BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
AAN ALLEN!
HOE ZE ZICH ER UIT REDDEN.
DE WRAAK DER BLOEMEN.
ZATERDAG 19 DEC. 1936
OP DEN BODEM DER ZEE.
Woensdag, 23 Dec. wordt aan de clubleden
vacantia gegeven tot Woensdag 13 Jan. '37.
In Jan. houden we ook het „Winterfeest"
voor de clubleden. Momenteel worden er zoo
veel Kerstfeesten, Oranjefeesten, enz. geor
ganiseerd, dat ik het beter vind ons feestje
maar een poosje uit te stellen. Nadere bij
zonderheden vermeld ik in Januari wel. Tij
dens de vacantie wordt de rubriek geregeld
geplaatst en ik hoop dat jullie me vooral niet
vergeet te schrijven. Het beste is dan de
briefjes aan m'n huis, Roggeveenstraat 27,
IJmuiden, te bezorgen.
Beste POLLY. Jongenlief wat heb jij
het druk gehad 1.1. Woensdag. Eerst naar
school, toen naar de club, vervolgens naar de
film, briefschrijven aan mij en tot slot naar
bed. Heb je wel tijd gehad om te eten? Ik
vrees van niet. Ja het was op de club weer
heel gezellig. Ons as. „Winterfeest" belooft
ook heel gezellig te worden. Wil je je ouders
m'n groeten terug doen? Dag Polly.
Best KALFJE. Wel prettig dat je zoo'n
mooie film gezien hebt. Je hebt anders 1,1.
Woensdag heel wat te verwerken gehad. De
Kerstmandjes vind ik ook keurig worden. Wat
gezellig dat je je mandje a.s. Woensdag ge
vuld mag mede nemen, vind je niet? Je kunt
't dan thuis in den boom hangen. Tot Woens
dag. Dag Kalfje.
Beste BERENMAN. De boomenplaatjes
tel ik wel eens. Momenteel heb i!k zooveel
werk, dat ik er geen gelegenheid voor heb.
'k Begrijp dat je na zoo'n drukken dag niet
te lang mocht schrijven, maar gauw naar
bed moest. In de vacantie heb je misschien
wel tijd voor een langeren brief. Tot Woens
dag. Dag Berenman.
Lief KRULLENKOPJE. Dat je moeder
even boos was, omdat je niet aan mij ge
schreven had, kan ik plaatsen. Als je moe
der eens een keertje uit is, moet je zorgen,
dat toch alles gaat zooals zij het wenscht en
zooals 't gebeurt, wanneer zij thuis is. Dat
is voor haar veel prettiger en dan gaat ze
geruster uit. Je wordt nu al zoo groot, je
kunt er best voor zorgen. Een volgend maal
dus beter opgepast. Bep's rapport vind ik
heel goed. Jij moet trachten de vijfjes in
minstens zesjes te doen veranderen. Maar
goed je best doen, dan lukt het je wel. 'k Ben
nu reeds benieuwd naar je volgend rapport.
Dag Krulle.kopje.
Lief TEEKENAARSTERTJE. 'k Dank je
voor je keurig gekleurde teekening. Waarom
heb je de menschen geen armen gegeven? Ze
zitten er nu zoo echt zielig bij. Zie ik je Woens
dag weer? Diag Teekenaarstertje.
B'este KLEINE ZUS. Jij verlangt al naar
ons „Winterfeest"? 'k Begrijp het hoor. We
zullen echter even wachten tot alle feestjes
een beetje voorbij zijn. Jullie krijgt anders te
veel van het goede. Wat in het vat isde
rest vul je zelf maar aan. Dag Kleine Zus.
Beste VERONIKA. Is dat even een mee
vallertje zeg, een prijs te ontvangen? J;a, zoo
doe ik wel meer. Van te voren zeg ik er niets
van, maar kom er onverwachts mede voor
den dag. A.s. Woensdag breng ik het prijsje
mede. 'k Weet nog niet wat het zal zijn.
