LENTE
Lente?
Paaschgebruiken
l/aGtjaatMeedik#.
in Oud-Beieren.
§>-
\A/ij gaan weer naar milder en glansrijker dagen,
Met kleeren en zorgen veel lichter te dragen.
N>
D
H<
=<rl
He
Voorjaarsgedachte
Al bijna zomer!
Dl dikki
winti tUfmin in dl Uast.
Een sombere winter met weinig zon
zie daar wat ons deel is geweest in de
afgeloopen maanden. En laten wij het
eerlijk bekennen: nu waardeeren wij
des te meer de sneeuwklokjes en de crocussen,
alle groene spruitjes van de oude bekenden in
den tuin, alle jonge groen aan de uitloopende
heesters en de jonge lammetjes met hun ko
miek-houterige sprongetjes en hun onnoozele
we warm genoeg gekleed om gure windvla
gen of kil regenweer te verdragen.
Bovendien zijn er natuurlijk nog genoeg
variaties denkbaar op dit mantelcostuum:
men kan er een jurk bij laten maken in een
bijpassende stof, bijvoorbeeld in een ruit die
een der tinten van het costuum heeft, of de
afwisseling ligt in effen en gewerkte tweed,
ook is het mogelijk bij het mantelcostuum
nog een driekwart lange jas van dezelfde
stof te laten maken voor extra koud weer
en meer dergelijke combinaties.
Op die manier biedt de mode van dit
voorjaar de meest denkbare mogelijkheden
voor zoo'n costuum voor eiken leeftijd en
voor elk figuur.
E E. J.-P.
Tailleurtje van donker wollen georgette. De
revers zijn kort en breed. De ruimte in het
schootje wordt verkregen door een korte diepe
plooi in den rug.
Maar nu vinden we ook opeens dat het echt
warm voorjaarsweer behoort te worden, dat
het een temperatuur behoort te zijn die alle
zomerkleeren uit de kast lokt en die visioenen
oproept van buiten zitten, van uitgestrekte
kleurige bollenvelden en van kachels die op
non-actief kunnen worden gesteld. Zoover zijn
we echter nog lang niet, voorloopig kunnen
wij nog rekenen op wollen kleeren en op een
koesterende kachelwarmte, die weldadig aan
doet wanneer wij huiverig of nat van buiten
komen.
Intusschen blijkt wel, nu de dagen langer
worden en het licht daardoor feller, dat onze
winterkleeren lang niet meer zoo goed zijn, als
we in de donkere dagen van de laatste maan
den dachten. De stof wordt kaal, het bont is
gesleten, de vlekken vertoonen steeds grooter
hardnekkigheid om eeuwige vriendschap met
de stof te sluiten, het shawltje is verkleurd,
het kraagje is leelijk verwasschen, en slijt
plekken zijn aan de orde van den dag. Boven
dien is geen borstel meer in staat, om ons
hoedje nog een fleuriger aanzien te geven en
onze handschoenvingers moeten we ietwat
krampachtig naar binnen knijpen om de slijt
plekken te verbergen.
In deze behoefte aan iets nieuws voorzien we
nu door een mantelcostuum, het modieuze en
o wonder ook practische kleedingstuk van het
voorjaar 1937!
Begin nu niet met te zeggen: een mantelpak
staat me niet, want de variatie is op 't oogen-
blik zóó groot, dat voor ieder wel een geschikt
model te vinden is.
Daar is allereerst de klassieke tailleur,
streng van lijn maar altijd gedistingeerd.
Dan is er het zeer korte en sportieve jasje,
getailleerd, gesloten met twee of meer knoo-
pen, de driekwart lange mantel zonder
kraag, het jasje dat onder de sluiting weg
gesneden is, het manteltje met ruim schootje
van achteren, enzoovoorts. Om dan nog maar
niet eens te spreken van de eindelooze va
riaties in kragen er. r--ers, zakken en slui
tingen die er momen e^l in de mantelcos-
tuums worden gebracht.
En als we dan ons speciale genre gekozen
hebben, komen de blouses aan bod, de zelf
gebreide truitjes, de warme, stoffen blouses
met lange of driekwart lange mouwen, de
zijden en kanten blouses voor speciale gele
genheden of voor zacht weer, de geborduurde
blouses waaraan wij zelf een tijd lang ge-
noegelijk hebben zitten pikken.
Dan zoeken we er een flatteus overgangs
hoedje bij uit, of we nu houden van een
'klein mutsje, van een kwiek plat hoedje met
bloemgarneering, van een groote „schuit"
met lintversiering of van een heerachtig
model doet er niet toe, alle mogelijkheden
zijn toegestaan.
