Montreal-Ottawa-Calgary. Natuurbescherming door het P.W. N. VLIELAND-VOGELLAND vV|f Drie dagen en twee nachten in den trein De provinciale duinterreinen worden prachtig verzorgd De surséance van Lakeman's bank. De terugtocht. V *2 Maannacht op de Hors. Koninklijk bezoek aan Rotterdam. En zoo waren we dan in Montreal, de hoofdstad van dit Dominion, al is Ottawa de residentie, de zetel van den Gouverneur. Wij beginnen met een bezoek aan een paar voor mannen van de Canadian Pacific Railway Company, die zoo verbazend veel gedaan heeft voor de opensluiting van dit land, niet alleen door het scheppen van afvoermogelijkheid voor de producten, maar ook door kolonisatie aan te moedigen en practisch uitvoerbaar te maken. Er is een tijd geweest, dat van valsche voorspiegelingen gesproken moest worden, maar dat is allang voorbij, vooral sedert een tweede spoorweg mij., de Canadian National Railways concurrentie is komen aandoen. Een mooi span. Er is vrijwel geen enkele kaart van Canada, waar alle spoorlijnen opstaan. Elk heeft zijn eigen spoorboekje en weet geen inlichtingen over den ander. Zoo sterk, dat op de kaart van de Can. National Railways alleen die natuurmonumenten zijn opgeteekend, die door lijnen van de Can. National bediend wor den en bijv. het wereldberoemde Banff park en Lake Louise op die kaarten niet zijn te vin den. Het gebouw van de Canadian Pacific heeft, geloof ik, acht verdiepingen, dat is hier niet veel. Elke verdieping honderd kamers, in een groot vierkant gebouwd. En dat noemen ze practisch! Liften genoeg, maar in die lange gangen geen enkele fiets, zelfs geen step. En dat op het einde van een hittegolf. Canadian Pacific weet veel, zoowat de helft, Canadian National een tweede helft en de rest hoorde ik van onzen zeer behulpzamen Consul Gene raal: Mr. Schuurman. En tusschen al die con ferenties telkens weer die merkwaardige stad; een paar groote gebouwen, bijna skyscrapers en daartusschen nog bij rijtjes oude 1 en 2 verdieping huizen uit den ouden tijd van Mont Royal. Maar in dat half oudbakken stadsbeeld een modern geregeld verkeer. Mas sa's auto's, overal haast éénrichting verkeer, door automatisch werkende lampen, drukke tramdiensten in bijzonder groote wagens, wat ook wel mag in een stad van een millioen in wonersop 10 millioen totale bevolking. Gauw over de toonbank gedineerd voor 45 cents, Amerikaansch keurig en lekker! En denzelfden avond door naar Ottawa. Wat is een bed toch een heerlijk ding na tien dagen kooi! Dan weer kantoren, maar nu regeerings- kantoren. Mij interesseerde vooral de dienst der Nationale parken, die bij binnenlandsche zaken is ondergebracht, om eens te vergelijken met onze Natuurmonumenten. De National Parks in Canada hebben per jaar een subsi die van twee en een half millioen dollar! And it pays, vertellen ze, het betaalt, door het ge weldige vreemdelingenverkeer, wat natuurlijk ook alweer alleen mogelijk is door grooteren opzet. Maar er valt wat te leeren. En ik krijg daar gelegenheid toe. Met introductie brieven, lectuur en foto's beladen verlaat ik de mooie en toch sober ingerichte gouverne mentsgebouwen. Nog juist tijd om een kijkje te nemen buiten de stad, waar een tiental golfclubs hun velden aaneengereid hebben lig gen en meren en verbreede rivieren tot zon nen en zwemmen nooden. En dan begint de groote reis! Drie dagen en twee nachten trein van haven tot Rotsgebergte. Ik reis colonist- class, emigrantenklasse om het eens goed mee te maken. We hebben alles bij ons, luchtma trassen, donsdekens enz., maar de uitgetrok ken dubbele zitbank ligt zoo lekker, dat de riem was losser en de overjas los omgeworpen voldoende zijn om den nacht in te gaan. En frisch wakker te worden als de juffrouw