Montreal-Ottawa-Calgary.
Natuurbescherming door het P.W. N.
VLIELAND-VOGELLAND
vV|f
Drie dagen en twee nachten in den trein
De provinciale duinterreinen worden
prachtig verzorgd
De surséance van Lakeman's
bank.
De terugtocht.
V
*2
Maannacht op de Hors.
Koninklijk bezoek aan
Rotterdam.
En zoo waren we dan in Montreal, de
hoofdstad van dit Dominion, al is Ottawa de
residentie, de zetel van den Gouverneur. Wij
beginnen met een bezoek aan een paar voor
mannen van de Canadian Pacific Railway
Company, die zoo verbazend veel gedaan heeft
voor de opensluiting van dit land, niet alleen
door het scheppen van afvoermogelijkheid
voor de producten, maar ook door kolonisatie
aan te moedigen en practisch uitvoerbaar te
maken. Er is een tijd geweest, dat van valsche
voorspiegelingen gesproken moest worden,
maar dat is allang voorbij, vooral sedert een
tweede spoorweg mij., de Canadian National
Railways concurrentie is komen aandoen. Een
mooi span. Er is vrijwel geen enkele kaart
van Canada, waar alle spoorlijnen opstaan.
Elk heeft zijn eigen spoorboekje en weet geen
inlichtingen over den ander. Zoo sterk, dat op
de kaart van de Can. National Railways alleen
die natuurmonumenten zijn opgeteekend, die
door lijnen van de Can. National bediend wor
den en bijv. het wereldberoemde Banff park
en Lake Louise op die kaarten niet zijn te vin
den.
Het gebouw van de Canadian Pacific heeft,
geloof ik, acht verdiepingen, dat is hier niet
veel. Elke verdieping honderd kamers, in een
groot vierkant gebouwd. En dat noemen ze
practisch! Liften genoeg, maar in die lange
gangen geen enkele fiets, zelfs geen step. En
dat op het einde van een hittegolf. Canadian
Pacific weet veel, zoowat de helft, Canadian
National een tweede helft en de rest hoorde
ik van onzen zeer behulpzamen Consul Gene
raal: Mr. Schuurman. En tusschen al die con
ferenties telkens weer die merkwaardige stad;
een paar groote gebouwen, bijna skyscrapers
en daartusschen nog bij rijtjes oude 1 en 2
verdieping huizen uit den ouden tijd van
Mont Royal. Maar in dat half oudbakken
stadsbeeld een modern geregeld verkeer. Mas
sa's auto's, overal haast éénrichting verkeer,
door automatisch werkende lampen, drukke
tramdiensten in bijzonder groote wagens, wat
ook wel mag in een stad van een millioen in
wonersop 10 millioen totale bevolking.
Gauw over de toonbank gedineerd voor 45
cents, Amerikaansch keurig en lekker! En
denzelfden avond door naar Ottawa. Wat is
een bed toch een heerlijk ding na tien dagen
kooi! Dan weer kantoren, maar nu regeerings-
kantoren. Mij interesseerde vooral de dienst
der Nationale parken, die bij binnenlandsche
zaken is ondergebracht, om eens te vergelijken
met onze Natuurmonumenten. De National
Parks in Canada hebben per jaar een subsi
die van twee en een half millioen dollar! And
it pays, vertellen ze, het betaalt, door het ge
weldige vreemdelingenverkeer, wat natuurlijk
ook alweer alleen mogelijk is door grooteren
opzet. Maar er valt wat te leeren. En ik
krijg daar gelegenheid toe. Met introductie
brieven, lectuur en foto's beladen verlaat ik
de mooie en toch sober ingerichte gouverne
mentsgebouwen. Nog juist tijd om een kijkje
te nemen buiten de stad, waar een tiental
golfclubs hun velden aaneengereid hebben lig
gen en meren en verbreede rivieren tot zon
nen en zwemmen nooden. En dan begint de
groote reis! Drie dagen en twee nachten trein
van haven tot Rotsgebergte. Ik reis colonist-
class, emigrantenklasse om het eens goed mee
te maken. We hebben alles bij ons, luchtma
trassen, donsdekens enz., maar de uitgetrok
ken dubbele zitbank ligt zoo lekker, dat de
riem was losser en de overjas los omgeworpen
voldoende zijn om den nacht in te gaan. En
frisch wakker te worden als de juffrouw van
één hoog achter ons al met een theeketel naar
de» kachel in het achterste compartiment
wandelt en onze buurman, een Chinees, den
anderen kant uitgaat met tandenborstel en
scheerkwast. Goede waschgelegenheden voor
dames en heeren, nette W. C., kranen met
ijswater en gewoon en de brandende kachel
klaar om je spek te bakken of ander potje te
koken. Een gezellige boel dus. Het gezelschap
wisselt noga! in de drie dagen en van elk leer
je weer een andere handigheid om het leven
aangenaam te maken. En om wat van te hoo-
ren over het leven hier. Het zijn meest kleine
zakenlui, ambtenaartjes en vooral boeren en
boerenknechts, die kolonistenklasse reizen,
maar op de stations tref je ook veel toeristen,
meest Amerikanen. Maar iedereen, die je
spreekt is goed gemutst, 't Gaat goed, 't gaat
beter. De oogst is slecht door de droogte, maar
daarentegen zijn de prijzen stijgende. Een
prettig volk. Menschen met fut en dus lust in
het leven en dan vind je in een land met zóó
veel mogelijkheden altijd wat goeds!
