BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES "Volgende week wordt het clubwerk weer her vat. Willen jullie zooveel mogelijk de briefjes mede brengen op de club? De courant die Za terdag 16 Januari verschijnt moet weer een groot aantal briefjes bevatten hoor. De festivi teiten zijn dan allen voorbij, de scholen weer begonnen en dus de door vele rubriekertjes genomen, briefsclirijfvacantie moet dan ook geëindigd zijn. Stof tot schrijven is er in over vloed o.a. feesten in de plaats, de schoolfeest jes, de versiering, enz. enz. Ik kan en zal lang niet alles bijwonen. Als jullie me nu schrijft dan ben ik toch op de hoogte. Dus afgespro ken allen aan het schrij ven. De volgende week stelt niet één rubriekertje mij teleur maar ontvang ik van ieder een briefje. Lief ROZEKNOPJE. Ja meisje, het waren verleden week heele drukke dagen en ik had absoluut geen vacantiegevoel. Toch was ik blij m'n tijd er voor te kunnen geven. Door de ziektegevallen had het comité dit jaar heel weinig hulp en moest er dus dubbel hard wor den aangepakt. Natuurlijk wil ik in je album schrijven. Breng het boekske a.s. Woensdag maar mede. Als ik dan even gelegenheid heb, zal ik aan je wensch voldoen. Dag Roze- knopje. Beste VERONIKA. 'k Dank je voor je goede wenschen. A.s. Woensdag begint de club weer dus behoef je je dan niet meer te verve len. Je album mag je medebrengen. Als ik tijd heb zal ik er in schrijven. Je hebt je Zondag's flink geweerd zeg. Het weer was er ook uit stekend voor Tot Woensdag. Dag Veronika. Beste KLEINE ZUS. Wil je weer zoo graag naar de club? Je kunt komen hoor. A.s. Woens dag beginnen we weer. De oliebollen waren heel lekker. Je moeder heeft dit jaar niet ge bakken omdat de olie zoo duur is? Dat kan ik begrijpen. Alle grondstoffen zijn duur en duur der dan verleden jaar. Het com. schoolvoeding heeft echter nog ongeveer f 120 overgehou den en heeft geen spijt van haar werk. Tot Woensdag. Dag' Kleine Zus. Beste BERENMAN. Vriend ik dank je voor je keurige teekening. Je kunt je vel uitgeven voor ontwerper van geïllustreerde nieuwjaars kaarten. Hoe smaakten de oliebollen? 'k Denk naar meer. Heb je pas 11 Jan. school? Neen hoor, dan ben ik ijveriger. L.l. Maandag heb ik het werk weer hervat. Zie ik je Woensdag weer? Dag Beremman. BEST KALFJE. 'k Dank Je voor je goede wensohen en keurige teekening. Je verstaat, evenals Berenman en zooveel andere rubrie kertjes, de kunst. Ben je ziek geweest? Je.was de eenigste niet zeg. Maar .gelukkig de meeste menschen zijn niet ernstig ziek en na enkele dagen weer hersteld. Je behoeft niet van school te verzuimen en kwam dus niet achter. Zie ik je a.s. Woensdag weer? Dag Kalfje. Beste POLLY. Je hoopt dat ik een prettige vacantie heb gehad? De Kerstdagen en Nieuw jaarsdag heb ik vacantie gehouden en de an dere dagen extra hard gewerkt, al was het ander werk dan gewoonlijk en dus ook weel een zeker soort ontspanning. Jammer dat je weer ziek bent. 'k Hoop dat je weer spoedig beter zult zijn. Gezellig zeg dat je vader radio neemt en dus alles op je gemak thuis kunt hoor en. Wil "je de hondjes van mij een pootje geven? Dag Polly. Best ZUSJESBESOHERMSTERTJE. Zoo noem jij laat naar bed gaan een goed begin? Ik noem het voor kinderen, die volop rust noodig hebben, een slecht begin. Maar het zal denk ik, in '37 wel niet zoo vaak meer voor komen, dat je laat naar bed gaat. Jammer dat je moeder en zus ziek zijn. 