BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES AAN ALLEN! HOE ZE ZICH ER UIT REDDEN. DE WRAAK DER BLOEMEN. ZATERDAG 19 DEC. 1936 OP DEN BODEM DER ZEE. Woensdag, 23 Dec. wordt aan de clubleden vacantia gegeven tot Woensdag 13 Jan. '37. In Jan. houden we ook het „Winterfeest" voor de clubleden. Momenteel worden er zoo veel Kerstfeesten, Oranjefeesten, enz. geor ganiseerd, dat ik het beter vind ons feestje maar een poosje uit te stellen. Nadere bij zonderheden vermeld ik in Januari wel. Tij dens de vacantie wordt de rubriek geregeld geplaatst en ik hoop dat jullie me vooral niet vergeet te schrijven. Het beste is dan de briefjes aan m'n huis, Roggeveenstraat 27, IJmuiden, te bezorgen. Beste POLLY. Jongenlief wat heb jij het druk gehad 1.1. Woensdag. Eerst naar school, toen naar de club, vervolgens naar de film, briefschrijven aan mij en tot slot naar bed. Heb je wel tijd gehad om te eten? Ik vrees van niet. Ja het was op de club weer heel gezellig. Ons as. „Winterfeest" belooft ook heel gezellig te worden. Wil je je ouders m'n groeten terug doen? Dag Polly. Best KALFJE. Wel prettig dat je zoo'n mooie film gezien hebt. Je hebt anders 1,1. Woensdag heel wat te verwerken gehad. De Kerstmandjes vind ik ook keurig worden. Wat gezellig dat je je mandje a.s. Woensdag ge vuld mag mede nemen, vind je niet? Je kunt 't dan thuis in den boom hangen. Tot Woens dag. Dag Kalfje. Beste BERENMAN. De boomenplaatjes tel ik wel eens. Momenteel heb i!k zooveel werk, dat ik er geen gelegenheid voor heb. 'k Begrijp dat je na zoo'n drukken dag niet te lang mocht schrijven, maar gauw naar bed moest. In de vacantie heb je misschien wel tijd voor een langeren brief. Tot Woens dag. Dag Berenman. Lief KRULLENKOPJE. Dat je moeder even boos was, omdat je niet aan mij ge schreven had, kan ik plaatsen. Als je moe der eens een keertje uit is, moet je zorgen, dat toch alles gaat zooals zij het wenscht en zooals 't gebeurt, wanneer zij thuis is. Dat is voor haar veel prettiger en dan gaat ze geruster uit. Je wordt nu al zoo groot, je kunt er best voor zorgen. Een volgend maal dus beter opgepast. Bep's rapport vind ik heel goed. Jij moet trachten de vijfjes in minstens zesjes te doen veranderen. Maar goed je best doen, dan lukt het je wel. 'k Ben nu reeds benieuwd naar je volgend rapport. Dag Krulle.kopje. Lief TEEKENAARSTERTJE. 'k Dank je voor je keurig gekleurde teekening. Waarom heb je de menschen geen armen gegeven? Ze zitten er nu zoo echt zielig bij. Zie ik je Woens dag weer? Diag Teekenaarstertje. B'este KLEINE ZUS. Jij verlangt al naar ons „Winterfeest"? 'k Begrijp het hoor. We zullen echter even wachten tot alle feestjes een beetje voorbij zijn. Jullie krijgt anders te veel van het goede. Wat in het vat isde rest vul je zelf maar aan. Dag Kleine Zus. Beste VERONIKA. Is dat even een mee vallertje zeg, een prijs te ontvangen? J;a, zoo doe ik wel meer. Van te voren zeg ik er niets van, maar kom er onverwachts mede voor den dag. A.s. Woensdag breng ik het prijsje mede. 'k Weet nog niet wat het zal zijn. 'k Moet het nog koopen. De titel van het boek vind ilk mooi. Diaig Veronika. Lief ROZENKNOPJE. Ja meisje, als jij gedaan had, wat je zus gedaan heeft, dan was je ook een gelukkig prijswinistertje geweest. Zooiets komt bij mij wel meer onverwachts. Werken in uitzicht op een prijs is eenvoudig genoeg, maar werken om het werk en meer niet, dat is moeilijker en dat wil ik zoo nu en dan wel eens beloonen. Dag Rozenknopje. Lief JASMIJNTJE. -Visite is voor je moe der nog veel te druk en daardoor heeft ze des avonds hoofdpijn. Je hebt je briefje aardig gesteld, 'k Vind je knap hoor. Prettig dat Nel even gecorrigeerd heeft. Het beste met je moeder en tot Woensdag. Dag Jasimijntje. Best DUINVIOOLTJE. Prettig dat