Een paar handschoenen in de kleur van
het costuum; of hoed, handschoenen en
schoenen in een kleur, contrasteerend met
den rok en mantel, zooals bruin bij groen,
blauw bij steenrood, banaangeel bij bruin en
we zien er onberispelijk uit.
Bovendien voelen wij ons zeker thuis in dit
toilet: de zware wintermantel heeft plaats
gemaakt voor het lichte, korte jasje, wij be
wegen ons veel gemakkelijker, en toch zijn
e tijd van Paschen is in Oud-Beieren
de tijd der oeroude gebruiken. Het
begint reeds met Witten Donderdag,
of den „Antlass", zooals men dien dag
in Beieren noemt. Op den „Antlass" legt de
kip het „Antlassei". Geen ei van het gansche
jaar is zoo rijk aan genezende krachten als dit
ei. Maar dan moet het, rood gekleurd en ge
wijd, in een teenen mandje rusten.
In Oud-Beieren krijgt elk lid van het gezin
zijn „Antlass-ei". Eerst de boer en de boerin,
dan de zoon en de dochter, ten slotte de knecht
en de meid. Wanneer de kippen wat natuur
lijk wel eens gebeurt op den „Antlass"-dag toe
vallig minder eieren hebben gelegd dan er
menschen op de hoeve wonen, dan worden de
eieren verdeeld, zoodat iedereen toch iets
krijgt. En nu moet men natuurlijk trachten
zooveel mogelijk te profiteeren van de geheim
zinnige krachten, welke deze eieren bevatten.
De roode schaal is voor de kippen, want dan
leggen zij flink en vlijtig gedurende het gan
sche jaar. Men kan echter de schaal ook be
graven in de schuur, in den stal of op het veld.
Dan is men beschermd tegen brand, ziekte en
hagelslag. Draagt men de schaal echter bij
zich, dan zal men ook den zwaarsten zak kun
nen dragen zonder zich te vertillen.
Intusschen is op den „Antlass-dag" bij het
Gloria in de kerk de klank der klokken ver
storven. Goede Vrijdag is gekomen en gegaan.
De Zaterdag voor Paschen nadert zijn einde.
Dan wordt het levendig in het dorp. Iedereen
is druk in de weer, nu de klokken voor het
eerst na de rouw-dagen weer zwaaien en gal
men. De meisjes, die graag mooi willen worden,
loopen heimelijk naar de beek en wasschen
zich daar het gezicht bij den klank der klok
ken. De boerin plukt intusschen wat jong, sap
pig gras want dat is gezondheidbrengend voor
den stal. wanneer het op Zaterdag voor Pa
schen bij het luiden der klokken is vergaard.
Op de binnenplaats van de hoeve staat een
knecht die met dreunende slagen een paaltje
in den grond slaat. Eiken slag moet men goed
kunnen hooren. Want daar waar men hem
hoort zijn geen ziekten te duchten en daar is
ook de vos geweerd.
De eerste Paaschdag is aangebroken, 's Och-
tens vroeg gaat de boerin met den eersten
knecht voor het huis. Zij steekt hem een groot
kippenei in den mond en aldus moet hij om de
gansche bezitting loopen. Dat moet heel snel
gebeuren. Hij moet terug zijn voor de zon
boven de bergen verschijnt, want anders zal
hij niet kunnen verhinderen, dat de kippen
hun eieren in vreemde nesten leggen.
Maar ook de eerste meid heeft een belang
rijke taak te vervullen. Zij moet ijverig met den
bezem vegen en het vuil, hetwelk zij vergaart;
moet zij in den tuin van den buurman schud
den. Aldus wordt al het ongedierte verdreven
naar het huis van den buurman.
De eieren, welke met Paschen worden ge
legd, hebben ook hun bijzondere beteekenis.
Die van den eersten Paaschdag hooren toe
aan de eerste meid, die van Maandag aan de
tweede en die van Dinsdag aan de derde. En
dan heerscht 's nachts een geheimzinnig leven
in het dorp. Want de meisjes gaan de eieren
op den houtstapel voor het huis van haar uit
verkorene leggen, en deze moet ze ,'s nachts
ftfhalen. Er moet ook een sneeuwwit kanten
zakdoekje bij zijn. Zoo vergt het de traditie.