van één hoog achter ons al met een theeketel naar de» kachel in het achterste compartiment wandelt en onze buurman, een Chinees, den anderen kant uitgaat met tandenborstel en scheerkwast. Goede waschgelegenheden voor dames en heeren, nette W. C., kranen met ijswater en gewoon en de brandende kachel klaar om je spek te bakken of ander potje te koken. Een gezellige boel dus. Het gezelschap wisselt noga! in de drie dagen en van elk leer je weer een andere handigheid om het leven aangenaam te maken. En om wat van te hoo- ren over het leven hier. Het zijn meest kleine zakenlui, ambtenaartjes en vooral boeren en boerenknechts, die kolonistenklasse reizen, maar op de stations tref je ook veel toeristen, meest Amerikanen. Maar iedereen, die je spreekt is goed gemutst, 't Gaat goed, 't gaat beter. De oogst is slecht door de droogte, maar daarentegen zijn de prijzen stijgende. Een prettig volk. Menschen met fut en dus lust in het leven en dan vind je in een land met zóó veel mogelijkheden altijd wat goeds! Als het licht begint te worden sporen we door dennebosch, afgewisseld met witstammi- ge populieren en hier en daar berken. Niet zoo eventjes, zooals bij Baarn, maar telkens een paar uur lang zonder dat je iets anders ziet, behalve wat riviertjes en vooral meer tjes met glad spiegelend water. Hier en daar ligt wat hout, de rivieren liggen vol drijvende balken. Hier komt het hout voor millioenen lu cifers en het papier voor millioenen kranten vandaan. Dan komen wat verspreide boerde rijtjes, echte gemengde bedrijven allemaal, echter nog als open plekken in het geweldig uitgestrekte bosch. Tegen een uur of negen wordt het land wat heuvelachtig, rotsachtig 2elfs en steeds kaler tot overal fabrieks- schoorsteenen oprijzen. Wij naderen Sudbury, een der rijkste mijnstreken van de nieuwe we reld, waar onder andere negentiende van de wereldproductie aan nikkel vandaan komt en ook groote hoeveelheden koper en zink. Daar naast vormen platina en palladium een heel belangrijk uitvoerartikel en vooral met het oog daarop legt de Canadian National weer een nieuwe spoorlijn aan, een stuk Noordelij ker dan de onze, waar onlangs weer groote mijnvelden ontdekt zijn. In Sudbury overstap pen. Nieuw gezelschap. Jong en oud. Dit keer veel jong en al gauw zijn een paar boven kooien neergelaten en turnen een zestal jongens en meisjes als apen er over rond. En er wordt weer gekookt en gebakken, boven wordt bal gespeeld, beneden gekaart, er wordt wat gezongen, een gezellige bende. Ik loop den trein eens door naar den restauratiewagen. De eerste klasse wagens zijn haast net als de onze, de slaapwagens bijzonder keurig en luxueus ingericht, maar allemaal zulke saaie gezich ten, dat ik weer gezellig met mijn eerste klas kaartje bij de kolonisten ga zitten. Het is warm. O, neen, heet. Hittegolf, ik merk dat zoo niet, vooral als je den heelen dag toma tensap en melk kunt krijgen. En wat voor melk. Zoo krijg je ze in Holland maar zelden. Het gemiddelde vetgehalte schijnt hier tus schen 5 en 6 pCt. te liggen en dat is heel wat anders dan tusschen 3 en 4 zooals bij ons. Room kennen ze hier haast niet, bij koffie en zoo. De melk is vet genoeg. En wij sporen maar steeds weer door bos- schen en langs meertjes. En al dat land is uit stekend geschikt te maken voor gemengd be drijf zeggen de boeren naast mij. Eerst een dag sporen verder, bij Winnipeg in de buurt beginnen de reuze-akkers van het zuivere graanbedrijf, het geweldig uitgestrekte bijna vlakke prairieland. Maar eerst spoorden wij een heel eind langs Lake Superior, en werke lijk, zulke mooie rotskusten en zeegezichten zijn er zelfs aan de Riviera maar weinig te vinden. En.haast nergens menschen of dorpen. Overal wildernis! Op