Rood, wit en blauw
de vlaggekleuren.
Nog geen beslissing over de Pachtwet.
Kunst in Haarlem en
daarbuiten.
Nieuwe schepen voor
de „Zeeland".
WOENSDAG 26 MEI 1937
Wetsontwerp thans ingediend.
Een wetsontwerp is ingediend, houdende
bepalingen omtrent de vlag van het konink
rijk der Nederlanden. Art. 1 van dit wets
ontwerp luidt als volgt:
„De vlag van het koninkrijk der
Nederlanden is een vlag, bestaande
uit drie liggende banen, "waarvan de
bovenste rood, de middelste wit en
de onderste blauw is.
De vlag heeft den vorm van een
rechthoek, waarvan de lengte zich
verhoudt tot de hoogte als drie tot
twee. De drie banen zijn van gelijke
breedte.
Bij algemeenen maatregel van be
stuur worden voorzieningen getrof
fen tot nadere bepaling van de juiste
kleuren en omtrent de duurzame
vastlegging daarvan".
Aan de memorie van toelichting is het vol
gende ontleend:
Het Koninklijk Besluit van 19 Februari
1937, bevat alleen een voorloopige voorziening
ten aanzien van de kleuren van de nationale
vlag. Omtrent haar verdere kenmerken be
paalt het niets. Men kan dus ook thans nog
niet volhouden, dat de Nederlandsche vlag
rechtens is vastgesteld.
Daarbij komt, dat de practijk heeft uitge
wezen, dat behoefte bestaat aan bepalingen
tot bescherming van de Nederlandsche vlag
tegen handelingen, welke met den eerbied,
aan het nationale embleem verschuldigd, niet
zijn te vereenigen. Uiteraard kunnen derge
lijke bepalingen eerst dan worden gemaakt
en toegepast, wanneer nauwkeurig is vastge
steld, wat onder de Nederlandsche vlag valt
te verstaan.
Al deze omstandigheden maken het wen-
schelijk, dat vorm, model en kleuren van de
Nederlandsche vlag wettelijk worden geregeld
en wel op zoodanige wijze, dat een systeem
wordt verkregen, waarin de verdere voor
zieningen, waaraan te dezen behoefte bestaat
gevoeglijk kunnen worden gepast. Aangezien
daarbij enkele strafbepalingen niet achter
wege kunnen blijven, kan deze regeling het
beste bij de wet worden getroffen.
Als kleuren worden genoemd rood, wit en
blauw. De regeering heeft in de omstandig
heid, dat 'n aantal landgenooten de voorkeur
zou geven aan die kleuren oranje, wit en
eventueel lichter blauw, en van oordeel is,
dat het van juist inzicht zou getuigen, zoo
men een vlag van die kleurcombinatie tot
de nationale zou verklaren, allerminst aan
leiding kunnen vinden tot het doen van een
voorstel van die strekking. De door de voor
standers van het oranje-blanje-bleu aange
voerde argumenten acht zij niet steekhou
dend. Trouwens, de voorkeur voor het oranje-
blanje-bleu is reeds, toen zij in de zestiger
jaren van de vorige eeuw voor het eerst van
zich deed hooren, al dadelijk van zeer ge
zaghebbende zijde bestreden.
Het historisch onderzoek omtrent het ont
staan van de Nederlandsche vlag heeft tot
dusver nog niet in alle opzichten tot volkomen
zekere resultaten geleid. Wat echter wel
vaststaat, is het navolgende: de driekleur is
in ieder geval als nationale vlag gebezigd
sedert den opstand der Nederlanden tegen
het Spaansche bewind. Aanvankelijk vertoon
de zij de kleuren oranje, wit en blauw. De
oranje-blanje-bleu en de rood-wit-blauwe
vlag kunnen niet beschouwd worden als twee
verschillende vlaggen. Zij moeten beschouwd
worden als variëteiten van eenzelfde vlag, die
als prinsevlag werd aangeduid. Het verschil
in kiemen maakte geen verschil in beteeke-
nis uit. Langzamerhand is het rood het oranje
meer en meer gaan verdringen, sedert onge
veer 1630 krijgt het rood bepaaldelijk de
overhand, niet lang daarna is het oranje ge
heel verdwenen. Wat van dit verschijnsel de
oorzaak is geweest, is onzeker. Waarschijnlijk
is, dat het plaats had om zuiver practische
redenen. Bepaaldelijk onhoudbaar is de
theorie gebleken, dat de verdwijning van het
oranje in de vlag een gevolg zou zijn ge
weest van anti-stadhouderlijke gezindheid.
