BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Vandaag krijgen jullie geen extra briefje
van me.
Lief SPARRETJE. Vandaag open jij de
rubriek omdat ik me wil haasten met m'n
blijdschap uit te spreken over je cadeau, 'k
Vind het echt prettig v>di" je, dat je een fiets
gekregen hebt en ik weiusch dat je in de ge
legenheid zult zijn veel met je fiets te genie
ten, Dat je nog spoedig afspringt kan ik vol
komen plaatsen. Al doende krijg je echter
meer durf en vrijheid, hoewel voorzichtig zijn
geboden blijft. Mar iet je K. is ook rubriekertje.
Je groeten zal ik haar overbrengen. Veel ge
noegen met je fiets. Dag Sparretje.
Best HANDWERKSTERTJE. Wat jam
mei' dat je zus haar broche verloren is. Wat
is ze toch ongelukkig met haar sieraden. Het
elastiek dat ik gegeven heb, is ook al te dik
voor haar armband. Nu weet ik echter een
ander maniertje om den armband te maken-
Binnenkort kom ik wel even aan om haar te
helpen. Is de wol al op? Je kussen begint dus
flink te vorderen. Werk maar pleizierig. Dag
Handwerkster t j e.
Lief ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Gis
teren ben ik met de bus langs Velserbeek ge
reden. Het was er geloof ik, tamelijk rustig,
dus fijn om te genieten. Ben je met je kleedje
opgeschoten? Als je zijde op is, mag je bij
mij nog eenige draden komen halen. Je moet
echter je werk medenemen, zoodat ik kan zien
hoe je gewerkt hebt. Is de camisole waar je
moeder aan bezig is haast af? Dag Zusjesbe-
schermstertje.
Lief KRULLEKOPJE. Meisjelief kan je zor
gen dat ik zoo gauw mogelijk je adres krijg?
Ik stuur je dan met je verjaardag een kaart.
Prettig dat het op school goed gaat en dat je
ook met handwerk vorderingen maakt. Je
zult aan het strand wel niet gezwommen heb
ben. Het water was véél te koud. Ik wensch
je een gezellige verjaardag toe. Dag Krulle-
kopje.
Best TEEKENAARSTERTJE. Prettig dat
je heel blij met je popje bent. Je kunt er ook
fijn mede spelen. Wat vermaak je je echt. Ik
zou best ook eens van de partij willen zijn,
als de tijd me maar niet ontbrak.A.s Maandag
wensch ik je een prettig dagje toe. Dag. Tee-
kenaarstertje.
Lief ELFENKONINGINNETJE. De schuil
namen van je broertjes vind ik heel goed. In
een kort briefje zal ik ze beide welkom hee-
ten. Hoe heet je meester? Ja Corrie v. d. W.
ken ik heel goed. Ze heeft vroeger ook bij mij
In de klas gezeten evenals haar oudere zusje
Willie. Henny S. heeft me gevraagd, of ik je
haar groeten wilde terugdoen. Ze vindt het
leuk, dat jij ook rubriekertje bent. Dag Elfen-
koninginnetje.
Beste TIM en TOM. Zeg vrienden jullie
zijn van harte welkom. Ik hoop dat jullie me
trouw blijven en met October a.s. ook aan
het clubwerk kunnen deelnemen. Dag Tim
en Tom.
Lief STERRETJE. Nog wel gefeliciteerd
met je verjaardag. A.s. week stuur ik je nog
een kaart. Je adres is toch zeker hetzelfde
gebleven? Wat heb je veel gekregen en alle
maal van die gezellige cadeautjes, 'k Hoop
dat je je zwemgordel spoedig kunt gebruiken.
Dag Sterretje.
Best DUINSPARRETJE. Flink zoo zeg.
Help jij je vader maar flink. Is het hooi nu
binnen? Hoe gaat het met de aardbeien? Heb
ben de planten veel vruchten gegeven? Dag
Duinsparretje.
