Operaties in China opgeschort.
De
eenheid van het Britsche
Cemeenebest.
Thijs IJs
en de taart van Dickie Dons
Tsjang Kai Sjek vandaag te Nanking?
Haar kwetsbaarheid ten tijde van
Constitutioneele crisis.
Ierland pleegde rechtsbreuk.
ZATERDAG 19 DECEMBER 1936
Hitier pleit voor het
vierjarenplan.
Een leger voor Zuid-Spanje.
Italië.
Italiaansch-Engeische onder-
hahdelingen in beslissend
stadium?
Dantzig.
Preventieve hechtenis motief
voor uitsluiting van Volksdag-
zitting.
Era gelaaid
„Non-interventie voorkwam
oorlog", aldus Eden.
Door Prof. Dr. J. H. W. Verzijl
ONZE DACELIJKSCHE KINDERVERTELLING.
Nederlanders te Madrid
maken het goed.
De vijandelijkheden die door de
Nanking regeering geopend zijn tegen
de opstandelingen, die Tsjang Kai
Sjek gevangen hebben genomen, zijn
opgeschort op bevel van Tsjang Kai
Sjek zelf. De generalissimus heeft in
een schrijven gezegd; Voorzoover ik
weet zal ik Zaterdag te Nanking ko
men. Dit schrijven is per vliegtuig uit
Sianfoe gekomen en gericht aan Ho
Ying Tsjin, den commandant van 'de
zeventien divisies, die tegen de rebel
len worden samengetrokken.
De Kwo Min Tang publiceert een manifest
aan de natie, waarin de strafexpeditie tegen
Tsjang Sjoe Liang gerechtvaardigd wordt.
De regeeringstroepen hebben Sien Ya No op
20 K.M. ten Noordwesten van Sianfoe bereikt
en de opstandelingen gedwongen zich terug
te trekken. Daarentegen hebben de regeerings
troepen in de streek ten Oosten van Sianfoe
in afwachting van stersterkingen hun op-
marsch moeten opschorten. Voorts hebben re-
geeringsvliegtuigen een divisie opstandelingen
opgespoord, die zich bevond in het Noorden
van Sjensi en welker voorhoede te San Yoean
was op 40 K.M. ten Noorden van Sianfoe.
De arrestatie van Tsjang Kai Sjek.
Generaal Tsjang Ting Wen, die tegelijker
tijd met Tsjang Kai Sjek door de opstande
lingen werd gearresteerd is gisteren te Nan
king aangekomen, waar hij in een interview
het volgende heeft verklaard:
De generalissimus en zijn metgezellen wer
den Zaterdag gearresteerd en afzonderlijk op
gesloten. Tot vier maal toe heeft Tsjang Kai
Sjek de door Tsjang Sjoe Liang gestelde voor
waarden verworpen. Laatstgenoemde deed
daarop zijn eische nin den vorm van een
brief aan Tsjang Kai Sjek toekomen, doch
deze antwoordde. „Zoo gij mij als uw meerdere
erkent, moet gij mij vrij laten. Zoo niet, dood
mij dan en wordt landverrader".
De Japansche minister van buitenlandsche
zaken, Arita, heeft in den kabinetsraad mede
gedeeld, dat alle Chineesche provinciën, met
uitzondering van Sjensi en Kansoe, de Nan-
king-regeering steunen. Deze regeering heeft
den Japanschen ambassadeur te verzekering
gegeven, dat de Chineesche politiek ten op
zichte van Japan niet beïnvloed wordt door
de gebeurtenissen te Sianfoe. Terwijl er in
legerkringen eenige onrust merkbaar is, is de
stemming in officieele kringen, die een af
wachtende politiek de juiste blijven achten,
kalm. Hoewel men van meening is, dat de
positie van het kabinet-Hirota ernstig ge
schokt is, is het waarschijnlijk, dat er geen
wijziging in de Japansche politiek zal treden
vóór de bijeenkomst van het parlement op 24
December.
resultaten der Britsche werkzaamheid daar
voor een rechtvaardiging vormen. Ten aan
zien van de evacuatie-faciliteiten zijn be
langrijke vorderingen gemaakt en in één
enkel deel van Spanje worden sinds eenigen
tijd wekelijks 200 personen geëvacueerd.