Hiervan is geen sprake. Van doorslaggevend
belang acht de regeering, dat, wat er zij van
den oorsprong' der vlag en haar aanvankelijk
wisselvallige kleuren, het rood, wit en blauw
gedurende ongeveer 300 jaren practisch de
nationale vlag is geweest, en bovendien de
vlag der traditie van de thans levende gene-
Bij dezen stand van zaken ziet de regeering
geenerlei aanleiding om voor te stellen de Ne
derlandsche vlag te veranderen.
Opmerking verdient, dat het systeem van
het ontwerp is, dat slechts een bepaalde vlag
als de algemeene nationale vlag zal gel
den. op alle Nederlandsche vlaggen van bij
zonder type, waaronder dus zijn te verstaan
vlaggen, welke wel vallen onder de omschrij
ving van het eerste lid van artikel 1, doch
niet mede onder die van het tweede lid, zul
len toepasselijk zijn de artikelen 3 en 4, aan
de hand waarvan haar al of niet wettigheid
moet worden getoetst.
Vlaggen, welke van de nationale vlag af
wijken, doch vallen onder de omschrijving
van artikel 1, eerste lid. en niet berusten op
een regeling, getroffen krachtens artikel 3,
zullen niet mogen worden gevoerd of in het
openbaar vertoond, Deze bepaling keert zich
met name tegen nationale vlaggen, welke
door toevoeging van opschriften worden ont
sierd.
De bedreigde geldboete bedraagt ten hoog
ste 150 gulden.
Een lialve ton zoek geraakt.
Met wedden op paardenrennen.
Twee jaar tegen Alkmaarder geëischt.
De stad Alkmaar werd in den herfst van
het vorig jaar opgeschrikt door een verduis
tering op groote schaal welke gepleegd zou
zijn door den bedrijfsleider van de firma J.
Eecen Gzn., houthandel te Alkmaar, den 55-
jarigen W. N.
N. genoot het volle vertrouwen van de firma
en was onder meer belast met het innen en
het beheeren der gelden van genoemde firma.
Op zekeren morgen bleek N. te zijn gevlogen
en een uitgebreid onderzoek leidde de Alk-
maarsche recherche naar Zeeland, waar men
N. vond in een der duinen op Zeeuwsch
Vlaanderen. Hij leefde daar in kommervolle
omstandigheden, had geen cent meer bij zich
en sliep 's nachts in een zomerhuisje op den
grond. Toen men hem vond, waren zijn voe
ten half bevroren en N. moest dan ook direct
na zijn arrestatie in het ziekenhuis ter ver
pleging worden opgenomen.
N. die een goeden naam had in Alkmaar en
die een heel normaal leven leidde althans
voor zijn familie en het publiek had in
den loop der jaren kennis gemaakt met
bookmakers en begon toen te wedden, hoofd
zakelijk op Fransche wedrennen. Toen hij
voortdurend verloor en zijn eigen bezit tot nul
was gereduceerd, gebruikte hij gelden van
zijn firma en spoedig steeg het bedrag, dat hij
;ich van zijn firma toe-eigende, onrustbarend
en bedroeg toen de fraude ontdekt werd
meer dan 60.000 gulden.
N. stond gisteren terecht voor de Alkmaar-
sche rechtbank. De officier eischte twee
jaar gevangenisstraf.
Botsing tusschen vrachtauto en
autobus.
Chauffeur om het leven gekomen.