je met ons „Winterfeest" van de naailes mag ver zuimen. Je hebt ook een extra pretje wel ver diend. Blijf je moeder maar goed helpen. Als je a.s. Woensdag niet kunt komen, brengt je zus het gevulde mandje voor je mede. Zoo'n schoorsteenbrand is ook geen pretje, vooral niet als de brandweer op zich laat wach ten. Dag Duinviooltje. Lief HANDWERKSTERTJE. Ja hoor, je zus mag naar den kerstboom komen zien. Jammer dat Wil haar mandje 1.1. Woensdag niet af had. De prijs is haar nu niet ten deel gevallen. Tot Woensdag. Bestel je dan wat beter weer? Dag Handwerkstertje. Lief ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Pret tig die zangrepetities vind je niet? Dat zal 7 Januari een gejubel worden zeg. Hebben jullie 21 Jan. weer een uitvoering? Als ik ge legenheid heb kom ik luisteren. Reserveer maar een programma voor mij. Dag Z-usjes- foeschermstertje. Best SPARRETJE. —Je hebt me, ondanks je niets wist te schrijven toch nog een aardig briefje geschreven. Of ik ook naar Kerstmis verlang? 'k Vind het altijd heele prettige da gen. In ieder geval ga ik uit in de vacantie. 'k Weet echter nog niet welke dagen. Na de Kerstdagen worden de oliebollendagen ge houden en dan kan ik niet gemist worden. Oudejaarsavond breng ik te Haarlem door en dan moet ik nog naar Austerlitz. 7 Ja nuari hoop ik naar 's Gravenhage te gaan. Wanneer ik elders vertoef, ontvang je wel eenig teeken van leven van me. Krijg ik vol gende week weer een briefje van je? Dag Sparretje. Best LELIETJE VAN DALEN. Zoo heb jij een nichtje hij je te logeeren. Dat vind je zeker heel erg prettig, 't Is echter te wen- schen dat haar moeder weer spoedig hersteld in haar huis terug komt. Het beste met haar. Dag Lelietje van Dalen. Beste MOEDERS JONGEN. Wel vriend hoe staat het leven? Op twee boenen? Heb je een goeden Sint gehad? 'k Heb er niets over van je gehoord. Doe je m'n groeten aan je moeder? Dag Moeders Jongen. Lief DUIKELAARTJE. Zeg waar ben jij nu thuis, nu je moeder in het ziekenhuis ligt? Je wilt zeker wel heel erg lief zijn, zoo dat je moeder zich niet ongerust over je behoeft te maken. Als je haar bezoekt, wil je haar dan m'n groeten doen en haar beter schap wenschen? Dag Duikelaartje. Lief DOORNROOSJE. Meisjelief 'k hoop dat je gelegenheid hebt ons „Winterfeest" bij te wonen. De datum maak ik intijds bekend zoodat je maatregelen kunt nemen, 'k Denk dan lantaarnplaatjes en een poppenkast voorstelling te geven. A.s. Woensdag geef ik clubvacaiitie tot 13 Jan. '37. Dag Doornroosje Lief PRINSESJE. Van harte hoop ik, dat je moeder weer spoedig beter is. Ais je haar bezoekt, doe haar dan m'n groeten. Wat heb je een keurig postpapier gebruikt. Je tante Rika heeft mooie spullen. Wat is Sint goed op je geweest. Je kunt zelf haast een St. Ni- colaasetalage maken. Die muziek zal je .groot moeder prachtig gevonden hebben, denk ik. Op de club ben je welkom. Het beste hoor. Dag Prinsesje. Veel groeten van MEJ. E. VTJLBRIEF. HOE DE JONGENS OUDE ANNE HIELPEN Jan, Ed en Kees spraken af, wat ze dezen Woensdagmiddag zouden doen. Veel zin om naar het bosch te gaan hadden ze niet, om dat de lucht niet veel goeds voorspelde en het over een uur of wat wel zou gaan rege nen. En om nu den geheelen dag thuis te zitten, leek hun ook niet erg prettig. „Wel, laten we dan wat op de markt gaan rond snuffelen." opperde Ed. „Ja, dat is een idee; ik mag een zakmes koopen en kan dan meteen ééntje uitzoeken," was het antwoord van Kees. Even later togen ze dus op weg naar de markt. Het was er een heele drukte. Spoedig kwamen ze aan een kraampje, waar ook zak messen werden verkocht. De keus was na tuurlijk niet gemakkelijk. Er waren ook zoo veel mooie messen en lang zoo duur niet, als de jongens hadden gedacht. Tenslotte kocht Kees een zakmes met twee messen