Operaties in China opgeschort. De eenheid van het Britsche Cemeenebest. Thijs IJs en de taart van Dickie Dons Tsjang Kai Sjek vandaag te Nanking? Haar kwetsbaarheid ten tijde van Constitutioneele crisis. Ierland pleegde rechtsbreuk. ZATERDAG 19 DECEMBER 1936 Hitier pleit voor het vierjarenplan. Een leger voor Zuid-Spanje. Italië. Italiaansch-Engeische onder- hahdelingen in beslissend stadium? Dantzig. Preventieve hechtenis motief voor uitsluiting van Volksdag- zitting. Era gelaaid „Non-interventie voorkwam oorlog", aldus Eden. Door Prof. Dr. J. H. W. Verzijl ONZE DACELIJKSCHE KINDERVERTELLING. Nederlanders te Madrid maken het goed. De vijandelijkheden die door de Nanking regeering geopend zijn tegen de opstandelingen, die Tsjang Kai Sjek gevangen hebben genomen, zijn opgeschort op bevel van Tsjang Kai Sjek zelf. De generalissimus heeft in een schrijven gezegd; Voorzoover ik weet zal ik Zaterdag te Nanking ko men. Dit schrijven is per vliegtuig uit Sianfoe gekomen en gericht aan Ho Ying Tsjin, den commandant van 'de zeventien divisies, die tegen de rebel len worden samengetrokken. De Kwo Min Tang publiceert een manifest aan de natie, waarin de strafexpeditie tegen Tsjang Sjoe Liang gerechtvaardigd wordt. De regeeringstroepen hebben Sien Ya No op 20 K.M. ten Noordwesten van Sianfoe bereikt en de opstandelingen gedwongen zich terug te trekken. Daarentegen hebben de regeerings troepen in de streek ten Oosten van Sianfoe in afwachting van stersterkingen hun op- marsch moeten opschorten. Voorts hebben re- geeringsvliegtuigen een divisie opstandelingen opgespoord, die zich bevond in het Noorden van Sjensi en welker voorhoede te San Yoean was op 40 K.M. ten Noorden van Sianfoe. De arrestatie van Tsjang Kai Sjek. Generaal Tsjang Ting Wen, die tegelijker tijd met Tsjang Kai Sjek door de opstande lingen werd gearresteerd is gisteren te Nan king aangekomen, waar hij in een interview het volgende heeft verklaard: De generalissimus en zijn metgezellen wer den Zaterdag gearresteerd en afzonderlijk op gesloten. Tot vier maal toe heeft Tsjang Kai Sjek de door Tsjang Sjoe Liang gestelde voor waarden verworpen. Laatstgenoemde deed daarop zijn eische nin den vorm van een brief aan Tsjang Kai Sjek toekomen, doch deze antwoordde. „Zoo gij mij als uw meerdere erkent, moet gij mij vrij laten. Zoo niet, dood mij dan en wordt landverrader". De Japansche minister van buitenlandsche zaken, Arita, heeft in den kabinetsraad mede gedeeld, dat alle Chineesche provinciën, met uitzondering van Sjensi en Kansoe, de Nan- king-regeering steunen. Deze regeering heeft den Japanschen ambassadeur te verzekering gegeven, dat de Chineesche politiek ten op zichte van Japan niet beïnvloed wordt door de gebeurtenissen te Sianfoe. Terwijl er in legerkringen eenige onrust merkbaar is, is de stemming in officieele kringen, die een af wachtende politiek de juiste blijven achten, kalm. Hoewel men van meening is, dat de positie van het kabinet-Hirota ernstig ge schokt is, is het waarschijnlijk, dat er geen wijziging in de Japansche politiek zal treden vóór de bijeenkomst van het parlement op 24 December. resultaten der Britsche werkzaamheid daar voor een rechtvaardiging vormen. Ten aan zien van de evacuatie-faciliteiten zijn be langrijke vorderingen gemaakt en in één enkel deel van Spanje worden sinds eenigen tijd wekelijks 200 personen geëvacueerd. „Het zou mij verbazen", aldus Eden, „wanneer in totaal het aantal uit gewisselde gevangenen geen getal van vijf cijfers vormde". Na vervolgens veel lof te hebben toege zwaaid aan de humanitaire werkzaamheden van de Britsche consulaire en diplomatieke ambtenaren, zeide Eden, dat een der vrucht baarste resultaten verkregen is in het Noord westen van Spanje, waar tengevolge van een reeks overeenkomsten