Omstreeks vij uur Dinsdagmiddag is op den
rijksweg in het gehucht Tjamsweer (gem. Ap-
pingedam) bij het passeeren een autobus van
de Damster Auto Maatschappij te Appingedam,
waarin behalve de chauffeur zes personen
waren gezeten, onder wie enkele kinderen, in
botsing gekomen met een vrachtauto uit Gro
ningen, bestuurd door den heer M. Jager,
vrachtrijder te Overschild.
De autobus kwam door de botsing aan den
rechterkant van den weg terecht, waar zij
tegen een boom reed. De inzittenden werden
allen aan de schouders gewond. De chauffeur,
de 30-jarige S. Mengedoth uit Appingedam,
was er evenwel het ergst aan toe. In hopeloo-
zen toestand werd de man naar het Acade
misch ziekenhuis te Groningen vervoerd. On
derweg is hij echter overleden.
De zes andere gewonden zijn, na door drie
geneesheeren te zijn verbonden, naar hun
woningen getransporteerd.
EERSTE KAMER.
Vergadering Dinsdagmiddag verdaagd.
Spoorwegreorganisatie
aanvaard.
DEN HAAG Dinsdag.
Met 298 (vier der socialisten en alle libe
ralen, wier woordvoerder Mr. Knottenbelt
namens zijn fractie het wetsontwerp niet noo-
dig noemde en 't tevens veroordeelde omdat
het onzekerheden zou scheppen), nam de Ka
mer het voorstel inzake betere verdeeling van
den beschikbaren arbeid aan. Hierna kwam de
reorganisatie van het spoorwegbedrijf aan de
orde, dat den heer v. Citters (a.r.) en den
heer Moltmaker (s.d.) een aantal opmer
kingen ontlokte, waarop de Minister van Wa
terstaat er allereerst op wees. dat de Regee
ring op aandrang van de Staten-Generaal
maatregelen onder handen was gaan nemen
om het groote spoorweg-tekort weg te kun
nen werken. Een van de middelen nu was een
einde te maken aan de overkapitaliseering. Het
tekort kon men op ongeveer 229 millioen ra
men; 130 millooen vindt men door overneming
van obligaties door den Staat en voor de over
schietende 100 millioen krijgt de Staat voor
10 millioen aandeelen, zijnde de reëele waarde
van de aan den staat behoorende lijnen. De
becijfering van het voorshands blijvende te
kort is momenteel 20 millioen, doch dit zal
dank zij allerlei factoren hopelijk op den duur
aanmerkelijk dalen. De wetgever heeft volko
men de bevoegdheid tot controle op het bedrijf
en tot het ter verantwoording roepen van de
Regeering, al zal het uit den aard der zaak
voor de Staten-Generaal niet zoo eenvoudig
zijn alles tot in onderdeelen te kunnen nagaan.
De Minister meent, dat de huidige vorm te
verkiezen valt boven staatsexploitatie, wat ner
gens met uitzondering van Duitschland
voorkomt. Dat de overheid zich intusschen zoo
intensief bezig houdt met het beheer van 't
bedrijf, vloeit voort uit het algemeen verkeers-
belang, dat hier in het spel is. Met betrekking
tot het budgetrecht treedt er tenslotte geen
verandering in: dit ter geruststelling van den
heer v. Citters.
In ons land heeft het spoorwegbedrijf heel
wat meer concurrentie ondervonden en niet
temin was w, zuivere exploitatie-resultaat
bepaald g- "■er dan. waar ter wereld ook.
Dit bewijs. i wel, dat de exploitatie van
onze spoorv. .n, alles te zamen genomen, tot
geenszins slechte resultaten heeft geleid. De
Regeering zal in het bestuur der maatschappij
sterk vertegenwoordigd zijn, zoodat in geval
van slecht beheersbeleid het Parlement zich
zal kunnen doen gelden, door de betreffende
Ministers ter verantwoording te roepen. Ove
rigens verzekerde minister Lidth de Jeu-
de, dat het niet de bedoeling is, dat de spoor
wegen hun bemoeiingen veel verder zullen
uitbreiden. Persoonlijk kan de Minister niet
de neiging bewonderen om van spoorwegzijde
ook „neven-bedrijven", zooals garage-bedrij
ven, op touw te zetten. De Regeering zal ten
dezen aanzien de noodige waakzaamheid aan
den dag leggen.