Als het licht begint te worden sporen we
door dennebosch, afgewisseld met witstammi-
ge populieren en hier en daar berken. Niet
zoo eventjes, zooals bij Baarn, maar telkens
een paar uur lang zonder dat je iets anders
ziet, behalve wat riviertjes en vooral meer
tjes met glad spiegelend water. Hier en daar
ligt wat hout, de rivieren liggen vol drijvende
balken. Hier komt het hout voor millioenen lu
cifers en het papier voor millioenen kranten
vandaan. Dan komen wat verspreide boerde
rijtjes, echte gemengde bedrijven allemaal,
echter nog als open plekken in het geweldig
uitgestrekte bosch. Tegen een uur of negen
wordt het land wat heuvelachtig, rotsachtig
2elfs en steeds kaler tot overal fabrieks-
schoorsteenen oprijzen. Wij naderen Sudbury,
een der rijkste mijnstreken van de nieuwe we
reld, waar onder andere negentiende van de
wereldproductie aan nikkel vandaan komt en
ook groote hoeveelheden koper en zink. Daar
naast vormen platina en palladium een heel
belangrijk uitvoerartikel en vooral met het
oog daarop legt de Canadian National weer
een nieuwe spoorlijn aan, een stuk Noordelij
ker dan de onze, waar onlangs weer groote
mijnvelden ontdekt zijn. In Sudbury overstap
pen. Nieuw gezelschap. Jong en oud. Dit keer
veel jong en al gauw zijn een paar boven
kooien neergelaten en turnen een zestal
jongens en meisjes als apen er over rond. En
er wordt weer gekookt en gebakken, boven
wordt bal gespeeld, beneden gekaart, er wordt
wat gezongen, een gezellige bende. Ik loop den
trein eens door naar den restauratiewagen. De
eerste klasse wagens zijn haast net als de onze,
de slaapwagens bijzonder keurig en luxueus
ingericht, maar allemaal zulke saaie gezich
ten, dat ik weer gezellig met mijn eerste klas
kaartje bij de kolonisten ga zitten. Het is
warm. O, neen, heet. Hittegolf, ik merk dat
zoo niet, vooral als je den heelen dag toma
tensap en melk kunt krijgen. En wat voor
melk. Zoo krijg je ze in Holland maar zelden.
Het gemiddelde vetgehalte schijnt hier tus
schen 5 en 6 pCt. te liggen en dat is heel wat
anders dan tusschen 3 en 4 zooals bij ons.
Room kennen ze hier haast niet, bij koffie
en zoo. De melk is vet genoeg.