'k Wensch hun van harte beterschap. Tot Woensdag. Dag Zus jesbeschermster t je. Lief HANDWERKSTERTJE. Ja J. v. d. D. is ziek. Gelukkig niet erg en hij zal wel weer spoedig beter zijn. A.s. Woensdag houd ik weer club en hoop je dan te zien. Heb je je in de vacantie nogal geamuseerd -en wordt je, tegen dat de school weer begint, een beetje ziek? 'k Wensch je beterschap hoor. Dag Hand- werkstertje. Best TEEKENAARSTERTJE. 'k Dank je voor je mooie teekeningen. Wat is je zus druk geweest. Heb je haar ook geholpen of moest ze alleen maar zorgen klaar te komen? Tot Woensdag. Dag Teekenaarstertje. Lief KRULLEKOPJE. Ja hoor, de kaart heb ik ontvangen. Ik dank je er hartelijk voor. Wat heb je hard gewerkt zeg. Is alles nog keurig en op tijd klaar gekomen? Ook dank ik je voor je teekeningen. A.s. Woensdag hou den we, weer club. Alle rubriekertjes verlangen er weer naar en ik zelf ook. 'k Vind het zoo prettig jullie allen weer te zien. Tot Woens dag dus. Dag Krullekopje. Alle rubriekertjes dank ik nogmaals voor de mooie kaarten. Ook ik wensch allen een goed jaar 1937 toe. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. EEN NARE DROOM, door W. B.-Z. Ik droomde toch vannacht zoo naar, Ik zag een beest, zoo gek en raar, 't Had hoeven en een schapekop, 't Zat op een leeuw, 't reed in galop Ze sprongen samen door 't raam De leeuw, die riep heel hard mijn naam. Ik kreeg het vreeselijk benauwd, Ik werd eerst warm en toen weer koud. Ik riep! Daar kwam mijn moeder aan: Die vroeg: „Wat heb je nu gedaan? Je kussen ligt op je gezicht. Dat is een veel te zwaar gewicht. Je droomde vast heel bang en naar Vertel die droom aan moesje maar", 'k Vertelde van dat gekke beest, Dat mee uit rijden was geweest. En van dien leeuw met langen staart, Die galoppeerde als een paard. Ze vlogen zoo maar op mij an, En daar werd ik toen wakker van. „Die wil zich zeker wieken", dacht hij. „Ik zal goed opletten!" Toén hij Bruin nu 's avonds de trap naar de vliering op hoorde klimmen, verstopte hij zich in het hooi. Toen de beer op zolder was, gooide Reintje door de ope ningen van den vloer de overblijfselen van zijn verschillende maaltijden. De koks, die voor het fornuis bezig waren, keken omhoog en zeiden verbaasd: „Wat is dat nu?" ,Dat doen de ratten en muizen zeker", zei het koksmaatje „Niet waar, dat zijn restjes van gebraden kippetjes en duiven!" „Dan huist de dief op zolder. Wij dachten nog wel, det hij niet hier in huis zou zijn". Met zijn allen begaven zij zich naar zolder en zagen daar den beer. Natuurlijk zagen zij hem voor den dief aan. „Ik ben het niet, ik ben het niet", schreeuw de de beer. „Het is Reintje, de vos, die het ge daan heeft. Hij heeft zich hier verstopt". De koks zochten den geheelen zolder af en vonden Reintje inderdaad onder het stroo. „Heeren", zei hij, „hoe kunt u nu' denken, dat ik dat allemaal gestolen heb? Gebraden kippen, duiven, pasteitjes, hammen, noten, kaas en nog meer. Dat kan ik alleen toch niet opeten?" „Dat is waar", zei de chef-kok. „Maar hoe kom je dan hier?" „De beer heeft me hier mee naar toe geno men. Hij wilde net doen, of ik de dief was. Misschien wilde hij me ook wel opeten". Bruin kreeg een geducht pak slaag, Toen hij eindelijk de herberg verliet, was hij meer dan óóit besloten wraak op Reintje te nemen. Deze ging daarentegen vroolijk naar huis. Drie dagen hierna kwam Knabbel van zijn reis terug. Zijn eerste bezoek was aan Bruin, om te vragen hoe hij het er af gebracht had. „Slecht", zei deze boos. En hij vertelde zijn avontuur. „Maar", voegde hij er aan toe, „al weet ik nóg niet hoe, wreken zal ik me!" Het was Knabbel, die hem wederom op een idee bracht. Op