Een vertegenwoordiger van het personeel
dit nog aan den heer Moltmaker zou niet
passen in den Raad van Commissarissen, die
gezag jegens de Directie uitoefent. Een hier
toe strekkende motie-Moltmaker werd met
2514 verworpen: met de sociaal-democraten
stemden Mr. Werker (v.d.) en 3 Katholieken,
n.l. de heeren Andriessen, Nivard en Serrarens
voor
Nadat de spoorweg-reorganisatie er z.h. st.
was doorgegaan kwam de Pachtwet weer op de
proppen. De heer 011 e n (v.d.) noemt het on
juist, dat de pachter het slachtoffer van den
tyranieken verpachter zou zijn. De pacht is
geenszins een slechte gebruiksvorm. Toch ver
keert de pachter altijd in één opzicht in 'n
ongunstige positie: de vraag naar grond
steeds heel wat grooter dan het aanbod. Die
wanverhouding drijft telkens weer de pacht
prijzen omhoog.
Sinds 1927 daalden de pachten en insgelijks
de bruto-opbrengst tot 57 pet., doch het beeld
verandert bij vergelijking met de netto-op
brengst; deze is n.l. meer gedaald. Te hooge
pacht is voor alle bij de pacht betrokken par
tijen een nadeel.
Spr. gelooft, dat de pachtprijzen en de koop
prijzen tenslotte weinig zullen veranderen na
aanneming van de nieuwe pachtwet. Binnen
afzienbaren tijd zal de vraag waarschijnlijk
nog steeds veel grooter blijven dan het aan
bod. Zeer onwaarschijnlijk komt het spr. voor
dat de eigenaren zich op grooten schaal van
hun grond zullen gaan ontdoen, al kan mis
schien geleidelijk grondbezit iets minder aan
trekkelijk worden als beleggingsobject. Ook de
v. d. woordvoerder betreurde het, dat d° Re
geering het Engelsche stelsel van schadeloos
stelling in geval van onredelijke pachtbeëin-
diging niet had nagevolgd. Maar een werkelijk
continuatierecht wat spr. zeer bedenkelijk
gevonden zou hebben bevat de wet niet
de nu gemaakte regeling inzake continuatie
kan hij aanvaarden. Ondanks het feit, dat hij
in het ontwerp lang niet alles kan bewonde
ren, zou hij er, nu geen andere keuze mogelijk
was, genoegen mee nemen.
President de Vos v. Steenwij k verdaagde tot
aller verrassing reeds om kwart over een de
bijeenkomst.
E. v. R.
WIELRIJDER WILDE NOG JUIST VÓÓR DE
TRAM OVERSTEKEN.
.Dinsdagmiddag omstreeks kwart over vier
is een 51-jarige wielrijder, die op den hoek van
de Weteringschans en de nieuwe Vijzelstraat
te Amsterdam nog juist voor de tram wilde
oversteken, geslipt en onder den wagen van
lijn 6 geraakt. Met een schedelfractuur is hij
naar het Wilhelminagasthuis overgebracht,
ALGEMEENE VERGADERING VAN HET
A. C. O. P.
Verslagen over 1935 en 1936 goedgekeurd.
Dezer dagen kwamen de hoofdbesturen
van de bij het comité ter behartiging van de
algemeene belangen van overheidspersoneel
(A.C.O.P.) aangesloten bonden in algemeene
vergadering bijeen.
Als leden van de controle-commissie van het
A. C. O. P. werden aangewezen de heeren H. C.
dé Vreede, D. v. d. Laan en J. Siderius.
Daarna werden het beleid van het A.C.O.P.-
bestuur en de verslagen van secretaris en
penningmeester over 1935 en 1936 behandeld
en goedgekeurd, waarbij uit de vergadering
hulde werd gebracht voor het vele en belang
rijke werk, dat het comité in de verslagperiode
heeft verricht.
Tenslotte werden besprekingen gevoerd
over de salarispositie van het overheidsper
soneel en de verdere behandeling van een
door het comité aan den voorzitter van de
rijkscentrale commissie voor georganiseerd
©verleg in ambtenarenzaken verzonden brief
©ver de bezoldiging van het rijkspersoneel en
de onderwijzers.
