BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES.
SARDIENTJES.
!L. B.
Thans bepaal ik me tot zeer korte briefjes
omdat nog zeer veel werk wacht. Voor a.s.
Woensdag moet ik ook voorbereidingen tref
fen, anders kunnen jullie de beloofde Sint
Nicolaas niet maken.
Lief KRULLEKOPJE. Ja, het waren ge
zellige uurtjes op de club. A.s. Woensdagmid
dag moeten we heel hard werken, 't Zal
grappig zijn als alle clubleden met hun St.
Nicolaas naar huis gaan. tot Woensdag.
Lief TEEKENAARSTERTJB. 'k Dank je
voor je teekening. Je moet er eens een paar
voor St. Nicolaas maken. Hij zal ze heusch
mooi vinden. Dag Teekenaarstertje.
Beste TOM MIX. Wel gefeliciteerd vriend
en nog veie jaartjes in gezondheid erbij. Of
je nu te oud bent? Neen hoor, voor mij ben
je nooit te oud. Schrijf me gerust maar, ik
vind het juist heel prettig. Dat je op school
een enkel vak hebt, waarmede je een weinig
moeite hebt is zoo hevig niet. Je kunt niet
overal even sterk in zijn. Je doet je best, daar
ben ik van overtuigd. Ja, de tijdsomstandig
heden bieden overal moeilijkheden. De beste
medicijn is schouder aan schouder staan,
zonder veel praatjes de toestanden onder de
oogen zien en daadwerkelijk aanpakken. Ver
neem ik zoo spoedig mogelijk de cijfers van je
Kerstrapport? Jongen, ik eindig. Het voor
genomen korte briefje is geen kort briefje
meer. Dag Tom Mix.
Lief SPARRETJE. Je hebt toch geen
visschenbloed? Hoe moet je het maken als
het een steen dik vriest? Ja ik verlang ook
heel erg na,ar Sinterklaas, 'k Probeer steeds
gehoorzaam en ijverig te zijn maar of hij
me wat brengen zal, weet ik niet. Leuk dat je
weer op school komt en ik je dan weer eens
zie en spreek. Wil je je moeder m'n groeten
terug doen? 'k Vind het prettig haar ook
weer eens te spreken. Dag Sparretje.
Lief ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Het
versje vind ik ook heel aardig. Kan je het ook
zingen of is het niet op muziek gezet? Is
je vader genezen of wil hij liever tellen en
pijpekrullen draaien? Tot Woensdag. Dag
Zusj esbeschermstertj e.
Lief HANDWERKSTERTJE. Dat was ge
zellig zeg. Als ik tijd had inviteerde ik me zelf
en zou vast van de partij zijn. Dag Handwerk-
stertje.
Beste KLEINE ZUS. Wat fijn zeg a.s. Woens
dagmiddag. Jij mag ook een Sint Nicolaas
maken. Er komt een bakje achter met
Dat blijft tot Woensdag geheim. Dag Kleine
Zus.
Beste VERONIKA. A.s. Woensdag mag
je weer tot 4 uur blijven. Zoo halen we de
schade in. Jij maakt natuurlijk ook een Sint.
Grappig vind je niet? Dag Veronika.
Lief ROZEKNOPJE. Prettig dat je van
de week even op mocht blijven. Het moet
echter bij uitzondering mogen. Anders is het
geen pretje meer. Op tijd te bed is ook voor
je gezondheid beter. Dag Rozeknopje.
Best DUINVIOOLTJE. Was je 1.1. Woens
dag nog op tijd? De club is zoo gezellig dat
het haast jammer is eerder weg te moeten,
'k Hoop dat je a.s. Woensdag ook aan het
maken van een Sint Nicolaas kunt deelnemen
Dag Duinvioolje.
Best JASMIJNTJE. Jammer dat je geen
cadeautje van Sint kreeg. Je hebt hem nu
echter goed van nabij gezien en dat is ook
wat waard. A.s. Woensdag maak je hem na
tuurgetrouw na en kan je hem 's nachts
naast je bed de wacht laten houden. Dag Jas-
mijntje.