Lief SNEEUWVLOKJE. Prettig dat je zoo
blij met het bedelarmband je bent. Het is ook
snoezig. Je zus schreef me over haar verjaar
dag. Ze heeft heel wat cadeaux ontvangen. Je
mag nu spoedig op visite komen. Vind je dat
niet prettig? Bestel maar mooi weer voor a.s.
Woensdagmidag. Dag Sneeuwvlokje.
Beste BERENDMAN. Prettig dat Polly
weer terug is. Ja, het ongeluk heb ik verno
men. 'k Vind het zoo echt treurig voor de
kinderen. Of je nu eens spoedig mag ko
men? Je moet de rubriek „Visite" maar eens
lezen. Dag Berendman.
Beste FOLLY. Welkom in IJmuiden
vriend. Ik hoop, dat je nu hier ook goed blijft.
Gelderland schijnt al een heel gunstige pro
vincie voor je te zijn. De lucht is daar lang
niet zoo scherp als te IJmuiden en bovendien
heb je daar veel dennenlucht, wat op som
mige gestellen ook heel gunstig werkt. Grap
pig hè, dat groeten. Het beste hoor. Dag Polly.
Lief KALFJE. Je bent dus weer te IJmui
den gearriveerd, 'k Begrijp dat je het prettig
vindt weer thauis te zijn. Je kunt je nu weer
met je eigen spullen vermaken. Ja voor P.
zou het beter zijn, als hij in Gelderland kon
wonen. Wie weet, gebeurt dat nog eens.
Je vader kan toch solliciteeren en probeeren
daar een betrekking te krijgen? Of je eens
gauw mag komen? Lees de rubriek „Visite"
maar eens. Dag Kalfje.
Lief CROCUSJE. Wat jammer zeg, dat
je nieuwe jurk hebt opgehaald. Heb je haar
weer netjes kunnen maken? Ja voor het
strand en zwembad is het de laatste dagen
veel te koud. Het is echter zomer en het weer
kan lederen dag beter worden. We zullen
maar goeden moed houden. Dag Crocusje.
Best ZONDAGSKIND. Wat knap zeg, zelf
een poesie-album te maken. Natuurlijk wil ik
er eens in schrijven. Je moet de album as.
Woensdagmiddag om 2 uur maar even bij me
brengen. Je treft me dan zeker thuis. Wil je
m'n groeten aan je ouders, zuster en zusje
terugdoen? Dag Zondagskind.
Lief JASMIJNTJE. Dora en Coba vind ik
aardige poppennamen. Prettig dat je met je
vriendinnetje dadelijk de pop bent gaan klee-
den. Je kunt er ook heel gemakkelijk kleeren
voor breien, b.v. een rokje, truitje en mutsje
of een zwempakje. Speel maar prettig met
je poppenkinderen. Dag Jasmijntje.
Beste FLIPPIE FLINK. Je fluit komt je
dus echt van pas en geeft je zelf kans aan
het slagbalspel deel te nemen. Wel jongen,
mooier prijs had je dus niet kunnen winnen.
Wat ben ik blij dat ik dit keer zoo goed ge
slaagd ben met de inkoop van de prijsjes. Nog
even geduld. Je visiteuurtje komt binnen en
kele weken. Dag Flippie Flink.
Lief DUINVIOOLTJE. Wat kreeg ik 1.1.
Donderdag een lange brief van je. Je hebt me
heel veel nieuwtjes verteld. Gezellig zeg zoo'n
eigen plezierboot, 'k Begrijp dat je nu reeds
naar je vader's verlofdagen verlangt. Je oom
is heel wat van plan. Schiedam en de Ka-
gerplassen staan dus op het programma. Met
hoeveel koppen wordt de boot bemand? Je
moet maar mooi weer bestellen. Op het water
kan men wel wat warmte velen. Dag Duin
viooltje.
Veel groeten van
Mej. E. VLTLBREEF.
VISITE.
