Notities van een Grieksehe reis.
Het opgravingsgebied van Creta- In het
paleis van Koning Minos. Tripolitanië-
Door Dr. D. M. HOOGEVEEN.
DONDERDAG 17 SEPT. 1936
Postbeambte steelt geld uit
brieven.
Autobus in ravijn gestort.
De lunch wordt gebruikt in een vrij primi
tieve uitspanning: „La Belle Hélène". De trein,
die ons naar Tirijns zal voeren, staat aan 't
stationnetje al klaar. Daar we tot de eersten
behooren, kunnen we een leege coupé nemen
en een oogenblik genieten van de landelijke
middagrust, die hier heerscht: geluiden van
een paar spelende kinderen, watergeplas, kip-
pengeluiden, een verre zingende vogel maken
als 't ware de stilte hoorbaar; maar weldra is
de trein weer vol medetouristen, die over 't
geziene ernstig en druk napraten. Even latei-
staan we op den burcht van Tirijns, die den-
zelfden geest ademt als die van Mycéne: ook
hier die geweldige bouwsteenen. In het inte
rieur heeft men sporen van eenige luxe en
comfort gevonden; wandschilderingen, vloer
mozaïeken, badkamer enz. Aan de Oost- en de
Zuidzijde vindt men een soort galerij met berg
ruimten; op sommige plekken zijn de overi
gens ruwe wanden hiervan zoo glad alsof ze
gepolijst waren, hetgeen, volgens onzen gids,
veroorzaakt is, doordat het vee er aanhoudend
langs schuurde, wanneer het hier was onder
gebracht. Tirijns ligt dicht bij Nauplia. We
zien nu, hoe Heródotus ergens het land van
Tirijns en Nauplia in één adem kan noemen.
Boven op den burcht n.l. hebben we een prach
tig gezicht over de Argolische vlakte en we
zien duidelijk Nauplia liggen met den burcht-
berg en de zee. We zijn nu spoedig weer
„thuis" en ontvangen dan pas een brief, die
ons in Athene had moeten bereiken; men
moet voor de verzending wel een dag of zes
rekenen.
Groote vaten in het paleis van Minos.
Dan varen we weer „uitgestrekt als Odys
seus" verder en op den morgen van Zaterdag
18 April strekt zich Cretensische kust voor
onze blikken uit. We ankeren in de haven van
Candia of Herakleion. Omdat de oude haven
onvoldoende werd, heeft men een nieuwe aan
gelegd met machtige pieren. Op den achter
grond verheft zich de berg Ida, met sneeuw
blinkend op den top. De naam Minos van een
groot hotel springt ons reeds dadelijk in het
oog. We moeten even wachten op de kade,
want in de minder gefrequenteerde havenste
den schiet onze touring-office wel eens te
kort; het duurt niet lang en wanneer we het
Cretensische landschap doorrijden met het
doel: Cnossos, zien we, dat in de vruchtbare
vlakte het graan reeds wordt gemaaid in
April! We zijn reeds gewend aan het zien van
wijnstokken; olijfboomen en cypressen, maar
een windmolen hier verrast wel even. Bij het
opgravingsgebied is een keurig wachtgebouw-
tje waar zich de groepen kunnen vormen. Het
verheugt me dat we de flinke Frau Marika
(overigens een manwijf!) als gids krijgen.
Langs het sympathieke bronzen borstbeeld
van den Engelschen archaeoloog Sir Arthur
Evans, die jaren lang hier de opgravingen
heeft geleid, gaan we naar een schaduwrijke
plek, waar we ons naar welgevallen kunnen
neervlijen, terwijl Frau Marika ons sprookjes
gaat vertellen: van Zeus, die in zijn jeugd dooi
de geit Amalthéa hier op Creta werd gevoed.