Best DUINSPARRETJE. Prettig dat je
gauw jarig bent. Dat worden twee feesten
kort op elkaar. Eerst je verjaardag en daarna
de verjaardag van Sinterklaas, 'k Wensch je
een prettig dagje toe. Dag Duinsparretje.
Lief SNEEUWVLOKJE. Dat is even een
dik schrift zeg. Je kunt me dus voorloopig
ruim 30 briefjes schrijven. Ook je broer en
zus kunnen me nog heel wat epistels doen
toekomen. Beterschap met je verkoudheid.
Dag Sneeuwvlokje.
Beste POLLY. Ook ik vind het jammer,
dat je weer ziek bent. Als de mist wat weg
trekt, zal je wel weer spoedig opknappen.
Die goede Sint brengt allerwege iets, maar
mijn schoen is tot heden leeg gebleven. Ik
moet zeker nog meer m'n best doen. Als je
Woensdag nog ziek bent, maakt je broer wel
een Sinterklaas voor je. Hij maakt er dan
twee tegelijk. Dag Polly.
Best KALFJE. Of Sint Nicolaas ook een
vrouw heeft? Neen vriend. St. Nicolaas gaat
met z'n knechts het leven door zonder vrouw
en kinderen. Ja het was 1.1. Woensdag weer
heel gezellig op de club. Prettig hè, dat je
a.s. Woensdag weer tot 4 uur mag blijven.
Wil je je moeder m'n groeten terugdoen? Dag
Kalfje.
Beste BERENMAN. 'k Dank je voor je
boomenplaatjes. Ja er zijn heel wat pretjes
in het verschiet. Wel gefeliciteerd met je va
der. Wil je hem namens mij gelukwenschen?
A.s. Woensdag moeten we hard werken. De
goede Sint moet klaar komen en mede naar
huis genomen worden. Of Sint ook bij mij
komt? 'k Weet het niet, tot heden vind ik
steeds een ongevulde schoen. Toch houd iïf
maar goeden moed. Dag Berenman.
Beste LOTUS. Je was zeker zoo van Sint
Nicolaas vervuld, dat je je briefje vergat.
Leuk zeg dat je op school aan een tooneel-
stukje mag mededoen. Het is een bekend
doch aardig stukje. Doe maar goed je best.
Dag Lotus.
Lief PRINSESJE. Natuurlijk mist het te
IJmuiden ook, wanneer het te Santpoort
mist. Een beetje koude vind ik niet onaange
naam. Je zus heb ik zijde voor je mede ge
geven. A.s. Woensdag maakt ze voor jou ook
een Sinterklaas. Dag Prinsesje.
Best DUIKELAARTJE. Maar jongen hoe
kan je het ontvangen van cadeautjes en ver
rassingen leuk en prettig vinden? Je bent me
er één. Even plagen mag wel vind je ook niet?
Ja hoor, ik vind het ook wel leuk eens verrast
te worden, maar vind het ook heel prettig
wanneer ik personen, waarvan ik werkelijk
houd, iets aangenaams kan bereiden. Ik dank
je voor je teekening. Wil je je moeder m'n
gr""ten terug doen? Dag Duikelaartje.
Lief SNEEUWKLOKJE. Wat zal je....
blij zijn met het mooie handwerk, 'k Denk
dat ze het een ieder zal laten zien en vol
trots zal vertellen dat jij het gemaakt hebt.
Prettig haar zoo te verrassen. Woensdag ben
je natuurlijk van de partij. Dag Sneeuw
klokje.
Lief CROCUSJE. Nou zeg fijn Sinter
klaas op Zaterdag. Je kunt dan Zondag echt
profiteeren van het moois dat de goede Sint
je gebracht heeft. Heeft hij bij je thuis reeds
twee maal gestrooid? Laat hij bij mij ook
eens komen strooien? Vraag het hem eens.
Zeg hem maar, dat ik heusch altijd m'n best
wil doen. Tot Woensdag. Dag Crocusje.
Best DOORNROOSJE. Ja meisjelief ik
weet heel veel aardige surprises te maken.
Kom maar eens even na half 3 bij me op
school of a.s. Woensdag of Zaterdag om
11.45. Ik zal je dan eenige aardige en zelf te
maken surprises opgeven en vertellen hoe
je te werk moet gaan en wat je noodig hebt.