En wij sporen maar steeds weer door bos-
schen en langs meertjes. En al dat land is uit
stekend geschikt te maken voor gemengd be
drijf zeggen de boeren naast mij. Eerst een
dag sporen verder, bij Winnipeg in de buurt
beginnen de reuze-akkers van het zuivere
graanbedrijf, het geweldig uitgestrekte bijna
vlakke prairieland. Maar eerst spoorden wij
een heel eind langs Lake Superior, en werke
lijk, zulke mooie rotskusten en zeegezichten
zijn er zelfs aan de Riviera maar weinig te
vinden. En.haast nergens menschen of
dorpen. Overal wildernis! Op de prairie is de
oogst al begonnen. Kolossale graansilo's staan
bij ieder station. Deze provincie Manitoba
heeft een 25 millioen hectaren goeden bouw
grond, waarvan 15 millioen uitgegeven zijn
voor ontginning; er is nog ruimte. Het ligt
in het hart van Canada en heeft toch een
eigen zeehaven, heel in het Noorden aan de
Hudsonbaai. Tarwe is er de hoofdzaak, omdat
de bodem stikstof rijk is, maar er gaan toch
elk jaar een half millioen stuks slachtvee naar
de abattoirs. En zoo is het ook in Saskatche
wan en Alberta, de volgende provincies. Uit
gestrekte vlakten met Hollandsch vee, Hol-
landsche verten en Hollandsche lucht. Tot aan
den horizont plots de bergen oprijzen. Het
rotsgebergte. De speeltuin der naties. Het doel
van onze reis!
VAN DER SLEEN
Het mag algemeen bekend worden geacht,
dat de duinterreinen, welke de provincie
Noord-Holland in bezit heeft, groote beteeke
nis hebben als waterwinplaats ten behoeve
der voorziening van een belangrijk deel der
bevolking van Noord-Holland met uitnemend
drink- en bedrijfswater. De belangrijke taak
die het Provinciaal Waterleidingbedrijf van
Noord-Holland in dat opzicht vervult, wordt
duidelijk, als men weet, dat van de 21 gemeen
ten op het vasteland van dit gewest er 104 ge
heel en 4 ten deele door genoemd bedrijf wor
den voorzien, terwijl tevens het eiland Marken
daarbij is aangesloten.
De provinciale duinterreinen zijn gelegen
ten Noorden van hét Noordzeekanaal en vor
men de bron voor het water, dat geleverd
wordt alleen in dat gedeelte der provincie.
Het terrein te Bergen heeft een oppervlakte
van ruim 250 ha.; het aaneengesloten complex
in de gemeenten Castricum, Egmond aan Zee
en Egmond-Binnen beslaat 2720 ha. en het ge
bied onder de gemeente Heemskerk ruim 300
ha. Alles tezamen dus een zeer uitgebreid be
zit in handen van de Provinciale overheid.
Het is niet de bedoeling hier verder uit te
wijden over de beteekenis, die deze terreinen
hebben ten aanzien van de drinkwatervoorzie
ning, doch thans te wijzen op het groote cul-
tureele belang, hetwelk deze bezittingen ook
in ander opzicht hebben en wel voornamelijk
als recreatie-oord voor de bevolking.
Op de terreinen treft men behalve een
jeugdherberg en een tweetal koloniehuizen,
o.m. een zestal boerderijen aan. Deze boerde
rijen zijn in de laatste jaren veel verbeterd
en thans naar den eisch ingericht; er wordt
uitsluitend t.b.c.-vrij vee gehouden, terwijl een
viertal voorzien is van automatische veedrink
bakken en kelders voor mestbewaring. Een
passende beplanting om deze gebouwen draagt
er toe bij, dat zij met het omringende land
schap een goed geheel vormen.
Ook bij den bouw der pompstations en de
overige waterleidinggebouwen is er trouwens
gestreefd naar zooveel mogelijk natuurlijke
aanpassing bij de omgeving. Een mooi voor
beeld daarvan is o.a. het Theehuis „Johanna's
Hof" aan den Zeeweg te Bakkum.
In het z.g. Bakkumsche duingebied Is een
uitstekend geoutilleerd kampeerterrein. Het
is voorzien van electrisch licht, waterleiding,
toiletgebouwen, waschbakken, telefoon enz. en
staat onder voortdurende bewaking.
Ten einde zich een beeld te vormen van de
mate, waarin van deze gelegenheid, om voor
een gering bedrag van het buitenleven in deze
aan natuurschoon zoo rijke streek te genieten,
egbruik wordt gemaakt, zij vermeld, dat in
1935 het aantal „mankampdagen" ongeveer
65.000 heeft bedragen op een totaal aantal
uitgereikte kampkaarten van rond 20.300,
waarvan ruim 16.300 voor kampeerders, deel
uitmakende van gezinnen of gezelschappen,
welke minstens 7 etmalen achtereen kampeer
den. Voorts toonen de cijfers aan, dat het
aantal wandelaars zich ook in stijgende lijn
beweegt Alleen voor het complex Castricum-
Egmond werden in 1935 uitgegeven rond 54.700
dagkaarten, 1.650 maandkaarten en 90 jaar
kaarten, geldig voor 1 volwassene met 2 kin
deren beneden 14 jaar. 30 gezinskaarten, gel
dig voor 5 personen, 290 ruiter-dagkaarten en
20 ruiter-jaarkaarten, terwijl voorts voor scho
len en vereenigingen speciale vergunningen
worden gegeven, die 700 leiders met 12.000 kin
deren dat terrein deden bezoeken.
