Vroeger functie, thans eere-tite
Minister van Staat
LITTERAIRE
KANTTEEKENINCEN
v. Hogendorp's afzetting als Minister van Staat.
Ter gelegenheid van het huwelijk onzer
■kroonprinses is aan den oud-Minister, Jhr.
Mr. F. Beelaerts van Blokland, nu al weer
sinds een kleine zes jaar vioe-President van
den Raad van State, den titel van Minister
van Staat verleend.
Menigeen in ons land blijkt nog steeds niet
precies te weten, wat zulk een titel eigenlijk
beteekent. Wij hebben zelfs wel eens de
meening ontmoet, dat men hier mét een ech
ten Minister te doen zou hebben, die in te
genstelling met de meeste zijner ambtgenoo-
ten geen Departement zou hoeven te be-
heeren. Dus een z.g.n. Minister zonder por
tefeuille. Zoodoende kon ook het verhaal de
ronde doen, dat een Minister van Staat als
zoodanig salaris gehiet.
Van dit alles is reeds sinds jaar en dag
geen woord waar. Eens was het anders, ge
lijk de historie leert, die tevens te zien geeft,
dat er eigenlijk nooit eenig Koninklijk be
sluit is geweest (laat staan een wet), waar
bij het Ministerschap van Staat is inge
steld.
De eerste benoemingen tot Minister van
Staat hebben plaats gevonden bij Kon. be
sluit van 1-6 September 1815, toen de Koning
de verschillende hoofden der departemen
ten van algemeen bestuur aanstelde en bo
vendien de Graven van Hogendorp en de
Thiennes zich tot Staatsminister benoemd
zagen, wat hetzelfde was als Minister van
Staat.
Niet onvermakelijk is zeker, dat- Gysbert
Karei later in zijn gedenkschriften naar
aanleiding dezer benoeming schreef: „Wat
een Minister van Staat eigenlijk was, begreep
ik toen, noch naderhand. Nu moet men
hierbij wel bedenken, dat het tusschen den
grooten man onzer in November 1813 her-
worven onafhankelijkheid en Willem I helaas
al spoedig slecht boterde, zoodat hij er in
zijn gedenkschriften ook geenszins afkeerig
van is geweest ietwat ironische kritiseerende
opmerkingen ten beste te geven met betrek
king tot de wijze, waarop de Koning bij de
inrichting van het bestuur somwijlen te wenk
is gegaan.
Uit het zooeven vermelde Kon. besluit,
waarin na de benoeming van v. Hogendorp
en de Thiennes (een der voornaamste figu
ren uit het met het Noorden vereenige Zui
den) volgt: „Tevens zijn tot ministers be
noemd. waarop men dan de namen van
de ministers met portefeuille leest, terwijl
■het tenslotte eindigt met de woorden: „Voor
melde staatsambtenaren formeeren des Ko-
nings Kabinetsraad", valt op te maken, dat
de Koning zich de Ministers van Staat als
een soort Ministers zonder portefeuille dacht,
die wel degelijk in de Regeering een woordje
konden meepraten voor zoover dat dan in
de dagen van het persoonlijk bewind van
Willem I mogelijk was dank zij het feit,
dat zij (wat geenszins met alle departements
hoofden het geval was) deel uitmaakten van
den Kabinetsraad.
Practisch bestond dit overigens ook al weer
niet in een bijzonder reglement geregelde
college uit die Ministers, wien daarin bij hun
benoeming speciaal zitting werd gegeven.
Terwijl tevens de vice-President van den
Raad van State er deel van placht uit te ma
ken. Als voorzitter trad de koning zelf op.
Eerst in 1823 ontstaat, naast den Kabinets
raad, de Ministerraad, zijnde de bijeenkomst
der bewindslieden buiten tegenwoordigheid
van het staatshoofd. Hierin kregen de Mi
nisters van Staat geen toegang, met uitzon
dering echter ta.v. het tijdperk 18421850,
toen het Reglement van Orde voor den Mi
nisterraad o.m. inhield een artikel, luidende:
„Wij (d.i. de Koning) behouden ons voor,
om, ter behandeling van een bepaald onder
werp, alsmede een tijdelijke zitting in den
Raad der Ministers te geven aan één of
meerdere Ministers van Staat, die geen hoof
den van departement van algemeen bestuur
zijn." Hier kwam dus nog eens even de ge
dachte om den hoek kijken, dat er aan het
Ministerschap van Staat zekere actieve staat
kundige werkzaamheden of bevoegdheden
konden verbonden worden, doch tengevolge
van de invoering der volledige ministerieele
verantwoordelijkheid in 1848 kon men dit
niet langer handhaven. Zoo is sedert het
■midden van de vorige eeuw de Minister van
Staat, in tegenstelling met wat vóór dien
wel het geval is geweest, louter een eere-
titel, waaraan ook geen enkele bezoldiging
vast zit.