Tot ziens dus. Dag Doornroosje
Lief LELIETJE VAN DALEN. Wat zal jij
het goed met je grootmoeder kunnen vinden.
Heb je haar al eens je St. Nicolaasliedjes la
ten hooren? Je hebt gelijk hoor. In jouw
plaats zou ik ook geregeld m'n schoen zetten.
Zie ik je Woensdag weer? Je moet W. T. gaan
aanhalen. Dag Lelietje van Dalen
Beste MOEDERS JONGEN. Wel, verlang
je ook zoo naar den goeden Sint? Heeft hij
al eens iets in je schoen gebracht? Prettig hè?
Bij mij op school staan streepjes op het bord.
lederen dag wordt er één uitgeveegd, des
Maandags twee. Zijn alle streepjes weg, dan is
de goede Sint jarig. Dan vieren we feest. Dag
Moeders Jongen.
Tot slot dit keer een briefje aan m'n Ru-
briekertje van 84 jaar.
Opoe van harte gefeliciteerd hoor. 'k Hoop
dat U een prettig dagje moogt hebben met al
uw kinderen, klein- en achterkleinkinderen
om U heen. Wat een groot voorrecht zoo oud
te mogen worden en daarbij lust tot werken
te behouden. U borduurt en breit nog steeds
den geheelen dag. Uw oogen zijn dus ook
nog in goede conditie. Van harte hoop ik dat
het U gegeven moge worden uw verjaardag
nog vele malen te vieren onder de gezegende
omstandigheden die tot nog toe uw deel zijn.
Uw kinderen, klein- en achterkleinkinderen
wensch ik ook van harte geluk. In de rubriek
vindt U geregeld eenige klein- en achterklein
kinderen vermeld, 'k Begrijp dat U steeds
met veel genoegen de rubriek leest en het
natuurlijk heerlijk vindt nu ook eens een, aan
U persoonlijk gericht briefje, te ontdekken.
Dag Opoe.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
EEN LASTIGE KOOPER.
door W B.Z.
Meneertje Zeurenstein
Kwam in het magazijn
Hij wou zijn beide neven
Iets voor Sint-Nicolaas geven.
De juffrouw liet van alles zien
Een boek, een spel, een stoommachien.
Een legkaart, bouwdoos, bal of tol.
Soms knikkers, ze had doozen vol.
Piano, fluit, harmonica
Meneertje zei steeds: nee, nooit ja.
De juffrouw werd een beetje kwaad,
Och, ze was heusch ten einde raad.
Ten slotte zei ze: och meneer,
Kijkt U eens rond voor dezen keer.
Soms kleurkrijt of teekengerei
Daarmee is iedere jongen blij.
HET SPROOKJE VAN DEN REUS, DIE OP
ETEN UITGING.
Ja, nu komt de geschiedenis van den reus,
die op eten uitging.
Hij was zoo hongerig, die reus, dat zijn
maag er om zoo te zeggen van kraakte. Maar
hij had dan ook in zeven volle jaren niets
gegeten. Stel je eens voor: zeven volle jaren!
De reus was een domkop, dat wil ik jullie
wel verraden; hij had zich ingebeeld, dat hij
in één keer zoo veel zou kunnen eteen, dat
hij nooit meer behoefde te eten!
Op zekeren dag had hij namelijk zijn ze
venmijlslaarzen aangetrokken, was naar
Egypte gewandeld en had daar eens naar
hartelust gegeten. Eerst at hij twee kameelen
op, daarna at hij twee groote nijlpaarden en
drie vette krokodillen. Toen at hij nog zeven
hooge dadelpalmen en vijf vijgenboomen op
en tenslotte slikte hij twaalf zwermen echte
Egyptische sprinkhanen in, dikke, groene
sprinkhanen, die hem smaakten als heerlijke
bonbons.
„Nu heb ik zooveel gegeten, dat ik nooit
meer zal behoeven te eten," zei de reus tot
zichzelf, die domkop en ging toen naar huis
terug om uit te rusten.
Maar vijf jaar later merkte de reus, dat hij
hongerig begon te worden en hij besloot weer
eens naar Egypte te wandelen. Maar eerst
moest hij zijn laarzen naar den schoenmaker
brengen om ze te laten verzolen.