Ook vertelt ze van de Phoenicische konings
dochter Europa, die door Zeus in stierenge
daante naar Creta werd ontvoerd. Van ko
ning Minos en diens kleinzoon ook Minos
geheeten voor wien het labyrint werd ge
bouwd. Machtig door zijn vloot was koning
Minos, die een tijdlang zelfs Athene schat
plichtig maakte. Hoeveel meer zeggen ons
zulke oude verhalen, wanneer men ze op de
plaats, waar ze thuis hooren, hoort vertellen
Natuurlijk komt ook Minos' dochter Ariadne
aan de beurt. Nadat Théseus, de held van At
tica de monsterlijke Minotaurus, die in 't la
byrint was opgesloten, had gedood, en door
Ariadne's hulp was gered, nam hij zijn wel
doenster, die den schoonen jongen held he
vig was gaan beminnen, met zich mee op de
terugreis. Hoe het afliep zeg ik hier liever
niet. Verder nog vertelt ze van Daedalus en
zijn zoon Icarus, de klassieke helden der
lucht, die met eigengemaakte vleugels het la
byrint uitvlogen. Ze vertelt van Idomeneus,
koning van Creta, die met de Grieken tegen
Troje optrok en die, toen hij op de thuisreis
door een storm werd overvallen, de onvoor
zichtige gelofte deed, dat hij aan den god van
de zee zou offeren, wat hem, in zijn vaderland
behouden teruggekeerd, het eerst zou tegen
komen: noodlottigerwijze was dit zijn eigen
zoon.
Wanneer we dan eindelijk tot de bezichti
ging overgaan, valt allereerst op ,dat dit pa
leis geen verdedigingsmuren heeft gehad; het
was geen brucht als in Mycene en Tirijns of
elders op 't Grieksehe vasteland, maar het
lag geheel open. Een koperen reus, Talos, liep
volgens de sage, dagelijks driemaal om het
eiland, om dit te bewaken, Sir Arthur heeft
met kennis van zaken veel gerestaureerd. Nu
mag men over zulke restauraties denken zoo
inen wil: een feit is, dat men een levendiger
indruk krijgt. cl:.n .wanneer men zich zelf alles
moet voorstellen en in werkelijkheid slechts
een massa steenen ziet liggen.
De vondsten door Evans gedaan leggen ge
tuigenis af van een betrekkelijk hoogen trap
van beschaving; geen wonder, dat Grieken
land een tijdlang onder den invloed heeft ge
staan van deze cultuur. Volgens onzen gids
moeten we zelfs op Creta de bakermat der
Europeesche cultuur zoeken. Het paleis van
Minos bestond uit tallooze vertrekken, in
hoofdzaak gegroepeerd om een groote binnen
plaats. Het was werkelijk een labyrint van
zalen, gangen, trapruimten, bergruimten met
groote vaten enz. Typeerend is de vorm der
zuilen: ze worden juist andersom dan bij de
Grieken naar onderen toe dunner de ééne
vorm accentueert meer het stevig vaststaan,
de andere meer het krachtig steunen. Opmer
kelijk zijn ook de wandschilderingen. Om ze
voor den ondergang te behoeden zijn de beste
in het museum ondergebracht. Een telkens
terugkeerend motief is de figuur van de twee
snijdende bijl, de labrys, het embleem van de
koninklijke macht; met dit woord wordt de
naam labyrint in verband gebracht. Ook ont
moeten we de afbeelding van twee opstaande
stierhorens. Aardig is een badkamer „waar
Koning Minos baadde". Zelfs waterclosets
ontbraken niet. Het theater, dat er zich be
vindt, is veel ouder dan de Grieksehe theaters
van Epidaurus, Athene, Deiphi enz. Lichame
lijk vermoeid, maar geestelijk gesterkt gaan
we terug langs den oerouden weg, die ook ko
ning Minos gebruikte. Hoewel de gids ons aan
beval hierlang te gaan, moeten we aan 't
einde ervan bemerken, dat we voor een geslo
ten hek komen. We verkiezen, in plaats van
terug te keeren, door eenige kreten uit te
stooten te pogen de aandacht der omwonen
den te trekken. Eindelijk komt een oude Cre-
tenser aan met een sleutel en worden we be
vrijd.
v's Middags bezoeken we behalve het post
kantoor en een bank het museum van Candia.