„Het zou mij verbazen", aldus Eden,
„wanneer in totaal het aantal uit
gewisselde gevangenen geen getal
van vijf cijfers vormde".
Na vervolgens veel lof te hebben toege
zwaaid aan de humanitaire werkzaamheden
van de Britsche consulaire en diplomatieke
ambtenaren, zeide Eden, dat een der vrucht
baarste resultaten verkregen is in het Noord
westen van Spanje, waar tengevolge van een
reeks overeenkomsten de verhouding tus-
sohen Burgos en de Baskische regeering aan
zienlijk minder bitter is dan tusschen Bur
gos en de Spaansche regeering te Valencia.
Eden sprak verder over „de groote harte
lijkheid in de Fransch-Engelsche betrekkin
gen, welke te belangrijker is, daar zij niet
exclusief is en omdat wij duidelijk te ver
staan hebben gegeven, dat ons doel is en
blijft een Europeesche regeling tot stand te
brengen".
In een te Berlijn gehouden rede voor ver
tegenwoordigers van het Duitsche bedrijfsle
ven, heeft Hitier, naar het D.N.B. meldt, ge
wezen op de noodzakelijkheid, dat Duitschland
zijn productie op elk gebied uitbreidt. Een
„onmogelijkheid" bestaat hier niet. Met de
uitvoering van het Vierjarenplan had hij een
man met een onbuigbaren wil belast, van
wien hij wist, dat voor hem het woord „het
kan niet" niet bestaat. „Vertrouwt den man,
dien ik heb aangewezen", aldus de leider. „Hij
is de beste man, dien ik voor deze taak heb
een man met den sterksten wil en de grootste
vastberadenheid. Gaat allen vast aaneenge
sloten met hem mee. Daarmee leggen we de
vaste grondslagen van een Duitsch bedrijfs
leven, dat in de kracht, de stabiliteit en de
veiligheid van het Duitsche Rijk wortelt.
Wanneer wij ons fanatiek aan de uitvoering
van deze taak wijden, zullen wij beiden voor
de nakomelingschap blijven bestaan, de poli
tieke leiding, omdat zij en haar mannen iets
hebben gewild en bereikt en het Duitsche eco
nomische leven met al zijn arbeiders, omdat
het zijn volle kracht in dienst van dit werk
heeft gesteld."
De strijd bij Boadilla.
Uit Valencia, 18 December. Bij een van
daag in de Staatscourant verschenen de
creet wordt een leger voor Zuid-Spanje in
gesteld, dat onder bevel zal staan van den
brigade-generaal Martinez Monje. Dit leger
omvat de secties Cordova, Granada en Ma
laga.
Gistermorgen heeft radio-Sevilla gemeld,
dat het aantal dooden der regeeringstroepen
bij Boadilla 95 heeft bedragen. De recht-
schen hebben zioh meester gemaakt van 15
mitrailleurs en een loopgraafmortier, bene
vens van drie vechtwagens, in een waarvan
een Russisch bestuurder zat, die door een
granaatscherf was gedood. Voorts deelt deze
zender mede, dat te Boadilla eenige gevan
genen gemaakt zijn, die verklaard hebben,
dat het opperbevel gevoerd werd door een
Russisch officier, die kort geleden te Madrid
is aangekomen. De rechtsehe luchtstrijd
krachten hebben Madrid intensief gebom
bardeerd, waarbij een regeeringstoestel
neergeschoten werd.
DE THEEMS BUITEN HAAR OEVERS.