de verhouding tus- sohen Burgos en de Baskische regeering aan zienlijk minder bitter is dan tusschen Bur gos en de Spaansche regeering te Valencia. Eden sprak verder over „de groote harte lijkheid in de Fransch-Engelsche betrekkin gen, welke te belangrijker is, daar zij niet exclusief is en omdat wij duidelijk te ver staan hebben gegeven, dat ons doel is en blijft een Europeesche regeling tot stand te brengen". In een te Berlijn gehouden rede voor ver tegenwoordigers van het Duitsche bedrijfsle ven, heeft Hitier, naar het D.N.B. meldt, ge wezen op de noodzakelijkheid, dat Duitschland zijn productie op elk gebied uitbreidt. Een „onmogelijkheid" bestaat hier niet. Met de uitvoering van het Vierjarenplan had hij een man met een onbuigbaren wil belast, van wien hij wist, dat voor hem het woord „het kan niet" niet bestaat. „Vertrouwt den man, dien ik heb aangewezen", aldus de leider. „Hij is de beste man, dien ik voor deze taak heb een man met den sterksten wil en de grootste vastberadenheid. Gaat allen vast aaneenge sloten met hem mee. Daarmee leggen we de vaste grondslagen van een Duitsch bedrijfs leven, dat in de kracht, de stabiliteit en de veiligheid van het Duitsche Rijk wortelt. Wanneer wij ons fanatiek aan de uitvoering van deze taak wijden, zullen wij beiden voor de nakomelingschap blijven bestaan, de poli tieke leiding, omdat zij en haar mannen iets hebben gewild en bereikt en het Duitsche eco nomische leven met al zijn arbeiders, omdat het zijn volle kracht in dienst van dit werk heeft gesteld." De strijd bij Boadilla. Uit Valencia, 18 December. Bij een van daag in de Staatscourant verschenen de creet wordt een leger voor Zuid-Spanje in gesteld, dat onder bevel zal staan van den brigade-generaal Martinez Monje. Dit leger omvat de secties Cordova, Granada en Ma laga. Gistermorgen heeft radio-Sevilla gemeld, dat het aantal dooden der regeeringstroepen bij Boadilla 95 heeft bedragen. De recht- schen hebben zioh meester gemaakt van 15 mitrailleurs en een loopgraafmortier, bene vens van drie vechtwagens, in een waarvan een Russisch bestuurder zat, die door een granaatscherf was gedood. Voorts deelt deze zender mede, dat te Boadilla eenige gevan genen gemaakt zijn, die verklaard hebben, dat het opperbevel gevoerd werd door een Russisch officier, die kort geleden te Madrid is aangekomen. De rechtsehe luchtstrijd krachten hebben Madrid intensief gebom bardeerd, waarbij een regeeringstoestel neergeschoten werd. DE THEEMS BUITEN HAAR OEVERS. Sedert gistermorgen is de storm, die eenige dagen over Engeland gewoed heeft, met her nieuwde kracht weer opgestoken. De wind stuwde het water van de Theems zoo sterk op, dat de rivier tot Windsor en Sunbury bui ten haar oevers is getreden. Tie diplomatieke redacteur van het agent- ichap Stefani bevestigt, dat volgens inlichtin gen uit goede bron de Engelsch-Italiaansche onderhandelingen omtrent een „genteman- agreement" in een beslissend stadium zijn ge komen. De zinspelingen van enkele bladen op de mogelijkheid, dat het accoord ook tot andere staten zou worden uitgebreid, worden niet be vestigd. Men kan als zeker aannemen, dat het accoord tweezijdig zal zijn, hetgeen zijn pre cedent zal vinden in het Fransch-Italiaansche accoord van 7 Januari 1935, dat eveneens niet tot andere staten werd uitgebreid. In het gentleman-agreement zullen groot-Brittannië en Italië de wederzij dsche belangen in de Middellandsche zee erkennen en opnieuw hun gemeenschappelijk verlangen bevestigen, dat de algemeene toestand in deze zee niet gewij- ligd zal worden. Volgens het nieuwe reglement van orde van den Volksdag, dat is aangenomen met de stem men der nationaal-socialisten vóór, is het mo gelijk, dat afwezige afgevaardigden voor ver scheidene zittingen worden uitgesloten. De