Ik moet, daar ik toevallig geen Grieksch geld
heb, in Duitsche marken een veel te dure
entree betalen: achteraf blijkt, dat ik de en
treebiljetten reeds in m'n zak had! Gelukkig
mtdek ik dit pas na afloop van 't museum-
'oezoek, zoodat het genot van de aanschou
wing der kostelijke kunstvoorwerpen en be
langrijke fresco's niet door een slecht humeur
is vergald. Intusschen kwam me toch even
de reputatie van onbetrouwbaarheid der oude
Cretensers in de gedachte.
In den namiddag zal op het vastgestelde uur
ons vertrek plaats hebben. Op dit uur verza
melt zich, zooals te doen gebruikelijk is, een
menschenmenigte op de dekken, edoch er
gebeurt niets. Dat wil zeggen: er gebeurt heel
wat: een hevig schroefgewentel, telkens onder
broken; nadrukkelijke uitroepen van officie
ren en manschappen; energieke gebaren; men
heeft blijkbaar te kampen met de krachtige
Noordenwind, die af en toe massa's zeewater
over de pier doet spatten en menige Creten-
ser, die er zich op bevindt, een ongewenschte
douche bezorgt. Eén der beide reuzenkabels
van de achtersteven knapt door de spanning
als een draadje door. Men gaat aan tafel, men
gaat op den gewonen tijd naar bed, maar nog
altijd Uggen we op dezelfde plaats in de haven,
's Nacht worden we wakker door het open
springen van een kastdeur, hetgeen blijkt ver
oorzaakt door den scheven stand van het
schip. De vloer van onze hut helt onrust
barend. Met moeite schieten we eenige klee-
ren aan en bereiken het dek. In één der gan
gen vraag ik een matroos, een oude zeerot,
hoe het gaat met het schip; waarop hij laco
niek zegt: „met welk schip?!" Bovengekomen
bemerken we, dat het nog steeds niet wil vlot
ten. maar er komt toch eenige gang in. We
sukkelen zoo langzamerhand de haven uit.
Lag het eilandje Dia maar nog wat dichter bij
de haven om wind en golven te breken! Ein
delijk herneemt alles zijn gewonen gang en
stevenen we over de woelige Cretensische Zee
door het nachtelijk duister naar Afrika. He:
Grieksehe grondgebied hebben we verlaten
naar we hopen, niet voorgoed.
Zondag 19 April. De stevige morgenwind vei
oorzaakt groote schuimkoppen op het donker
blauwe water. Aan bakboordzijde zien we eer
steile, eenzame rotskust eerst denken w<
reeds de kust van Afrika te zien, maar he
zijn nog de laatste uitloopers van Creta. Voor
dat we in Tripoli zijn moeten we nog twei
etmalen varen. De Middellandsche Zee heeL
hier op sommige plaatsen een diepte van meer
dan 3000 Meter. De sterke zeegang veroorzaakt
veel zeeziekte, zoodat de feestavond, die op 't
programma staat, niet door kan gaan.
Maandag 20 April. Bij gebrek aan beter be
zichtigen we de boot, die trouwens de moeite
van het bekijken wel waard is: de commando
brug met zijn vernuftige stuurinrichting, zijn
echopeilingsaparaat, zijn mogelijkheid om in
geval van een lek, de bepaalde ruimte af te
sluiten, zijn instrument om te controleeren of
er en waar brand is enz. Verder de keuken,
de voorraadkamers, de machinekamer enz.,
alles echt grootscheeps.
Op het einde van de reis werd een overzicht
gegeven van wat aan boord was gegeten en
gedronken: ik zal u de cijfers besparen,
het klinkt onsmakelijk.
Dinsdag 21 April 's morgens ligt de kust
van Tripolitanië met de stad Tripoli vóór ons.
De meerendeels witte, maar ook lichtblauwe
en beige gebouwen liggen in een eigenaardig
lichtgeel was hetgeen den indruk maakt
door woestijnzand veroorzaakt te worden.