de prairie is de oogst al begonnen. Kolossale graansilo's staan bij ieder station. Deze provincie Manitoba heeft een 25 millioen hectaren goeden bouw grond, waarvan 15 millioen uitgegeven zijn voor ontginning; er is nog ruimte. Het ligt in het hart van Canada en heeft toch een eigen zeehaven, heel in het Noorden aan de Hudsonbaai. Tarwe is er de hoofdzaak, omdat de bodem stikstof rijk is, maar er gaan toch elk jaar een half millioen stuks slachtvee naar de abattoirs. En zoo is het ook in Saskatche wan en Alberta, de volgende provincies. Uit gestrekte vlakten met Hollandsch vee, Hol- landsche verten en Hollandsche lucht. Tot aan den horizont plots de bergen oprijzen. Het rotsgebergte. De speeltuin der naties. Het doel van onze reis! VAN DER SLEEN Het mag algemeen bekend worden geacht, dat de duinterreinen, welke de provincie Noord-Holland in bezit heeft, groote beteeke nis hebben als waterwinplaats ten behoeve der voorziening van een belangrijk deel der bevolking van Noord-Holland met uitnemend drink- en bedrijfswater. De belangrijke taak die het Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord-Holland in dat opzicht vervult, wordt duidelijk, als men weet, dat van de 21 gemeen ten op het vasteland van dit gewest er 104 ge heel en 4 ten deele door genoemd bedrijf wor den voorzien, terwijl tevens het eiland Marken daarbij is aangesloten. De provinciale duinterreinen zijn gelegen ten Noorden van hét Noordzeekanaal en vor men de bron voor het water, dat geleverd wordt alleen in dat gedeelte der provincie. Het terrein te Bergen heeft een oppervlakte van ruim 250 ha.; het aaneengesloten complex in de gemeenten Castricum, Egmond aan Zee en Egmond-Binnen beslaat 2720 ha. en het ge bied onder de gemeente Heemskerk ruim 300 ha. Alles tezamen dus een zeer uitgebreid be zit in handen van de Provinciale overheid. Het is niet de bedoeling hier verder uit te wijden over de beteekenis, die deze terreinen hebben ten aanzien van de drinkwatervoorzie ning, doch thans te wijzen op het groote cul- tureele belang, hetwelk deze bezittingen ook in ander opzicht hebben en wel voornamelijk als recreatie-oord voor de bevolking. Op de terreinen treft men behalve een jeugdherberg en een tweetal koloniehuizen, o.m. een zestal boerderijen aan. Deze boerde rijen zijn in de laatste jaren veel verbeterd en thans naar den eisch ingericht; er wordt uitsluitend t.b.c.-vrij vee gehouden, terwijl een viertal voorzien is van automatische veedrink bakken en kelders voor mestbewaring. Een passende beplanting om deze gebouwen draagt er toe bij, dat zij met het omringende land schap een goed geheel vormen. Ook bij den bouw der pompstations en de overige waterleidinggebouwen is er trouwens gestreefd naar zooveel mogelijk natuurlijke aanpassing bij de omgeving. Een mooi voor beeld daarvan is o.a. het Theehuis „Johanna's Hof" aan den Zeeweg te Bakkum. In het z.g. Bakkumsche duingebied Is een uitstekend geoutilleerd kampeerterrein. Het is voorzien van electrisch licht, waterleiding, toiletgebouwen, waschbakken, telefoon enz. en staat onder voortdurende bewaking. Ten einde zich een beeld te vormen van de mate, waarin van deze gelegenheid, om voor een gering bedrag van het buitenleven in deze aan natuurschoon zoo rijke streek te genieten, egbruik wordt gemaakt, zij vermeld, dat in 1935 het aantal „mankampdagen" ongeveer 65.000 heeft bedragen op een totaal aantal uitgereikte kampkaarten van rond 20.300, waarvan ruim 16.300 voor kampeerders, deel uitmakende van gezinnen of gezelschappen, welke minstens 7 etmalen achtereen kampeer den. Voorts toonen de cijfers aan, dat het aantal wandelaars zich ook in stijgende lijn beweegt Alleen voor het complex Castricum- Egmond werden in 