'k Moet het nog koopen. De titel van het
boek vind ilk mooi. Diaig Veronika.
Lief ROZENKNOPJE. Ja meisje, als jij
gedaan had, wat je zus gedaan heeft, dan was
je ook een gelukkig prijswinistertje geweest.
Zooiets komt bij mij wel meer onverwachts.
Werken in uitzicht op een prijs is eenvoudig
genoeg, maar werken om het werk en meer
niet, dat is moeilijker en dat wil ik zoo nu en
dan wel eens beloonen. Dag Rozenknopje.
Lief JASMIJNTJE. -Visite is voor je moe
der nog veel te druk en daardoor heeft ze des
avonds hoofdpijn. Je hebt je briefje aardig
gesteld, 'k Vind je knap hoor. Prettig dat Nel
even gecorrigeerd heeft. Het beste met je
moeder en tot Woensdag. Dag Jasimijntje.
Best DUINVIOOLTJE. Prettig dat je met
ons „Winterfeest" van de naailes mag ver
zuimen. Je hebt ook een extra pretje wel ver
diend. Blijf je moeder maar goed helpen. Als
je a.s. Woensdag niet kunt komen, brengt je
zus het gevulde mandje voor je mede. Zoo'n
schoorsteenbrand is ook geen pretje, vooral
niet als de brandweer op zich laat wach
ten. Dag Duinviooltje.
Lief HANDWERKSTERTJE. Ja hoor, je
zus mag naar den kerstboom komen zien.
Jammer dat Wil haar mandje 1.1. Woensdag
niet af had. De prijs is haar nu niet ten deel
gevallen. Tot Woensdag. Bestel je dan wat
beter weer? Dag Handwerkstertje.
Lief ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Pret
tig die zangrepetities vind je niet? Dat zal
7 Januari een gejubel worden zeg. Hebben
jullie 21 Jan. weer een uitvoering? Als ik ge
legenheid heb kom ik luisteren. Reserveer
maar een programma voor mij. Dag Z-usjes-
foeschermstertje.
Best SPARRETJE. —Je hebt me, ondanks
je niets wist te schrijven toch nog een aardig
briefje geschreven. Of ik ook naar Kerstmis
verlang? 'k Vind het altijd heele prettige da
gen. In ieder geval ga ik uit in de vacantie.
'k Weet echter nog niet welke dagen. Na de
Kerstdagen worden de oliebollendagen ge
houden en dan kan ik niet gemist worden.
Oudejaarsavond breng ik te Haarlem door
en dan moet ik nog naar Austerlitz. 7 Ja
nuari hoop ik naar 's Gravenhage te gaan.
Wanneer ik elders vertoef, ontvang je wel
eenig teeken van leven van me. Krijg ik vol
gende week weer een briefje van je? Dag
Sparretje.
Best LELIETJE VAN DALEN. Zoo heb jij
een nichtje hij je te logeeren. Dat vind je
zeker heel erg prettig, 't Is echter te wen-
schen dat haar moeder weer spoedig hersteld
in haar huis terug komt. Het beste met haar.
Dag Lelietje van Dalen.
Beste MOEDERS JONGEN. Wel vriend
hoe staat het leven? Op twee boenen? Heb
je een goeden Sint gehad? 'k Heb er niets
over van je gehoord. Doe je m'n groeten aan
je moeder? Dag Moeders Jongen.
Lief DUIKELAARTJE. Zeg waar ben jij
nu thuis, nu je moeder in het ziekenhuis
ligt? Je wilt zeker wel heel erg lief zijn, zoo
dat je moeder zich niet ongerust over je
behoeft te maken. Als je haar bezoekt, wil je
haar dan m'n groeten doen en haar beter
schap wenschen? Dag Duikelaartje.