Uit achiefonderzoek is niet alleen geble
ken, dat inderdaad in den, al dan niet goeden
ouden tijd de Ministers van Staat soms een
aardig tractement genoten. Zoo nu en dan
heeft men deze waardigheidsbekleders
trouwens wel voor bepaalde werkzaamheden
gebruikt. Het duidelijkst kwam de gedachte
die bij Willem I met betrekking tot het Mi
nisterschap van Staat voorzat, tot uiting in
een eigenhandig schriftuurtje, dat de Ko
ning, toen hij in 1818 een geheele reorga
nisatie in de verdeeling der departementen
op touw zette, op de schrijftafel van den
Algemeen Secretaris van Staat, Falck, liet
leggen, waarin hij een omschrijving der ver
schillende wijzigingen en nieuwe instellingen
gaf.
In dat schriftuurtje leest men: „Ministers
van Staat: Deze titel is te bepalen voor mi
nisters, welke geene Departementen hebben,
doch als in actieven dienst beschouwd wor
den. Zij houden zich op in een der twee re-
sidentieën dit waren Den Haag en Brussel
en wonen den Kabinetsraad bij. alwaar zij
zitting kunnen hebben als gelijk in rang
zijnde met de overige met portefeuille belas
te ministers. Zij worden naar omstandighe
den gebruikt tot temporaire commissies, zoo
binnen- als buitenslands, adviseeren den ko
ning daartoe bijzonder geroepen zijnde, en
worden benoemd tot presidenten van com
missies van gewicht, evenals dezelve geza-
mentlijk een consultatieve commissie for
meeren, wanneer meerdere zich ophouden
in dezelfde residentie. Hun tractement wordt
bepaald op 10000 gulden, doch wanneer zij
uit andere hoofden tractementen genieten,
komt zul les in oompetitie in welk geval de te
maken bepaling hiernaar bij iedere benoe
ming zal gewijzigd worden
Overeenkomstig deze aanwijzing is, in den
tijd van Koning Willem I. meermalen gehan
deld, gelijk trouwens ook al was geschied
ten opzichte van Van Hogendorp, toen deze
op zijn verzoek (wegens zijn slechten ge
zondheidstoestand, waar nog bij kwam, dat
Gijsbert Karei, aangezien de verstandhou
ding tot den vorst er niet beter op was ge
worden, zich gaarne terug trok) ontslag uit
zijn functie van vice-President van den
Raad van State vroeg. Bij Kon. besluit van
7 November 1816 zag hij zich dit verleend,
onder de bepaling: „dat hij den titel en rang
van Staats-Minister zal behouden; ons reser-
veerende om hem tot onzen Kabinetsraad of
andere Raadsvergaderingen te doen roepen".
Lang zou v. Hogendorp deze waardigheid
echter niet meer behouden. Meer en meer
kwam hij tegen het beleid van den Koning
openlijk in verzet. En wanneer G. K. dan
in 1819 tegen 's Konings verlangen in, tot
lid der Tweede Kamer herkozen wordt, komt
Willem I bij Kon. besluit van 22 Mei van dat
jaar terug, op hetgeen het Kon. besluit van
7 November 1816 met betrekking tot het Mi
nisterschap van Staat inhield, „omdat er
redenen en omstandigheden bestaan, die ons
verhinderen aan het bepaalde van dat be
sluit eenig gevolg te geven".
Het is niet onbegrijpelijk, dat v. Hogen
dorp door deze behandeling al bijzonder ver
bitterd was. Als.hij dan ook in 1828 een of-
ficieele uitnoodiging krijgt tot het bijwonen
eener plechtigheid, en dit in zijn hoedanig
heid van Minister van Staat, drukt hij in een
antwoord-schrijven er zijn verwondering
over uit, dat de Minister, welke hem die uit
noodiging deed toekomen, niet bekend was
met het Kon. besluit van 22 Mei. dat hij, v,
Hogendorp, zooals hij dat noemt, indertijd
„thuis gestuurd had gekregen".