Op visite mogen komen:
1. Duinsparretje.
2. Sneeuwvlokje.
3. Sterretje.
4. Berendman.
5. Polly.
6. Kalfje.
Ik verwacht ze a.s. Woensdag, 30 Juni des
midags 1.30. Ze gaan om 2.30 weer naar huis.
Dag meisjes en jongens tot Woensdag.
MIJN FIETS!
Hoera, 'k hèb er een!
Een fietsèn een echte,
Een stevige, hechte!
Ja heuschóf ik 't meen!
Mijn fiets is tiptop!
Met fijn gouden randen,
Twee gloednieuwe banden,
Een klokbel voorop!
Mijn fiets trapt fijn door!...,
Hij loopt als een heertje
Probeer 't maar een keertje,
Maaroppassen hoor!
£.v. L
O. 'k ben toch zoo blij!
Mijn fiets is een wonder!
Ik kan er niet zonder,
Dat fietsje van mij!
MARIE MICHON.
ONZE FIK
door W. B.—Z.
Ons hondje Fik
Is niet in zijn schik
Hij loopt nu aan een koord
Achter Piet voort.
En Polly en Molly en Dolly
Blaffen woef, waf, waf
Dat is nu je straf.
Ons hondje Fik
Is niet in zijn schik
Daar hij nergens om gaf
Kreeg hij nu straf.
En Polly en Molly en Dolly
Blaffen woef, waf, waf
Dat is nu je straf.
Ons hondje Fik
Is weer in zijn schik
Hij is nu zoo blij.
Hij loopt nu weer vrij
En Polly en Molly en Dolly
Blaffen woef, waf, waf
Fik heeft niet meer straf.
Neen toch niet: het onverwachte avontuur
was echt gezellig!
Ze hielden allemaal dapper vol.
Wim en Tom, Zus en Nellefce zaten met
moeder aan tafel.
„Jongens, niet zoo schrokken!" vermaande
moeder.
„Nee moes. Maar 't is toch ook zóó fijn,
moes? En we moeten zoo reuze-hard op
schieten! He moes?" brabbelde Tom met z'n
mond vol.
„Nog tijd genoeg om rustig en netjes af te
eten" vond moeder. En ze smeerde kalm nog
een sneedje voor kleine Nel en begon dan de
bekers nogeens vol te schenken. De drie oud
sten zaten te popelen. „Die groote mienschen
zijn ook altijd zoo ijselijk bedaard" dacht zus.
„Juist als je zoo graag weg wit!"
Maar nu was de koffietafel toch afgeloopen
en mochten ze opstaan.
„Moeder, we nemen onze rugzakken mee.
Mogen we wat limonade in de veldflesehjes?"
kwam Wim vragen.
„Moeder, mag Sik mee?" pleitte Toon.
„O', ik dénk er niet over! Als hij een kuur
krijgt
„Hij heeft in geen maanden een kuur
gehad en op den terugweg draaft hij altijd
als een razende en dan zetten we Nel op 't
wagentje."
Moeder dacht even na. 't Was tóch wel ge
makkelijk misschien.
„Nu vooruit dan maar Dan moet Wim hem
maar vasthouden."
De kinderen jubelden. Ze hadden er zich al
zoo'n tijd op verheugd, om op een vrijen
Woensdagmiddag met z'n allen over de hei
naar „Houtrust" te wandelen, waar tante Ida
woonde, 't Was altijd zoo" gezellig bij Tante
en dan die heerlijke tocht ernaar toe!
Klaar, allemaal!"
.Allang!" riepen de jóngens.
„Al een uur!" blufte zus. Maar ze had glad
vergeten, heur haar netjes op te kammen, 't
Leek wel een ragebol! Nu, dan moest moes
dat eerst nog maar even doen. Dan nog vlug
een afspraak met Treesje, het dienstmeisje,
dat ze om zes uur zouden eten, en het troepje
ging op weg.