Lief DOORNROOSJE. Meisjelief 'k hoop
dat je gelegenheid hebt ons „Winterfeest" bij
te wonen. De datum maak ik intijds bekend
zoodat je maatregelen kunt nemen, 'k Denk
dan lantaarnplaatjes en een poppenkast
voorstelling te geven. A.s. Woensdag geef ik
clubvacaiitie tot 13 Jan. '37. Dag Doornroosje
Lief PRINSESJE. Van harte hoop ik, dat
je moeder weer spoedig beter is. Ais je haar
bezoekt, doe haar dan m'n groeten. Wat heb
je een keurig postpapier gebruikt. Je tante
Rika heeft mooie spullen. Wat is Sint goed
op je geweest. Je kunt zelf haast een St. Ni-
colaasetalage maken. Die muziek zal je .groot
moeder prachtig gevonden hebben, denk ik.
Op de club ben je welkom. Het beste hoor.
Dag Prinsesje.
Veel groeten van
MEJ. E. VTJLBRIEF.
HOE DE JONGENS OUDE ANNE HIELPEN
Jan, Ed en Kees spraken af, wat ze dezen
Woensdagmiddag zouden doen. Veel zin om
naar het bosch te gaan hadden ze niet, om
dat de lucht niet veel goeds voorspelde en
het over een uur of wat wel zou gaan rege
nen. En om nu den geheelen dag thuis te
zitten, leek hun ook niet erg prettig. „Wel,
laten we dan wat op de markt gaan rond
snuffelen." opperde Ed.
„Ja, dat is een idee; ik mag een zakmes
koopen en kan dan meteen ééntje uitzoeken,"
was het antwoord van Kees.
Even later togen ze dus op weg naar de
markt. Het was er een heele drukte. Spoedig
kwamen ze aan een kraampje, waar ook zak
messen werden verkocht. De keus was na
tuurlijk niet gemakkelijk. Er waren ook zoo
veel mooie messen en lang zoo duur niet, als
de jongens hadden gedacht. Tenslotte kocht
Kees een zakmes met twee messen en nog
een kurketrekker. Ze gingen de heele markt
over en alle kraampjes langs. Op den hoek
van en der rijen stalletjes stond oude Anne,
die een mooi bloemenstalletje had Haar bloe
men waren altijd mooi en versch en dikwijls
kochten de jongens wat bij haar, zoodat ze
hen al goed kende. Dit keer bleven ze alleen
even een praatje met haar maken, want ze
hadden thuis bloemen genoeg. Ze kregen
ieder een toffee van Anne, bedankten haar
vriendelijk en liepen weer verder.
Ze waren een heel eind verder, toen ze een
hevig lawaai hoorden en schreeuwende men
schen. Haastig snelden ze naar het geluid
toe en wat zagen ze daar? Anne's stalletje lag
heelemaal ondersteboven, alle bloemen lagen
op den grond, alle pulletjes waren stuk, het
kraampje zelf lag ook heelemaal uit elkaar.
Gelukkig was Anne zelf ongedeerd Ze hoor
den toen, dat een paard van een g-roentekar
op hol was geslagen en Anne's kraampje
omver had gegooid. De tranen stonden Anne
in de oogen. „O, wat moet ik nu beginnen,"
zei ze zacht. „Alles is stuk, zelfs het zeil is
gescheurd en al het hout van mijn stalletje
is kapot. Nu kan ik hier toch niet meer staan
De drie jongens liepen treurig naar huis
toe. „Zouden wij haar niet met iets kunnen
helpen?" vroeg Jan. „Ja maar op welke ma
nier dan?" was de wedervraag van Kees. „Ze
is altijd zoo vriendelijk voor ons; we moeten
toch iets verzinnen."
Langen tijd spraken de jongens erover.
Eindelijk kwam Kees op het idee om met z'n
drieën een tafel voor haar in elkaar te tim
meren, welke ze dan zou kunnen gtaruiken,
tot dat ze weer een echt kraampje had. Jan
vertelde, dat hij nog wel veel hout thuis had,
wat toch niet gebruikt werd. Een hamer en
spijkers zouden er ook wel te vinden zijn. Zoo
gezegd, zoo gedaan.
Iflllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
DE LEGENDE VAN DEN INKTVISCH.
Nieuw-Zeelandsch sprookje.