voorzitter van den Volksdag heeft besloten deze bepaling streng toe te passen tegen afge vaardigden, die zich in preventieve hechtenis bevinden. Zoo is de socialistische afgevaar digde Goddau van deelneming aan tien zittin gen uitgesloten. In het Lagerhuis heeft minister Eden tij dens het debat over de buitenlandsche poli tiek geantwoord op enkele vragen betreffen de den burgeroorlog in Spanje. Eden zeide o.a., dat het de plicht van alle mogendheden was om zdclh buiten den Spaan- schen burgeroorlog te houden. „Ik geloof, dat de non-interventie, hoe gebrekkig zij ook toegepast wordt, het oorlogsgevaar sterk ver mindert. Ik geef Blum geen ongelijk, toen hij zeide, dat in Augustus jl. de oor log in Europa op het punt stond om uit te breken en dat de non-inter ventie zulks voorkwam". Aan Eden's rede ontleenen wij verder: Als alle staten werkelijk geneigd zijn de non-interventie te steunen zal deze controle zeer eenvoudig kunnen zijn, indien ze dit niet wilen zal elk controlesysteem nutteloos zijn. Voortgaande legde Eden er den nadruk op, dat de Fransche en Engelsche regeeringen niiet verwachten bij haar eerste poging reeds als resultaat te krijgen, dat de bemiddeling, hetzij in Spanje, hetzij in Europa, gunstig wordt ontvangen. De twee regeeringen zijn echter voornemens deze zaak voort te zet ten en .misschien zullen haar pogingen ten slotte met succes bekroond worden. Wat den humanitairen kant van de aan gelegenheid betreft, zeide Eden de zekerheid te hebben, dat het Huis zal toegeven, dat de Nu de Britsche koningscrisis, die als een plotseling dreigende donderwolk haar scha duw over alle deelen van het wereldrijk kwam werpen, zich alweer ontladen heeft en niet alleen het Engelsche constitutioneele stelsel, maar ook de tot het Britsche Gemeenebest vereenigde bond van volken de zware beproe ving glansrijk en ongeschokt, ja, innerlijk waarschijnlijk nog versterkt, te boven zijn ge komen, loont het wel de moeite, zich nog weer eens rekenschap te geven van den samenhang, die er tusschen moederland en dominions is blijven bestaan, ook nadat de algeheele eman cipatie dezer laatste een voldongen feit was geworden. Dat als factoren van dien samen hang ook tal van andere dan juridische ele menten een rol spelen: taal- en stamverwant schap, economische belangen, gemeenschap pelijke defensie, het besef van in eenheid een geweldige wereldmacht te vormen, is onloo chenbaar. De cultureele verbondenheid der Rijksdeelen en hare overwegende beteekenis is eenmaal aardig weergegeven in een Zuid- Afrikaansch memorandum voor de onofficieele conferentie van Toronto in September 1933: het zou, zeide de schrijver daar, ongetwijfeld interessant zijn te weten, of over een eeuw de Union Jack nog ergens in Zuid-Afrika zal wap peren, of Ierland nog een gouverneur-generaal zal hebben en of Canada ambassades zal heb ben in al de hoofdsteden van Europa; maar het zou veel belangrijker zijn te weten, of de menschen in Kaapstad en Melbourne en Otta wa de Punch nog zullen lezen, en of men nog onder dezelfde regels cricket zal spelen in Londen en in Sydney. Zonder een blijvende ver bondenheid van dezen aard zal inderdaad ook de rechtsband moeilijk gehandhaafd kunnen blijven, maar wat na de typisch constitutio neele crisis toch allereerst de aandacht vraagt, is juist de juridische band tusschen de zes zelfstandige leden van het Britsche Ge meenebest: het Vereenigd Koninkrijk, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en den Ierschen Vrijstaat. Het statuut van Westminster. Vraagt men zich af, waarin deze juridische samenhang bestaat, dan vindt men eenerzijds het instituut der Rijksconferenties en de door deze in 1926 en 1930 met aller instemming vastgestelde besluiten en anderzijds het van 11 December 1931 dateerende