Sedert gistermorgen is de storm, die eenige
dagen over Engeland gewoed heeft, met her
nieuwde kracht weer opgestoken. De wind
stuwde het water van de Theems zoo sterk op,
dat de rivier tot Windsor en Sunbury bui
ten haar oevers is getreden.
Tie diplomatieke redacteur van het agent-
ichap Stefani bevestigt, dat volgens inlichtin
gen uit goede bron de Engelsch-Italiaansche
onderhandelingen omtrent een „genteman-
agreement" in een beslissend stadium zijn ge
komen.
De zinspelingen van enkele bladen op de
mogelijkheid, dat het accoord ook tot andere
staten zou worden uitgebreid, worden niet be
vestigd. Men kan als zeker aannemen, dat het
accoord tweezijdig zal zijn, hetgeen zijn pre
cedent zal vinden in het Fransch-Italiaansche
accoord van 7 Januari 1935, dat eveneens niet
tot andere staten werd uitgebreid. In het
gentleman-agreement zullen groot-Brittannië
en Italië de wederzij dsche belangen in de
Middellandsche zee erkennen en opnieuw hun
gemeenschappelijk verlangen bevestigen, dat
de algemeene toestand in deze zee niet gewij-
ligd zal worden.
Volgens het nieuwe reglement van orde van
den Volksdag, dat is aangenomen met de stem
men der nationaal-socialisten vóór, is het mo
gelijk, dat afwezige afgevaardigden voor ver
scheidene zittingen worden uitgesloten. De
voorzitter van den Volksdag heeft besloten
deze bepaling streng toe te passen tegen afge
vaardigden, die zich in preventieve hechtenis
bevinden. Zoo is de socialistische afgevaar
digde Goddau van deelneming aan tien zittin
gen uitgesloten.
In het Lagerhuis heeft minister Eden tij
dens het debat over de buitenlandsche poli
tiek geantwoord op enkele vragen betreffen
de den burgeroorlog in Spanje.
Eden zeide o.a., dat het de plicht van alle
mogendheden was om zdclh buiten den Spaan-
schen burgeroorlog te houden.
„Ik geloof, dat de non-interventie,
hoe gebrekkig zij ook toegepast
wordt, het oorlogsgevaar sterk ver
mindert.
Ik geef Blum geen ongelijk, toen
hij zeide, dat in Augustus jl. de oor
log in Europa op het punt stond om
uit te breken en dat de non-inter
ventie zulks voorkwam".
Aan Eden's rede ontleenen wij verder:
Als alle staten werkelijk geneigd zijn de
non-interventie te steunen zal deze controle
zeer eenvoudig kunnen zijn, indien ze dit
niet wilen zal elk controlesysteem nutteloos
zijn.
Voortgaande legde Eden er den nadruk op,
dat de Fransche en Engelsche regeeringen
niiet verwachten bij haar eerste poging reeds
als resultaat te krijgen, dat de bemiddeling,
hetzij in Spanje, hetzij in Europa, gunstig
wordt ontvangen. De twee regeeringen zijn
echter voornemens deze zaak voort te zet
ten en .misschien zullen haar pogingen ten
slotte met succes bekroond worden.