„Er zitten koppen aan de lucht, mevrouw,"
kwam Trees bezorgd.
„Nu, we hebben cape'jes mee!"
Daar gingen ze. Eerst een smal paadje langs
't dennebosch en toen dwars over de bruine
hei, die lag te gloeien in de middagzon.
Weten jullie wel, hoe heerlijk zoo'n heide-
wandeling is, als 't zomer is en een zonnige
dag? De pittige, krachtige geuren van het
dennebosch komen dan tot je overwaaien,
de lucht is stralend blauw. Om je heen zie je
groene boschjes, hier en daar bloeit een witte
vlier of een „kriekeboom", helgeel plekken de
bremstruiken en in de heistruikjes aan je
voeten wemelt het van leven: miertjes, sprink
hanen en alle mogelijke andere kleine schep
seltjes zijn daar druk in de weer. Om je heen
fladderen vlindertjes: wit, geel, blauw of
prachtig gevlekt.
O, de hei kan zoo heerlijk zijn! Zus kneep
moes stilletjes in den arm.
„Wat is 't hier toch fijn!" fluisterde ze.
„Vort, Sik!" riep Tom, die op 't wagentje
zat. Hij trok even aan de leidsels en de goeiige
bok, die al jaren bij hen was, stapte flink
voort.
't Was precies een uur naar „Houtrust". Sik
bleef voorbeeldig loopen. Wim stapte met Nel-
leke vooruit en achteraan kwamen „de da
mes".
„Nu een liedje," stelde moeder voor en al
heel gauw klonk het „In 't groene dal, in 't
stille daldan „Daar schommelt een
wiegje in 't bloeiende hout" en daarna een
leuk nieuw versje van een veldmuis, die op
een fietsje reed. Moeder lachte erom en wilde
't ook leeren!
Zoo vloog de tijd om en ze waren verrast,
dat 't nog zóó vroeg was, toen ze „Houtrust"
naderden.
„Een prettige middag is gauw om," zuchtte
tante Ida, die genoeglijk met moeder onder
de bruine beuk zat thee te drinken.
„Ja, en we moeten nu weg hoor!"
Even was 't stil. Toen suisde het in de tak
ken. een windvlaag deed 't zand opwaaien.
Heel in de verte rommelde 't een beetje.
„Jullie konden weieens een flink buitje
krijgen!"
„Niets aan te doen, dan stappen we maar
flink door!"
De jongens en zus kwamen gauw aange
draafd uit den moestuin, waar altijd van alles
te zien en te beleven was. Ze waschten hun
handen en moeder kamde nogeens zus'
woeste krullen, terwijl tante Nelleke van den
divan tilde, waar ze een dutje had gedaan.
Tien minuten later werd de terugtocht aan
vaard.
„Cape'jes om", zei moeder. „En allemaal
stevig doorstappen. Kan ik op jullie re
kenen?"
„Natuurlijk, dat kunt u."
„Goed, Nelleke op den wagen, zus er naast.
Wim houdt Sik bij den kop en Tom achter 't
wagentje aan. Vooruit maar.
't Weer was heelemaal veranderd. Grijze
wolken joegen langs de lucht, windvlagen de
den de struiken schudden en 't was opeens
veel frisscher geworden. Maar moeder had
de lucht eens afgekeken en berekend, dat het
onweer den anderen kant uittrok.
Maar een flink buitje zouden ze wel krijgen.
Ja hoor, daar vielen de eerste zware drop
pels! Nelleke, die op 't wagentje zat te dut
ten, zoodat zus haar stijf vast hield, schrok
ervan wakker en begon eventjes te huilen.
„Nelleke bang, Nelleke bij Wim," zei het
kleine ding.
„Goed schatje, kom maar bij Wim." En de
groote broer liet het zusje op z'n schouders
klimmen en liep met haar vooruit, springend
als een paard. Zonder iets te zeggen nam Tom
Sik bij den bek en zus hielp 't wagentje
duwen.