In onze dagen mag men, gelukkig, herha
ling van een dergelijk „drama" voor uitge
sloten houden, Thans is trouwens, naar reeds
werd aangestipt, Minister van Staat alleen
een titel, zij het ook een zeer bijzondere.
Dr. E. VAN RAALTE.
Onze zelfstandigheid in de
internationale rechtsorde.
Rede van prof. Van Hamel.
Het gevaar van „het incident".
Regeling van de verhouding tot Rusland
noodig geacht,
In de jaarlijksche vergadering der Nedier-
landsche vereeniging voor internationaal
recht, welke Zaterdagmiddag gehouden is in
de zittingzaal van den Hoogen Raad te
's Gravenhage, heeft de voorzitter, prof. Mr.
J. A. van Hamel, zijn jaarrede uitgesproken
met als titel: „Nederland's zelfstandigheid in
de internationale rechtsorde."
Over het geheel, aldus spr., is in 1936 de
.kracht van verbintenissen, internationale
toezeggingen en verzekeringen, bij voortdu
ring getaand. Opportunisme, eigen belang en
oogenbliksmacht dringen ze op zij. Waarheid
en betrouwbaarheid leggen het af. Op wat
valt nog te rekenen?
Geen tijdelijk succes doet het feit te niet,
dat aldus een giftstof onder de menschheid
wordt verspreid. Allen, die daarvoor verant
woordelijk zijn, mogen dit bedenken: als de
volken geen geloof meer overhouden in het
gegeven woord, in orde, regel en rechtsbesef
wordt de maatschappij ongemerkt tot den
ondergang gebracht.
Aan de opkomst van willekeur en avon
tuur, in plaats van de legaliteit, is ook een
maal het Romeinsche rijk ten gronde ge
gaan. De machtigste en onmisbare factor
voor het instand houden der menschelijke
samenleving is: het naleven van den regel,
ook als die u nadeel' brengt, en het ontzag
voor de rechten en belangen van anderen,
ook als deze u kwellen. Het blijft bij alle
heerschende ontwrichting een dienst onder
de volken, deze grondwaarheden voor te
houden.
Ook nog een andere taak is ten dezen in
Nederland weggelegd. De tijd noopt de natie
tot zelfverdediging en zorg voor haar zelf
standigheid. Verbonden met staatkunde en
diplomatie kan daartoe ook het recht hulp
middelen bieden. Daarom wilde spr. tegen
over ruimeren kring op eenige hoofdpunten
wijzen.
In de eerste plaats beleeft men, bij de
heerschende stemmingen en nervositeit, we
der in bijzonder hooge mate de beteekenis
van het incident, daardoor "komt ook op de
particulierste particulieren soms verant
woordelijkheid te rusten voor 's lands ver
houdingen met andere staten. De wetenschap
leert, dat slechts de regeeringen aansprake
lijk zijn. In werkelijkheid spoelen echter de
hartstochten thans gemakkelijk over de te
genstelling tusschen staat en burger heen.
De koopman in zijn handel, de journalist, de
opgewonden partijganger, het sportcomité,
dat een vlag hijscht, ja, elke privé-burger
kan afdoen aan de goede verhoudingen, en
door onverstand of nonchalance het land in
last brengen. Voorzichtigheid van ieder in
dividueel, is niet blooheid of onwaardigheid.
Elk hoede zich voor spelen met vuur. Men
vergete ook niet, dat sommigen, zelfs binnen
onze grenzen, er gretig op kunnen zijn inci
denten op de spits te voeren.
Het is een der eerste landsbelangen en een
grondslag onzer staatkunde, met alle omlig
gende en verder afliggende landen op goe
den voet te blijven verkeeren.
Zoo wordt ook het beginsel der onzijdig
heid weer richtsnoer. De theoretische stel
ling, dat door den Volkenbond een neutrale
positie voortaan uitgesloten zou zijn, is niet
meer van kracht. Geamputeerd als de Vol
kenbond thans is, hebben de overgebleven
leden op dit punt vrijheid van beslissing. Het
is waarschijnlijk ook de beste bijdrage, die
Nederland aan de internationale statenge
meenschap leveren kan: in algemeene vreed
zame verhouding te blijven en niet over zich
heen te laten loopen.
Het neutraliteitsrecht moet derhalve op
nieuw onder de oogen worden gezien. Vra
gen als de luchtoorlog en de levering van
oorlogsbehoeften e.a. verlangen vernieuwd
onderzoek. Dit is op het oogenblik geen stof
voor internationaal overleg. Hoofdzaak is,
dat ons land voor zich zelf de lnternale
eischen en mogelijkheden onder de oogen
ziet.