1935 uitgegeven rond 54.700 dagkaarten, 1.650 maandkaarten en 90 jaar kaarten, geldig voor 1 volwassene met 2 kin deren beneden 14 jaar. 30 gezinskaarten, gel dig voor 5 personen, 290 ruiter-dagkaarten en 20 ruiter-jaarkaarten, terwijl voorts voor scho len en vereenigingen speciale vergunningen worden gegeven, die 700 leiders met 12.000 kin deren dat terrein deden bezoeken. Open oog voor natuurschoon Dat de provincie Noord-Holland voor dé re creatieve belangen een open oog heeft, moge ook uit het volgende blijken. Er wordt door de beheerders in alle opzich ten naar gestreefd om het duinlandschap zoo veel mogelijk aan schoonheid te doen winnen. Door het inbrengen van passende houtsoorten, het sparen van doorkijkjes, het verplegen van het bestaande bosch, het aanleggen van wan delwegen en -paden, alsmede het niet langer exploiteeren van den opstand als hakhout, hoopt men eenerzijds terug te winnen, het geen door een minder deskundige behandeling en konijnenvraat in de laatste decenniën ver loren is gegaan en anderzijds nieuwen luister aan het geheel bij te zetten. Bij den aanleg en het herstel van het bosch wordt zorg gedragen, dat op plaatsen, waar het loofhout overheerscht, voor den nieuwen aanleg wederom voornamelijk loofhoutsoorten worden geplant of uitgezaaid. Overal waar de grondgesteldheid zulks toe laat, wordt door bezaaiing nieuw bosch tot stand gebracht. Men gebruikt hier 700 a 800 kg. eikels per ha., aangevuld met zaden van boomsoorten, als vogelkers, lijsterbes, beuk. acacia, berk, els, meidoorn, duindoorn enz. Het uitzaaien direct op de standplaats heeft belangrijke voordeelen. Elke boom is dan in staat zijn natuurlijk wortelgestel te vormen en te behouden, terwijl een grootere selectie dan bij planten kan plaats hebben. De bodem wordt spoediger bedekt tegen zon en wind; de mensch behoeft hier slechts regelend op te treden om alles in goede banen te leiden. Op oude bouwlanden wordt een voorbouw van lu pinen en serradella toegepast, waarbij het gebruik van entstof loonend is gebleken om het gewas naar behooren te doen slagen. In het duinterrein „Bakkum" treft men veel naaldhout aan, met als hoofdhoutsoort de Oostenrijksche of Corsicaansche den, veelal gemengd met loofhout. Thans wordt in dit duinterrein als hoofdhoutsoort nog slechts de Oostenrijksche pijn (Pinus nigra austriacal aangeplant. Deze stevige duingroeier, die bij een goede verpleging tegen de zeewinden be stand is, leent zich bij uitstek voor de duinbe- bossching. Er wordt naar gestreefd om het voor de bebossching noodige plantsoen zooveel moge lijk op eigen kweekerijen die ook een be zoek overwaard zijn te kweeken. Men is dar n.l. verzekerd van afgeharde jonge planter met een voor de duinen bijzonder geschil-'' lang en vertakt wortelgestel. In werkverschaffing wordt thans over .een gedeelte van het bezit een uitgestrekt wandel wegennet aangelegd, waarbij er met veel zorg naar wordt gestreefd aan het landschap geen afbreuk te doen. Er zijn dan ook geen dam men, stijle taluds of zandbanen te zien. Te vens worden enkele honderden ha. duingrond verdeeld over het geheele bezit, omgespit en met allerlei houtgewassen beplant. Aanvanke lijk krijgt men den indruk, dat de terreinen welke bewerkt en bezet zijn met stroo tegen verstuiving, aan schoonheid hebben ingeboet, doch binnen enkele jaren zal op die plaatsen een bosch verrezen zijn, dat zich geheel aan past bij het landschap. De duinbebosscher moet het bosch vormen tot een natuurlijk ge heel, waaronder een milde schaduw-vegetatie en waarin een rijk en mooi dierenleven zich vormt en vestigt. Dat werkverschaffing en natuurbescher ming heel goed samen kunnen gaan, blijkt o.a. wel uit het in 1934 gereed gekomen