking zullen De havenarbeiders van Bordeaux hebben geweigerd het vrachi- verleenen bij de opening van het vliegveld Ypenburg te Rijs- schjp Belle Isle te laden, daar het schip wapenen en munitie wijk Zaterdag a.s. tijdens de generale repetitie onder leiding yo0r Spanje aan boord zou hebben. Het schip aan de kade van den vlieger Asjes (links) te Bordeaux Vier bazuinen werden Woensdag ter gelegenheid van het 60-jerig bestaan van het tweede regiment veld-artillerie in de Frederikskazerne te den Haag door oud- en actieve officieren aan het muziekkorps van het regiment aan geboden Haile Selassie woonde deze week te Woking (Eng.) in de Shah Jehan moskee een plechtigheid ter zijner eer bij. De aankomst van den Abessynischen gast De nieuwe Gouverneur-Generaal van Ned. Indië, jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, is Woensdag met zijn gezin per trein uit den Haag naar Genua vertrokken om zich aldaar in te schepen. Bij aankomst aan het station rekent de nieuwe landvoogd met den kruier af De heer H. B. Peteri, voorzitter van het bestuur der tentoonstelling t Volle Profijt te Enschede tijdens zijn rede bij de opening der expositie door JAMES OLIVER CURWOOD. 25) Hij sprong van de slede en liep weer naast het span, het voortdurend aanzettend, totdat het in een hijgenden draf verviel, toen zij de keten bereikten, waarlangs Ledoq twee uur te voren de vreemdelingen zich naar Lac Bain had zien spoeden. „Houd stil," riep Mélisse, de eerste de beste gelegenheid aangrijpend om van de slede te krabbelen. „Je bent wreed voor de honden, Jan! Kijk eens naar hun bekken zie, hoe ze hijgen! Jan Thoreau, ik heb je nog nooit zoo zien jagen sinds dien avond, dat we achterna werden gezeten door de wolven uit de wilder nis „En heb je me ooit sneller zien loopen?" Hij zwoegde, en liet zich uitgeput op de slede val len. „Ik herinner mij maar één anderen keer." Hij haalde diep adem, de armen achteruit slaand, om zijn borstkas te verruimen. „Was het niet op dien avond, toen we de wolven achter ons hoorden huilen?" vroeg Mélisse. „Neen, dat was vele jaren geleden, ver weg in het Zuiden, toen ik hoorde, dat mijn kleine Mélisse lag te sterven aan de pokken." Mélisse ging dicht naast hem op de slede zitten, en wrong een van haar handjes een beetje verlegen in een zijner groote bruine handpalmen. „Vertel me er eens wat van, Jan." „Ik liep hard dat is alles." „Nu zou je zoo hard niet meer voor me loo pen zou je wel?" Hij keek haar stoutmoedig aan en zag, dat fle blos op haar wangen verbleekt was. „Nu liep ik ook hard voor je en je vond het niet eens prettig," antwoordde hij. „Dat bedoel ik niet." Ze keek naar hem op, en haar vingers sloten zich vaster om de zijne. „Een heelen tijd geleden jaren en jaren en jaren toen ben je uitgetrokken om de pok ken te bestrijden en er bijna door omgekomen, terwille van mij. Zou je zoo iets nu nog voor mij doen, Jan?" „Ik zou méér voor je doen, Mélisse." Twijfelend keek ze hem aan, met een onder zoekenden blik, alsof zij in zijn gelaat iets trachtte te ontdekken, wat zij uit zijn woorden niet kon opmaken. Langzaam stond hij op, haar met zich opheffende, en toen hij dit ge daan had, nam hij haar gelaat tusschen zijn beide handen en keek haar recht in de oogen. „Den een of anderen dag zal ik nog heel wat meer voor je doen dan dat, Mélisse, en dan „Wat?" vroeg ze, toen hij aarzelde. „Dan zal je erover kunnen oordeelen, of ik je nog even lief heb, als jaren en jaren gele den," eindigde hij, teeder haar woorden her halend. Er was iets in zijn stem, dat Mélisse deed zwijgen toen hij zich omwendde, om het tuig der honden aan te trekken; doch toen hij terugkwam en haar behaaglijk instopte op de slede, fluisterde ze: „Ik wou, dat je dat dan heel gauw deed, broer Jan!" HOOFDSTUK XIX. De nieuwe Agent en zijn Zoon. Ze gebruikten niet hun lunch op het pad doch bereikten den post nog juist op tijd voor het middagmaal. Jean de Gravois en Croisset kwamen hun uit het magazijn tegemoet. „Je hebt bezoek, Mélisse," riep Jean tegen Mélisse. „Twee heeren, die zoo juist uit Londen zijn gekomen met de laatste boot, en een van hen is nog jonger en knapper dan je eigen Jan Thoreau. Ze zitten in de hut op je te wachten, waar vader bezig is, het middagmaal voor hen klaar te maken en je te vertellen, hoe heerlijk jij de koffie zou hebben gezet, als je er geweest was." „Twee!" zei Jan, toen Mélisse hen verliet. „Wie zijn het?" „De nieuwe agent, Mr. Timothy Dixon, die zoo rood ziet, alsof hij de pokken heeft en nog dikker is dan een broedende visch! En zijn zoon, die voor zijn pleizier is meegekomen, zooals hij zegt; en ik geloof, dat dit er eentje is, die zal weten machtig te worden, waar hij zijn zinnen op gezet heeft, als hij hier lang blijft, Jan Thoreau; hij keek me een beetje al te brutaal naar mijn Iowaka, toen zij daar even in het magazijn kwam!" „Hemel!" lachte Jan, toen Gravois met een vreeselijke handbeweging de vier windstreken der