Ook op het oorlogsrecht moet opnieuw en
nauwkeurig de aandacht gevestigd. Het ka
rakter van den oorlog,, waarop ook wij ons
helaas niet onvoorbereid kunnen houden,
verandert geheel. De natie kan den kop niet
steken in het zand van verouderde regels.
Wat het lidmaatschap in den Volkenbond
aangaat, deze behoudt zijn nut als Interna
tionaal punt van samenwerking en als uiting'
van het hoogste rechtsideaal. Rechtsbescher
ming verleent hij echter weinig. De ervaring
leert zelfs, dat voortgezette Volkenbondsbe
sprekingen voor den aanvaller een dekmiddel
kunnen zijn, om de uitvoering van zijn plan
nen voor te bereiden. Ook kan de Volken
bond door te zeer doorgevoerde juridische
procedures, onze verhouding met andere
staten noodeloos benadeelen. Dit is o.a. het
geval geweest met de stemming over de toe
lating van de Abessynisehe delegatie, Zulke
lastige situaties behoort de diplomatie der
mogendheden weten te voorkomen.
Anders zal een land als het onze, bij ver
gaderingen waar zulke netelige puzzles aan
de orde komen, af en toe eens niet aanwezig
kunnen zijn.
Dit doet niet af aan ons vol aanhangers-
schap aan den Volkenbond. Deze heeft ook
de beteekenis ons te houden in den kring,
waarbij wij in ons volkswezen het meest be-
hooren al willen wij ook daaraan ons in
geenerlei opzicht bijzonder binden Groot-
Britannië en de Skandinavlsche staten.
Over onze verhouding met sovjet-Rusland
zei-de spr. dat deze nog ongeregeld is. Een
toestand, die ons op zeker oogenblik bitter
zou kunnen opbreken. Rusland is met name
in Oost-Azië een machtsfactor van betee
kenis.
Er ontwikkelen zich daar allerlei combi
naties en een staatkundig spel, dat zich ook,
tegen onzen zin, tot ons kan uitstrekken. Wij
moeten met alle partijen behoorlijke ver
houdingen hebben. In het bijzonder met Rus
land kan het nuttig zijn, op een kritiek oogen
blik elkaar niet vreemd te hoeven aankijken
als „O, ik dacht dat we elkaar eigenlijk niet
kennen wilden". Diplomatieke erkenning be
teekent geenszins het aangaan .van eenige
bijzondere vriendschap, evenmin eenige
waardeering voor de in het betrokken land
gehuldigde opvattingen, en laat volkomen
vrijheid propaganda van de andere zijde af
te weren.
Nederlandsche ministers in
Noorwegen.
Een onderhoud met minister Gelissen.
(Van onzen specialen verslaggever).
Donderdag zijn de beide Hollandsche mi
nisters, de heeren Deckers en Gelissen te
Oslo aangekomen, zij het dan ook met eenige
vertraging, omdat de trein waarmede zij ar
riveerden moeilijkheden had ondervonden
door den hevigen sneeuwval. Op het station
werden de Nederlandsehe ministers door een
delegatie begroet. Hiertoe behoorden ook de
secr.-generaal van het Departement van
Buitenlandsche Zaken, de heer Smith Kiel-
lend. de Nederlandsche consul-generaal Po
lak, die den door ziekte verhinderden gezant
vertegenwoordigde en de Finsche gezant
Wuoleioki.
Om elf uur zouden de ministers op het
Koninklijk sluit in audiëntie ontvangen wor
den en daar de trein te laat was, bleel' er
niet heel veel tijd over, voor een interview.
Dat was jammer, want er was zooveel te vra
gen.
Binnenkort, zullen de handelsbesprekingen
aanvangen. Er zijn nl. zekere beperkingen
aan den Import in Nederland opgelegd, en
die worden door de Noorsche handelaren als
een zware last gevoeld. Men heeft het er
nu over, dat Noorwegen zijn aandeel in den
uitvoer naar ons land, in den vorm van bij
zondere contingenten zal krijgen.
In een kort onderhoud legde minister Gelis
sen er den nadruk op, dat het bezoek alleen
dient ter oriënteering. Positieve mededee-
lingen over mogelijke samenwerking kon de
minister dan ook niet doen. Hij bepaalde zich
er toe, te wijzen op de gunstige resultaten van
de financieele politiek van Nederland. Die po
litiek heeft zichtbare verbetering gebracht
op elk gebied. Ook vóór de devaluatie.