Links in de verte een menigte afzonderlijk
staande palmboomen met hun regelmatige
decoratieve bladerenbundels. Aan wal geko
men zien we reeds menigen volbloedneger.Deze
schijnen eenige schuwheid aan den dag te
leggen voor mijn fototoestel of schuilt er
eenige berekening onder die „verlegenheid'"'
we maken dien dag een tocht naar Léptis
Magna. Het begin gaat door een groote oase,
Er bevindt zich namelijk vlak bij Tripoli, aan
den rand van de woestijn een oase,
die zich wel 12 K.M. langs de kust in de rich
ting van Leptis Magna uitstrekt.
Wat de bodem hier voortbrengt is te veel om
op te noemen: allerlei vruchten, granen,
groenten enz. De zegen van 't water komt in
dit regenarme land van onderen: overal zien
we de typische putten, gekenmerkt door
twee witte, evenwijdig loopende muurtjes,
die de spil, waaraan de katrol zit, dragen. Om
de velden loopen leemen muurtjes, waarop
cactussen groeien. Negers kameel-en, riet
hutten zien we bij ons niet alle dagen. De
autoweg door de Italianen aangelegd, is
uitstekend. Weldra gaat de rit door een on
herbergzaam, onbeschrijfelijk dor gebied,
waar woestijn en steppe elkaar afwisselen.
Slechts hier en daar ziet men een half onder
het zand gelegen hut of de schijn van een
dorpje. Men vraagt zich af, waar mensch en
dier van leven hier; wat zielig kleinvee graast
nog ijverig, waar men vrijwel niets dan
zand ziet. Soms komen we langs heuvels van
het puurste gegolfde woestijn zand, waarach
ter zich tot in de verste verten zandheu
vels uitstrekken. Even doemt aan de horizont
iets van de bergen van een woestijnplateau
op. Bij een kleine oase wordt de rit onder
broken, waarbij onze kiektoestellen goede
diensten bewijzen. Het begint intusschen al
aardig heet te worden, maar in de voortsui-
zende auto hebben we er geen last van.
Na een uur of vier snel rijden hebben we
Leptis Magna bereikt, de ruïnenstad, gelegen
dicht bij het aardige plaatsje Homs. Leptis
Magna bereikte zijn grootste bloei onder de
regeering van Keizer Septimius Sevérus, om
streeks 200 n. Chr. Deze Romeinsche keizer,
die er geboren was, verfraaide de stad met
prachtige bouwwerken. Later werd ze ver
woest, weer hersteld, opnieuw verwoest en op
den duur onder woestijnzand bedolven,
totdat de Italianen in 1920 begonnen de ruï
nen bloot te leggen. De opgravingen worden,
te oordeelen naar wat ik op dat gebied zag
verrichten, met de grootste zorg uitgevoerd.
Indrukwekkend is het groote marktplein met
de bazilica van Sevérus. In de badhuizen ziet
bootjes heeft nl. den storm getrotseerd. Ik
tracht duidelijk te maken, dat ik zulk een
tocht onverantwoordelijk vind: het geeft
nieis; men stapt in en wij volgen, ten
slotte, omdat we niet graag willen achterblij-
ren. Het nu volgende tochtje zullen we niet
ooedlg vergeten: mijn vrouw zeker jeug-
Ige overmoed heeft eerst nogal plezier in
geval; dit wordt echter spoedig minder,
i.nneer de eerste golven in de boot slaan
het zeewater ons bij de nek inloopt. Het
jotje wordt in ongewoon scheeve standen
ssmakt. Dan komen we buiten de haven:
iu wordt het pas goed meenens. We zit-
en gelaten af te wachten of Neptunus onze
lellas-reis roemloos zal doen eindigen dan
vel zal toestaan dat we het schip bereiken.