zekeren dag noodigde Knabbel Reintje uit om bij hem te komen eten. Dat nam deze met graagte aan. Met Knabbel was hij altijd goede maatjes geweest. Hij ging dus naar de afgesproken plek, een huis opgebouwd van steenen. Hij klopte, maar kreeg geen antwoord. Tpen trad hij binnen. Daar stond een tafel voorzien van de heerlijkste spijzen en dran ken. Reintje watertandde. EEN VERHAAL UIT HET DIERENRIJK In den tijd, dat de dieren nog spreken kon den ging de vos Reintje veel om met Bruin, den beer. Op een dag wandelden ze voorbij de herberg:' „Het witte konijn". Een heerlijke geur steeg uit de keuken op. Reintje bedacht, dat zijn beurs zoo plat was als een dubbeltje. Toch noodigde hij Bruin uit samen met hem in „Het witte konijn" te gaan eten. Bruin liet zich niet lang bidden. Vijf minuten daarna zaten geuren uit de keuken op; in een hoek lag een bos strooi. Ze rolden en buitelden er door van plezier; dat zou hun slaapplaats worden. Door de openingen van den vloer kon Reintje pre cies in de keuken, kijken. Daar zag hij, hoe de koks op de fornuizen de lekkerstje hapjes klaar maakten. En hij zag ook, waar ze deze bewaarden. Toen het avond was geworden en de stilte in huis bewees, dat de bewoners zich ter rus te hadden gelegd, slopen Reintje en zijn vrouw naar beneden en haalden alles wat van hun gading was ,naar boven. Toch lag het niet in de bedoeling lang in de herberg te blijven; ondanks alle voorzorgsmaatregelen waren bang gesnapt te worden. Bovendien werd het de jonge vosjes te benauwd. Daarom sloeg Remt je voor, dat zijn vrouw en de kinderen weer naar hun woning terug zouden keeren dat hijzelf nog een week in de herberg blij.' ven zou. lederen nacht zou hij dan de levensmidde len, die hij had kunnen rooven, aan zijn vrouw geven, die langs de regenpijp naar boven klom. Zoo gezegd, zoo gedaan. ze in de gelagkamer en aten van alles dat de waard hun voorzette. Wie hen zoo bezig zag, zou denken, dat ze in geen dagen iets gegeten hadden. Langoor, de waard, wreef zich in zijn handen en dacht: „Dat zijn nog eens klanten, die mijn keuken eer aan doen'" In een donker hoekje van de gelagkamer zat mijnheer Knab bel, de eekhoorn en zijn lippen krulden zich tot een spottend lachje, toen hij de beide gul zigaards zoo bezig zag. Toen ze bijna klaar waren, legde Reintje plotseling zijn poot tegen zijn voorhoofd, toen tegen zijn maag en zei: „Oh, ik voel me zoo akelig". „Zoo akelig?" vroeg de beer verbaasd. De vos knikte, draaide met zijn oogen, zoo, dat het wit te zien kwam en liep zoo vlug hij kon de gelagkamer uit. ZATERDAG 9 JAN. 1937 UIT DE NATUUR IN LICHT EN SCHADUW. Zonder licht kan niets groeien, dat weten we natuurlijk allemaal. Als je een poos ziek geweest bent of lang op bed hebt moeten blij ven, dan krijg je een „huiskleurtje", dat komt, omdat je dan niet geregeld volop van licht en lucht hebt kunnen profiteer en. Ook voor plan ten is licht een eerste behoefte. Daarom moeten planten voor het raam ook wél eens omgedraaid worden, want de gedeelten, die in de schaduw waren, rekken zich uit om toch ook nog wat licht op te vangen en zoodoende zou de plant scheef groeien. Op schaduwrijke plekken, onder heggen of geboomte groeien de planten ook altijd veel meer uit, maar ze worden dan ook niet zoo stevig als planten, die volop licht ontvangen. Die groeien dus wel langzamer, maar worden ook veel sterker. Ook de bladeren buigen zich naar het licht, zoodat dit op de geheele blad oppervlakte kan vallen. Dit zie je vooral bij wingerd of klimop tegen de muren. Dan lijken