„Ik zal mijn best doen om de laarzen in een
jaar klaar te krijgen," zei de schoenmaker.
Maar je weet wel, hoe de meeste schoen
makers zijn!
Na twee jaren was de schoenmaker nog
steeds niet klaar met de zolen van de ze
venmijlslaarzen en nu had de reus dus ze
ven heele jaren niets te eten gekregen! „Nu
kan ik niet langer wachten," zei de reus. „Al
kan ik nu niet naar Egypte wandelen, dan
zal ik toch wel iets eetbaars vinden in het
bosch hier dicht bij."
Toen hij een poosje had gezocht, stiet hij
op een koolstruik. „Wat een geluk, dat ik jou
gevonden heb," riep hij uit. „Veel ben je wel
niet waard voor een hongerige maag, maar
je kan tenminste mijn grootste honger stil
len."
„Wacht een oogenblikje smeekte de kool
struik, „ik kan je een vetter hapje bezorgen.
Ik wil je zeggen, waar de haas woont, wan
neer je mij niet op eet."
De reus vond dit een goed idee en ging
dus op zoek naar de haas, nu hij wist, waar
die woonde.
„Nu eet ik jou op, want ik ben zoo hon
gerig, dat mijn maag er van kraakt." zei de
reus.
„Dan heb je een vetter hapje noodig, dan
zoo'n arme magere haas als ik ben," sprak de
haas. „Wanneer je mij eerlijk belooft, dat je
mij niet op zult eten, zal ik je verklappen,
waar je de vos kunt vinden.
De reus beloofde de haas niet te zullen op
eten en de haas liep toen voor hem uit, wees
hem den weg naar het vossenhol toe.
OOM ED VERTELT.
„Oom Eid hebt u nooit eens een ongeluk
met uw auto gehad?" vroeg Tineke. Oom Ed
zat met al zijn neefjes en nichtjes om hem
heen geschaard om den haard. Het duurde
even voo*-oom antwoord gaf,
„Een keer heb ik maar pech- gehad met
mijn auto. Maar toen heb ik ook zoo'n angst
uitgestaan, dat ik dat avontuur nooit verge
ten zal."
„Vertel het, oom," vleiden de kinderen. En
oom Ed begon:
„Het was in een vacantie van me, dat ik
er met den auto op uitgetrokken was. Des
avonds reed ik op een langen verkeersweg.
Het was er erg eenzaam. Nergens een lichtje
te bespeuren; geen mensch kwam ik tegen.
Het was drukkend warm weer en het zag er
naar uit, dat er onweer zou komen. Ik trapte
juist mijn gaspedaal nog wat dieper in om
een helling te „nemen", toen mijn motor
eensklaps begon te stooten. Nog een paar
schokken en ik stond stil. Toen ik nakeek,
wat er aan haperde, zag ik, dat ik het on
heil niet alleen zou kunnen verhelpen. Er
bleef me dus niets anders over dan een schuil
plaats te zoeken voor den nacht.
In de verte hoorde ik den donder al rom
melen en de eerste bliksemstralen verlichtten
den hemel. Ik klom de helling op om vanaf
het hooge punt den omtrek eens te verken
nen. Daar zag ik aan mijn linkerhand een
lichtje. Zonder twijfel een huis. Vastbesloten
richtte ik mijn schreden daarheen. Het bleek
een buitenhuis te zijn. Ik belde aan; het
duurde lang voor er iemand kwam. Een klein
raampje werd geopend en een man vroeg me:
„Wat is er?"
„Een automobilist die een ongeluk heeft
gekregen
„Wacht, ik kom bij u'"
De deur ging open. Even deinsde ik achter
uit. In het schemerige licht van de gang had
de man een min of meer afstootend uiterlijk.
Toch trad ik binnen. Daar zat ook de vrouw
des huizes, die me, zonder iets te zeggen,
toeknikte.
„Ga maar mee," zei de man, „ik zal u een
kamer geven."
Hij leidde me naar een klein kamertje op
zolder, keek even mijn papieren door en
wenschte me toen goeden nacht. En daar er
„Wel, wel, eindelijk zal ik dan eens iets in
mijn maag krijgen," zuchtte de reus. „Ik kom
om je op te eten, vos,"
„Maar ik ben zoo vreeselijk taai!" riep
de vos.