Statuut van Westminster. De bedoelde conferenties waren in wezen congressen van bijna tot algeheele zelfstandigheid gegroeide jonge staten met hun gemeenschappelijke oude moederland; zij hadden de definitieve oplossing van het Brit sche Rijk in een eigenaardigen vorm van statenbond voor te bereiden en juridisch te omschrijven, maar een regelmatig functionee- rend orgaan der gemeenschap kan men haar moeilijk noemen. Constitutioneelrechtelijke beteekenis heeft dan ook eigenlijk alleen het resultaat van hare beraadslagingen, het bovengenoemde Statuut van Westminster, een Britsche Rijkswet, die de instemming heeft gevonden zoowel van het parlement te Londen, als van de afzonderlijke dominiale regeeringen en parlementen. (Op dat tijdstip nog zes in aan tal, aangezien Newfoundland eerst na 1931, als gevolg van financieel onvermogen, uit den rechtstoestand van dominion tot een meer afhankelijke positie is teruggegleden). Wie zonder diepgaande voorstudie van het Britsche Rijksrecht zich aan de lectuur van dit Statuut van Westminster zou wagen, zou er, vrees ik, al heel weinig van opsteken. Hij zou in de twaalf artikelen van dit funda- menteele document van het tegenwoordige Britsche Rijk allerlei technisch-ingewikkelde bepalingen moeten trachten te doorgron den, die op hem den indruk zouden maken van als droog zand aan elkaar te hangen en waarvan hij de diepe strekking nauwelijks zou vermoeden. En toch is in de afzonderlijke artikelen en alinea's van dit schijnbaar sa mengeraapte stel rechtsregels de uiteinde lijke neerslag te vinden van misschien wel de allermerkwaardigste staatsrechtelijke evolutie in de geschiedenis der menschheid. Alleen de inleiding tot het Statuut is lees baarder en beter verteerbaar dan de eigen lijke inhoud der artikelen, en voor onze be schouwing komt het ook eigenlijk alleen daarop aan. Want in die inleiding staan de drie groote beginselen vermeld, die sinds dien den juridischen samenhang van het Britsche Gemeenebest van Naties bepalen: vooreerst dit, dat deze bond van volkeren berust op eene vrije vereeniging (free asso ciation) zijner leden, waarvan de Kroon het symbool is; vervolgens dit, dat die leden on derling verbonden zijn door een gemeen schappelijke onderdanentrouw (common al legiance) aan de Kroon; en ten slotte het voorschrift van meer practischen aard, dat daarom elke latere wijziging in het recht be treffende de troonopvolging of de konink lijke titulatuur de toestemming zal ver- eischen zoowel van de parlementen van alle dominions als van het parlement van het Vereenigde Koninkrijk. Iedere staat zijn eigen Grondwet. Binnen de grenzen van dit gemeenschap pelijk Statuut bezit iedere der verbonden staten zijn eigen constitutie, in hoofdtrekken aan elkaar gelijk, maar in allerlei bijzonder heden uiteenloopend, uit verschillende perio den der ontwikkeling dateerend en ieder op hare eigen wijze tot stand gekomen, uiterst belangwekkend uit rechtsvergelijkend oog punt, maar technisch veelal te ingewikkeld voor een uiteenzetting als deze, en boven dien voor ons onderwerp van ondergeschikte beteekenis. Want alle (met uitzondering van het nog nader te beschouwen geval van den Ierschen Vrijstaat) bieden tenslotte het alleen maar lichtelijk geschakeerde beeld van de par lementaire monarchie als staatsvorm, waarbij éénzelfde physieke persoon zesvoudig koning is, in elk der zes leden van het gemeenebest naar een afzonderlijk, maar verwant consti tutioneel recht regeerend en in de voormalige Rijksonderdeelen vertegenwoordigd door een plaatsvervanger, den gouverneur-generaal. Hoe perfect dat constitutioneele stelsel in ern stige omstandigheden als die van de laatste weken werkt, heeft de vlotte afdoening van de koningscrisis in de zes Rijksdeelen wel bewezen. Evenwel