en nog een kurketrekker. Ze gingen de heele markt over en alle kraampjes langs. Op den hoek van en der rijen stalletjes stond oude Anne, die een mooi bloemenstalletje had Haar bloe men waren altijd mooi en versch en dikwijls kochten de jongens wat bij haar, zoodat ze hen al goed kende. Dit keer bleven ze alleen even een praatje met haar maken, want ze hadden thuis bloemen genoeg. Ze kregen ieder een toffee van Anne, bedankten haar vriendelijk en liepen weer verder. Ze waren een heel eind verder, toen ze een hevig lawaai hoorden en schreeuwende men schen. Haastig snelden ze naar het geluid toe en wat zagen ze daar? Anne's stalletje lag heelemaal ondersteboven, alle bloemen lagen op den grond, alle pulletjes waren stuk, het kraampje zelf lag ook heelemaal uit elkaar. Gelukkig was Anne zelf ongedeerd Ze hoor den toen, dat een paard van een g-roentekar op hol was geslagen en Anne's kraampje omver had gegooid. De tranen stonden Anne in de oogen. „O, wat moet ik nu beginnen," zei ze zacht. „Alles is stuk, zelfs het zeil is gescheurd en al het hout van mijn stalletje is kapot. Nu kan ik hier toch niet meer staan De drie jongens liepen treurig naar huis toe. „Zouden wij haar niet met iets kunnen helpen?" vroeg Jan. „Ja maar op welke ma nier dan?" was de wedervraag van Kees. „Ze is altijd zoo vriendelijk voor ons; we moeten toch iets verzinnen." Langen tijd spraken de jongens erover. Eindelijk kwam Kees op het idee om met z'n drieën een tafel voor haar in elkaar te tim meren, welke ze dan zou kunnen gtaruiken, tot dat ze weer een echt kraampje had. Jan vertelde, dat hij nog wel veel hout thuis had, wat toch niet gebruikt werd. Een hamer en spijkers zouden er ook wel te vinden zijn. Zoo gezegd, zoo gedaan. Iflllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll DE LEGENDE VAN DEN INKTVISCH. Nieuw-Zeelandsch sprookje. Er waren eens twee parelvisschers, onaf scheidelijke vrienden: Amaho en Tanare. Zoo dra zij 's morgens hun hutten verlieten, waren zij bij elkaar. Samen zwommen ze in de kreek en samen doken ze in het heldere water, zon der zich te bekommeren om de vele haaien, die in die streken voorkomen. Als eenige voor zorg namen ze slechts een groot scherp mes mee, dat hen in geval van nood te pas kon komen. De blanke mannen waren gekomen en had den de inboorlingen de groote waarde doen beseffen van de glanzende bolletjes, die voor komen in sommige oesters en waaraan ze voor dien weinig waarde hadden gehecht. En nu gebeurde het, dat Tanare meer ge luk had dan Amaho. De hoeveelheid parels, die hij bovenbracht, was wel twee maal zoo groot als die van Amaho. Deze beweerde, dat het slechts toeval was en verdubbelde zijn pogin gen. Zorgvuldig zocht hij de oesterbanken af. Maar het was tevergeefs. Het scheen, dat al leen Tanare pareloesters kon vinden.De oes ters, die Amaho boven bracht, waren alle leeg. „Het is de schuld van Tripapahu, den boo- zen geest, die mij plagen wil", zei Amaho in zichzelf. En vanaf dat oogenblik werd hij stil en zwijgzaam en bemoeide zich niet meer met zijn kameraad. Tanare bood hem, eenigs- zins verlegen, aan zijn buit te deelen, maar Amaho weigerde woedend dit bewijs van vriendschap. En alsof het lot er mee speelde, had Tanare van dit oogenblik af nog meer ge luk, terwijl de ander minder en minder ving. Een duistere haat maakte zich van Amaho meester en hij besloot wraak te nemen op hem, dien hij tot nog toe altijd als een broe- Thuis gingen de jongens dadelijk aan het werk. De voorraad hout, die op zolder bij Jan lag, was grooter dan ze gedacht hadden en de tafel, die ze timmerden was er een van flinke afmetingen. Er was zelfs nog genoeg hout voor een paar krukjes. „Ja," zei Jan, toen ze klaar waren, „dat is nu allemaal goed en wel, maar nu zit Anne in de