3ij het bliksemlicht zien we de machtige
golfruggen op ons aanstormen. Ik laat
liets merken van de gedachten, die mijn
irein doorkruisen: zal het bootje niet vol-
oopen, zal de machine niet onklaar worden,
zullen we niet omslaan?! Er is onder onze
mede-passagiers een heertje van 88 jaar: hoe
zal die straks bij de geweldige deining kun
nen overstappen op het platje onder aan
den valreep? Waarlijk, bij zulk noodweer
moest men aan wal blijven. Goddank is ieder
i' met de hulp van eenige matrozen tenslotte
•.an boord gekomen. Het eerste werk was
drooge kleeren aantrekken van onder tot bo
ven. Het tweede: eten. Het derde: dansen op
den uitgestelden feestavond. Aan den
eenen kant was het doorstane niet bevorder
lijk voor de goede stemming, aan den ande
ren kant gaf juist de vreugde dien anderen
dans te zijn ontsprongen, de noodige animo
voor déze. Daarbij kwam, dat de dansende
paren door de sterke deining nu eens in deze
dan weer in gene richting werden gestuwd,
hetgeen uitbundige vroolijkheid verwekte.
Zoo was ook op dezen dag eind goed, al goed.
Put hij Tripoli.
men nog de met marmer bekleede bassins,
die naar onze begrippen klein zijn. We moe
ten hierbij ook niet vergeten, dat het water
in. deze streken, zoowel nu is, als toen was:
een zeldzaam en kostbaar iets. Vele goede
stalen van Romeinsche kunst zijn opgedol
ven, welke deels nog ter plaatse zijn, deels
in een museum dicht bij den ingang van het
opgravingsterrein worden bewaard. Het be
zoek van de stad is vermoeiend, want enkele
deelen zijn een steengroeve gelijk. Gelukkig-
is de zee vlakbij, zoodat een koeltje voor de
noodige verfrissching zorgt. Na onzen terug
keer is er gelegenheid een ritje op een ka
meel te maken: het geeft een andere ge
waarwording zoo'n dier te berijden in deze
omgeving, dan bijv. op het strand van een of
andere vaderlandsche badplaats.
Boven sprak ik van dit regenarme land.
Wat we daar beleefd hebben, zou aan de
juistheid van dat epitheton doen twijfelen.
Reeds op het einde van onzen dagtoer vallen
de eerste regendroppen zeldzaam op 't
eind van April. Wanneer we dan op de kade
staan, gereed om weer naar ons schip terug
te keeren, gaat het harder en harder re
genen, zoodat besloten wordt even in de wa
gens te wachten tot de bui over is. Intus
schen wordt het weer onstuimig: massa's
water kletsen tegen de ruiten, de kruinen
der palmen aan de kade worden door den
storm door elkaar geschud, een fel onweer
barst los. We vinden het niet bepaald aan
lokkelijk om nu in een landingsbootje te
gaan varen. Tot overmaat van ramp ligt de
boot zelfs een heel eind in zee, ver buiten de
haven. Het wordt later en later. Eindelijk
klinkt het bevel: „Einsteigen!" Eén der witte
Aquarelschetsen door
Jongkind in Teyler.
Twee Hollandsche schildersnamen staan
als het ware aan den kop van twee hoofd
stukken der Europeesche moderne kunst:
Jongkind en Van Gogh. Twee ras-echte Hol
landers die buiten hun vaderland tot bloei
gekomen, door het land hunner vestiging
geannexeerd zijn en in het land van hun oor
sprong eerst na hun dood tot eere gebracht
werden.
Door beider leven loopt een tragische
draad. Dat van Van Gogh is alreeds tot een
„vie romancée" verwerkt, over Jongkind's
leven hangt de trieste sluier zijner onmaat
schappelijkheid. En desondanks bezorgde ook
van dezen de genialiteit hem een nog steeds
onbetwiste eereplaats in de kunsthistorie als
baanbreker eener nieuwe richting, die de na
tuur weer anders zag en vertolkte dan haar
tijdgenoten. Jongkind is in Frankrijk de
groote voorganger der neo-impressionisten en
plein-airschilders geworden en hij heeft
vooral in zijn aquarellen, met haast niets
aan middelen een luchtige kracht van uit
beelding ontwikkeld en een athmospherische
klaarheid bereikt, die onweerstaanbaar aan
trekkelijk en geniaal te gelijk zijn. Als men
hier het afgebeelde schetsje, dat niet veel
grooter dan een ansichtkaart is, bekijkt, en
bespeurt hoe daarop met slechts nerveuse
krabbels, kleurveegjes en krijttikjes, de
ruimte eener wereld is uitgedrukt, hoe har
monisch overal de accenten tussehen donker
en licht verdeeld staan en toe in al haar
schetsmatigheid er eigenlijk niets ontbreekt
noch iets te veel er op staat.... dan onder
gaat men de charme die van de schriftuur
van een groot meester uitgaat.