de vaststelling van het vlotte constitutioneele verloop dezer crisis mag de oogen niet doen sluiten voor de mo gelijkheid, dat het gansch anders ware ge gaan. In de aangelegenheid, waarover het liep, bestond groote eenstemmigheid en dit heeft de afdoening vergemakkelijkt. Maar stel eens, dat materieel de zes Rijksdeelen het niet eens waren geweest en dat tóch een oplossing had moeten worden gevonden. Dan zou inderdaad de eenheid van het Britsche Gemeenebest onmiddellijk op het spel heb ben gestaan. Zouden bijv. de regeeringen en volken van een aantal, misschien wel van de meerderheid der leden, Koning Edward voor den troon hebben willen behouden door in de on-Engelsche figuur van een morganatisch huwelijk te bewilligen, met uitsluiting van zijn eventueele nakomelingen van de troon opvolging, dan zou het verzet van de overige leden, misschien slechts van één enkel lid deze oplossing hebben kunnen verijdelen, om dat zonder aller instemming een wijziging van het troonerfrecht van de Act of Settle ment van 1701, in verband met de aanvul lende normen van de „common law", het gemeenerecht, rechtens niet mogelijk was. En zou de koning, over zijn verschillende kabi netten heen, de achter hem staande volken voor zijn zaak hebben willen trachten te winnen, dan zou opnieuw de scheuring ge dreigd hebben, indien hij in dat streven in enkele Rijksdeelen wél, maar in andere niet geslaagd ware. De kwetsbare Rijkseenheid. Juist omdat de dynastie en de drager der Kroon de eenige juridische verbondenheid tusschen de „vrijelijk geassocieerde" leden van het Gemeenebest in stand houden, moet een ernstige crisis, die in dynastieke ver houdingen of in den persoon des Konings haren oorsprong vindt, het Britsche Rijk noodzakelijkerwijs in het hart treffen. Wat in dat ongelukkige geval had behooren te ge beuren of gebeurd zou zijn, is nauwelijks te zeggen. Zou alleen de troonopvolging staats rechtelijke moeilijkheden hebben opgeleverd dan zouden volgens het Statuut van 1931 de Koning en zelfs de grootst mogelijke meer derheid van het zestal Rijksdeelen voor het verzet van één dissident-lid hebben moeten wijken. Maar overigens? Ook in andere scha keeringen zou de Koning voor het gemis aan eenstemmigheid hebben kunnen terugtreden. Of de minderheid zou zich naar de meerder heid hebben kunnen voegen of omgekeerd. Of de leden van het Gemeenebest zouden groepsgewijze uiteenloopende wegen hebben kunnen gaan, de eenen met behoud van Ko ning Edward, de anderen met den hertog van York als nieuwen Koning. In dat laatste ge val zou het zelfs denkbaar zijn geweest, dat de dynastieke band behouden ware geble ven, met tijdelijke splitsing van de monarchie over twee dragers, en met het vooruitzicht op latere hereeniging. Maar waartoe verder deze bespiegelingen over wat er had kunnen gebeuren, nu de cri sis zoo regelmatig verloopen is. Zij hadden slechts ten doel het constitutioneel uiterst kwetsbare van den band, die nog altijd het Britsche Gemeenebest bijeen houdt, met enkele eventualiteiten toe te lichten. Wel nie mand zou nog maar enkele maanden geleden hebben kunnen voorzien, of zelfs vermoeden, dat de samenhang der onder de Britsche Kroon vereenigde volkeren ooit door een sensationeele crisis van dit zeer bijzondere persoonlijke karakter zou worden bedreigd. Dat die samenhang, juridisch gezien, weinig hecht is, weet ieder, die het Britsche Rijks- recht kent. Maar had men een waarschijnlijke crisis moeten voorspellen dan zou men veeleer in de richting van een verscherping der repu- blikeinsche tendenties in bepaalde Rijksdee len, of in die van het doctrinaire „recht tot afscheiding" hebben gezocht, en dus den blik zeker niet naar den drager der Britsche Kroon, doch veeleer naar de Valera of naar zekere politieke voormannen in