„Ach wat! Ik heb immers goede tanden,"
antwoordde de reus. „Maak maar geen uit-
vluchtjes meer!"
„Stop even!" zei de vos. „Ik zou je wel kun
nen vertellen, waar de wolf woont. Die is veel
grooter en dikker dan ik en smaakt dus veel
beter."
„Nu, zeg op, waar woont hij!" riep de reus.
„Wat heb ik daar nu aan, wanneer jij mij
toch op wilt eten?"
„Wanneer jij mij bij de wolf brengt, zal ik
je niet opeten."
En zoodoende kwam de reus dus bij den
wolf. „Jou eet ik op," zeide de reus. „Mijn
honger is nu zoo groot geworden dat ik niet
langer meer kan wachten."
„Ach ben je zoo vreeselijk hongerig? Dan
zou een vette beer je wel goed smaken. Zal ik
verraden, waar de beer woont?" vroeg de
wolf op medelijdenden toon.
„Neen, nu heb ik genoeg van die verhaal
tjes," zei de reus. „Van een koolstruik naar
de haas, van de haas naar de vos, van de
vos naar de wolf! Jullie hebt me nu lang ge
noeg laten loopen. Ik eet jou op."
„Ja, dan wil ik je ook niet ophouden,"
zeide de wolf. „Ga je gang maar. Ik kan je
dan echter natuurlijk niet vertellen, waar de
beer woont, de groote beer met zijn dikke
vrouw en twee groote kinderen."
„Heeft hij een dikke vrouw en twee groote
kinderen?" vroeg de reus en krabde zich na
denkende achter het oor. „Dat zijn dus vier
heele beren bij elkaar
„Ja waarlijk," zei de wolf. „Dat zijn vier
beren bij elkaar en d e een is nog vetter dan
de andere."
„Vier beren," gromde de reus, „en allen
zijn ze erg vet. Wel, ik beloof je dat ik je niet
op zal eten, wanneer je mij zegt, hoe ik bij
hen kan komen."
„Eerst moet je duizend schreden naar de
zon toeloopen en dan tweemaal zooveel pas
sen van de zon af loopen; wanneer je dat
hebt gedaan, kom je bij de beren," sprak de
wolf en rende vlug weg.
De reus ging op een groote rots zitten en
dacht diep na over hetgeen de wolf hem
gezegd had. Hoeveel hij er echter ook over
nadacht, hij kon er steeds niet goed uitko
men, wat de wolf eigenlijk had bedoeld met
zijn sommetje. Tenslotte vroeg hij den ek
ster om raad. „Dat is een kostelijke geschie
denis," lachte de ekster, toen hij alles had
gehoord. „Ik kan je wel uitleggen, hoe je
moet loopen. Maar waar je terecht zal komen,
weet ik niet, want dat hangt heelemaal af
van de lengte van de passen, die je neemt en
de plaats, waar de zon staat. Nu, de wolf
heeft je aardig voor den mal gehouden!"
Lachend vloog de ekster weg en vertelde de
geschiedenis aan al zijn vriendjes. Nu merkte
de reus, dat hij was bedrogen en werd vree
selijk boos.
geen electrisch licht op zolder was, stak hij
een kaars aan.
Op datzelfde oogenblik verlichtte een blik
semstraal het kleine vertrek, gevolgd door
een ratelende donderslag. Ik hoorde beneden
een vreemd rumoer, maar toen niets meer.
Ik wilde de deur afsluiten; geen slot geen
sleutel. Een weinig ongerust kleedde ik me
uit. Plots hoorde ik stemmen. Onwillekeurig
luisterde ik.
....daar heb je niet het recht toe. Nee,
daar heb je niet het recht tóe, dat is vree
selijk!"
Bevend stond ik stil.
Een andere zwakke stem klonk:
„Spaar me. spaar me
Een nieuwe donderslag maakte, dat ik een
oogenblik niets kon hooren.
Ik opende de deur van mijn kamer en
hoorde de stem van mijn gastheer:
„Dat is genoeg. Ik heb hem stil gemaakt.