Er waren eens twee parelvisschers, onaf
scheidelijke vrienden: Amaho en Tanare. Zoo
dra zij 's morgens hun hutten verlieten, waren
zij bij elkaar. Samen zwommen ze in de kreek
en samen doken ze in het heldere water, zon
der zich te bekommeren om de vele haaien,
die in die streken voorkomen. Als eenige voor
zorg namen ze slechts een groot scherp mes
mee, dat hen in geval van nood te pas kon
komen.
De blanke mannen waren gekomen en had
den de inboorlingen de groote waarde doen
beseffen van de glanzende bolletjes, die voor
komen in sommige oesters en waaraan ze voor
dien weinig waarde hadden gehecht.
En nu gebeurde het, dat Tanare meer ge
luk had dan Amaho. De hoeveelheid parels, die
hij bovenbracht, was wel twee maal zoo groot
als die van Amaho. Deze beweerde, dat het
slechts toeval was en verdubbelde zijn pogin
gen. Zorgvuldig zocht hij de oesterbanken af.
Maar het was tevergeefs. Het scheen, dat al
leen Tanare pareloesters kon vinden.De oes
ters, die Amaho boven bracht, waren alle leeg.
„Het is de schuld van Tripapahu, den boo-
zen geest, die mij plagen wil", zei Amaho in
zichzelf. En vanaf dat oogenblik werd hij stil
en zwijgzaam en bemoeide zich niet meer
met zijn kameraad. Tanare bood hem, eenigs-
zins verlegen, aan zijn buit te deelen, maar
Amaho weigerde woedend dit bewijs van
vriendschap. En alsof het lot er mee speelde,
had Tanare van dit oogenblik af nog meer ge
luk, terwijl de ander minder en minder ving.
Een duistere haat maakte zich van Amaho
meester en hij besloot wraak te nemen op
hem, dien hij tot nog toe altijd als een broe-
Thuis gingen de jongens dadelijk aan het
werk. De voorraad hout, die op zolder bij
Jan lag, was grooter dan ze gedacht hadden
en de tafel, die ze timmerden was er een van
flinke afmetingen. Er was zelfs nog genoeg
hout voor een paar krukjes.
„Ja," zei Jan, toen ze klaar waren, „dat is
nu allemaal goed en wel, maar nu zit Anne
in de open lucht. En als het regent heeft ze
niets, waar ze onder schuilen kan."
Dat was waar! De jongens dachten ernstig
na. Toen wa,s Ed het, die een pracht idee
kreeg. „Ik weet wat, ik weet wat," juichte hij.
„Wij hebben thuis nog een groote ouderwet-
sche paraplu. Als ik die aan moeder vraag,
mogen we die vast wel hebben."
In optocht ging het naar Eds huis, En toen
ze daar verteld hadden, wat ze van plan wa
ren, kregen ze onmiddellijk de paraplu en van
Eds moeder nog een warme shawl voor het
oude vrouwtje.
Toen weer naar de markt. Anne was er
nog .Maar ocih, wat keek ze bedroefd. Dat duur
de niet lang, want toen de jongens haar ver
teld hadden, wat ze voor haar gedaan had
den, klaarde haar gezicht heelemaal op. „Jul
lie zijn echte lieverds," zei ze dankbaar. „Nu
is het de moeite niet meer waard, om het
stalletje nog op te zetten. Maar morgen ben
ik hier weer, hoor!"
Den volgenden dag zat Anne inderdaad
achter haar nieuwe stalletje. En als je naar
het plaatje kijkt, kun je zien, hoe blij ze is,
met het geschenk van Jan en Kees en Ed.