Wat den humanitairen kant van de aan
gelegenheid betreft, zeide Eden de zekerheid
te hebben, dat het Huis zal toegeven, dat de
Nu de Britsche koningscrisis, die als een
plotseling dreigende donderwolk haar scha
duw over alle deelen van het wereldrijk kwam
werpen, zich alweer ontladen heeft en niet
alleen het Engelsche constitutioneele stelsel,
maar ook de tot het Britsche Gemeenebest
vereenigde bond van volken de zware beproe
ving glansrijk en ongeschokt, ja, innerlijk
waarschijnlijk nog versterkt, te boven zijn ge
komen, loont het wel de moeite, zich nog weer
eens rekenschap te geven van den samenhang,
die er tusschen moederland en dominions is
blijven bestaan, ook nadat de algeheele eman
cipatie dezer laatste een voldongen feit was
geworden. Dat als factoren van dien samen
hang ook tal van andere dan juridische ele
menten een rol spelen: taal- en stamverwant
schap, economische belangen, gemeenschap
pelijke defensie, het besef van in eenheid een
geweldige wereldmacht te vormen, is onloo
chenbaar. De cultureele verbondenheid der
Rijksdeelen en hare overwegende beteekenis
is eenmaal aardig weergegeven in een Zuid-
Afrikaansch memorandum voor de onofficieele
conferentie van Toronto in September 1933:
het zou, zeide de schrijver daar, ongetwijfeld
interessant zijn te weten, of over een eeuw de
Union Jack nog ergens in Zuid-Afrika zal wap
peren, of Ierland nog een gouverneur-generaal
zal hebben en of Canada ambassades zal heb
ben in al de hoofdsteden van Europa; maar
het zou veel belangrijker zijn te weten, of de
menschen in Kaapstad en Melbourne en Otta
wa de Punch nog zullen lezen, en of men nog
onder dezelfde regels cricket zal spelen in
Londen en in Sydney. Zonder een blijvende ver
bondenheid van dezen aard zal inderdaad ook
de rechtsband moeilijk gehandhaafd kunnen
blijven, maar wat na de typisch constitutio
neele crisis toch allereerst de aandacht
vraagt, is juist de juridische band tusschen
de zes zelfstandige leden van het Britsche Ge
meenebest: het Vereenigd Koninkrijk, Canada,
Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en den
Ierschen Vrijstaat.
Het statuut van Westminster.
Vraagt men zich af, waarin deze juridische
samenhang bestaat, dan vindt men eenerzijds
het instituut der Rijksconferenties en de door
deze in 1926 en 1930 met aller instemming
vastgestelde besluiten en anderzijds het van
11 December 1931 dateerende Statuut van
Westminster. De bedoelde conferenties waren
in wezen congressen van bijna tot algeheele
zelfstandigheid gegroeide jonge staten met
hun gemeenschappelijke oude moederland; zij
hadden de definitieve oplossing van het Brit
sche Rijk in een eigenaardigen vorm van
statenbond voor te bereiden en juridisch te
omschrijven, maar een regelmatig functionee-
rend orgaan der gemeenschap kan men haar
moeilijk noemen.
Constitutioneelrechtelijke beteekenis heeft
dan ook eigenlijk alleen het resultaat van
hare beraadslagingen, het bovengenoemde
Statuut van Westminster, een Britsche
Rijkswet, die de instemming heeft gevonden
zoowel van het parlement te Londen, als van
de afzonderlijke dominiale regeeringen en
parlementen. (Op dat tijdstip nog zes in aan
tal, aangezien Newfoundland eerst na 1931,
als gevolg van financieel onvermogen, uit
den rechtstoestand van dominion tot een
meer afhankelijke positie is teruggegleden).
Wie zonder diepgaande voorstudie van het
Britsche Rijksrecht zich aan de lectuur van
dit Statuut van Westminster zou wagen, zou
er, vrees ik, al heel weinig van opsteken. Hij
zou in de twaalf artikelen van dit funda-
menteele document van het tegenwoordige
Britsche Rijk allerlei technisch-ingewikkelde
bepalingen moeten trachten te doorgron
den, die op hem den indruk zouden maken
van als droog zand aan elkaar te hangen en
waarvan hij de diepe strekking nauwelijks
zou vermoeden. En toch is in de afzonderlijke
artikelen en alinea's van dit schijnbaar sa
mengeraapte stel rechtsregels de uiteinde
lijke neerslag te vinden van misschien wel
de allermerkwaardigste staatsrechtelijke
evolutie in de geschiedenis der menschheid.