Eens legde de gierige dochter van een boer
wel de eieren maar geen zakdoekje op den
houtstapel. De jongeling van haar keuze was
daarover zeer ontstemd. Hij sloeg de eieren
stuk en het meisje werd een jaar lang bespot
in het gansche dorp.
Maar de jongeling kan zelf ook heel wat on
aangenaams beleven. Het geheim van dit
eieren-geschenk ligt namelijk in hun aantal.
Een oneven getal beteekent „Liefde en hulde",
maar een even getal beteekent „Straf en on
genade". Met sidderende handen tellen de
jongpheden met Paschen in den maneschijn
het :*intal eieren. Is het een oneven getal, dan
kan men luid hooren jodelen. Maar is het een
even getal dan is de Paaschpret bedorven!
Deze zeden en gewoonten zijn oeroud. Zij
schijnen nog uit het voor-christelijke tijd
perk te stammen. Met de roode eieren werd
een offer gebracht aan Donar, den God der
boeren. De Donderdag is zijn dag en rood is
zijn kleur. Daarom moeten ook'heden nog de
„Antlass"-eieren rood geverfd zijn. De symbo
lische beteekenis van het oneven getal schijnt
ook betrekking tot Donar te hebben gehad.
Daarom moet elk geschenk in eieren op een
boerenbedrijf steeds uit een oneven aantal
eieren bestaan. De eerste meid krijgt er zeven,
de tweede vijf, de eerste knecht krijgt er elf, de
tweede negen.
Wie eens de Paaschweek heeft doorgebracht
op het platte land in Oud-Beieren heeft er
kennis gemaakt met gebruiken, welke bijna
zoo oud zijn als de bergen, waartusschen de
dorpjes verscholen liggen.
Links: matelot van donkerbruin zijden stroo
met lintgarneering van foulard-zijde en groote
genopte voile. Rechts: Hoed met platten bol
van grove naturel panama met tiveekleurige
lintgarneering en bruin leeren anjers
De lente is daar, Se natuur gaat het leven,
Weer lichtgloed en warmte en zonneglans geven,
Met kleuren en geuren haar beeld weer doorweven,
De lente is daar.
Meer vroolijkheid en minder reden tot klagen,
De lente is daar.
Wij hoeven niet steeds meer de ramen te sluiten,
Wij trekken opnieuw uit de steden naar buiten.
Waar lammetjes dartlen en vogeltjes fluiten,
De lente is daar.
Wij zullen weer dwalen door bosschen en heiden,
Per fiets of per auto ons landje doorrijden,
Of ons aan geneugten der watersport wijden,
De lente is daar.
^r is weer een eind aan den winter gekomen,
Het voorjaar heeft weder zijn groeikracht hernomen,
Er kleurt al wat groen aan de struiken en boomen,
De lente is daar.
i u gaat de natuur zich weer daaglijks verrijken,
De kaalheid, de kilheid, de misten gaan wijken,
En ieder, zelfs Nurks, gaat weer vroolijker kijken,
De lente is daar.
e zon, niet meer schijn slechts, gaat nu ook weer gloeien,
En overal gaat het nieuw leven weer bloeien,
In geuren en kleuren vertellen van groeien,
De tente is daar.
et gaat nu weer glinsteren, glanzen en blinken,
3e kunt er haast tastbaar den nectar van drinken,
Kom, laten wij samen er vroolijk op klinken,
De lente is daar
P. GASUS.
Let bloesemt buiten overal;
De boomgaard is een too ver hal
En 't frissche groene loover zal
'dra uit de knoppen springen.
Insecten zweven zoemend aan
En blijven trillend, toevend staan,
Vóór zij ter bloesem proevend gaan.
Dat zijn de Lente-dingen.
In bloesemende heerlijkheid,
Waarover zonlicht teer zich spreidt.
Leeft weer een jonge Lentetijd:
En daarvan wil ik zingen.
Ik houd van de zon en den zomer,
Van najaarsregen en -wind;
En van de stralende Lente,
Waarin je steeds iets her-vindt.
W ant in den frisschen winter
Met zijn sneeuw of zijn ijzige kou,
Vergeet je de heerlijkekleuren
Van het groen en de bloemen zoo gauw.
En
n plotseling zijn aan de boomen
Weer de knopjes van fijn frisch groen:
Ineens staan daar weer de bloemen
Die de weilanden kleuren doen.
Het geel van de Boterbloem, roode Zuring,
Groen Gras rond het lila der Pinksterbloem.
Daarboven, héél hoog, de strakblauwe hemel,
En de lucht vol zingend insectengezoem.
y at maakt het een mensch, die het diep
Toch heerlijk gelukkig en blij, beleeft.