„Nog een liedje, moes," zei Tom. En hun
frissche stemmen klonken weldra vroolijk op
in een marschlied.
Tien minuten lang- ging' alles goed. Toen
kletterde plotseling de regen bij straaltjes
uit de lucht.
't Suisde, 't goot, 't fluisterde om hen heen;
er scheen een dicht grijs waas te hangen voor
de boomen in de verte. Sik rilde eens, draaide
dan schichtig' den kop om en bleef stokstijf
staan. Die natte vacht vond hij zóó dwaas,
dat hij nu toch onmogelijk verder kon loopen.
Tom keek wanhopig naar zijn broer. Wim
gaf Nelleke aan moeder en de beide jongens
probeerden met kleine rukjes aan den teugel,
met kleine klopjes op den rug, Sik tot voort
gaan te bewegen. Nelleke sloeg haar armpjes
stijf om moeders hals, zuchtte eens en stak
toen het duimpje in den mond om te gaan
slapen.
Zoo stonden ze een poosje stil, druipend
van den regen.
„Afspannen," zei Wim dan kort. De jongens
deden het. Tom nam het karretje en Wim
liep vlug vooruit. „Niet omkijken" zei hij, „dan
volgt hij vanzelf". En zoo ging het ook. Eerst
bleef Sik nog een poosje staan, maar toen hij
zag, dat het stelletje zonder hem verder trok,
kwam hij weldra op een sukkeldrafje achter
hem aan.
Zoo wandelden ze wel een half uur lang
dapper verder, steeds zingende, terwijl moe
der en Wim om beurten Nelleke droegen.
„Een gekke dag," zei Zus.
„Juist leuk", vond Tom „weer eens wat an
ders dan gewoon."
Moeder moest erom lachen. Maar ze vond
toch dat ze flinke kinderen had. Niemand
had nog met een woordje gezeurd of ge
klaagd.
Toen ze nog steeds in den regen, thuis
kwamen, stonden vader en Trees al naar hen
uit te kijken. Toen gauw de natte kleeren uit
en de pyjama's aan. Dat was gezellig zoo in
je pyjama aan tafel! Voor dezen keer mocht
het, omdat ze allemaal zoo dapper waren ge
weest. „Een mislukte middag?" vroeg vader.
„Hoe kunt u 't zeggen!" riep Zus. ,,'t Was
zoo'n fijne natte tocht als 't maar kan!"
„En ik had drie dappere kameraden besloot
moeder. „Met jullie wil ik nog weieens uit,
hoor
R. DE RUYTER V. d. FEER.
Eet lekker. De chef van een zeepfabriek
te Los Angeles proeft de monsters van de
gefabriceerde zeep en kan dan precies zeg
gen wat er aan mankeert.
Flinke hitte. Sterrekundigen zeggen dat
er sterren zijn die 12 x zooveel warmte uit
stralen als de zon; die zouden dus een warm
te hebben van 70.000 graden.
ZOO'N BENGEL!
Kom Hansje, ruim nu netjes op!
Zeg Vader goedennacht!
'k Heb 't klokje zeven hooren slaan,
En dusje bedje wacht!
Ja, als het klokje zeven slaat,
Dan is 't met spelen uit!
Hans zucht eens, bergt zijn bouwdoos weg
Maar plots'ling lacht de guit.
Den dag daarop, na etenstijd,
De klok loopt dus naar zeven,
Zegt Hansje met een blij gezicht:
Mams luistert u eens even!
Toe mammie, doe me een plezier
En zet het klokje stil!
Dan kan ik blijven spelen net
Zoolang ik zelf maar wil!
't Wordt dan geen zeven uur, hè mams?
De klok kan dan niet slaan!
En 'k hoef dan niet O, wat pret!
Zoo vroeg naar bed te gaan!
Aan allen!