Zuid-Afrika hebben gericht. Ierland's houding. Er is te meer aanleiding om, als nabetrach ting op de overwonnen Koningscrisis, ook Juist zijn Thijs en Dickie gezellig gaan zitten om zich aan de taart te goed te doen, als plotseling de vreugde onverwacht gestoord wordt. Daar aan den waterkant bevindt zich namelijk nog iemand. Het is Hector Pruikebok, die aan het visschen is. Al een heelen tijd heeft hij daar gezeten, zonder dat hij een vischje kon verschalken. Daar gaat de dobber plotseling ondereen ruken het snoer komt zonder visch boven het water uit! Maar doordat Hector zoo wild had opgehaald, vliegt het haakje met een groote bocht door de lucht en komt precies in de taart van Thijs en Dickie terecht. „O, o, onze mooie taart!" roept het tweetal uit, want Hector haalt het gebak met een snellen zwaai naar zich toe! dit aspect van de kwestie van den samenhang van het Britsche Gemeenebest nog even aan te roeren, nu de regeering van den Ierschen Vrijstaat inderdaad gemeend heeft in de on gelukkige gebeurtenissen van de laatste we ken grond te mogen vinden om den boven- geschetsten, toch al zoo zwakken rechtsband nog verder stuk te rafelen. De Iersche Vrij staat is nu eenmaal helaas geen loyaal lid van het Britsche Gemeenebest. Rechtsbreuk is te veroordeelen, onverschillig van welke zijde communistische, fascistische of de mocratische zij komt, en de houding van den Vrijstaat is niet anders te cjualificee- ren dan als rechtsbreuk. In het verleden van Ierland moge nóg zooveel liggen, dat rancune heeft gewekt, sinds het Britsch-ler- sche verdrag van 1921 en de latere afspra ken der Rijksconferenties, tenslotte in het Statuut van Westminster gedefinieerd, zijn ook deze beide Rijksdeelen door den bovenge- schetsten rechtstoestand gebonden, en wie daarmede in strijd handelt, breekt het recht. Dat doet de Iersche Vrijstaat thans opnieuw, na de crisis. En toch was Engeland hem tot de uiterste grens tegemoet gekomen. Typisch is in dit verband het eedsformu lier, in het verdrag van Typisch is in dit verband het eeds-formulier, in het verdrag van 1921 voor de Iersche parle mentsleden vastgesteld: deze eed was n.l. door een van alle andere afwijkende redactie, zoo kunstig geformuleerd, dat zij den Koning niet behoefden trouw te zweren als hun eigen Koning, maar alleen in zijn hoedanigheid van hoofd van het Britsche Gemeenebest van Naties. En in de Iersche wet tot afkondiging van de constitutie van 1922 was zelfs, in een godsdienstige formuleering, uitdrukkelijk de leer der volkssouvereiniteit aanvaard, door de erkenning, „dat alle wetgevend gezag van Godswege toekomt aan het volk". Maar ook dat is den Ierschen nationalisten nog niet ge noeg geweest. In strijd met het verdrag moest de geheele eed worden afgeschaft. De ver tegenwoordiger des Konings in den Vrijstaat, de gouverneur-generaal moest verdwijnen. En nu is de laatste stap gezet: den Koning wordt elke interne staatsrechtelijke functie in den Vrijstaat voor het vervolg ontzegd en hij mag alleen nog maar dezen in het buitenlandsch verkeer vertegenwoordigen, hij is immers slechts een „buitenlandsch vorst"! De vóór laatste stap want de laatste zou zijn: af scheiding van het Britsche Rijk, en dat willen de heeren te Dublin blijkbaar nog niet. De voordeelen van hun deelgenootschap van het machtige Britsche Gemeenebest willen zij ook na hun opeenvolgende rechtsbreuken nog wel blijven genieten. Zij verdienen ten volle indien thans Engeland en de overige domi nions van hun zijnde dien laatsten stap deden en den Vrijstaat berichten: „Goed, nu houden wij u aan uw besluit; gij hebt uw handteeke- ning verloochend en uw woord gebroken; nu gij zelf het hebt verkozen, den overeengekomen constitutioneelen band los te maken, zij t gij van nu af aan uitgebannen uit