Voor den leek lijkt zooiets zoo gemakkelijk,
hij vindt het misschien slordig en meent al
spoedig dat hij het zóó ook wel kan.
Laat hij het maar eens probeeren en dan
eerlijk wezen als hij ziet wat hij ervan
heeft terecht gebracht want toen Jong
kind deze kleine aquarel maakte, was hij
de vijftig al gepasseerd en ihad reeds een rijk
en veelzijdig oeuvre achter zich. Wie teeke-
ningen lezen kan, ziet wel dat het werk van
een rijp artist, niet dat van een stuntelaar
is. Als men dat eenmaal heeft leeren zien,
dan gaat men van die dingen de meest
directe reactie van een kunstenaar
houden.
Over het leven van dezen sterk-emotio-
neelen kunstenaar willen wij het een en
ander navertellen, waardoor de belangstel
ling in zijn werk allicht gewekt wordt. Hij
werd in 1819 in Latrop in Overijsel in de buurt
van Denekamp geboren. Een net burgerge
zin de vader ambtenaar die dikwijls werd
overgeplaatst een rij broers en zusters
waarbij geen artistennaturen. Heel spoedig
verhuist het gezin naar Schiedam, waarheen
de vader bij de ontvangst der accijnsen
wordt overgeplaatst. Daar, en in Vlaardin-
gen brengt Jongkind zijn jeugd door. Hij
teekent was los en vast is en wil schilder
worden. De vader brengt hem naar Den
Haag bij den beroemden Schelfhout in de
leer. Jongkind zou nog veel beroemder wor
den. Hij werkt hard: Schelfhout had
plezier in hem en bezorgt hem een sub-
sidietje van Koning Willem II. Jongkind wil
naar Parijs, maar dat gaat zoo direct nog
niet. Dan boft hij. De graaf de Nieuwerkerke,
intendant voor schoone kunsten aan het
Fransche hof, zelf beeldhouwer, vriend van
prinses Mathilde en den keizer, bovendien
nog van Nederlandsche afstamming le
beau Batave noemden ze hem in Parijsche
hofkringen was toevallig juist naar Den
Haag gekomen voor de overdracht van zijn
cadeautje aan den Hollandschen koning.
Dat cadeautje was het ruiterstandbeeld van
Prins Willem den Zwijger, dat nu nog voor
het Paleis in het Noordeinde staat en juist
deze dagen door het juichend publiek om
geven wordt. Van Nieuwerkerke had dit
forsche beeld gemaakt en het den koning
aangeboden. Schelfhout was in Den Haag
aan het hof gaarne gezien: hij kwam dus
met den beeldhouwer spoedig in contact, die
op zijn beurt den schilder op zijn atelier
bezocht en met Jongkind kennis maakte. Van
het een kwam het ander en het eind was dat
Van Nieuwerkerke Jongkind mee naar Parijs
nam en hem bij Isabey een der grootsten
van zijn tijd een plaats op het atelier
bezorgde.
In 1846 arriveert Jongkind in Parijs; hij is
dan 27 jaar en de strijd om de existantie
kan beginnen.
Negen jaar arbeidt hij er ijverig en on
stuimig, vindt er waardeering, maar nog
geen officieele erkenning die wat oplevert.
Als hij in '55 op den Salon weer over het
hoofd gezien wordt en zelfs geen „mention
honorable" krijgt, ondanks de waardeering
van Isabey en anderen, wordt hij boos, pakt
zijn boeltje en vertrekt naar Holland. Dan
volgen er vijf zwarte jaren voor Jongkind.