het wel schubben over elkaar. Zonneschijn is dus onmisbaar, maar al kun nen wij ons nu niet direct een tropische hitte voorstellen, het kan in de warmere wereld- deelen, vooral Australië, ook wel eens een beetje te veel van het goede geven. De gloeien de stralen verdampen het vocht dan ook veel sneller, maar de natuur is hierop ingesteld en bijna alle Australische boomen hebben hun bladeren met de randen naar boven gekeerd. Alleen 's morgens en 's avonds als het licht en de hitte niet zoo'n kracht hebben, worden da bladeren naar de zon gekeerd. Jonge boomen, die in de schaduw van groo- ,tere exemplaren groeien vertoonen dan ook dikwijls een geheel ander aanzien, doordat ze hun bladeren ruimer ontplooien. Maar er zijn nog meer planten, die het licht mijden, jonge scheuten van klimop bijv. druk ken zich zooveel mogelijk tegen hun steun aan en blijven liefst in de schaduw van de grootere bladeren. En iet maar eens op hoe de jonge wingerd ranken juist donkere spleten en hoeken op zoeken om hun fijne draden vast te hechten. Nog een aardig voorbeeld van lichtzoeken en mijden zien we bij het muurvlasbek, op oude muren komt dit plantje met paarse bloempjes nogal voor. In vollen bloei richten de bloe men zich naar het licht, maar zoodra het zaad in de zaaddoos rijp is, verandert de steel v.an stand' en buigt zich zoo ;di$it mogelijk naar den muur,, waar de Zaden dah wel een geschikt plaatsje zullen vinden in de een of andere spleet. S. „Knabbel", riep hij. „Knabbel". Maar in- plaats van Knabbel verscheen Bruintje. „Ga zitten", zei hij tegen den vos. Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. De ta fel was zoo hoog, dat de vos er niet bij kon komen. En op den eenigen stoel in het ver trek ging de beer zitten en begon te smullen. Wanhopig wilde de vos weg gaan. Maar de deur was op slot. „Je bent mijn gevangene", zei Bruin rustig. „En je moet me den maaltijd betalen, die ik hier gebruik". ,Ik heb geen geld", zei de vos. „Dat heb je wel en geef het me nu maar, of ik eet je op met huid en haar". Tevergeefs zocht Reintje een list. Hij vond er echter geen. En zoo was hij gedwongen zijn goed gevulde beurs af te staan aan Bruin. Later begreep hij, dat Knabbel ook in het complot was ge weest en nam zich vast voor om noch den beer, noch den eekhoorn ooit weer een poets te bakken. L. M. Is er iets van uw dienst, dame? Neendank u, ik ivacht alleen op mijn kin deren. De lievelingen amuseeren zich zoo kostelijk met uw springveeren meubelen. r (Passing Show.). Buiten gekomen was hij echter in het ge heel niet ziek meer; hij lachte uit volle borst over de poets die hij zijn vriend gebakken had. Thuisgekomen, vertelde hij aan zijn vrouw, dat hij in „Het witte konijn" een overvloedigen maaltijd had gebruikt, die hem geen cent ge kost had, „en", voegde hij er aan toe: „die herberg is een paradijs voor lekkerbekken zoo als wij. We moesten ons maar verstoppen op den zolder en zoodra we trek in iets lekkers hebben, behoeven we slechts naar de keuken te sluipen en we vinden er alles wat ons hartje begeert!" Dat mevrouw Vos en de kinderen instemden met dit plan, spreekt vanzelf. In de gelagkamer had Bruin ondertusschen de re kening voor beide maaltijden moeten betalen. Woedend nam hij zich voor wraak te nemen op Reintje Hoe de vossenfamilie het klaar speelde is nog altijd een raadsel, maar zij slaagde erin op klaarlichten dag, zonder door iemand ge zien te worden, op zolder te komen. Door de openingen van den vloer stegen de heerlijke In een der kamers van de herberg woonde