open lucht. En als het regent heeft ze niets, waar ze onder schuilen kan." Dat was waar! De jongens dachten ernstig na. Toen wa,s Ed het, die een pracht idee kreeg. „Ik weet wat, ik weet wat," juichte hij. „Wij hebben thuis nog een groote ouderwet- sche paraplu. Als ik die aan moeder vraag, mogen we die vast wel hebben." In optocht ging het naar Eds huis, En toen ze daar verteld hadden, wat ze van plan wa ren, kregen ze onmiddellijk de paraplu en van Eds moeder nog een warme shawl voor het oude vrouwtje. Toen weer naar de markt. Anne was er nog .Maar ocih, wat keek ze bedroefd. Dat duur de niet lang, want toen de jongens haar ver teld hadden, wat ze voor haar gedaan had den, klaarde haar gezicht heelemaal op. „Jul lie zijn echte lieverds," zei ze dankbaar. „Nu is het de moeite niet meer waard, om het stalletje nog op te zetten. Maar morgen ben ik hier weer, hoor!" Den volgenden dag zat Anne inderdaad achter haar nieuwe stalletje. En als je naar het plaatje kijkt, kun je zien, hoe blij ze is, met het geschenk van Jan en Kees en Ed. Toen ik van den zomer uit België in het grensplaatsje Sluis kwam, werd mijn oog 't eerst getroffen door een groot bord, waarop stond: „Welkom vreemdeling!" Dit welkom betreft blijkbaar niet eiken vreemdeling. Pe gasus heeft er in zijn dagelijksch rijm al op gezinspeeld. Meer dan 200 vreemdelingen doen moeite om aan de Belgische grens ons land binnen te komen en wij, d.w.z. onze po litie aan de grenzen, doen evenveel moeite om hen er buiten te houden. Wie zijn die vreemdelingen en waarom zijn we op hun komst in ons land niet gesteld? Wie het zijn heb je misschien al vermoed, het zijn de Zi geuners. Oorspronkelijk hooren ze in Europa niet thuis, maar komen ze uit het verre Oos ten en hun taal toont verwantschap met het Sanskriet, de taal der Oud-Indiërs. Zelf be weren ze afkomstig' te zijn uit Egypte, maar ze zijn van Indischen oorsprong. In de 15e eeuw misschien nog vroeger, want in 1420 treffen we hen al aan in Deventer, zijn ze van uit Azië in Europa getrokken en nu vin den we ze niet alleen in bijna alle landen van Europa, maar ook in Amerika. De grootste intocht in Europa is zeker wel geweest in 1417, toen ze in grooten getale uit het Bal- kangebied in Hongarije binnendrongen. On der allerlei namen zijn ze in de verschillende landen bekend. In Duitschland worden ze evenals bij ons Zigeuners Of ook wel Tziga- nen genoemd, in Frankrijk heeten ze Bohé miens, in Engeland en Amerika Gypsies, in Hongarije en Zevenbergen Tzingari, in Italië Zingaro en Zingari, al naar men een manne lijk of vrouwelijk persoon bedoelt. In Spanje Gitano of Gitana. In Zweden noemt men ze Taters of Tattar, welke naam zeker afkom stig is van 't woord Tartaren. In Denemarken schijnt men ze niet meer aan te treffen. Niet meer, want ook hier zijn ze wel geweest. Het is toch bekend, dat de Schotsche Koning Ja cob IV (1488—-1513) ze heeft probeeren uit te drijven naar Denemarken; hij gaf name lijk aan hun hoofdman graaf Antonio Gagio van Klein-Egypte aanbevelingsbrieven voor den Deenschen koning. De Denen hadden echter al gauw genoeg van het arme, zwer versvolk, zooals ze door den Schotschen ko ning genoemd waren en verdreven ze al heel gauw uit hun land en bedreigden ze met zware straffen als ze terugkeerden. der had beschouwd. Met behulp van slinger planten en oude zakken vervaardigde hij een net, dat hij onder water verborg, juist boven de banken, die Tanare den volgenden dag af zou zoeken. Een draad, die Amaho vanaf het 1 umwm wJ land dicht kon trekken, zou de val sluiten en het den ongelukkige onmogelijk maken weer boven water te komen. Amaho was ervan overtuigd, dat zijn geluk zou keeren, zoo dra Tanare weg was. En toen Tanare den vol- De gierigheid der Schotten is iets, dat over