Edvard Munch.
Het zou van een gering kunstbegrip getui
gen zoo wij in deze kroniekjes de zeer belang
rijke verschijning van den thans 74-jarigen
Noorschen schilder Munch in het Hollandsch
tentoonstellingsleven, onbesproken lieten,
Al zou men, met mij van meening zijn dat
de in het Gemeentemuseum te Amsterdam
thans gehouden en tot 20 Juni geopende
expositie, voor ons land wel wat laat komt
en een twintigtal jaren geleden zeker veel
meer rumoer zou verwekt hebbendan is
dat nog geen reden er thans ongeroerd voor
te blijven en te verzuimen er kennis van te
nemen, nu men een zestigtal origineele schil
derijen en bij de honderd grafische bladen
kan confronteeren met wat men in den loop
der jaren in de tijdschriften gereproduceerd
gezien heeft.
Want Edvard Munch is ongetwijfeld de
kunstenaar, die in het moderne kunstschep
pen absoluut Scandinavië representeert, die
als figuur veel belangrijker is dan de popu
lairder Zorn en bovendien op de schilderkunst
in Scandinavië, maar vooral ook in Duitsch
land, een enormen invloed heeft gehad.
In een kort artikeltje zal het moeilijk zijn
den lezer een beeld van Munch's leven en
kunst te geven, zoo zeer zijn beide in elkaar
verwikkeld en van het algemeene type af
wijkend. Maar ik wil onzen lezers aanraden
die zestig schilderijen, die een idee geven
van een productie die over de laatste vijftig
jaar loopt, eens rustig te gaan bekijken
de grafiek is niet minder interessant, maar
men neme niet dadelijk te veel hooi op de
vork!
Men zal vermoedelijk dra bemerken dat
men met een gekwelde, gepijnigde menschelijk
heid te doen heeft voor wien het schilderen
niet zoozeer een mooi handwerk, dan wel
een uitingswijze der gekwelde ziel was. Wat
niet wegneemt, dat hij ook een verbazend
knap schilder is. In de wijze waarop hij
zich, als schilder, tegenover de wereld stelt
valt eenige verwantschap met Van Gogh te
ontdekken. Men moet inderdaad bij som
mig werk van Munch aan onzen landgenoot
denken al lijkt de Noor nog veel verbitterder,
verbetener dan Vincent, die toch altijd nog
iets van den verheerlijker uit zijn predik-
jaren behield,
Als Munch voor het eerst naar Parijs komt
(in 1835) is daar juist gisting in de kunst
inzichten. Gauguin heeft met zijn nieuwe
ideeën een zekeren aanhang verworven, men
weet hoe ook Van Gogh tot op zekere hoogte
met Gauguin sympathiseerde en de jonge
Noor ondergaat den invleod van wat men
toen revolutionair achtte, in sterke mate.
Het moet een moeilijke, over-ernstige jonge
man geweest zijn, die in dat milieu-, uit het
Noorden aan kwam zetten. Blijheid kende hij
niet, die is in zijn later werk ook steeds uit
zondering gebleven. Hij heeft niet als Gauguin
de bevredigende schoonheid gevonden door
zich van de wereld af te zonderen, zooals
deze, die naar Tahiti uitweek. Noch als Van
Gogh een schoonheidsroes zich gedronken aan
den verzengenden gloed van Arles' zonnelicht.
En even weinig heeft Munch tegenover de
wereld kunnen staan als Lautrec, die de
leelijkheid ervan met een houtaine grimas in
een paar snijdende contouren vereeuwigde en
zijn eigen leed in een prachtig lied op de
triestheid van het vroolijke leven verdonker e
maande.
Wel zal men deze drie kunstenaars die de een
na den ander physiek ten onder gingen, als
de ovens hebben te beschouwen waarin de van
huis uit geniale Noor geroosterd werd, maar
deze bleek toch weer anders, toch weer meer
eigen-grondsch te zijn dan zij.