De heer Gelissen verwonderde zich wel over
de in Noorwegen heerschende meening, dat
de Nederlandsche regeering zou probëeren
Engeland voor een effectieve economische sa
menwerking met de Oslo-staten te interessee
ren.
Tijd voor beantwoording van verdere vragen
was er niet meer. De ministers moestén zich
zoo spoedig mogelijk voor de audiëntie gereed
maken. Voor het bezoek der Nederlandsche
ministers was een omvangrijk programma op
gesteld. Na een bezoek aan de Noorsche vis-
scherijen werd 's avonds gedineerd bij den Mi
nister van Buitenlandsche Zaken. Voorts werd
een excursie gemaakt naar de Granfoss- pa
pier- en cellulosefabriek. Zaterdag organiseer
de het gemeentebestuur van Oslo een tocht
door de stad, waarbij verschillende gemeente
lijke instellingen werden bezocht.
DINSDAG 19 JAN. 1937
Wapenstilstand tusschen
Nanking en Sianfoe.
NANKING 18 Januari (Reuter)Er is een
wapenstilstand tot stand gekomen tusschen
Nanking en de opstandelingen te Sianfoe. Dit
bestand zal duren tot 15 Februari. Op dien da
tum zal in de voltallige zitting van den cen-
tralen uitvoerenden raad worden overgegaan
tot een beraadslaging over de geschilpunten
INDISCH VORST BEZOCHT HET
FRANS HALS MUSEUM.
Zaterdagmiddag bezocht Zijne Hoogheid
Pangeran Adipati Ario Mangkoenagoro VII
met Zijn Gemalin Goesti Kangdjeng Ratoe Ti-
moer en dochter Prinses Koezoemowardham
het Frans Halsmuseum.
In hun gezelschap bevond zich de dichter
Raden Mas Notö Soeroto.
De directeur van het Museum, de heer G.
D. Gratama, leidde de dames en heeren rond,
die zich zeer interesseerden voor de meester
werken van Frans Hals en voor de schoonmaak
die dezen schilderijen een zoo geheel ander
aspect hebben gegeven.
Na hét bezoek van een uur werd de lunch
gebruikt teh huize van den heer J. Nienhuys
te Bloemendaal.
Muitery in Canadeesche
gevangenis.
150 gedetineerden uitgebroken.
GUELPH, (Ontario), 18 Januari,
(Reuter/A.N.P.) Alle zevenhonderd
gedetineerden in de staatsgevangenis
van Ontario zijn gisteravond in op
stand gekomen. Men vreest, dat 150 ge
vangenen bij de muiterij ontsnapt zijn.
De muiters waren op een gegeven
oogenblik de situatie volkomen mees
ter. Zij waren er toen in geslaagd de
bewakers en andere beambten in het
administratiegebouw te drijven.
Zij gooiden vervolgens de ruiten in en ver
nielden de verlichting, terwijl zij hun dekens
in brand staken. Zij hebben in het geheel een
schade aangericht van veertig duizend pond
sterling.
De ontsnapte gevangenen schijnen de poor
ten te hebben opengemaakt en een heenkomen
te hebben gezocht in het omliggende heuvel
gebied. De anderen zetten den strijd voort
tegen de bewakers die werden bijgestaan door
brandweer en honderden gewapende politie
beambten, die tenslotte de orde ten deele her
stelden en de gevangenen opsloten in de geha
vende slaapzalen.
Het is tot deze ongeregeldheden gekomen
uit ontevredenheid over de kwaliteit van het
verstrekte voedsel.
Havas meldt nog, dat de muiterij tijdens den
maaltijd losbrak. De mannen hebben alles, wat
zij zagen vernield. Met stokken sloegen zij op
de bewakers los. Zij staken hun cellen in brand,
waarna zij zich naar de binnenplaats begaven.
Bij de hevige gevechten zijn tal van bewa
kers en gevangenen gewond.
Gasmaskers voor de Parijsche
bevolking.
PARIJS, 18 Jan. (Havas)De „Petit Pari-
sien" bericht, dat alle Parijzen aars en de be
woners van de omliggende plaatsen van gas
maskers zullen worden voorzien. De maskers
zullen kosteloos worden verstrekt aan hen, die
gemobiliseerd zullen worden en aan degenen,
die niet zijn aangeslagen in de inkomstenbe
lasting. Voor het aanschaffen en onderhoud
van deze maskers wordt een crediet van 10
millioen franc noodig geacht.