de heele wereld bekend is en waarmee in de geheele wereld de spot wordt gestoken. Er waren eens drie Schotten, Mac, Patrick en Edgar geheeten, die te zamen een clubje gevormd hadden, dat tot doel had zooveeel mogelijk van het leven te genieten, maar er niets voor te betalen. Overal, waar het niets kostte, kon men het drietal vinden: op lezingen, tentoonstellingen, bij optochten, enz. enz. Op zekeren dag woonden zij weer een gra tis lezing bij. Het onderwerp, waarover ge sproken zou worden, luidde: „Vrijgevigheid" Aan het eind van zijn redevoering, kondig de de spreker aan, dat hij een kleine inza meling zou houden. Daarvan schrok Patrick zoo, dat hij flauw viel. Mac en Edgar begre pen dadelijk, wat hun te doen stond. De een greep Patrick bij het hoofd, de ander bij de beenen en zoo brachten ze hem naar buiten Ze waren gered: hadden niets behoeven te geven! Mientje is een slordig meisje, niet alleen laat ze altijd en overal haar speelgoed zwer ven; maar ze schijnt het ook heerlijk te vin den alles te vernielen en stuk te maken. Haar boeken zijn, zonder kaft, hebben gescheurde bladen en zitten vol vlekken. En geen van haar poppen heeft nog al haar armen en beenen. Op haar verjaardag brengt haar vriendin netje Edith haar een prachtige bouquet bloe men uit haar eigen tuintje. In 't begin is Mientje er erg blij mee en ze zet ze op de tafel in haar kamertje. Telkens gaat ze er even naar kijken. Maar dat verveelt haar al gauw en het duurt niet lang of ze begint de mooie bloemen stuk te maken. „Die bladeren zouden gekarteld veel mooier zijn!" en ze zet de schaar er in. Dan trekt ze de rozen van hun stelen en knipt de blaadjes van de margrieten af. Als er ein delijk niets meer in de vaas staat dan een paar kale stengels bekijkt ze haar vernielings werk toch een beetje ongerust. Wat zal moe der er van zeggen? Dat zal wel een flink standje geven! Als ze moeder hoort komen, stopt ze vlug de treurige overblijfselen van de straks zoo mooie bouquet onder haar bed. 's Avonds slaapt ze in, zonder er meer aan te denken. Maar plotseling hoort ze een zwak gerucht. En een vreemd licht schijnt in haar kamer. En ineens ziet ze zich omringd door een menigte kleurige en geurige wezentjes. Ze herkent ze; het zijn de bloemen van haar bouquet. Maar wat willen ze van haar? „Slecht, ondeugend meisje! Kijk eens, hoe je ons toegetakeld hebt! zegt 't wezentje, dat de roos geweest moet zijn. Alle jurkjes zijn gescheurd, gerafeld en gekreukt en zien er uit als vodden. „Jij hebt ons gekweld, gepijnigd! Nu is het onze beurt. Kom, zusters, wij gaan ons wre ken." En alle bloemen springen op haar en steken haar met hun dorens. Mientje wil om hulp roepen; maar ze kan niet, een verschrikkelijke angst verlamt'haar bewegingen. Eindelijk gelukt het haar een kreet te slaken enze ontwaakt, bevend en trillend, in de armen van haar moeder. „Die nare bloemen," snikte Mientje. „Oh, wat doet mijn hoofd pijn." Moeder weet niet, dat er gebeurd is en zij wil al een dokter laten halen. Maar dan ver telt Mientje haar droom en moeder begrijpt alles. De sterk geurende bloemen onder het bed hebben het meisje hoofdpijn bezorgd. Vlug haalt moeder ze weg, de ramen worden wijd opengezet en Mientje slaapt weer in. Maar ze heeft zoo'n angst van haar nacht merrie overgehouden, dat ze in het vervolg nooit meer bloemen vernielt. Ook op haar speelgoed past ze in het vervolg beter. Haar poppen mochten zich ook eens willen wre ken MllllllllllllllllllllllllllllllllllllM^ genden dag juist dook op de plaats, waar on der water de val lag, trok hij aan den draad en danste van vreugde langs den oever. Plot seling bleef zijn voet haken in een slinger plant en hij viel voorover in het water, pre cies in zijn eigen val, terwijl Tanare zich met behulp van