Munch, als oer-Germaan, kon de charmes
van een Gauguin of La-utrec op den duur
niet volgen en retireerde-in het pathos eh eën
volmaakte ontevredenheid met zichzelf.
Van zijn eenzaamheid op zijn buiten bij
Oslo, stuurt hij maar zelden zijn werk de
wereld in, werk dat hoe langer hoe meer sa
menvattend, samenpersend en tenslotte haast
monosylabisch wordt, maar waarin de ken
ners de gecomprimeerde kundigheid zien. Des
ondanks breidt zijn faam zich uit onder de
jongere Duitsche kunstenaars uit.
Het was is 1912 dat ik voor het eerst een
groep werken van Munch op de Keulsche
Son-derbund tentoonstelling zag.Naar men wil
heeft dat werk een grooten invloed op 't ty-
pisch-Duitsche expressionisme uitgeoefend. In
ieder geval is het voor de vóór-oorlogsche ge
neratie van artisten van groote beteekenis ge
weest. Door kunsthandelaren als Cassirer en
Flechtheim sterk gepousseerd, werden zelfs zijn
prenten heel duur betaald. Munch was mode
geworden.
Hij zelf trok zich daarvan, geloof ik niet veel
aan, en leefde grimmig en teruggetrokken in
zijn Noorsche land, beantwoordde nimmer
brieven en liet het exposeeren aan anderen
over. Zoo schijnt het nog te zijn, al is in het
tegenwoordige Duitschland voor het expressio
nisme geen plaats meer. Al is het dan wat
laat, men moet het toch waardeeren, dat men
er in geslaagd is, zulk een waarlijk imponee-
rende verzameling werken thans naar Hol
land te krijgen. Voor het grootste deel eigen
dom van den heer Rolf Stenersen te Oslo, die
het levenswerk van Munch verzameld heeft.
Wij reproduceeren hierbij een schilderij uit
1927 „Drie meisjes op een brug". Het is heel
bijzonder, maar prachtig van kleur, waarover
men echter alleen voor het origineel staande
zal kunnen oordeelen. Maar aan compositie
en lijnenspel zal men reeds zien dat hier een
niet alledaagsche geest aan het woord is. Er
gaat iets van verbeten angst uit van dit doek,
ondanks de bijna onschuldige voorstelling.
Doch tegelijk voelt men, dat men door een
machtigen greep geboeid wordt en dat het
geen tweedehandsch aandoening is, die hier
vertolkt wordt. Men gevoelt, in één woord,
dat het „echt" is en geen namaak, of aan
stellerij. Hoe vreemd Munch's werk ook hier
f-en daar schijnen mag, dien indruk maakt het
nergens. Het is noch blij noch vroolijk, maar
diep ernstig, een ernst waarvan we alleen
maar worden afgeleid door de prachtige kun
digheid der voordracht.
Zelfs als wij Munch in de wereld-schilder
kunst niet zoo hoog aanslaan als onze Ooster
buren deden en zijn landgenooten nog doen,
dan zal men toch in hem den bij zonderen figuur
kunnen zien, waarin de geestelij ke geaardheid
der negentiger jaren een weer apart afge
stemde voortzetting vindt. Wie zich voor
kunst interesseert zal deze gelegenheid niet
onbenut laten zich daarvan te overtuigen.
We zouden de bezoekers attent willen ma
ken op den groei van den kunstenaar zoo
als die hier gemakkelijk te volgen is. In het
werk uit de jaren tachtig vindt ge al verbin
ding met iemand als Bonnard (in het inte
rieur met moeder en zuster van den schilder)
hoewel Munch toen nog niet in Parijs ge
weest was. De „tooneelscène in Tivoli" doet
vermoeden, dat hij toen al met Lautrec's werk
bekend geraakt was. In de „Militaire muziek
in Oslo" uit 1889 komt al het heel aparte ac
cent van den Noor te voorschijn. Een „Boule-
bard te Parijs" uit 1896, brengt dan weer her
innering aan Gauguin en Bonnard, tot in de
reeks portretten, uit 1900 ongeveer, de Pa-
rijsche sfeer eenigszins losgelaten schijnt. Wij
moeten het hierbij laten (al zou over deze
expositie nog veel meer te zeggen zijn. Men
zal soms een voorganger van Herman Kruy-
der meenen te zien, en van andere navrante
voorstellingen zich misschien even afwenden
om het troostelooze dat er in schuilt. Maar
dan telkens weer voor heel sterke en animee-
rende stukken schilderkunst komen te staan
als de „Sneeuwruimers" of de eenden en gan
zen stukken om van de portretten nog te zwij
gen (Rathenau, of Schlittgen of den dokter
met zijn patiënt, den kunstcriticus Jappe
Nilssen).