mijnheer Knabbel, de eekhoorn. Toen hij op een nacht niet slapen kon van de kiespijn, hoorde hij plotseling vlugge voetstappen. En toen hij door het sleutelgat naar buiten keek, zag hij in het licht van de maan Reintje de ladder van den zolder afkomen en naar be neden gaan. Even later kwam hij terug met twee gebraden duiven. Nog een paar keer dien nacht gebeurde dat en nu eens had Reintje een gebraden kippetje en dan weer een leverpasteitje. Den volgenden dag zocht Knabbel Bruin op die in een donker hol in het ravijn woonde. „Jij wilde je wreken op die leelijke Reintje, is het niet? Wel, dan is nu het oogenblik ge komen", en hij vertelde Bruin, wat hij dien nacht gezien had. „Ik wil me wreken over dien maaltijd, dien hij me heeft laten betalen", riep de beer uit. „Maar wil je me daarbij helpen?" „Tot mijn spijt is me dat onmogelijk", zei de eekhoorn. „Want morgen ga ik voor drie gen op reis". „Dat kan me juist van nut zijn", zei Bruin. „Laat me dan zoo lang in jouw kamer wo nen". Nu was Bruin gierig. Het idee, dat hij voor niets in de herberg wonen kon, stond hem wel aan. „Weet je, ik heb een idee", zei Knabbel en fluisterend deelde hij Bruin zijn plan mee. Den volgenden ochtend vroeg meldde Bruin zich aan bij den waard van de herberg en vroeg mijnheer Knabbel te spreken. Langoor legde hem uit, waar de kamer van Knabbel zich bevond en Bruintje klom de trappen op. In de kamer van Knabbel verdween hij. Deze vertrek om een uur of vier in den middag; Bruin bleef in zijn kamer en de waard dacht daar heelemaal niet meer aan. Het plan van Bruin was om tegen den avond den zolder op te gaan. Ongelukkig voor hem had Reintje, die de zware voetstappen op de trap gehoord had 's morgens, hem zien komeji, UIT DEN MOPPENTROMMEL. Moeder: Nu moet je niet zoo zeuren Hen- kie, omdat je de mazelen hebt. Bijna alle jongens hebben 't ook gehad. Henkie: Ja, maar toen was het geen va cantie. Lastige dame tot winkeljuffrouw: „Ik heb in de krant gelezen, dat u driehonderd mo dellen van hoeden heeft aangekregen. Mor genochtend kom ik ze even bij u passen". WIE ZOEKT ER MEE? Kleine Sim loopt met zijn groote nicht, die puntschoenen draagt. Hij vindt ze prachtig, maar vraagt opeens: „Heb jij maar één teen?" DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. Ditmaal zijn het de hutten van een paar heel verschillende mensohenrassen, die wij zullen teekenen. Op de eerste teekening zie je eenige hutten van negers in Afrika. De muren zijn van ge droogde klei; het dak is bedekt met gras en dorre bladeren. Voor de hutten staan op lange palen oorlogstrofeeën (schedels van gedoode vijanden), enz. In de verte is een kleine oase te zien. De tweede illustratie stelt eenige sneeuw- hutten van eskimo's voor. Ze zijn geheel be dekt met sneeuw en slechts voorzien van en kele openingen. Een opening doet dienst als deur, de andere dient voor toevoer van ver- sche lucht. Aan den horizon is het schijnsel van het Noorderlicht te zien. Deze automobilist reed met een flink gan getje het dorp door, dat jullie hier op den achtergrond ziet. Bij zichzelf dacht hij: „Het is nog zoo vroeg, niemand zal mij kunnen ziep." Hij schrok dan ook niet weinig, toen hij een stem hoorde zeggen, dat hij moest stop pen, omdat hij véél te hard had gereden. Zien jullie den goede veldwachter ook. Zooals altijd zijn ook ditmaal de teeke ningen in eenvoudige lijnen gehouden. Bekijk ze eerst eens goed en probeer dan, of je ze uit het hoofd na kunt teekenen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1937 | | pagina 9