zijn mes had kunnen bevrijden. Gevangen in de slingerplanten, zijn hoofd in een zak, worstelde Amaho om vrij te komen, terwijl Tanare, die niet wist wat er gebeurd was, hem zocht en hem riep. Ondertusschen was Amaho op den bodem van de zee terecht gekomen. Eindelijk slaagde hij erin, den zak, die hem belette te zien, van zijn hoofd te trekken. Voor zich zag hij een afzichtelijk wezen, dat met open mond lachte. „Ja", zei het monster, „ik ben Tripapahu en je bent in mijn macht. Wees maar niet bang, want je zult niet verdrinken. Die zak, dien je zooeven van je gezicht trok, zal voortaan je hoofd zijn en je ledematen zullen veranderen in lianen. Je zult zelf een levende val worden. Je heele leven zul je vervolgd worden door de menschen en je geheele leven zul je door brengen in de duistere diepten van de zee. Amaho wilde roepen, smeeken, zijn armen uitstrekken naar den geest. Maar hij zag zijn armen veranderen in zwarte grijparmen. Verschrikt zagen de visschers een nieuw monster in de kreek. Tanare, die tenslotte be grepen had, hoe alles in zijn werk gegaan was, vertelde hun de geschiedenis; maar de blan ken haalden hun schouders op en zeiden: „Dat is een reusachtige inktvisch". De parelvisschers duiken echter niet in het water, zonder vooraf goed uitgekeken te heb ben, of hun doodsvijand Amaho niet in de buurt is. Verstopt onder de rotsen loert hij naar hen met zijn wreede oogen. IETS OVER DEN ALPENSTEENROK. Hoog boven in de bijna ontoegankelijke gedeelten van de bergen, daar huist de alpen steenbok. Alleen in den winter, door den honger gedreven, komen ze tot in de bos- schen. In vroegere tijden kwam de steenbok voor in de geheele alpenketen; maar de glet- schers van den ijstijd drongen ze terug. De steenbok is ten allen tijde sterk vervolgd engeslaagd en wel hoofdzakelijk om het reus achtige gewei, dat zij op den kop dragen. En hoewel de zwaarste straffen op het jagen van steenbokken gesteld werden, tot zelfs de galg, niets kon verhinderen dat in 1820 de laatste Salzburgsche steenbok geschoten wer den. Een kolonie van deze dieren in Gran Pa- radiso in Italië, Zuidelijk van Val Aosta, werd echter door de staat dusdanig be schermd, dat het aantal dieren tegenwoordig weer tot ongeveer 3800 stuks aangegroeid is. Ook op andere plaatsen bijv. in St. Anna en in Stiermarken, in Zwitserland en in de Salzburger Alpen werd de steenbok met groote moeite en kosten weer ingevoerd, zoo dat het aantal steenbokken op het oogenblik 4200 stuks bedraagt. Wat de schoen is voor den bergbeklimmer is de hoef voor den steenbok. De hoef heeft een harde rand, zoodat hij een ideaal klim- werktuig vormt. Daarom kan een groote zware steenbok klimmen tegen rotswanden die voor men schen absoluut ontoegankelijk zijn. Zijn ruwe beharing maakt het mogelijk, dat hij den strengen bergwinter zonder na deel kan doorstaan. Zijn kleur is zwartbruin terwijl zijn gewicht niet zelden 240 pond be draagt. v E. W. WIE ZOEKT ER MEE? „Dat is vreemd, ik meende hier een vogel té zien fladderen. En nu kan ik het beest nergens meer vinden." Tante Tine. door W. B.Z. Waar het zeepaardje zwemt En de vissschen zijn Waar de zeesterren groeien, Daar is het zoo fijn, Daar bloeien ook bloemen Van allerlei kleur Die bloemen zoo mooi Maar helaas zonder geur. Daar is het heel stil als bij ons in den nacht En toch een geflonker van kleurenpracht. Krab, kwallen en oesters genieten ermee Van die sprookjeswereld daar diep in de zee. VERRASSING. Om te zien, wat bovenstaand wirwar van lijntjes voorstelt, moet je de vakjes, waarin je een punt ziet staan, met potlood of inkt zwart maken. Je krijgt dan een zoogenoemde sil- houetteekening, dat is een teekening, waarvan de figuren zwart zijn gemaakt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 10