Op het graphisch werk kom ik graag later
nog eens terug. Om Munch te verstaan, moet
men het werk een paar malen zien.
J. H. DE BOIS.
Regeering wil hulp verleenen.
Wetsontwerp bij Tweede Kamer
ingediend.
Zooals bekend is, zag de stoomvaartmaat
schappij „Zeeland", die gedurende den we
reldoorlog op uitdrukkelijk verlangen der re
geering zoolang mogelijk haar dienst op En
geland was blijven onderhouden en daar
door vier van haar schepen verloor, zich ge
noopt in de dure jaren na den oorlog twee
nieuwe schepen te doen bouwen. De ruim 9
millioen gulden, welke daarmede gemoeid
bleken, ondermijnden de financieele positie
der maatschappij dermate, dat haar schul
denlast einde 1922 f 5.100.000 bedroeg, ter
wijl dat jaar sloot met een verlies van' rond
f 500.000.
Ondanks de tegenslagen, welke der maat
schappij ook sedert dien niet zijn gespaard
gebleven (het Engelsche invoerverbod van
versch vleesch in 1926, waardoor een zeer
belangrijke bron van inkomsten voor de
maatschappij verviel, de devaluatie van Ihet
pond sterling en daarna van den Belgischen
franc, enz.) aldus schrijft de Regeering aan
de Tweede Kamer, heeft zij niettemin in de
sedert verstreken 15, jaren al haar schulden
kunnen delgen en zooveel ter zijde kunnen
leggen, dat zij thans -over een kassaldo van
bijna f 1.500.000 beschikt.
Al heeft de maatschappij met de beide
bovenbedoelde schepen en het van voor den
oorlog dateerende stoomschip „Oranje Nas
sau" haar dienst op alleszins bevredigende
wijze kunnen onderhouden en haar sedert
lange jaren igevestigden goeden naam kun
nen handhaven, niettemin is zij reeds gerui-
men tijd er op bedacht, in navolging van
haar beide machtige buren, de Hoek- en de
Ostende-route, die beide sedert 1930 haar ge-
heele vloot vernieuwden, haar schepen door
moderner en voor haar huidigen dienst pas
sender materieel te vervangen.
Intusschen bleek het tot voor kort uiterst
moeilijk de voor vlootvernieuwing benoodig-
de middelen te vinden. Dank zij de sedert
den vorigen herfst zoozeer gewijzigde om
standigheden, ziet de maatschappij nu ech
ter kans tot plaatsing van een 4 [pet. op an
nuïteitsbasis en 20 jaren af te lossen leening
van f 2.000.000 tonder hypothecair verband
der te bouwen schepen, terwijl zij voorts de
beschikking kan krijgen over f 500.000 door
middel van de uitgifte van inkomstobligaties.
Daar voor den bouw van de benoodigde twee
nieuwe schepen ongeveer f 6.000.000 zijn ver-
eiseht en de maatschappij t.z.t. zelf
f 2.000.000 beschikbaar kan stellen, heeft zijl
zich tot de regeering gewend met het ver
zoek voor de resteerende anderhalf millioen'
gulden den staat nevens zijn reeds bestaan
de aandeelenbezit te doen deelnemen in een
te creëeren 4V2 pet. (niet cumulatief) pre
ferent aandeelenkapitaal van f 2.000.000.
Biet komt der regeering voor, dat alleszins
termen aanwezig zijn om de maatschappij
op deze voor haar balanspositie minst be
zwarende wijze te helpen haar dienst tot
currentie in staat te houden.