Onze gast zou wakker kunnen worden."
Van schrik kon ik niet meer ademhalen
In dit huis moest iets vreeselijks gebeurd zijn.
„Ik zal eens kijken, of hij slaapt!" zei de
man beneden weer. Ik hoorde hem de trap
opkomen, die kraakte onder zijn gewicht. Zoo
snel ik kon vluchtte ik mijn kamer in. Buiten
verlichtte de bliksem telkens den heelen om
trek. Het onweer was buitengewoon hevig
Ik hoorde, hoe de man voor mijn kamerdeur
stil hield. Zou hij binnenkomen? Neen
Hij vertrok weer zooals hij gekomen was. Mijn
hart klopte in mijn keel. Morgen zou ik on
middellijk naar de dichtsbijzijnde politiepost
gaan. Ik durfde echter niet te slapen; want
ik had niets bij me, om me te verdedigen in
geval van nood. Ieder oogenblik meetifee ik
sluipende voetstappen te hooren.
Toen het ochtend werd, was ik volkomen
uitgeput. Zoo goed en kwaad als het ging
maakte ik toilet. Toen keek ik eens naar
buiten.
„Morgen mijnheer," zei de heer des huizes,
die voor zijn huis bezig was en me zag. „Komt
u in de huiskamer, dan kunt u gezellig een
beetje naar de radio luisteren. Gisteravond
luisterde ik naar een hoorspel, dat zeer aan
grijpend was. Maar .toen heb ik het toestel
maar afgezet, omdat u anders misschien niet
slapen kon!"
Ik barstte in lachen uit maar vertelde mijn
„Wanneer ik den wolf tegenkom, eet ik
hem dadelijk op. En de vos ook en de haas
eveneens en de koolstruik heelemaal."
En toornig ging de reus op zoek naar
den wolf
Ondertusschen zat de koolstruik nog steeds
op dezelfde plaats en keuvelde genoeglijk in
zichzelf. „Dat heb ik toch maar goed gedaan.
Ik was altijd zoo bang, dat de haas zou ko
men om mij op te eten. Inplaats daarvan
komt de reus. Maar ik stuur hem naar de
haas toe en kan nu vreedzaam en kalm ver
der leven. Nu behoef ik niet meer bang te
zijn voor de haas.
Maar op hetzelfde moment kwam de haas
en at de kool op. ,Ik weet wel, dat jij de reus
naar mij hebt toegestuurd," sprak de haas.
„Heila hopsasa! Het is een vreugde om te
leven, nu heb ik genoeg gegeten en behoef
geen vrees meer te hebben voor de vos, want
die is opgegeten door den reus."
Nauwelijks had hij dit gezegd, of daar
kwam de vos al en pakte hem bij zijn kraag.
„Ik weet wel, dat jij mij den reus op het dak
gestuurd hebt," zei de vos. „Tot straf eet ik
je op. Ha! Vandaag is het werkelijk een geluks
dag voor mij: ik heb veel gegeten en ik be
hoef niet meer bang te zijn voor den wolf,
dien de reus voor zijn maaltijd heeft ge
bruikt,"
„U zal je leeren, de reus naar mij toe te
sturen," sprak de wolf boos. „Ja nu heb ik
lekker gegeten en kan rustig den reus uit
lachen, die nog wel aan het loopen zal zijn.
Wat een domme reus."
Maar daar kwam de reus al aan. En zonder
veel te spreken tilde hij den wolf op en at
hem in een paar happen op.
„Hè, dat heeft goed gemaakt!" sprak dp
reus. „Een uitstekend wolfje, hoewel hij
merkwaardig dik was voor een wolf. De
smaak was echter uitstekend. Het is niet de
gewone wolfsmaak, 't herinnert mij een
beetje aan een vos en ook een beetje aan een
haas, ja, zelfs de smaak van kool zit er door
heen. Nu moet ik verder zoeken naar de haas,
de vos en de kool."
Zeven weken achter elkaar had hij gezocht
en nog steeds niet gevonden. Toen kwam de
schoenmaker bij hem met de groote laarzen
op zijn rug. Eindelijk had hij de zolen ge
reed.