Toen ik van den zomer uit België in het
grensplaatsje Sluis kwam, werd mijn oog 't
eerst getroffen door een groot bord, waarop
stond: „Welkom vreemdeling!" Dit welkom
betreft blijkbaar niet eiken vreemdeling. Pe
gasus heeft er in zijn dagelijksch rijm al op
gezinspeeld. Meer dan 200 vreemdelingen
doen moeite om aan de Belgische grens ons
land binnen te komen en wij, d.w.z. onze po
litie aan de grenzen, doen evenveel moeite
om hen er buiten te houden. Wie zijn die
vreemdelingen en waarom zijn we op hun
komst in ons land niet gesteld? Wie het zijn
heb je misschien al vermoed, het zijn de Zi
geuners. Oorspronkelijk hooren ze in Europa
niet thuis, maar komen ze uit het verre Oos
ten en hun taal toont verwantschap met het
Sanskriet, de taal der Oud-Indiërs. Zelf be
weren ze afkomstig' te zijn uit Egypte, maar
ze zijn van Indischen oorsprong. In de 15e
eeuw misschien nog vroeger, want in 1420
treffen we hen al aan in Deventer, zijn ze
van uit Azië in Europa getrokken en nu vin
den we ze niet alleen in bijna alle landen van
Europa, maar ook in Amerika. De grootste
intocht in Europa is zeker wel geweest in
1417, toen ze in grooten getale uit het Bal-
kangebied in Hongarije binnendrongen. On
der allerlei namen zijn ze in de verschillende
landen bekend. In Duitschland worden ze
evenals bij ons Zigeuners Of ook wel Tziga-
nen genoemd, in Frankrijk heeten ze Bohé
miens, in Engeland en Amerika Gypsies, in
Hongarije en Zevenbergen Tzingari, in Italië
Zingaro en Zingari, al naar men een manne
lijk of vrouwelijk persoon bedoelt. In Spanje
Gitano of Gitana. In Zweden noemt men ze
Taters of Tattar, welke naam zeker afkom
stig is van 't woord Tartaren. In Denemarken
schijnt men ze niet meer aan te treffen. Niet
meer, want ook hier zijn ze wel geweest. Het
is toch bekend, dat de Schotsche Koning Ja
cob IV (1488—-1513) ze heeft probeeren uit
te drijven naar Denemarken; hij gaf name
lijk aan hun hoofdman graaf Antonio Gagio
van Klein-Egypte aanbevelingsbrieven voor
den Deenschen koning. De Denen hadden
echter al gauw genoeg van het arme, zwer
versvolk, zooals ze door den Schotschen ko
ning genoemd waren en verdreven ze al heel
gauw uit hun land en bedreigden ze met
zware straffen als ze terugkeerden.
der had beschouwd. Met behulp van slinger
planten en oude zakken vervaardigde hij een
net, dat hij onder water verborg, juist boven
de banken, die Tanare den volgenden dag af
zou zoeken. Een draad, die Amaho vanaf het
1 umwm wJ
land dicht kon trekken, zou de val sluiten
en het den ongelukkige onmogelijk maken
weer boven water te komen. Amaho was ervan
overtuigd, dat zijn geluk zou keeren, zoo
dra Tanare weg was. En toen Tanare den vol-
De gierigheid der Schotten is iets, dat over
de heele wereld bekend is en waarmee in de
geheele wereld de spot wordt gestoken.
Er waren eens drie Schotten, Mac, Patrick
en Edgar geheeten, die te zamen een clubje
gevormd hadden, dat tot doel had zooveeel
mogelijk van het leven te genieten, maar
er niets voor te betalen. Overal, waar het
niets kostte, kon men het drietal vinden: op
lezingen, tentoonstellingen, bij optochten,
enz. enz.
Op zekeren dag woonden zij weer een gra
tis lezing bij. Het onderwerp, waarover ge
sproken zou worden, luidde: „Vrijgevigheid"
Aan het eind van zijn redevoering, kondig
de de spreker aan, dat hij een kleine inza
meling zou houden. Daarvan schrok Patrick
zoo, dat hij flauw viel. Mac en Edgar begre
pen dadelijk, wat hun te doen stond. De een
greep Patrick bij het hoofd, de ander bij de
beenen en zoo brachten ze hem naar buiten
Ze waren gered: hadden niets behoeven te
geven!