Open oog voor natuurschoon
Dat de provincie Noord-Holland voor dé re
creatieve belangen een open oog heeft, moge
ook uit het volgende blijken.
Er wordt door de beheerders in alle opzich
ten naar gestreefd om het duinlandschap zoo
veel mogelijk aan schoonheid te doen winnen.
Door het inbrengen van passende houtsoorten,
het sparen van doorkijkjes, het verplegen van
het bestaande bosch, het aanleggen van wan
delwegen en -paden, alsmede het niet langer
exploiteeren van den opstand als hakhout,
hoopt men eenerzijds terug te winnen, het
geen door een minder deskundige behandeling
en konijnenvraat in de laatste decenniën ver
loren is gegaan en anderzijds nieuwen luister
aan het geheel bij te zetten.
Bij den aanleg en het herstel van het bosch
wordt zorg gedragen, dat op plaatsen, waar
het loofhout overheerscht, voor den nieuwen
aanleg wederom voornamelijk loofhoutsoorten
worden geplant of uitgezaaid.
Overal waar de grondgesteldheid zulks toe
laat, wordt door bezaaiing nieuw bosch tot
stand gebracht. Men gebruikt hier 700 a 800
kg. eikels per ha., aangevuld met zaden van
boomsoorten, als vogelkers, lijsterbes, beuk.
acacia, berk, els, meidoorn, duindoorn enz.
Het uitzaaien direct op de standplaats heeft
belangrijke voordeelen. Elke boom is dan in
staat zijn natuurlijk wortelgestel te vormen
en te behouden, terwijl een grootere selectie
dan bij planten kan plaats hebben. De bodem
wordt spoediger bedekt tegen zon en wind; de
mensch behoeft hier slechts regelend op te
treden om alles in goede banen te leiden. Op
oude bouwlanden wordt een voorbouw van lu
pinen en serradella toegepast, waarbij het
gebruik van entstof loonend is gebleken om
het gewas naar behooren te doen slagen.
In het duinterrein „Bakkum" treft men veel
naaldhout aan, met als hoofdhoutsoort de
Oostenrijksche of Corsicaansche den, veelal
gemengd met loofhout. Thans wordt in dit
duinterrein als hoofdhoutsoort nog slechts de
Oostenrijksche pijn (Pinus nigra austriacal
aangeplant. Deze stevige duingroeier, die bij
een goede verpleging tegen de zeewinden be
stand is, leent zich bij uitstek voor de duinbe-
bossching.
Er wordt naar gestreefd om het voor de
bebossching noodige plantsoen zooveel moge
lijk op eigen kweekerijen die ook een be
zoek overwaard zijn te kweeken. Men is dar
n.l. verzekerd van afgeharde jonge planter
met een voor de duinen bijzonder geschil-''
lang en vertakt wortelgestel.
In werkverschaffing wordt thans over .een
gedeelte van het bezit een uitgestrekt wandel
wegennet aangelegd, waarbij er met veel zorg
naar wordt gestreefd aan het landschap geen
afbreuk te doen. Er zijn dan ook geen dam
men, stijle taluds of zandbanen te zien. Te
vens worden enkele honderden ha. duingrond
verdeeld over het geheele bezit, omgespit en
met allerlei houtgewassen beplant. Aanvanke
lijk krijgt men den indruk, dat de terreinen
welke bewerkt en bezet zijn met stroo tegen
verstuiving, aan schoonheid hebben ingeboet,
doch binnen enkele jaren zal op die plaatsen
een bosch verrezen zijn, dat zich geheel aan
past bij het landschap. De duinbebosscher
moet het bosch vormen tot een natuurlijk ge
heel, waaronder een milde schaduw-vegetatie
en waarin een rijk en mooi dierenleven zich
vormt en vestigt.