aarde omvatte. „Neem je hem dat kwalijk, Jean? Ik verzeker je, dat ik telkens naar Iowaka kijk als ik daar maar eenigszins ge legenheid toe krijg!" „En is ze dat niet waard?" riep Jean ver rukt. „Iedere blik, dien je krijgen kunt, is je van harte gegund, Jan Thoreau, maar die vreemdeling ik zal hem levend villen en zouten, wanneer hij het nog eens waagt, op zulk een manier naar haar te kijken!" „Er is hier nog eens een vreemdeling ge weest," zei Croisset. „Weet je nog wel?" „Ja," zei Jan. Hij keek naar het witte kruis, dat stond op Mukee's graf aan den zoom van het woud, waar op late zomeravonden de schaduw van den grooten spar overheen viel. „En hij stierf." zei Jean de Gravois, zijn bruine handen in elkaar geklemd. „God vergeef me, maar ik haat die rooineks van over de zee." Croisset haalde de schouders op. Op Nelson House zijn er twee en twee aan de Wholdaia, en een Van Jan's lippen klonk een scherpe kreet. Toen Croisset naar hem toesnelde, stond hij tusschen zijn honden, zoo bleek als de dood, terwijl zijn zwarte oogen vuur schoten, alsof hij tegenover zich iets zag, dat hem met schrik vervulde. Toen Croisset zich, verschrikt over dien blik, omwendde, sprong Jean op Jan toe. „De hemel bewaar me. je hebt daar leelijk je hand verstuikt!" riep hij op schellen toon. „Als het w««r voorkomt, draai je slee dan om bij het achtereind in plaats van bij de punt, als je honden nog in het tuig staan!" Terwijl hij ijleed alsof hij naar Jan's hand keek, fluis terde hij er zacht bij„Je wou het hem toch niet vertellen?" Jan deed een poging om te lachen, toen Croisset kwam kijken, wat er gebeurd was „Wil jij voor de honden zorgen, Henri?" vroeg Jean. „Het is maar een onbeteekenende verstuiking van den pols, die Iowaka kan ge nezen met haar smeerseltje." Toen zij weggingen, Jan 't gelaat nog steeds zoo grauw als de sneeuw onder hun voeten, voegde Gravois erbij. „Je bent een dwaas, Jan Thoreau. Er is een heel gezelschap in jelui hut, kom jij dus maar bij ons eten." Jan greep hem bij den arm. „Ik zeg je, dat het niets te beteekenen heeft niets!" zei hij, zijn woorden van den vorigen dag in de hut herhalende. „Je bent een man. Je moet je ertegen verzetten en trachten het te vergeten. Niemand weer het behalve jij en ik." „Zal je nooit vertellen, wat je in de papie ren gelezen hebt?" riep Jan snel. „Zweer je dat?" „Ik zweer het!" „Goed," zei Jan zacht. „Dan zal Mélisse het nooit weten!" „Nooit!" zei Jean. Zijn donker gelaat werd met een vreugdeblos overtogen, toen Iowaka's lieve stem tot hem doordrong, een Cree wiege liedje zuigend in hun kleine hut. „Den een of anderen dag zal Mélisse daar in die hut ook zoo iets zingen; en dan zal dan voor jou zijn, Jan Thoreau, evenals mijn Iowaka nu voor mij zingt!" Een uur later begaf Jan zich langzaam over het open gedeelte naar de hut van Cummins. Toen hij een oogenblik voor de deur bleef staan, hoorde hij daarbinnen een lach klinken, die hem vreemd was, en toen hij de deur open de, om binnen te gaan, bleef hij verward en besluiteloos staan. Toen zij hem hoorde aan komen. was Mélisse opgestaan van de tafel; zijn blik ging snel van haar overbloosd gelaat naar den jongen man, die tegenover haar zat. Haar stem verried een zenuwachtig trillen, toen ze zei; „Mr. Dixon, dit is mijn broeder, Jan.." De vreemdeling stond op, en stak zijn hao4 uit. „Aangenaam kennis met je te maken, Cum mins." „Thoreau," verbeterde Jan bedaard, terwijl hij de uitgestoken hand greep. „Jan Thoreau." „O, neem mij niet kwalijk. Ik dacht Vra gend wendde hij zich tot Mélisse. De blos opi haar wangen werd nog donkerder, toen zij de borden en schotels begon weg te ruimen. „Er bestaat geen famileverwantschap tus schen ons," ging Jan voort; er was Iets. dat hem dwong, die woorden koel en duidelijk te spreken. „Maar sinds zij een kleine baby was, hebben we altijd onder hetzelfde dak ge woond, zoodat wij als broeder en zuster voor elkaar geworden zijn. „Miss Mélisse heeft mij verteld, hoe verba zend ge vanmorgen geloopen hebt," riep de- jonge Engelschman, licht blozend bij het zien van de verwarring van het meisje. „Ik wou. dat ik het gezien had!" „Daar zult u spoedig genoeg gelegenheid voor hebben," antwoordde Jan, geboeid door de openhartige wijze van optreden van den vreemdeling. Over een dag of veertien begin nen onze woudloopers hun tocht van den eenen jager naar den anderen." „En zouden ze me met zich mee willen nemen?" „U kunt met mij meegaan, wanneer u kunt loopen. Ik vertrek overmorgen." „Gaarne," zei Dixon, zich naar de deur be gevende. Mélisse liet hem heengaan, zonder het hoofd op te heffen. „Ik heb je eten voor je warm gehouden, Jan," zei ze op flauwen toon. „Waarom ben je niet eerder gekomen?" „Ik heb bij Gravois gegeten," antwoordde hij. ,Jean dacht, dat je niet voorbereid zoudt zijn op vijf personen, Mélisse, daarom nam ik zijn, uitnoodiging maar aan." (Wordt vervolgd,)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 8