Alleen de inleiding tot het Statuut is lees
baarder en beter verteerbaar dan de eigen
lijke inhoud der artikelen, en voor onze be
schouwing komt het ook eigenlijk alleen
daarop aan. Want in die inleiding staan de
drie groote beginselen vermeld, die sinds
dien den juridischen samenhang van het
Britsche Gemeenebest van Naties bepalen:
vooreerst dit, dat deze bond van volkeren
berust op eene vrije vereeniging (free asso
ciation) zijner leden, waarvan de Kroon het
symbool is; vervolgens dit, dat die leden on
derling verbonden zijn door een gemeen
schappelijke onderdanentrouw (common al
legiance) aan de Kroon; en ten slotte het
voorschrift van meer practischen aard, dat
daarom elke latere wijziging in het recht be
treffende de troonopvolging of de konink
lijke titulatuur de toestemming zal ver-
eischen zoowel van de parlementen van alle
dominions als van het parlement van het
Vereenigde Koninkrijk.
Iedere staat zijn eigen
Grondwet.
Binnen de grenzen van dit gemeenschap
pelijk Statuut bezit iedere der verbonden
staten zijn eigen constitutie, in hoofdtrekken
aan elkaar gelijk, maar in allerlei bijzonder
heden uiteenloopend, uit verschillende perio
den der ontwikkeling dateerend en ieder op
hare eigen wijze tot stand gekomen, uiterst
belangwekkend uit rechtsvergelijkend oog
punt, maar technisch veelal te ingewikkeld
voor een uiteenzetting als deze, en boven
dien voor ons onderwerp van ondergeschikte
beteekenis.
Want alle (met uitzondering van het nog
nader te beschouwen geval van den Ierschen
Vrijstaat) bieden tenslotte het alleen maar
lichtelijk geschakeerde beeld van de par
lementaire monarchie als staatsvorm, waarbij
éénzelfde physieke persoon zesvoudig koning
is, in elk der zes leden van het gemeenebest
naar een afzonderlijk, maar verwant consti
tutioneel recht regeerend en in de voormalige
Rijksonderdeelen vertegenwoordigd door een
plaatsvervanger, den gouverneur-generaal.
Hoe perfect dat constitutioneele stelsel in ern
stige omstandigheden als die van de laatste
weken werkt, heeft de vlotte afdoening van
de koningscrisis in de zes Rijksdeelen wel
bewezen. Evenwel de vaststelling van het
vlotte constitutioneele verloop dezer crisis
mag de oogen niet doen sluiten voor de mo
gelijkheid, dat het gansch anders ware ge
gaan. In de aangelegenheid, waarover het
liep, bestond groote eenstemmigheid en dit
heeft de afdoening vergemakkelijkt. Maar
stel eens, dat materieel de zes Rijksdeelen
het niet eens waren geweest en dat tóch een
oplossing had moeten worden gevonden. Dan
zou inderdaad de eenheid van het Britsche
Gemeenebest onmiddellijk op het spel heb
ben gestaan. Zouden bijv. de regeeringen en
volken van een aantal, misschien wel van de
meerderheid der leden, Koning Edward voor
den troon hebben willen behouden door in de
on-Engelsche figuur van een morganatisch
huwelijk te bewilligen, met uitsluiting van
zijn eventueele nakomelingen van de troon
opvolging, dan zou het verzet van de overige
leden, misschien slechts van één enkel lid
deze oplossing hebben kunnen verijdelen, om
dat zonder aller instemming een wijziging
van het troonerfrecht van de Act of Settle
ment van 1701, in verband met de aanvul
lende normen van de „common law", het
gemeenerecht, rechtens niet mogelijk was. En
zou de koning, over zijn verschillende kabi
netten heen, de achter hem staande volken
voor zijn zaak hebben willen trachten te
winnen, dan zou opnieuw de scheuring ge
dreigd hebben, indien hij in dat streven in
enkele Rijksdeelen wél, maar in andere niet
geslaagd ware.
