Een brugtransport naar Dordrecht. De betooverde Villa. FEUILLETON Naar bet Engelsen bewerkt door J. E. VAN RIJN. (Nadruk verboden). 8) „Roode slang!", flitste het door Julian's brein en hardop zei hij, dat Lady Susan een der liefste vrouwen was, die hij kende. „Heb ik ook altijd gezegd. Ik hoop, dat u de Berkeley's eens gauw ontmoet, mevrouw Grey. Ik woon tegenwoordig in uw oude huis, mijnheer Forsham! Ik mocht het paviljoen hebben. Mijnheer Bronson is zóó vriendelijk voor me geweest! Maar omdat het daar zoo vochtig was, drong hij erop aan, dat ik bij hem kwam logeeren. Zijn dochter is een aan komend jong meisje, ziet u", ze wendde zich weer tot Amabel, „en misschien vond hij het gezelliger voor haar. Angela heeft natuurlijk haar gouvernante wel, mademoiselle, Le- moine, u zult haar wel spoedig leeren kennen: ze komt overal. Een heel charmant meisje, tè charmant voor het gezin van een weduw naar, vinden sommigen. De menschen zijn zoo onvriendelijk in die dingen, hè?" „Sommige menschen wel", meende Ama bel. „Precies", stemde Nita' King toe ..Wacnwm zou mijnheer Bronson géén JnVy* gouver nante in huis mogen hebK.iV Graag, me vrouw. Grey, nog een Ik kopje. Over onze mdere buren, de Mill'.s, hebben de men?"hen jók van alles te 7' gen gehad Ik kan woe- .lend worden o'.- zoiets O. als men alles ge- ooven m"*»g wat men hoorde...." Ze keek Fe er rond. „Over dit aardige huis vertel en ze óók al zulke malligheden, belachelijk te woon!" „O ja?", vroeg Julian met plotselinge be langstelling. „Ik ben benieuwd, wat u er voor een verhaal over weet. Dat van den vluchten den huurder, of van den brievenbesteller, die het spook in levenden lijve tegenkomt? Dat laatste vind ik 't leukste". Nita King keek hem eenigszins verwijtend aan. „O, mijnheer Forsham", protesteerde ze, „hoe kunt u met zulke dingen spotten? Me vrouw Grey, u zult het wel met mij eens zijn. Wij vrouwen zijn niet zoo nuchter en spot ziek als mannen. U bent natuurlijk niet zenuwachtig, anders was u hier niet komen wonen, hè? Toe, vertelt u me eens, hebt u iets gezien?" Amabel lachte en schudde het hoofd. „Offluisterde ze, „gehoord? Ze zeg geno, allerlei nonsens natuurlijk dat er vleugels klappen, en dat er iets roept 's nachts". Ze huiyerde en sprong op. „Ik had er niet over moeten praten, ik maak u mis schien angstig en nu durf ik niet alleen weg in 't donker. Mijnheer Bronson zou me komen halen, maar hij schijnt het te vergeten". Met een smeekend gebaar wendde ze zich tot Julian. „O, mijnheer. Forsham, wilt u me niet de laan uitbrengen? 't Is zoo donker en als ik wat zagIk ben lang niet zoo dapper als mevrouw Grey". Het draaide er natuurlijk op uit, dat Julian meeliep tot aan het kasteel; onder weg vernam hij, dat Edward Berkeley „raar" gevonden werd; dat de dokter zoo héél snel aftakelde en dat sommige menschen zeiden inüür dat was natuurlijk niet waar dat mijnheer Bronson dronk. Tien minuten nadat Julian en mevrouw King vertrokken waren, kwam Jenny den heer Bronson aandienen. Hij keek verbaasd dat zijn gast niet op hem gewacht had Amabel vond, dat het kasteel een sleehteren huurder getroffen kon hebben. Hij had ma nieren en een prettige stem. Hij was een forsehe man, ver in de veertig met een glad geschoren bleek gezicht en lichtgrijze oogen. Hij bleef een. kwartiertje praten, hoopte, dat het mevrouw bevallen zou, dat ze het huis niet te vochtig zou vinden of zoo en ging toen heen. Jenny sloop binnen om de thee af te ruimen. HOOFDSTUK VI. Dien avond zat Araabel te lezen, toen Ellen het avondeten binnenbracht. Ze keek op en wat zij zag deed haar verschrikt opspringen. Ellen leunde tegen den muur, het blad ge vaarlijk schuin houdend en haar gezicht Amabel bracht het blad in veiligheid en duwde Ellen op een stoel. „O, mevrouw, doet u de. deur dicht!", zei ze met witte lippen. „O, mevrouw!" Ze barst te in snikken uit. Amabel liet haar uithuilen en gaf haar een glas water. ,,'t Was achter me, toen ik de trap af kwam", klonk het snikkend, „en ik heb het blad niet eens laten vallen. Ik weet zelf niet hoe ik het nog heb kunnen vasthouden". „Dat is kranig van je", prees Amabel, „maar vertel me nu eens wat er eigenlijk ge beurd is", Ze rilde een beetje van zenuwachtigheid, maar haar stem klonk vast en opgewekt. „Ik baalde een blad", begon Ellen, „en toen ik de Brown's langs kwam, riep ik Jenny en zei: „Ja, dag hoor!" Halverwege de trap .lacht ik, dat ik Jenny achter me aan hoorde Samen. Ik bleef staan en vroeg-„ben jij 't Fenny?" Maar ik wist opeens, dat het Jenny niet was. Toen ben ik hard naar boven è'eloopen en ik hoorde 't achter me aan komen maar ik dorst niet om te kijken". „Misschien is 't Jenny toch geweest", ver- nderstelde Amabel. ,,'t Was geen mensch", verklaarde Ellen eslist. Amabel deed de deur open en keek de gang in. Er was niets te zien. Vervolgens