Dat werkverschaffing en natuurbescher
ming heel goed samen kunnen gaan, blijkt
o.a. wel uit het in 1934 gereed gekomen duiri-
meer, waarvan het uitkomende zand gebruikt
is voor den aanleg van den provincialen weg
van Bakkum naar Limmen. In en om dit
meertje, dat een natte oppervlakte heeft van
rond 5 ha., hebben de flora en fauna zich
reeds dermate ontwikkeld, dat thans velen het
voor een natuurlijk gevormd meer aanzien.
Het voeren van de eenden en karpers is een
geliefd vermaak voor het publiek.
In de bestaande en aan te leggen bosschen
worden drinkkolken gegraven ter bescherming
en bevordering van den vogel- en wildstand.
In de terreinen Castricum, Bakkum en Eg-
mond is het. dank zij krachtige maatregelen,
thans gelukt de konijnen vrijwel volkomen te
doen verdwijnen en behoeven de jonge aan
plantingen niet meer door kippengaasafras
teringen te worden omgeven. Reeds thans
kunnen wij, mede als gevolg van de uitroeiing
der konijnen op deze gronden, een planten
groei waarnemen, die het tot een genot maakt
aldaar te vertoeven.
Elke maand heeft het duin zijn bijzondere
en aparte bekoring. De bloemenpracht is dik
wijls overweldigend. Men lette eens op de
bloeiende bramenstruiken, het geel en wit
walstroo, het slangenkruid, de teunisbloem,
het stalkruid enz. Voor vogelliefhebbers is het
er ook een dorado.
Het is van groote algemeene beteekenis, dat
dit kostelijke bezit beheerd wordt op een wijze
die de schoonheid ervan ten volle tot haar
recht doet komen en aan duizenden gelegen
heid biedt op gezonde manier ontspanning te
zoeken.
Voor de instandhouding van dit gebied, als
mede voor de verfraaiing daarvan, heeft de
bezitster zich belangrijke financieele offers te
getroosten en het spreekt daarom vanzelf, dat
van de bezoekers een vergoeding moet wor
den gevraagd Die vergoeding is echter zoo
laag gesteld, dat zij voor niemand een belet
sel behoeft te vormen om er met volle teugen
van de schoonheden der natuur te genieten.
Helft der vorderingen kan mogelijk als
verloren worden beschouwd.
ENKHUIZEN. 23 Sept. In een circulaire
aan de crediteuren in de surséance van beta
ling van de N.V. Wed. S. Lakeman en Zonen
te Enkhuizen, deelt de commissie belast met
de behartiging van de belangen der gedupeer
den o.m. mede, dat men geen overdreven ver
wachtingen heeft te koesteren, want dat de
activa zeer sterk zijn tegengevallen.
Crediteuren zullen rekening hebben te hou
den met de mogelijkheid dat aanmerkelijk
meer dan de helft van hun vorderingen als
verloren moet worden beschouwd.
Het blijft regenen. We liggen lui languit
in de tent te luisteren naar den regen, die
een eentonige roffel op het tentdak trom
melt. De lucht is egaal grijs, 't Ziet er niet
bemoedigend uit. We zouden vanavond op
breken en op de Hors overnachten. Maar
dan komen we kletsnat daar aan, waar we
bitter weinig voor voelen. Dus toch maar
wachten, en vroeg opstaan?
Terwijl we een rijstkorst uit onze panne
tjes bikken smadelijk bewijs van het falen
onzer kookkunst houdt de regen plotse
ling op. De lucht breekt. Zware wolkenfor
maties hangen boven de Kooi, dreigend maar
wondermooi. Aan elk grassprietje hangt een
zilver waterbolletje. Grijze nevels zweven bo
ven het weidje en dikke droppels spatten
met een harden plof op het tentdak, als de
wind door de boomen gaat Maar 't is droog!
Het huisje op de Hors.
In allerijl worden de tenten afgebroken.
Alles is doorweekt en het wordt een verve
lend werkje. Leen komt eens kijken, en geeft
ons gratis goeden raad en soms helpt hij nog
een handje mee. Maar dan verdwijnt hij
plotseling en even later zien we een oranje
licht achter de kleine ruiten van het huisje
gloeien
-«y
V
v
Dwergsterntje op het nest.
Als we afscheid van hem komen nemen,
zit hij rustig de krant te lezen, met de fok
op. Verschrikt kijkt hij op, aks we binnen
komen, als een klein kind, dat ergens op
betrapt wordt.