duiri- meer, waarvan het uitkomende zand gebruikt is voor den aanleg van den provincialen weg van Bakkum naar Limmen. In en om dit meertje, dat een natte oppervlakte heeft van rond 5 ha., hebben de flora en fauna zich reeds dermate ontwikkeld, dat thans velen het voor een natuurlijk gevormd meer aanzien. Het voeren van de eenden en karpers is een geliefd vermaak voor het publiek. In de bestaande en aan te leggen bosschen worden drinkkolken gegraven ter bescherming en bevordering van den vogel- en wildstand. In de terreinen Castricum, Bakkum en Eg- mond is het. dank zij krachtige maatregelen, thans gelukt de konijnen vrijwel volkomen te doen verdwijnen en behoeven de jonge aan plantingen niet meer door kippengaasafras teringen te worden omgeven. Reeds thans kunnen wij, mede als gevolg van de uitroeiing der konijnen op deze gronden, een planten groei waarnemen, die het tot een genot maakt aldaar te vertoeven. Elke maand heeft het duin zijn bijzondere en aparte bekoring. De bloemenpracht is dik wijls overweldigend. Men lette eens op de bloeiende bramenstruiken, het geel en wit walstroo, het slangenkruid, de teunisbloem, het stalkruid enz. Voor vogelliefhebbers is het er ook een dorado. Het is van groote algemeene beteekenis, dat dit kostelijke bezit beheerd wordt op een wijze die de schoonheid ervan ten volle tot haar recht doet komen en aan duizenden gelegen heid biedt op gezonde manier ontspanning te zoeken. Voor de instandhouding van dit gebied, als mede voor de verfraaiing daarvan, heeft de bezitster zich belangrijke financieele offers te getroosten en het spreekt daarom vanzelf, dat van de bezoekers een vergoeding moet wor den gevraagd Die vergoeding is echter zoo laag gesteld, dat zij voor niemand een belet sel behoeft te vormen om er met volle teugen van de schoonheden der natuur te genieten. Helft der vorderingen kan mogelijk als verloren worden beschouwd. ENKHUIZEN. 23 Sept. In een circulaire aan de crediteuren in de surséance van beta ling van de N.V. Wed. S. Lakeman en Zonen te Enkhuizen, deelt de commissie belast met de behartiging van de belangen der gedupeer den o.m. mede, dat men geen overdreven ver wachtingen heeft te koesteren, want dat de activa zeer sterk zijn tegengevallen. Crediteuren zullen rekening hebben te hou den met de mogelijkheid dat aanmerkelijk meer dan de helft van hun vorderingen als verloren moet worden beschouwd. Het blijft regenen. We liggen lui languit in de tent te luisteren naar den regen, die een eentonige roffel op het tentdak trom melt. De lucht is egaal grijs, 't Ziet er niet bemoedigend uit. We zouden vanavond op breken en op de Hors overnachten. Maar dan komen we kletsnat daar aan, waar we bitter weinig voor voelen. Dus toch maar wachten, en vroeg opstaan? Terwijl we een rijstkorst uit onze panne tjes bikken smadelijk bewijs van het falen onzer kookkunst houdt de regen plotse ling op. De lucht breekt. Zware wolkenfor maties hangen boven de Kooi, dreigend maar wondermooi. Aan elk grassprietje hangt een zilver waterbolletje. Grijze nevels zweven bo ven het weidje en dikke droppels spatten met een harden plof op het tentdak, als de wind door de boomen gaat Maar 't is droog! Het huisje op de Hors. In allerijl worden de tenten afgebroken. Alles is doorweekt en het wordt een verve lend werkje. Leen komt eens kijken, en geeft ons gratis goeden raad en soms helpt hij nog een handje mee. Maar dan verdwijnt hij plotseling en even later zien we een oranje licht achter de kleine ruiten van het huisje gloeien -«y V v Dwergsterntje op het nest. Als we afscheid van hem komen nemen, zit hij rustig de krant te lezen, met de fok op. Verschrikt kijkt hij op, aks we binnen komen, als een klein kind, dat ergens op betrapt