liep zij naar de trap en keek naar beneden. Er was niets ongewoons te bespeuren. Zij ging naar haar kamer terug en toen zij de deur dicht deed, hoorde ze zwak het miauwen van een kat. Ze gebruikte het avondeten met Ellen sa men en het blad lieten ze staan tot den vol genden morgen. Toen ze naar beneden gin gen, zette Amabel de deur tuschen de beide slaapkamers open en plaatste er een stoel tegen, om haar in denzelfden stand te houden. Juist toen ze in bed wilde stappen, hoorde ze iets tegen de voordeur bonzen. Aanstonds kwam Ellen de kamer in en greep Amabel krapachtig' bij den arm. „O, mevrouw, gaat u niet naar beneden!" riep ze. „Maar Ellen!" Het geluid kwam weer, met zwakke stooten en daarop volgde een huilend ge brom. Ellen's greep werd vaster. „O, gaat u niet, gaat u niet...." „Maar als 't Marmaduke is ,,'t Is Marmaduke niet", wierp Ellen tegen. „U gaat niet. Het is geen natuurlijk wezen. Als 't Marmaduke was, zou hij blaffen en niet zoo griezelig kermen „Hij kan wel ziek zijn", meende Amabel. Zij luisterden beiden in roerlooze afwachting. Er ging een minuut voorbij en Ellen's vin gers ontspanden zich toen was er opnieuw een bons tegen de deur, gevolgd door een zwak gekreun. Amabel sprong op. „Ellen, ik moet nar beneden. Wie weet wat 't dier heeft. Nee, zeg maar niets meer...."- Zij was de gang in vóór de dienstbode haar kon tegenhouden en Ellen volgde haar. Bij de deur stonden ze even stil, toen draaide Amabel met een ruk den sleutel om. Zij was van plan de deur maar een paar centimeters te openen, maar die zwaaide vanzelf open alsof iemand er met kracht tegenaan duwde „Duke, ben jij daar?", begon ze, maar ze bracht de woorden nauweüjks ten einde vant meteen floepten alle lichten uit. Zf hoorde Ellen gillen. Toen streek er in het donker iets langs haar en de deur sloeg dicht Weer was er „iets" en nu raakte het haar •van, terwijl de dienstbode tegen haar aan viel, scheen het miauwen van een kat te weerklinken. Met moeite kreeg Amabel Ellen, naar bo ven. Het miauwen bleef voortduren. Amabefi had maar één gedachte; zij wilde in haar kamer zijn, in het licht. Het licht ging on middellijk aan en het eerste, wat ze op merkte, was een ongewoon ding; midden in de kamer lag een stoel. Amabel keek verder rond en zag dat de tusschen deur dicht was. Toen Ellen van den schrik bekomen was, droegen ze haar matras en dekens, naar de andere kamer en na beide deuren gesloten te hebben, brachten de twee vrouwen samen den nacht door. Den volgenden morgen na het ontbijt stel de Ellen schreiend haar ultimatum. „Als 't nog een gewoon spook geweest was", betoogde ze, „had ik 't wel aangedurfd. Mijn tante Ellen is huishoudster geweest in een huis, waar 't ook spookte. Daar liep wel eens een dame rond, in haar nachtpon, met han gend haar. Dat was tenminste een mensche- lijk spook, en 't deed niemand wat. Maar dat gekrabbel en gehuil en gebons en ge miauw en die voetstappen als er niemand is, dat noem ik geen natuur meer. „O, mevrouw, u blijft toch zeker hier niet Aimabel, die zeer bleek was, keek haar oude dienstbode aan. „Ik móet blijven", zei ze. „Maar jij hoeft niet". Ellen verborg haar gezicht in een grooten zakdoek en door verstikte snikken heen be zwoer ze, dat, al zou ze voor mevrouw door het vuur gaan, ze zooiets als vannacht niet nogmaals kon doorleven. „Ik eisch dat ook niet van je", zei Amabel. .Je gaat maar weer naar huis. De nieuwe bewoonster, miss Lee, zal je wat graag heb ben". (Wordt vervolgd) Kinderspel. Met volle aandacht zijn de kleinen verdiept in hun bezigheid, en laten zich door de aanwezigheid van den fotograaf nauwelijks storen Een moeilijk transport. Een gedeelte van de voor de oeververbinding Dordrecht Zwijndrecht bestemde brugoverspanning werd Woensdag naar de plaats van bestemming vervoerd. Het gevaarte passeert een der bruggen bij Zaltbommel De haringvangst is in vollen gang. Bij groote hoeveelheden wordt het .zeebanket" naar de visschershavens aangevoerd, om vandaar naar alle deelen der wereld te worden verzonden. Haringloggers ter vangst aan de Oostkust van Engeland Kroonprins Frederik van Denemar ken en Prinses Ingrid tijdens de, opening van het Deensche paviljoen op de Wereldtentoonstelling te Parijs Uit het land van den burgerstrijd. Terwijl op vele plaatsen in Spanje de oorlog in al zijn hevigheid en verschrikking woedt, gaat dikwijls in de omgeving daarvan het landleven zijn gewonen gang. Landbouwers bezig met den dadeloogst De Amsterdamsche wethouder Boekman opende Woensdag de ten toonstelling van historische instrumenten en apparaten. Naast den wethouder prof. dr. P. Zeeman Een der deelnemers aan de steeplechase te Lee Place (Eng.) maakte op onzachte wijze met den grond kennis. Het onfortuinlijk moment

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1937 | | pagina 8