De kwetsbare Rijkseenheid.
Juist omdat de dynastie en de drager der
Kroon de eenige juridische verbondenheid
tusschen de „vrijelijk geassocieerde" leden
van het Gemeenebest in stand houden, moet
een ernstige crisis, die in dynastieke ver
houdingen of in den persoon des Konings
haren oorsprong vindt, het Britsche Rijk
noodzakelijkerwijs in het hart treffen. Wat
in dat ongelukkige geval had behooren te ge
beuren of gebeurd zou zijn, is nauwelijks te
zeggen. Zou alleen de troonopvolging staats
rechtelijke moeilijkheden hebben opgeleverd
dan zouden volgens het Statuut van 1931 de
Koning en zelfs de grootst mogelijke meer
derheid van het zestal Rijksdeelen voor het
verzet van één dissident-lid hebben moeten
wijken. Maar overigens? Ook in andere scha
keeringen zou de Koning voor het gemis aan
eenstemmigheid hebben kunnen terugtreden.
Of de minderheid zou zich naar de meerder
heid hebben kunnen voegen of omgekeerd.
Of de leden van het Gemeenebest zouden
groepsgewijze uiteenloopende wegen hebben
kunnen gaan, de eenen met behoud van Ko
ning Edward, de anderen met den hertog van
York als nieuwen Koning. In dat laatste ge
val zou het zelfs denkbaar zijn geweest, dat
de dynastieke band behouden ware geble
ven, met tijdelijke splitsing van de monarchie
over twee dragers, en met het vooruitzicht
op latere hereeniging.
Maar waartoe verder deze bespiegelingen
over wat er had kunnen gebeuren, nu de cri
sis zoo regelmatig verloopen is. Zij hadden
slechts ten doel het constitutioneel uiterst
kwetsbare van den band, die nog altijd het
Britsche Gemeenebest bijeen houdt, met
enkele eventualiteiten toe te lichten. Wel nie
mand zou nog maar enkele maanden geleden
hebben kunnen voorzien, of zelfs vermoeden,
dat de samenhang der onder de Britsche
Kroon vereenigde volkeren ooit door een
sensationeele crisis van dit zeer bijzondere
persoonlijke karakter zou worden bedreigd.
Dat die samenhang, juridisch gezien, weinig
hecht is, weet ieder, die het Britsche Rijks-
recht kent. Maar had men een waarschijnlijke
crisis moeten voorspellen dan zou men veeleer
in de richting van een verscherping der repu-
blikeinsche tendenties in bepaalde Rijksdee
len, of in die van het doctrinaire „recht tot
afscheiding" hebben gezocht, en dus den
blik zeker niet naar den drager der Britsche
Kroon, doch veeleer naar de Valera of naar
zekere politieke voormannen in Zuid-Afrika
hebben gericht.
Ierland's houding.
Er is te meer aanleiding om, als nabetrach
ting op de overwonnen Koningscrisis, ook
Juist zijn Thijs en Dickie gezellig gaan zitten om zich aan de
taart te goed te doen, als plotseling de vreugde onverwacht gestoord
wordt. Daar aan den waterkant bevindt zich namelijk nog iemand.
Het is Hector Pruikebok, die aan het visschen is. Al een heelen tijd
heeft hij daar gezeten, zonder dat hij een vischje kon verschalken.
Daar gaat de dobber plotseling ondereen ruken het snoer
komt zonder visch boven het water uit! Maar doordat Hector zoo
wild had opgehaald, vliegt het haakje met een groote bocht door de
lucht en komt precies in de taart van Thijs en Dickie terecht.