Teleurgesteld en zonder verder, vertrouwen in
zichzelf gaat hij zich te buiten aan den
drank. Zijn Parijsche vrienden laten hem
niet, in den steek. Zij brengen een vrij groot
bedrag bij elkaar om al zijn schulden af te
betalen en één van hen, de schilder Cals,
zal hem uit Holland terughalen en krijgt
duizend frankjes mee om ook daar Jongkind's
eventueele schuldjes te regelen. Cals vindt
hem na lang zoeken in Rotterdam maar
Jongkind weigert aanvankelijk mee terug
te gaan. Doch Cals weet hem*te overreden
en de berucht geworden terugreis via Ant
werpen wordt aangevangen. Het verhaal van
die reis zou vermakelijk zijn als het geval
zelf niet zoo in-droevlg was. Geen enkel
kroegje werd door Jongkind ongemoeid ge
laten, telkens ontsnapte hij als hij een
kapelletje zag waar hij een ..petit verre" kon
pakken. En de arme Cals een doodfatsoen-
lijk man moest bij aankomst in Parijs,
zijn beschermeling in hoogst kennelijken
staat afleveren.
Kort daarna verschijnt in Jongkind's leven
de vrouw die een goede engel voor hem zou
blijken in de persoon van Madame Fesser, een
vrouw die zijn beteekenis als artist begre
pen had en zich zijn lot aantrok. Het zou
te ver voeren wilden wij alles memoreeren wat
de familie Fesser voor Jongkind geweest is.
Zijn leven is voortaan met dat der Fessers
verbonden. Hij hervat het werk en van on
geveer 1865 af komt ook het succes. Hij trekt
met haar zoon door Frankrijk, maakt in
'66 nog weer een uitstapje naar Rotterdam
en als in '70 de oorlog uitbreekt verlaat hij
met de familie Parijs en reist via Nantes
naar Nevers, waar de Fesser's een huis had
den. Uit die dagen is de aquarel die wij deze
week afbeeldden en die hij in Chabons (Isère)
signeerde. Een gelukkige en aan waardeering
rijke tijd volgt na den oorlog, tot in 1879 de
eerst verschijnselen van een „dérangement
cerebrale" zich vertoonen. Dan volgt een
periode van vallen en opstaan, waarin zijn
vrienden hem trouw ter zijde blijven en
daarin volharden tot zijn dood in 1891 toen
aan zijn, ondanks alles hoogst belangrijk
leven een einde kwam.
Misschien als mensch zwak, is Jongkind
als kunstenaar groot en belangrijk geweest
en heeft daardoor recht behouden op de be
wondering, die hem nog steeds en overal
ten deel valt.
J. H. D(E BOIS.
Brievenbesteller te Halfweg gearresteerd.
De politie te Halfweg heeft in samenwer
king met de marechaussée gearresteerd den
54-jarigen brievenbesteller G. C. K., wonende
te Zwanenburg. De man, die verdacht werd
van fraude, is door de vindingrijkheid van
de politie-ambtenaren in de val geloopen.
Reeds eenigen tijd werden bedragen aan
geld gemist uit brieven, die Geldersche arbei
ders, die in den oogsttijd in den Houtrakpol-
der werken, naar huis zonden. Op verzoek van
de marechaussée te Wezep stelde de politie te
Halfweg daarop een onderzoek in. Men liet
een der arbeiders een brief schrijven, waarin
een bankbiljet van f 10, waarvan het nummer
bekend was, benevens een gemerkte postzegel
werden gesloten. De brief werd gepost in een
brievenbus in den Houtrakpolder. Een mare
chaussée in burger ging nabij de brievenbus
zitten visschen, zoodat hij*»* kon constateeren
wie de bus lichtte. Toen K. de bus gelicht
had en de brief niet op het postkantoor aan
kwam. werd een huiszoeking bij den brieven
besteller verricht. Men trof den bewusten brief
in zijn woning aan, maar gesloten. De man
had 'waarschijnlijk argwaan gekregen. In den
brief was een biljet van f 10 en een postzegel
gesloten, echter niet dezelfde, die er tevoren
ingedaan waren. Deze bleken aanwezig te zijn
in de portefeuille van K. Zijn arrestatie volgde
en voor den duur van het onderzoek werd hij
ingesloten in de marechausséekazerne te Slo-
terdijk.