het Britsche Gemeenebest van Naties". Maar Engeland is tegenover rechtsbrekers zeer lankmoedig ge wordenHoe men de zaak ook keert, het Britsche Rijk berust rechtens alléén nog maar, maar berust rechtens dan ook nog onaan tastbaar, op een volkomen vrijwillig aange gane verbintenis, op voet van gelijkheid, tot blijvend samenleven in een rechtsgemeen schap onder het hoogste gezag van een voor allen leden gezamenlijken Koning, die tevens van ieder afzonderlijk lid de Koning is. Zoo wel afzwering van de monarchie, als af scheiding uit het Gemeenebest zou, zoolang het statuur van Westminster de opperste grondwet van het Rijk blijft, een wederrech telijke daad zijn. Natuurlijk kan, in gemeen overleg, ook dat Statuut eventueel weer worden gewijzigd, maar zoolang dat niet geschied is, zou elke republikeinsche actie, zoo goed als elke sepa ratistische beweging, rechtsbreuk zijn. Alleen een revolutionaire daad, en geen constitutio neele actie, kan de tegenwoordig geldende rechtsverhouding verbreken. De Zuid-Afrikaansche Unie. Dat geldt naar mijn meening óók voor de Unie van Zuid-Afrika. Wie daar zou pleiten voor ter-zijde-schuiving van de monarchie en uitroeping van de republiek, zou uit staats rechtelijk oogpunt een revolutionaire daad en tegelijkertijd uit Rijksrechtelijk oogpunt een schending van het accoord van Westminster bepleiten, zelfs indien hij daaraan een pleidooi zou toevoegen tot handhaving van Zuid-Afrika binnen den kring van het Gemeenebest. En wie het zoogenaamde „recht tot afscheiding" in practijk zou willen brengen, zonder vooraf gaande wijziging van het Statuut van West minster, zou eveneens den weg van de rechts breuk betreden, zelfs wanneer hij den Brit sehen Koning als monarch zou willen hand haven. Loyale toepassing van het Statuut van 1931 gedoogt nóch eigenmachtige afscheiding, nóch eigenmachtige overgang tot den republi- keinschen staatsvorm. Het eenige, wat daartegen van Zuid-Afri kaansche zijde wel wordt aangevoerd, is een beroep op het vrije van de associatie. Maar dat beroep heeft niet de minste overtuigende kracht. Dat men zich vrijelijk heeft aaneenge sloten tot een nieuwen vorm van gemeen schap voordat de middelpuntvliedende krach ten in het Britsche wereldrijk hare ontbinden de werking wellicht ten einde toe zouden hebben volbracht, sluit allerminst in, dat die vrijwillige band later weer eenzijdig zou kun nen worden verbroken. Het zou ook een won derlijke vertooning worden in het internatio nale leven: de eene groep van staten, waarvan Duitschland de voornaamste reprecentant is, loochent hare verbintenissen, omdat zij tot het aangaan daarvan gedwongen zou zijn, ter wijl de andere groep ze ter zijde zou schuiven juist omdat zij ze vrijwillig heeft gesloten! Het volkenrecht wil het anders: de eene groep is gebonden, zoo goed als de andere. Blijkens een op het ministerie van buiten landsche zaken te 's Gravenhage ontvangen telegram van den tijdelijk zaakgelastigde te Madrid maakten alle Nederlanders aldaar het op 16 December goed. HULDIGING VAN DEN HEER V. VAN ÏTALLIE. Naar wij vernemen zal Woensdag 23 dezer een zeer bekende figuur in pharmaceutische kringen, de heer Victor van Itallie, te Amster dam, herdenken dat hij voor veertig jaren het apothekersdiploma verwierf. Door zijn groote werkkracht en bekwaamheid en mede door zijn organisatorische kwaliteiten heeft de a.s. jubilaris zich een plaats weten te ver werven, welke hem stempelt tot een der meest vooraanstaanden ondedr zijn vakgenooten zoo dat dan ook ongetwijfeld tijdens de huldiging die hem Woensdagmiddag zal worden be reid de algemeene waardeering voor z'n werk zaamheid in het belang der pharmacie in ons land in ruime mate tot uiting zal worden ge bracht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 7