Een wetsontwerp tot verhooging van dé
uitgaven van Ihet vêrkeersfonds is daarom
thans ingediend.
Het is de bedoeling, dat op de 4,/2 pet. in
komstobligaties (niet cumulatief) over eenig
jaar slechts rente verschuldigd zal zijn, in
dien en voor zoover de exploitatierekening
over dat jaar een overschot zal aanwijzen
na aftrek van een bedrag van f 825.000 (té
weten f 150,000 wegens de 20-jarige annuï
teit der hypothecaire leening en f 175.000
wegens afschrijvingen)
De uitkomsten van het bedrijf wettigen dé
verwachtingen vooral ook met het oog op
de sedert den herfst ingetreden belangrijke
verbetering, dat een uitkeering op de pre
ferente aandeelen, wel als verzekerd mag
worden beschouwd.
E. Munch; Drie meisjes op een brug 1927.
Onze stroomtarieven zijn te lïöog.
Praeadvies van ïr. K. Haga.
Op het 34e nationaal middenstandscongres,
dat de Koninklijke Nederlandsche Midden
standsbond op 6 en 7 Juli a.s. te Zwolle zal
houden, zal de eleetrotechnisch adviseur van
den bond, ir. K. H. iHaga, te Overveen. een
praé-advies uitbrengen over „de electrici-
teitstarieven in Nederland en de noodzake
lijkheid hunner grondige herziening ten be
hoeve van de welvaart van het midden-
standsbedrijf'.
In dit prae-advies, dat dezer dagen is ver
sohenen, zet ir. Haga allereerst uiteen de ge
schiedenis der electriciteitstarieven, waaruit
blijkt, dat de ontwikkeling van het electrici-
teitsbedrijf, dat aanvankelijk een avond- en
pachtbedrijf was en naar emplooi zocht ook
in de daguren, oorzaak is van de zoo zeer uit-
eenloopende tarieven voor de verschillende
soorten van verbruikers, welke in geen enkel
reëel verband staan met den kostprijs. Bij de
vaststelling van den leveringsprijs was de
vraag niet: voor welken prijs kan het elec-
triciteitsbedrijf eventueel nog leveren, maar:
voor welken prijs denkt de afnemer zelf zijn
stroom te kunnen opwekken. Vandaar de
groote variaties in de tarievën. De schrijver
zet uiteen, dat in de centrale aan grondstof
fen nog niet voor 1/2 cent aan het KWU ten
koste wordt gelegd, zoodat, wanneer de ka
pitaal- en exploitatiekosten medeberekend
worden, voor 1 1/2 cent geleverd kan wor
den. Doordat de overheid groote winstbe
dragen aan het electriciteitsbedrijf onttrekt,
wordt de kostprijs hooger, doch varieert dan
nog van 34 cent. Een bedrag, waar de ver
koopsprijs ontoelaatbaar ver boven ligt.
De conclusies, waartoe ir. Haga komt zijn:
1. Totstandkoming van de eenheid van
distributiespanning en stroomsoort voor ons
geheele land, waardoor de tegenwoordige
onzekerheid der bruikbaarheid van appara
ten, machines, toestellen en lampen voor ver
schillende gebieden verdwijnen zal.
2. Opheffing der plaatselijke belastingen
op de electriciteit, dus terugbrenging van
het beheer der overheid tot zijn oorspronke
lijke bedoeling.
3. Realiseering van de eenheid van het ta-
riefwezen en daardoor terugkeer van het vol
ledig vertrouwen in de overheidstarieven.
4 Totstandbrenging van de werkelijke een
heid der electriciteitsbedrijven in technisch,
economisch en administratief opzicht, daar
de unificatie van inzicht tot de grootste be
sparingen zal leiden.
5. Teruggave van den handel in electrische
apparaten en toestellen aan den particulie
ren handel, onder toezicht der overheid aan
gaande kwaliteit, gevaarloosheid en norma-
lisatie-eischen. De overheid bepale zich der
halve tot haar uitsluitende taak, de electri-
ficatie van Nederland op de meest ratio-
neele, economische en hoogstaande wijze te
verwerkelijken.