„Ja", zegt hij meewarig, „m'n oogen benne
niet al te best meer, jongens voor dit werk,
maar ze gaan ook al achtenvijftig jaar mee!"
We zijn niet zoo goed, of we moeten eerst
nog een kopje thee drinken. Daarom ver
dween hij zooeven natuurlijk in allerijl. Maar
dan is het ook hoog tijd, dat we gaan. Het
is al over elven, en voor morgen staat er
nog heel wat op het program. Bovendien zijn
we nog lang niet op de Hors.
Natuurlijk beloven we, gauw terug te zul
len komen. Misschien in September al, als de
trekvogels er zijn. En we meenen het ook
werkelijk. Leen doet ons uitgeleide tot aan
het hek. Een laatste handdruk, dan gaan we
den nacht in. Wonderlijk, hoe je in een paar
dagen iemand kunt gaan waardeeren. We
zullen het genoegelijke gekeuvel en de phi-
losofische bespiegelingen van dezen eenvou-
digen vogelwachter werkelijk missen. Maar
we zullen hem niet gauw vergeten.
De maan gaat nog schuil achter dichte
wolkenformaties. Maar het smalle fietspad
is als een lichtend spoor in de duisternis. Er
is hier trowens maar één weg, we kunnen
dus moeilijk verdwalen. Boven de weiden
roepen de tureluurtjes en scholeksters. Ver-
n kijkje in Montreal
et zijn twee- en
meerverdiepingen
huizen.
der weg, van het Posthuiswad, komen de
stemmen van wulpen, die daar voedsel zoe
ken. Slapen die beesten dan nooit? Maar de
nacht is ook veel te mooi om te slapen. Heer
lijk frisch is de lucht, na den regen van van
avond en we hebben geen oogenblik berouw,
op dit late uur nog op pad te zijn gegaan.
Spoedig staan we op de zeereep. 't Is „leeg
water", zooals Leen voorspeld had en het
strand lijkt heel berijdbaar. Moeizaam zeu
len we de zwaar bepakte fietsen een eind
door het mulle zand. De eerste dam
wordt „genomen" en dan ligt een paar hon
derd meter hard strand voor ons. Tot weer
een nieuwe dam ons tot afstappen en hals
brekende klauterpartijen dwingt. Dat gaat
zoo een keer of wat, tot links van ons de
duinen wijken.
Nu ligt de wijde, verlaten Hors voor ons,
met een breed, keihard strand. De stemmen
der meeuwen achter ons worden vaag en
onbestemd. Maar de scholeksters vergezellen
ons, den ganschen eentonigen weg. Boven de
branding roept een bontbekje, „wuu-iet".
Een paar maal, hooren we groote sterns.
Maar plotseling weerklinken de krijschen-
le stemmen der vischdiefjes. We zijn de
kolonie, en dus ook het huisje, genaderd.
Tuist komt de maan achter de wolken flar-
len te voorschijn en werpt een koud, bleek
licht over het landschap. Als een donker
-ilhouet staat daar het drenkelingenhuisje,
het doel van onzen nachtelijken tocht. Weer
volgt een sjouwpartij door het mulle zand.
Wonderlijk helder is de maannacht. Onze
lange, grijze schaduwen glijden met ons mee
over het zilveren zand. Maar 't is ver over
één, als we eindelijk op den omgang van het
huisje staan.
De wolken zijn weggedreven. De hemel is
heel helder, met duizende sterren. Hier en
daar drijft in het Oosten nog een enkele
lang gerekte, transparante wolk. Boven ons
schittert de Groote Beer, en rechts daarvan
Casseiopeia. Daar tusschen staat, klein maar
heel helder, de Poolster.
We voelen ons heel klein en nietig op de
wijde vlakte. Bevangen door den toover van
den maannacht. We zouden ons de bewoners
van een onbewoond eiland kunnen droomen.
Trouwens, het naaste huis is hier minstens
tien kilometer vandaan.
Nog lang liggen we in onze dekens gerold,
naar de stilte te luisteren. De stilte, die hoor
baar, en bijna drukkend is. Zoo zeer zijn we
haar ontwend, dat we dit bijna als iets on
natuurlijks beschouwen, waarover we ons
verbazen. Maar toch doet het weldadig aan,
er naar te liggen luisteren, al voel je je heel
klein en onbeduidend.