Mientje is een slordig meisje, niet alleen
laat ze altijd en overal haar speelgoed zwer
ven; maar ze schijnt het ook heerlijk te vin
den alles te vernielen en stuk te maken. Haar
boeken zijn, zonder kaft, hebben gescheurde
bladen en zitten vol vlekken. En geen van
haar poppen heeft nog al haar armen en
beenen.
Op haar verjaardag brengt haar vriendin
netje Edith haar een prachtige bouquet bloe
men uit haar eigen tuintje. In 't begin is
Mientje er erg blij mee en ze zet ze op de
tafel in haar kamertje. Telkens gaat ze er
even naar kijken. Maar dat verveelt haar al
gauw en het duurt niet lang of ze begint de
mooie bloemen stuk te maken.
„Die bladeren zouden gekarteld veel
mooier zijn!" en ze zet de schaar er in. Dan
trekt ze de rozen van hun stelen en knipt de
blaadjes van de margrieten af. Als er ein
delijk niets meer in de vaas staat dan een
paar kale stengels bekijkt ze haar vernielings
werk toch een beetje ongerust. Wat zal moe
der er van zeggen? Dat zal wel een flink
standje geven!
Als ze moeder hoort komen, stopt ze vlug
de treurige overblijfselen van de straks zoo
mooie bouquet onder haar bed.
's Avonds slaapt ze in, zonder er meer aan
te denken. Maar plotseling hoort ze een
zwak gerucht. En een vreemd licht schijnt
in haar kamer.
En ineens ziet ze zich omringd door een
menigte kleurige en geurige wezentjes. Ze
herkent ze; het zijn de bloemen van haar
bouquet. Maar wat willen ze van haar?
„Slecht, ondeugend meisje! Kijk eens, hoe
je ons toegetakeld hebt! zegt 't wezentje, dat
de roos geweest moet zijn. Alle jurkjes zijn
gescheurd, gerafeld en gekreukt en zien er
uit als vodden.
„Jij hebt ons gekweld, gepijnigd! Nu is het
onze beurt. Kom, zusters, wij gaan ons wre
ken." En alle bloemen springen op haar en
steken haar met hun dorens.
Mientje wil om hulp roepen; maar ze kan
niet, een verschrikkelijke angst verlamt'haar
bewegingen. Eindelijk gelukt het haar een
kreet te slaken enze ontwaakt, bevend
en trillend, in de armen van haar moeder.
„Die nare bloemen," snikte Mientje. „Oh,
wat doet mijn hoofd pijn."
Moeder weet niet, dat er gebeurd is en zij
wil al een dokter laten halen. Maar dan ver
telt Mientje haar droom en moeder begrijpt
alles.
De sterk geurende bloemen onder het bed
hebben het meisje hoofdpijn bezorgd. Vlug
haalt moeder ze weg, de ramen worden wijd
opengezet en Mientje slaapt weer in.
Maar ze heeft zoo'n angst van haar nacht
merrie overgehouden, dat ze in het vervolg
nooit meer bloemen vernielt. Ook op haar
speelgoed past ze in het vervolg beter. Haar
poppen mochten zich ook eens willen wre
ken
MllllllllllllllllllllllllllllllllllllM^
genden dag juist dook op de plaats, waar on
der water de val lag, trok hij aan den draad
en danste van vreugde langs den oever. Plot
seling bleef zijn voet haken in een slinger
plant en hij viel voorover in het water, pre
cies in zijn eigen val, terwijl Tanare zich met
behulp van zijn mes had kunnen bevrijden.
Gevangen in de slingerplanten, zijn
hoofd in een zak, worstelde Amaho om
vrij te komen, terwijl Tanare, die niet wist
wat er gebeurd was, hem zocht en hem riep.
Ondertusschen was Amaho op den bodem
van de zee terecht gekomen. Eindelijk slaagde
hij erin, den zak, die hem belette te zien, van
zijn hoofd te trekken. Voor zich zag hij een
afzichtelijk wezen, dat met open mond lachte.