Het is goed, dat je komt," zei de reus. „Jij
moet me mee helpen zoeken naar den vos,
den haas en de kool."
En de schoenmaker liep naar zijn huis en
haalde zijn dikke vrouw en zijn vijf kogel
ronde kinderen en zijn oude knechten en zijn
jonge knechten en zijn boodschappenjongens
En allen hielpen zij zoeken.
En wanneer je een beetje geluk hebt kan
je ze heden ten dage nog zien zoeken. Eerst
komt dan de reus en daarna de schoenma
ker met de laarzen op zijn rug, daarachter
loopt de schoenmakersvrouw met haar vijf
kogelronde kinderen Dan komen de oude en
jonge knechten en heelemaal achteraan loo
pen de boodschappenjongens....
ZATERDAG' 28 NOV. 1936
gastheer niet de reden van mijn vroolijkheid.
Ik behoef jullie zeker wel niet te zeggen, dat
de man en ik dikke vrienden werden en dat
hij het was, die mijn auto repareerde. Zoo
zien jullie, kinderen, hoe snel je een verkeerd
oordeel kunt vellen!" eindigde oom zijn ver
telling, waar de kinderen ademloos naar ge
luisterd hadden.
LAM.
Jullie zult allemaal wel eens sardientjes
op je boterham hebben gegeten; meestal zijn
kinderen daar dol op. Wanneer je die vischjes
zoo netjes naast elkaar in een blikje ziet lig
gen, denk je er meestal niet aan, dat er heel
wat tijd overheen gaat, voordat ze zoo ver
zijn. Ik zal jullie nu eens wat vertellen over
deze vischjes, hun vangst en hun bereiding.
De sardientjes lijken veel op haringen,
maar ze zijn kleiner en dikker; ze worden
hoogstens 25 centimeter lang. Op de Noord
zee bij onze kust komen ze een heel enkele
keer wel eens voor. Hoofdzakelijk echter
vindt men hen aan de Westkust van Europa
op de Fransche en Noord-Spaansche kust toi
de Straat van Gibraltar in de Middellandsche
Zee en ook op de Zuid-Engelsche kust.
Vooral in Portugal hebben vele menschen
hun bestaan te danken aan de sardine-vangst
De republiek Portugal ligt op de Westelijke
kant van het Pyreneesche schiereiland, dus
ten Westen van Spanje. Meer dan de helft
van de grens van Portugal, dat 6.670.000 in
woners heeft, wordt gevormd door de kust
aan den Atlantischen Oceaan. Het grootste
gedeelte der bevolking houdt zich dan ook
bezig met scheepvaart en vischvangst. Vele
millioenen blikjes worden jaarlijks vanuit
Lissabon, de hoofdstad van Portugal, uitge
voerd uit het land.
WIE ZOEKT ER MEE?
Het is een knapperd, die dadelijk kan zien,
wat bovenstaande teekening voorstelt.
„Het is heelemaal geen teekening," zal je
misschien zeggen. Maar toch zit er heusch een
teekening in verborgen. Om die te ontdekken
moet je alle vakjes, waarin je een punt ziet
staan, met potlood of inkt netjes zwart ma
ken. En dan zul je verbaasd zijn over wat
er te voorschijn komt. Alleen, je moet netjes
te werk gaan, hoor!
SINT-NICOLAAS IS AANGEKOMEN.
door W. B.Z.
Kinderen, 'k ben weer in het land
Hier heb je vast mijn portret.
'k Heb mijn mooiste Sinterklaasmuts
Juist voor jullie opgezet.
'k Reed met schimmel langs de daken
'k Luisterde door 't schoorsteengat.
'k Zag veel schoentjes met een briefje
En voor schimmel ook nog wat.
Schimmel laat je wel bedanken
Voor het hooi en voor het brood
Piet bracht je een snoeperijtje
Maar mijn voorraad was niet groot,
'k Zag met blijdschap dat zoovelen
Werken voor het zieke kind.
Zeg, Rubriekertjes van 't Dagblad
Geloof maar vast: Sint is je vrind.
Geven is een heerlijk werkje
't Maakt je rustig, 't maakt je blij
En nooit gaat het je vervelen;
Nu, dat zie je wel aan mij.