Den volgenden morgen zijn we al vroeg
uit de veeren. Dit in figuurlijken zin, want
de houten planken van ihet huisje zijn een
poover surrogaat voor een veeren bed. De
zon straalt aan een strakblauwen hemel en
terwijl een frissche bries ons door de haren
blaast, peuzelen we op den omgang van het
huisje gezeten, onze boterhammen op. Dan
verdwijnt ik in de schuilhut, om de laatste
uren te benutten, met het kieken van het
dwergsterntje. Voor het laatst zit ik in de
schuilhut, en wacht in spanning de komst
van de ranke diertjes. Het geluk is mij gun
stig en ik slaag er niet alleen in, den broe
denden vogel te kieken, maar snap ook nog
het mannetje, dat het jong een garnaal komt
brengen. Je snapt niet waar de peuter het
laat, maar zonder blikken of blozen slokt de
dreumes een garnaal naar binnen, die
minstens even lang is als hij zelf.
Maar onze tijd is krap toegemeten. Terwijl
Henke in de schuiltent blijft, sleep ik al vast
een deel van de bagage naar de plaats, waar
de boot waarschijnlijk zal landen. Maar als
ik halfweg ben, zie ik deze al naderen en
als ik eindelijk hijgend aan het water sta, is
de schuit al vlak bij. In den looppas gaat het
terug naar het huisje, om de rest van de
bagage te halen, maar als we bij de schuit
terug zijn, kijken de schippers verre van
vriendelijk.
Wat niet erg billijk is, want zelf hebben
we er de meeste last van, daar we alle kans
hebben, straks de boot naar den Helder te
missen. We hebben wind en tij tegen, zoodat
het elf uur slaat, als we door de Cocksdorp
rijden. We hebben dus allen tijd..., om de
boot van drie uur te halen.
Maar Texel doet ons dien tegenslag wel
dra vergeten. Boven de weidjes wankelt een
aschgrauwe kiekendief. In de Roggesloot loo-
pen tallooze scholeksters en grutto's, ture
luurs en kemphaantjes te voedselen. En in
Waal-en-Burg kunnen we de prachtige blan
ke kluten bewonderen. Bovendien zitten we
even later met fiets en al boven op een leege
vrachtauto, zoodat we in het beste humeur
ter wereld door Waal naar Oudeschild snor
ren.
Daar valt het wachten niet lang. De ha
ven, met de tallooze kok- en zilvermeeuwen,
de schilderachtige vissehersehepen, het pit
toreske dorp, met huizen naar Zaanschen
bouwtrant bieden ons afleiding genoeg. Voor
we het weten, is het half drie en stoomen
we de haven uit, uitgeleide gedaan door een
krijschende meeuwenbende.
Als een smalle, dunne strook ligt Texel
daar tusschen lucht en golven. We passee-
ren allerlei bekende plekjes, waar we vorige
malen rondzwierven en beseffen heel diep,
dat onze vacantie eigenlijk veel te kort was,
en dat we dit jaar toch noodzakelijk nog
eens naar Texel moeten.
We hebben een stevigen tegenwind. Het
Noord-Hollandsch Kanaal is saaier en een
toniger dan ooit. Zelfs een viertal blanke
lepelaars, die statig naar het Zwanenwater
koersen, vermag ons dalend moreel niet te
redden.
Maar voor de tweede maal vandaag is het
geluk met ons De bestuurder van een vracht
auto, die leeg naar Haarlem gaat, laat zich
vermurwen en neemt ons mee. Met een flink
vaartje snorren we door Alkmaar, wuiven
amikaal naar net uitgedoste kennissen, die
heftig gechoqueerd naar de twee havelooze
zwervers staren waar we ons „lekker niks
van aantrekken" en voor we het weten,
zijn we in Haarlem. Grijs van het stof uit
de auto, stijf van het lange stil zitten, maar
in de allerbeste stemming, komen we thuis.
Moe, maar dik tevreden. En in September
gaan we er naar de trekvogels kijken!
KO ZWEERES.
'S-GRAVENHAGE, 23 September. Het
ligt in het voornemen van H. M. de Koningin
om vergezeld van de prinses en prins Bern-
hard in den middag van 9 October een be
zoek te brengen aan Rotterdam.
H. M. zal zich daartoe met de prinses en
prins Bernhard per trein van Het Loo naar
Rotterdam begeven.