wordt. „Ja", zegt hij meewarig, „m'n oogen benne niet al te best meer, jongens voor dit werk, maar ze gaan ook al achtenvijftig jaar mee!" We zijn niet zoo goed, of we moeten eerst nog een kopje thee drinken. Daarom ver dween hij zooeven natuurlijk in allerijl. Maar dan is het ook hoog tijd, dat we gaan. Het is al over elven, en voor morgen staat er nog heel wat op het program. Bovendien zijn we nog lang niet op de Hors. Natuurlijk beloven we, gauw terug te zul len komen. Misschien in September al, als de trekvogels er zijn. En we meenen het ook werkelijk. Leen doet ons uitgeleide tot aan het hek. Een laatste handdruk, dan gaan we den nacht in. Wonderlijk, hoe je in een paar dagen iemand kunt gaan waardeeren. We zullen het genoegelijke gekeuvel en de phi- losofische bespiegelingen van dezen eenvou- digen vogelwachter werkelijk missen. Maar we zullen hem niet gauw vergeten. De maan gaat nog schuil achter dichte wolkenformaties. Maar het smalle fietspad is als een lichtend spoor in de duisternis. Er is hier trowens maar één weg, we kunnen dus moeilijk verdwalen. Boven de weiden roepen de tureluurtjes en scholeksters. Ver- n kijkje in Montreal et zijn twee- en meerverdiepingen huizen. der weg, van het Posthuiswad, komen de stemmen van wulpen, die daar voedsel zoe ken. Slapen die beesten dan nooit? Maar de nacht is ook veel te mooi om te slapen. Heer lijk frisch is de lucht, na den regen van van avond en we hebben geen oogenblik berouw, op dit late uur nog op pad te zijn gegaan. Spoedig staan we op de zeereep. 't Is „leeg water", zooals Leen voorspeld had en het strand lijkt heel berijdbaar. Moeizaam zeu len we de zwaar bepakte fietsen een eind door het mulle zand. De eerste dam wordt „genomen" en dan ligt een paar hon derd meter hard strand voor ons. Tot weer een nieuwe dam ons tot afstappen en hals brekende klauterpartijen dwingt. Dat gaat zoo een keer of wat, tot links van ons de duinen wijken. Nu ligt de wijde, verlaten Hors voor ons, met een breed, keihard strand. De stemmen der meeuwen achter ons worden vaag en onbestemd. Maar de scholeksters vergezellen ons, den ganschen eentonigen weg. Boven de branding roept een bontbekje, „wuu-iet". Een paar maal, hooren we groote sterns. Maar plotseling weerklinken de krijschen- le stemmen der vischdiefjes. We zijn de kolonie, en dus ook het huisje, genaderd. Tuist komt de maan achter de wolken flar- len te voorschijn en werpt een koud, bleek licht over het landschap. Als een donker -ilhouet staat daar het drenkelingenhuisje, het doel van onzen nachtelijken tocht. Weer volgt een sjouwpartij door het mulle zand. Wonderlijk helder is de maannacht. Onze lange, grijze schaduwen glijden met ons mee over het zilveren zand. Maar 't is ver over één, als we eindelijk op den omgang van het huisje staan. De wolken zijn weggedreven. De hemel is heel helder, met duizende sterren. Hier en daar drijft in het Oosten nog een enkele lang gerekte, transparante wolk. Boven ons schittert de Groote Beer, en rechts daarvan Casseiopeia. Daar tusschen staat, klein maar heel helder, de Poolster. We voelen ons heel klein en nietig op de wijde vlakte. Bevangen door den toover van den maannacht. We zouden ons de bewoners van een onbewoond eiland kunnen droomen. Trouwens, het naaste huis is hier minstens tien kilometer vandaan. Nog lang liggen we in onze dekens gerold, naar de stilte te luisteren. De stilte, die hoor baar, en bijna drukkend is. Zoo zeer zijn we haar ontwend, dat we dit bijna als iets on natuurlijks beschouwen, waarover we ons verbazen. Maar toch doet het weldadig aan, er naar te liggen luisteren, al voel je je heel klein en onbeduidend. Den volgenden morgen zijn we al vroeg uit de veeren. Dit in figuurlijken