„O, o, onze mooie taart!" roept het tweetal uit, want Hector haalt
het gebak met een snellen zwaai naar zich toe!
dit aspect van de kwestie van den samenhang
van het Britsche Gemeenebest nog even aan
te roeren, nu de regeering van den Ierschen
Vrijstaat inderdaad gemeend heeft in de on
gelukkige gebeurtenissen van de laatste we
ken grond te mogen vinden om den boven-
geschetsten, toch al zoo zwakken rechtsband
nog verder stuk te rafelen. De Iersche Vrij
staat is nu eenmaal helaas geen loyaal lid
van het Britsche Gemeenebest. Rechtsbreuk
is te veroordeelen, onverschillig van welke
zijde communistische, fascistische of de
mocratische zij komt, en de houding van
den Vrijstaat is niet anders te cjualificee-
ren dan als rechtsbreuk. In het verleden van
Ierland moge nóg zooveel liggen, dat
rancune heeft gewekt, sinds het Britsch-ler-
sche verdrag van 1921 en de latere afspra
ken der Rijksconferenties, tenslotte in het
Statuut van Westminster gedefinieerd, zijn
ook deze beide Rijksdeelen door den bovenge-
schetsten rechtstoestand gebonden, en wie
daarmede in strijd handelt, breekt het recht.
Dat doet de Iersche Vrijstaat thans opnieuw,
na de crisis. En toch was Engeland hem tot
de uiterste grens tegemoet gekomen.
Typisch is in dit verband het eedsformu
lier, in het verdrag van
Typisch is in dit verband het eeds-formulier,
in het verdrag van 1921 voor de Iersche parle
mentsleden vastgesteld: deze eed was n.l. door
een van alle andere afwijkende redactie, zoo
kunstig geformuleerd, dat zij den Koning niet
behoefden trouw te zweren als hun eigen
Koning, maar alleen in zijn hoedanigheid van
hoofd van het Britsche Gemeenebest van
Naties. En in de Iersche wet tot afkondiging
van de constitutie van 1922 was zelfs, in een
godsdienstige formuleering, uitdrukkelijk de
leer der volkssouvereiniteit aanvaard, door
de erkenning, „dat alle wetgevend gezag van
Godswege toekomt aan het volk". Maar ook
dat is den Ierschen nationalisten nog niet ge
noeg geweest. In strijd met het verdrag moest
de geheele eed worden afgeschaft. De ver
tegenwoordiger des Konings in den Vrijstaat,
de gouverneur-generaal moest verdwijnen. En
nu is de laatste stap gezet: den Koning wordt
elke interne staatsrechtelijke functie in den
Vrijstaat voor het vervolg ontzegd en hij mag
alleen nog maar dezen in het buitenlandsch
verkeer vertegenwoordigen, hij is immers
slechts een „buitenlandsch vorst"! De vóór
laatste stap want de laatste zou zijn: af
scheiding van het Britsche Rijk, en dat willen
de heeren te Dublin blijkbaar nog niet.
De voordeelen van hun deelgenootschap van
het machtige Britsche Gemeenebest willen zij
ook na hun opeenvolgende rechtsbreuken nog
wel blijven genieten. Zij verdienen ten volle
indien thans Engeland en de overige domi
nions van hun zijnde dien laatsten stap deden
en den Vrijstaat berichten: „Goed, nu houden
wij u aan uw besluit; gij hebt uw handteeke-
ning verloochend en uw woord gebroken; nu
gij zelf het hebt verkozen, den overeengekomen
constitutioneelen band los te maken, zij t gij
van nu af aan uitgebannen uit het Britsche
Gemeenebest van Naties". Maar Engeland is
tegenover rechtsbrekers zeer lankmoedig ge
wordenHoe men de zaak ook keert, het
Britsche Rijk berust rechtens alléén nog maar,
maar berust rechtens dan ook nog onaan
tastbaar, op een volkomen vrijwillig aange
gane verbintenis, op voet van gelijkheid, tot
blijvend samenleven in een rechtsgemeen
schap onder het hoogste gezag van een voor
allen leden gezamenlijken Koning, die tevens
van ieder afzonderlijk lid de Koning is. Zoo
wel afzwering van de monarchie, als af
scheiding uit het Gemeenebest zou, zoolang
het statuur van Westminster de opperste
grondwet van het Rijk blijft, een wederrech
telijke daad zijn.