Het wereldkampioenschap 451.
Uit Marseille: De resultaten van Zaterdag
waren:
Baudart 300 29 42 10.34
Sweering 201 29 29 6.73
Dommer ing 229 24 55 9.54
Albert 300 24 51 12.50
Gabriëls
De Gaspar'in
Cabra
Cöte
Sweering
De Gasparin
300
83
112
300
300
267
10
10
20
20
36
36
28
57
45
36
30.—
8.30
5.60
15.—
8.33
7.41
Sorge 189 26 66 7.26
Baudart 300 26 51 11.53
Op den laatsten dag van het tournooi om
het wereldkampioenschap 45-1 zou de partij
tusschen den Franschman Cöte en den Belg
Gabriëls de beslissing brengen. De Belg moest
winnen om gelijk met Cóte eindigen, waarna
barrage noodzakelijk zou worden. Gabriëls gaf
zijn tegenstander geen kans en maakte in zes
tien beurten de 300 vol, waarbij Cöte op 142
bleef staan.
De resultaten van Zondag
waren
Domme ring
192
26
7.38
54
Cóte
300
26
11.53
77
Albert
152
19
8.—
27
Gabriëls
300
19
15.78
163
De Gasparin
300
31
9.67
50
Baudart
261
31
8.09
35
Sweering
300
27
11.11
101
Sorge
286
27
10.59
46
Cabra
300
32
9.37
69
Dommeiïng
288
32
9.—
93
Cöte
142
16
8.87
37
Gabriëls
300
16
18.75
100
De eindstand werd:
winstpnl totaal alg.gem. h.s.
1. Gabriëls 14 2301 14.03 163
2. Cöte 14 2242 11.55 77
3. Albert 12 2251 11.19 70
4.Cabra 8 2057 9.26 69
5. Baudart 6 203 1 8.94 82
6. De Gasparin 6 200 5 8.79 72
7. Sweering 6 1784 8.22 101
8. Damimering 4 2047 9.22 93
9- Sorge 2 1863 8.50 68
Barrage tusschen Gabriëls en Cöte moest de
beslissing brengen.
De Geschiedenis van het Huis van
Oranje Nassau. Door Dr. N. Japikse.
Den Haag, Z. Holl. Uitg. Mij.
Hoewel het niet als gelegenheidsgeschrift
bedoeld is, kwam dit kloeke boekwerk toch
wel op een zeer gunstig moment. Het huwelijk
onzer kroonprinses bracht in Juliana's titula
tuur weer een nieuwe bijdrage, die van prinses
van Lippe-Biesterfeld, en het zou begrijpelijk
zijn zoo bij v-ele-n de wensch was opgekomen
in deze dagen eens iets meer te weten van al
die familievertakkingen waarin ons vorsten
huis door huwelijk, erfenis, enz. in den loop der
tijden gemengd is geweest.
Nu is men daarom bij Dr. Japikse juist aan
het rechte kantoor. Behalve als historicus van
groo-te reputatie is hij als Directeur van het
Koninklijk Huisarchief zoo dicht mogelijk bij
de bronnen gezeten. Hij heeft daaruit ook mo
gen putten toen hij de behoefte gevoelde „het
Nederlandsche volk een samenhangend be
knopt overzicht te geven van de geschiedenis
van ons Koningshuis". Hij heeft dat populair-
wetenschappelijk willen doen, doch tevens zon
der zelfs de jongste onderzoekingen over de
huizen Nasasu en Oranje te veronachtzamen.
Daardoor komt het misschien dat het voor ve
len nog een ietsje meer populair en een grein
tje minder wetenschappelijk had mogen uit
vallen. Doch die juiste afbakening der terrei
nen is per slot een quaestie van de historische
onderlegdheid en belangstelling van den le
zer en de schrijver mag aannemen dat die,
hier minder, daar meer, aanwezig zijn. Vooral
in den aanvang is het voor den leek nog wel
even moeilijk zich met al die strubbelingen der
Middeleeuwsche Nassauers ernstig bezig te
houden, al komen er reeds in de twaalfde
eeuw graven van Nassau in de geschiedenis
der Nederlanden voor," wier doen en laten ons
reeds daarom dus belangstelling inboezemt.