zin, want de houten planken van ihet huisje zijn een poover surrogaat voor een veeren bed. De zon straalt aan een strakblauwen hemel en terwijl een frissche bries ons door de haren blaast, peuzelen we op den omgang van het huisje gezeten, onze boterhammen op. Dan verdwijnt ik in de schuilhut, om de laatste uren te benutten, met het kieken van het dwergsterntje. Voor het laatst zit ik in de schuilhut, en wacht in spanning de komst van de ranke diertjes. Het geluk is mij gun stig en ik slaag er niet alleen in, den broe denden vogel te kieken, maar snap ook nog het mannetje, dat het jong een garnaal komt brengen. Je snapt niet waar de peuter het laat, maar zonder blikken of blozen slokt de dreumes een garnaal naar binnen, die minstens even lang is als hij zelf. Maar onze tijd is krap toegemeten. Terwijl Henke in de schuiltent blijft, sleep ik al vast een deel van de bagage naar de plaats, waar de boot waarschijnlijk zal landen. Maar als ik halfweg ben, zie ik deze al naderen en als ik eindelijk hijgend aan het water sta, is de schuit al vlak bij. In den looppas gaat het terug naar het huisje, om de rest van de bagage te halen, maar als we bij de schuit terug zijn, kijken de schippers verre van vriendelijk. Wat niet erg billijk is, want zelf hebben we er de meeste last van, daar we alle kans hebben, straks de boot naar den Helder te missen. We hebben wind en tij tegen, zoodat het elf uur slaat, als we door de Cocksdorp rijden. We hebben dus allen tijd..., om de boot van drie uur te halen. Maar Texel doet ons dien tegenslag wel dra vergeten. Boven de weidjes wankelt een aschgrauwe kiekendief. In de Roggesloot loo- pen tallooze scholeksters en grutto's, ture luurs en kemphaantjes te voedselen. En in Waal-en-Burg kunnen we de prachtige blan ke kluten bewonderen. Bovendien zitten we even later met fiets en al boven op een leege vrachtauto, zoodat we in het beste humeur ter wereld door Waal naar Oudeschild snor ren. Daar valt het wachten niet lang. De ha ven, met de tallooze kok- en zilvermeeuwen, de schilderachtige vissehersehepen, het pit toreske dorp, met huizen naar Zaanschen bouwtrant bieden ons afleiding genoeg. Voor we het weten, is het half drie en stoomen we de haven uit, uitgeleide gedaan door een krijschende meeuwenbende. Als een smalle, dunne strook ligt Texel daar tusschen lucht en golven. We passee- ren allerlei bekende plekjes, waar we vorige malen rondzwierven en beseffen heel diep, dat onze vacantie eigenlijk veel te kort was, en dat we dit jaar toch noodzakelijk nog eens naar Texel moeten. We hebben een stevigen tegenwind. Het Noord-Hollandsch Kanaal is saaier en een toniger dan ooit. Zelfs een viertal blanke lepelaars, die statig naar het Zwanenwater koersen, vermag ons dalend moreel niet te redden. Maar voor de tweede maal vandaag is het geluk met ons De bestuurder van een vracht auto, die leeg naar Haarlem gaat, laat zich vermurwen en neemt ons mee. Met een flink vaartje snorren we door Alkmaar, wuiven amikaal naar net uitgedoste kennissen, die heftig gechoqueerd naar de twee havelooze zwervers staren waar we ons „lekker niks van aantrekken" en voor we het weten, zijn we in Haarlem. Grijs van het stof uit de auto, stijf van het lange stil zitten, maar in de allerbeste stemming, komen we thuis. Moe, maar dik tevreden. En in September gaan we er naar de trekvogels kijken! KO ZWEERES. 'S-GRAVENHAGE, 23 September. Het ligt in het voornemen van H. M. de Koningin om vergezeld van de prinses en prins Bern- hard in den middag van 9 October een be zoek te brengen aan Rotterdam. H. M. zal zich daartoe met de prinses en prins Bernhard per trein van Het Loo naar Rotterdam begeven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 7