K., die reeds meer den 30 jaren te Halfweg
als brievenbesteller werkzaam is, stond bij
zijn superieuren goed aangeschreven en nooit
had men eenige verdenking tegen hem ge
koesterd. Hoelang hij de frauduleuze hande
lingen verricht heeft en welk bedrag zoodoen
de door hem is verduisterd, is nog niet uit het
onderzoek, dat nog wordt voortgezet, geble-
ken.
De brieven, waarin de arbeiders het geld
naar huis verstuurden, waren niet aangetee-
kend, wat natuurlijk een fout is. Men mag nu
eenmaal geen geld in een gewonen brief ver
zenden. Weliswaar gebeurt dit dikwijls op goed
vertrouwen, maar men ziet de gevolgen van
deze onvoorzichtigheid, wanneer er maar éen
oneerlijk postambtenaar is.
FAILLISSEMENTEN.
Uitgesproken faillissementen door de Arron-
dissements-Rechtbank te Haarlem op Dinsdag
15 September 1936.
A. G. Kruup, bloemist, wonende te Overveen,
gemeente Bloemendaal, Bloemendaalscheweg
267; curator: Mr. B. Slingenberg te Haarlem.
D. Schoone, stoker, wonende te Wormerveer,
Houtkade 16; curator: Mr. H. M. C. Dekhuy-
zen te Zaandam.
Jacob Wallage, Koedieflaan 4 te Heemstede;
curator: Mr. F. A. Davidson te Haarlem.
Rechter-Commissaris is in al deze faillisse
menten: Mr. J. H. P. E. Mijnssen te Haarlem.
Opgeheven wegens gebrek aan actief zijn
de volgende faillissementen:
J. H. Sieber, scheepsbouwer, wonende te
Zaandam, D. Doniastraat 80; curator: Mr. H.
M. C. Dekhuyzen te Zaandam.
L. Verpoorten, timmerman, wonende te
Haarlem, Nauwe Geldeloozepad 24; curator:
Mr. Silvain Groen te Haarlem.
Jac. Havik, melkhandelaar, wonende te
Westzaam, Middel; curator: Mr. J. H. van Gel
deren te Haarlem.
Op 8 September 1936 werd vernietigd op
grond van verzet het faillissement van:
Gerardus van Dorssen, manufaeturier, wo
nende te Haarlem, Leidschevaart 130; curator:
Mr. J. H. C. Slotemaker te Haarlem.
PROF. MR. AALBERSE TOT VOORZITTER
DER TWEEDE KAMER BENOEMD.
's-GRAVENHAGE, 16 September. Bij
Koninklijk Besluit van 16 September 1936 is
tot voorzitter van de Tweede Kamer der Sta
ten Generaal voor het tijdvak der tegenwoor
dige zitting benoemd prof. mr. P. J. M. Aal-
berse, minister van staat, lid van die Kamer.
12 gewonden.
PADANG SIDEMPOEAN, 12 Sept. (Aneta).
Nabij Naboendong en Padanglawas is een
autobus omgekanteld en in een diep ravijn
gestort. Twaalf inzittenden kregen zware
wonden. Het ongeluk gebeurde vermoedelijk,
doordat de bus slipte.
PURMEREND G.A.
Afdeeling eieren:
Aanvoer 85.000 eendeieren, prijs f 1,652,25.
70.000 kippeneieren.
70-80 K.G. f 4—4.80, 65-66 K.G. f 3.80—4'
63-64 K.G. f 3.70—3.85; 60-62 K.G. f 3,50—3.70:
58-59 K.G. f 3.50—3.65, 56-57 K.G. f 3.50—3.60,
53-55 K.G. f 3.10—3.35; 50-52 K.G. f 3—3.10,
45-49 K.G. f 2,50—2.90.