Natuurlijk kan, in gemeen overleg, ook dat
Statuut eventueel weer worden gewijzigd,
maar zoolang dat niet geschied is, zou elke
republikeinsche actie, zoo goed als elke sepa
ratistische beweging, rechtsbreuk zijn. Alleen
een revolutionaire daad, en geen constitutio
neele actie, kan de tegenwoordig geldende
rechtsverhouding verbreken.
De Zuid-Afrikaansche Unie.
Dat geldt naar mijn meening óók voor de
Unie van Zuid-Afrika. Wie daar zou pleiten
voor ter-zijde-schuiving van de monarchie en
uitroeping van de republiek, zou uit staats
rechtelijk oogpunt een revolutionaire daad en
tegelijkertijd uit Rijksrechtelijk oogpunt een
schending van het accoord van Westminster
bepleiten, zelfs indien hij daaraan een pleidooi
zou toevoegen tot handhaving van Zuid-Afrika
binnen den kring van het Gemeenebest. En
wie het zoogenaamde „recht tot afscheiding"
in practijk zou willen brengen, zonder vooraf
gaande wijziging van het Statuut van West
minster, zou eveneens den weg van de rechts
breuk betreden, zelfs wanneer hij den Brit
sehen Koning als monarch zou willen hand
haven. Loyale toepassing van het Statuut van
1931 gedoogt nóch eigenmachtige afscheiding,
nóch eigenmachtige overgang tot den republi-
keinschen staatsvorm.
Het eenige, wat daartegen van Zuid-Afri
kaansche zijde wel wordt aangevoerd, is een
beroep op het vrije van de associatie. Maar dat
beroep heeft niet de minste overtuigende
kracht. Dat men zich vrijelijk heeft aaneenge
sloten tot een nieuwen vorm van gemeen
schap voordat de middelpuntvliedende krach
ten in het Britsche wereldrijk hare ontbinden
de werking wellicht ten einde toe zouden
hebben volbracht, sluit allerminst in, dat die
vrijwillige band later weer eenzijdig zou kun
nen worden verbroken. Het zou ook een won
derlijke vertooning worden in het internatio
nale leven: de eene groep van staten, waarvan
Duitschland de voornaamste reprecentant is,
loochent hare verbintenissen, omdat zij tot
het aangaan daarvan gedwongen zou zijn, ter
wijl de andere groep ze ter zijde zou schuiven
juist omdat zij ze vrijwillig heeft gesloten!
Het volkenrecht wil het anders: de eene
groep is gebonden, zoo goed als de andere.
Blijkens een op het ministerie van buiten
landsche zaken te 's Gravenhage ontvangen
telegram van den tijdelijk zaakgelastigde te
Madrid maakten alle Nederlanders aldaar het
op 16 December goed.
HULDIGING VAN DEN HEER
V. VAN ÏTALLIE.
Naar wij vernemen zal Woensdag 23 dezer
een zeer bekende figuur in pharmaceutische
kringen, de heer Victor van Itallie, te Amster
dam, herdenken dat hij voor veertig jaren
het apothekersdiploma verwierf. Door zijn
groote werkkracht en bekwaamheid en mede
door zijn organisatorische kwaliteiten heeft
de a.s. jubilaris zich een plaats weten te ver
werven, welke hem stempelt tot een der meest
vooraanstaanden ondedr zijn vakgenooten zoo
dat dan ook ongetwijfeld tijdens de huldiging
die hem Woensdagmiddag zal worden be
reid de algemeene waardeering voor z'n werk
zaamheid in het belang der pharmacie in ons
land in ruime mate tot uiting zal worden ge
bracht.