„Ja", zei het monster, „ik ben Tripapahu en
je bent in mijn macht. Wees maar niet bang,
want je zult niet verdrinken. Die zak, dien je
zooeven van je gezicht trok, zal voortaan je
hoofd zijn en je ledematen zullen veranderen
in lianen. Je zult zelf een levende val worden.
Je heele leven zul je vervolgd worden door de
menschen en je geheele leven zul je door
brengen in de duistere diepten van de zee.
Amaho wilde roepen, smeeken, zijn armen
uitstrekken naar den geest. Maar hij zag zijn
armen veranderen in zwarte grijparmen.
Verschrikt zagen de visschers een nieuw
monster in de kreek. Tanare, die tenslotte be
grepen had, hoe alles in zijn werk gegaan was,
vertelde hun de geschiedenis; maar de blan
ken haalden hun schouders op en zeiden: „Dat
is een reusachtige inktvisch".
De parelvisschers duiken echter niet in het
water, zonder vooraf goed uitgekeken te heb
ben, of hun doodsvijand Amaho niet in de
buurt is. Verstopt onder de rotsen loert hij
naar hen met zijn wreede oogen.
IETS OVER DEN ALPENSTEENROK.
Hoog boven in de bijna ontoegankelijke
gedeelten van de bergen, daar huist de alpen
steenbok. Alleen in den winter, door den
honger gedreven, komen ze tot in de bos-
schen. In vroegere tijden kwam de steenbok
voor in de geheele alpenketen; maar de glet-
schers van den ijstijd drongen ze terug.
De steenbok is ten allen tijde sterk vervolgd
engeslaagd en wel hoofdzakelijk om het reus
achtige gewei, dat zij op den kop dragen.
En hoewel de zwaarste straffen op het jagen
van steenbokken gesteld werden, tot zelfs de
galg, niets kon verhinderen dat in 1820 de
laatste Salzburgsche steenbok geschoten wer
den.
Een kolonie van deze dieren in Gran Pa-
radiso in Italië, Zuidelijk van Val Aosta,
werd echter door de staat dusdanig be
schermd, dat het aantal dieren tegenwoordig
weer tot ongeveer 3800 stuks aangegroeid is.
Ook op andere plaatsen bijv. in St. Anna
en in Stiermarken, in Zwitserland en in de
Salzburger Alpen werd de steenbok met
groote moeite en kosten weer ingevoerd, zoo
dat het aantal steenbokken op het oogenblik
4200 stuks bedraagt.
Wat de schoen is voor den bergbeklimmer
is de hoef voor den steenbok. De hoef heeft
een harde rand, zoodat hij een ideaal klim-
werktuig vormt.
Daarom kan een groote zware steenbok
klimmen tegen rotswanden die voor men
schen absoluut ontoegankelijk zijn.
Zijn ruwe beharing maakt het mogelijk,
dat hij den strengen bergwinter zonder na
deel kan doorstaan. Zijn kleur is zwartbruin
terwijl zijn gewicht niet zelden 240 pond be
draagt. v
E. W.
WIE ZOEKT ER MEE?
„Dat is vreemd, ik meende hier een vogel té
zien fladderen. En nu kan ik het beest nergens
meer vinden."
Tante Tine.
door W. B.Z.
Waar het zeepaardje zwemt
En de vissschen zijn
Waar de zeesterren groeien,
Daar is het zoo fijn,
Daar bloeien ook bloemen
Van allerlei kleur
Die bloemen zoo mooi
Maar helaas zonder geur.
Daar is het heel stil als bij ons in den nacht
En toch een geflonker van kleurenpracht.
Krab, kwallen en oesters genieten ermee
Van die sprookjeswereld daar diep in de zee.
VERRASSING.
Om te zien, wat bovenstaand wirwar van
lijntjes voorstelt, moet je de vakjes, waarin je
een punt ziet staan, met potlood of inkt zwart
maken. Je krijgt dan een zoogenoemde sil-
houetteekening, dat is een teekening, waarvan
de figuren zwart zijn gemaakt.