Maar ik denk zoo, dat die bij den lezer eerst
recht wakker wordt als Dr. Japikse gaat ver
tellen, waar het vermogen vandaan kwam,
waardoor de Oranjes nog altijd een legendari
sche reputatie genieten. Dat lijkt ons wel een
populair onderwerp, dat door den schrijver
tegelijk wetenschappelijk-uitvoerig behandeld
wordt. Een der eerste bronnen dan was de
rijke erfdochter Johanna van Polanen, die met
Engelbrecht van Nassau-Dillenburg in het
huwelijk trad, in 1403. Wat de bruid mee
bracht, was niet voor de poes: hare bezittingen
lagen verstrooid over Holland, Brabant, Zee
land, Henegouwen en Utrecht. Daaronder be
vonden zich de Baronie van Breda, de heerlijk
heden Geertruidenberg, Oosterhout, Dongen;
paleizen in Brussel, Meehelen en Breda, en
nog een groot aantal kleinere bezittingen, die
meerendeels ruime winsten afwierpen. Hoe die
Johanna zoo dik in haar duiten kwam te zit
ten.... dat vertelt Dr. Japikse zoo smakelijk
den Belgischen oud-archivaris Cuvelier na, en
levei't daarbij een zoo uitnemend staal van
populair geschiedschrijven in den goeden zin,
dat wij er een fragment, ten genoege onzer
lezers, van overnemen.
De maker van het fortuin der Polanen's was
„Wille-m, bastaardzoon van Philips van Dui
venvoorde, die zelf heer van Polanen werd, uit
het toen zeer machtige geslacht der Wasse
naars. En 't is wel pikant te weten, dat een
Hollander uit de buurt van Voorschoten den
weg voor de materieele positie van het Oranje,
huis in Nederland heeft voorbereid. Deze Wil
lem, die den bijnaam van Snickerieme kreeg,
moet een bizonder pientere jongen geweest
zijn. Hij trad als geldschieter op, wat bij de
toen sterk toenemende beteekenis van het
geldwezen een zeer voordeelig bedrijf kon zijn
en moet dit op geniale wijze gedaan hebben.
Zijn cliënten vond hij vooral onder de vorsten,
als Willem III van Henegouwen-Hollan-d-Zee
land en Jan III van Brabant en vele anderen,
die, toen ook al voor bewapeningsdoeleinden,
veel geld konden gebruiken, Willem maakte
groote winsten en won tevens het vertrouwen
zijner hooge cliënten, Zoo kreeg hij de dub
bele kans van gemakkelijk land, dat toen nog
veel meer dan nu als de veiligste belegging-
mocht worden beschouwd, te kunnen verwer
ven en zich tevens politieken invloed te ver
zekeren. Van Willem III en IV werd hij de in
vloedrijkste raadsman, tevens hun kamerheer
en zegelbewaarder. In de politieke verwik
kelingen van de. eerste helft der 14e eeuw had
hij een zeer groot aandeel. Hij werd ridder en
gewettigd; hij huwde een aanzienlijke, maar
arme jonkvrouw van Vianen. Naar een zijner
bezittingen noemt hij zich gewoonlijk heer van
Oos ter hout.
Wanneer hij sterft, in 1350, laat hij een zeer
uitgebreid landbezit na, waarvan de jaarlijk
sche opbrengst geschat is op vijf millioen
francs van onzen tijd. Zijn huwelijk is kinder
loos gebleven. De hoofdportie van zijn erfenis
heeft hij vermaakt aan zijn neef Jan, heer
van Polanen, zoon van zijn broer Jan; klei
nere gedeelten komen aan andere kinderen
van zijn broer en aan eenige onechte kinderen
van hemzelf. Neef Jan's gelijknamige zoon liet
slechts één dochter, Johanna, na en deze
huwde Engelbrecht van Nassau."
Daar wandelt aldus de eerste Nassauer als
grootgrondbezitter de Nederlandsche historie
binnen en daarmee voltrekt zich tegelijker
tijd een scheiding tusschen de Nassauers van
de lijn-Dillenburg en die anderen die hoofd
zakelijk in de Nederlandsche gewesten zullen
optreden, al blijven beide takken der familie
voortdurend eensgezind en met elkaar in con
tact.