Zoo'n stralende, heldere Lentedag
En de gloed van een bloedende wei.
Een praatje over cyclamen
in den vollen grond.
LENTE in den tuin is die
eigenlijk niet allang begonnen?
Als anderen bij hun eerste
wandeling-na-den-winter de
eerste wilgenkatjes en de eerste lam
meren ontdekken, heeft de tuinier al
weer sneeuwklokjes-, crocussen- en
aconietentijd achter den rug
Lente, dat is voor ons plantenlief
hebbers de vensterbank vol bloeiende
hyacint-hen probeeren we eens wat
anders en zetten we ze op-ouderwet-
sche Rijnwijnglazen, het effect is al
leraardigst narcissen, tulpen mis
schien. Lente is: de Veltheimia die
bloeit, de azalea, die haar knoppen
opent, de bladplant waar weer leven
en groei in komt.
En in den tuin zet het voorjaar, na
het eerste schuchtere begin, krachtiger
in en naast de blauwe klokjes van
scilla sibirica, de bonte mengeling van
de crocussen, komen de winterbloeien-
de cyclamen met hun kussens, witte,
rose, roode bloempjes.
Cyclamen Coum van den vollen grond.
Er zijn voorjaarsbloeiers onder de vollegrond-
cyclamen. Misschien is er één najaarsbloeier,
die werkelijk bekend genoemd mag worden:
Cyclamen europaeum, het kleine lila rose cy-
claampje uit de Zwitsersche bergen. Er zijn
er meer, 'n witte en een rose, en nog enkele
schakeeringen. Maar de voorjaarsbloeiers, die
kent men nog altijd niet voldoende, en dat is
zoo jammer. Typisch is het, dat 't heusch
geen nieuwigheid is, omdat onze voorouders
ze al wèl kenden en in hun tuinen plantten:
echter vooral, omdat ze met het „Verckens-
broot" allerlei medicijn wisten te bereiden.
Wij laten het tegenwoordig maar bij het
uiterlijk schoon alléén en planten graag de
verschillende cyclamen voor den vollen grond
aan, waarbij we dan als voorjaarsbloeiers ver
melden moeten C. Coum en C. Atkinsi, de eer
ste met rond, effen groen blad, de tweede met
loof dat zilverig gemarmerd en vrij Spits is.
De wilde Waterlelietulpen.
Cyclamen Coum komen in verschillende tin
ten voor: rubrum donkerrood, album wit, en
tusschentinten. In het wild komt het plantje,
waarvan de bloemen maar een paar c.M. groot
zijn, maar verder sprekend een miniatuur
uitgaaf zijn van Cyclamen persieum, onze ka
merplant, voor in Turkije, Syrië, Griekenland
en Armenië.
Cyclamen Atkinsi komt voor in allerlei tin
ten rose en rood en in wit. 't Is een kruisings
product tusschen C. Coum en C. ibericum, een
soort, die in Perzië en den Kaukasus voor
komt en spits, gemarmerd blad heeft, wat At
kinsi heeft geërfd.
Alleraardigst om zoo'n polletje te zien
bloeien in den tuin. Alles bij elkaar wordt het
zaakje niet hooger dan 12y2 cM.; de bloempjes
zijn misschien iVz cM. De stengeltjes zijn lang
en taai en houden de bloemen hoog boven het
loof uit. Weken lang duurt de bloei en afge
sneden houden de bloemen het heel lang uit
op water.
Zoo heel moeilijk is het niet om deze
winterharde cyclamen tot een succes
voor den tuin te maken. Het groote
geheim schuilt in den grond. Lichte
schaduw is het beste. De aarde moet
vochthoudend zijn, maar niet nat,
verder koel en kleiachtig. Het aller
beste kunnen we er dan nog wat turf
molm, oude bladaarde en fijn kalk-
poiin door mengen. De ronde knollen
worden in September geplant, zoo dat
er 34 c.M. grond bovenkomt, 's Win
ters dekken we luchtig met wat denne-
groen, zoodat de bladeren niet ver-
smeulen. Na een jaar of wat hebben -
de knollen zich ingeburgerd en bloeien
jaar op jaar rijker.
Naast de cyclamen: de wilde tulpen. De al
lereerste, de Waterlelie-tulp, T. Kaufmannia-
na, die warempel haar knoppen begint open
te vouwen. Lente voor den tuinman? Och, wel
al bijna zómer..
L. S.