Als deze courant verschijnt hebben we
den langsten dag al gehad en 'k
maak me sterk, dat je er niets of
niet veel van gemerkt hebt, dat 21
Juni de langste dag was, dat de zon dan lan
ger scheen, dan één der andere dagen van t
jaar. In de dagen van onze heidensche voor
ouders was het anders. Dan werden er groote
feesten gevierd, zohnewendefeesten genaamd.
Er werden groote vuren ontstoken. En het
merkwaardige van deze vuren was, dat ze
niet mochten aangestoken worden met een
brandend stuk hout, neen, ze moesten ont
stoken worden door middel van een vuurslag
of door twee stukken droog hout tegen elkaar
te wrijven. Dus op de manier, waarop, ook
Robinson Crusoë op zijn eiland vuur maakte.
Onze bijgeloovige voorouders geloofden, dat
het bezit van een verkoold stuk hout van dit
vuur hen beschermen kon tegen allerlei
kwaad en dat de asch van dit vu ui' den ak
ker buitengewoon vruchtbaar maakte. Dit
feest werd in dien ouden tijd gevierd ter eere
van den Germaanschen god Baldur. Het hei
dendom is verdwenen, maar het feest is nog
lang gebleven. Men vierde het feest toen ter
eere van Johannes den Dooper en het heette
niet meer zonnewendefeest maar midzomer
feest of Sint Jansfeest. Langen tijd is dit
feest overal in ons land gevierd. Rijk en arm,
oud en jong nam er aan deel. Iedereen hielp
mee hout in te zamelen. Bij dat inzamelen
werd heel vaak 't volgende vers gezongen:
Wij zullen hout gaan dragen
Wij zullen turref vragen
Wij willen feest gaan vieren
Al op Sint Jansmanieren
Bij dagen en bij nachten
Zooals wij jaren 't plachten.
Uit oude beschrijvingen blijkt, dat zelfs
Keizer Karei V zich niet te voornaam ge
voelde om aan deze feestelijkheden mee te
doen. Hij toch stak, toen hij in 1515 te 's Gra-
venhage vertoefde in dezen tijd van 't jaar,
zelf het Sint Jansvuur aan. Niet alleen onze
heidensche voorouders waren zeer bijgeloovig,
ook die uit veel latere eeuwen en zoo schreef
men aan alles, wat in verband stond met Sint
Jansdag of Sint Jansnacht, een gunstigen in
vloed toe, St. Jansdauw b.v. heette een ge
neesmiddel tegen huidziekten. En planten
waaruit men geneesmiddelen bereidde, moest
men vooral plukken in den Sint Jansnacht.
De buitenman heeft altijd veel waarde ge
hecht aan den datum van Sint Jan, 24 Juni,
want hij zegt:
Als met St.- Jan de rogge bloeit
Is met St. Jacob (25 Juli) de rogge rijp.
Ook hooren we nog vaak, dat andijvie na
Sint Jan gezaaid moet worden, dat men as
perges steken moet tot Sint Jan, dat het
uienloof met St. Jan verwijderd moet wor
den, dat 't gras vóór St. Jan gemaaid moet
wezen en takken en twijgen, die eerst na 24
Juni uitloopen noemt men nog Sint Jansloten.
W. B.—Z.
DOOLHOF.
Probeer eens, als het regenweertje is zon
der dwalen door dezen doolhof te komen.
Waar het pijltje staat, ga je in en waar de
twee streepjes staan, moet je uitkomen. Ge
bruik er maar een potlood bij.
W. B.—Z.
DE KAPPER ZONDER HOOFD.
Jantje zat op zijn stoel te wippen,
Terwijl de kapper zijn haar moest knippen
Hij had thuis ook al lang gezeurd.
En kijk eens: wat is er nu gebeurd.
De kapper knipte voor Jantjes straf,
Zoo maar zijn eigen hoofd eraf.
Kijk nu maar goed naar alle kant,
Dan zie je zijn hoofd heel dicht bij zijn
hand.
W. B.Z.