Di-e Nederlandsche tak levert nog een paar
interessante leden op, die er bijzonder knap in
waren hun materieele positie te verbeteren
en in allerlei opzicht zeer begaafde menschen
waren. Een der actiefste is wel Hendrik III ge-
weest, door wien het prinsdom Oranje met
Nassau verbonden werd, al had hij dat nog
niet eens direct op het oog gehad. Maar in
1512 reeds „dacht hij over een huwelijk met
Claudia de Chalon, uit een zeer aanzienlijk en
vermogend Bourgondisch-Fransch geslacht,
dat ook het prinsdom Oranje bezat". Drie jaar
later krijgt hij zijn zin en schrijft aan zijn
vader dat „de huwelijksvoorwaarden zeer
groote voordeelen, een bruidschat van 130.000
ponden bieden en dat hij het huwelijk sloot
om zoowel zijn vorst als den Franschen koning
te believen en „sonderlinge in het bijzon
der) om mijnder eere ende proufijtswille".
Claudia sterft na een korten echt, waarin zij
hem een zoon, René, geschonken had, die bij
Hendrik's dood in 1538 zijn eenige wettige erf
genaam is. Wel was Hehdrik. vóór en na Clau
dia nogmaals gehuwd geweest, doch die huwe
lijken waren kinderloos gebleven en een paar
natuurlijke kinderen, die Hendrik naar de
gewoonte van zijn tijd, ook bezat, kwamen aan
het spel der erfenisverdeeling niet te pas. Die
René nu was al' erfgenaam van zijn oom van
moeder's kant, Prins Philibert van Chalon en
Oranje, die, kinderloos zelf, René tot erfge
naam benoemd had op voorwaarde dat deze
zijn titels zou voeren. René voldoet daaraan en
noemt zich na Philibert's dood prins van Ch-a-
lon-Oranje-Nassau. Daar vinden wij voor het
eerst, in 1530, Oranje en Nassau als geslachts
namen vereend.
Ook Prins René sterft kinderloos, sneuvelt
op 26-jarigen leeftijd en heeft dan zijn oom
Willem van Nassau Dillenburg tot erfgenaam
benoemd. Zoo zijn wij dan bij prins Willem
aangeland die van René den titel Prins van
Oranje erft en daarmee een zelfstandig vorst
wordt, daar Oranje een klein, maar zelfstan
dig staatje temidden der groote machten was
Wij laten het hierbij, hoewel Dr. Japikse's
verhaal hier eigenlijk pas begint. Want aan
Prins Willem, die de Vader des Vaderlands
zou worden, is een goed stuk van dit eerste
deel gewijd, dat tot 1672 loopt en dus nog door
een tweede gevolgd zal moeten worden. Maar
juist uit dien vóórtijd, uit die wording,speriode
van een opkomend geslacht zijn de détails
niet zoo zeer gemeengoed en Dr. Japikse ver
staat, zooals wij zagen, de kunst ook die dé
tails op prettig boeiende wijze onder de aan
dacht te brengen.
De historie, zelfs de staatkundige en econo
mische, van een geslacht, van een volk is
boeiender dan welke roman ook, omdat ze,
hoe nuchter ze er vaak ook uitziet, boordevol
zit met fantastiek, die een dichter zoo maar
voor het grijpen en omsmelten heeft. Hoe zou
een goed prozaschrijver van dezen tijd niet
iets schoons kunnen maken uit de beelden die
Japikse voor ons oproept als hij het hofleven
in Breda beschrijft wanneer Hendrik Hl, bo
vengenoemd, daar met zijn (derde) echtge-
noote, de intelligente Spaansche prinses Men-
zia van Zenette, op het Kasteel vertoeft. Groo
te kunstenaars als Jan van Scorel en Barend
van Orley werkten op het Kasteel, Erasmus
onderhield verkeer met het hof, schatten aan
schilderijen en boekwerken en penningen wa
ren er verzameld. De keizers Maximiliaan en
Karei V kwamen er met de landvoogdessen te
gast. Er is in die korte periode van hoofsche
grootheid van Breda iets van een sprookje, er
is in die voor Noord Nederland ongewone en
tourage een achtergrond voor een litterair
kunstwerk en het Is mijns inziens de grootste
verdienste dezer geschiedenis van het Huis
Oranje-Nassau dat ze bij al haar volkomen
wetenschappelijkheid telkens zulke schoone
suggesties biedt. Hetgeen wel de beste wijze is
waarop het wetenschappelijke ook populair
behandeld kan worden. De onpartijdige, on
bevooroordeelde onderzoeker die Dr. Japikse
is helpt hier den droomenden dichter aan
zuivere stof en den meer nuchteren leek aan
inzicht. Een manier van geschiedschrijver ij
waarvoor wij respect hebben.
J. H. DE BOIS.