W
•T GEMAK DIENT DEN MENSCH.
Voorheen en thans: ervaringen
op een vacantiereisje in het bui
tenland.
Daar zaten wij nu in de vunze gelagkamer
der dorpsherberg te Meffersdorf, een ge
hucht in het Isergebergte aan de Duitsch-
Eoheemsche grens, veraf van den grooten
straatweg naar Friedland. Voor de deur stond
onze auto met een lekken radiator en wachtte
geduldiger dan wij, op den reperateur, die
uit het acht kilometers verwijderde Fried
land komen moest. Met kunst en vliegwerk
en een warmgeloopen motor hadden we nog
net met zonsondergang dit wereldvreemde
nest bereikt. Veronderstel dat we in dit grie
zelige hol overnachten moesten! De kaste
lein had ons intusschen vier glazen Pilsener
bier gebracht en bekeek ons nieuwsgierig,
zooals men een vreemd dier opneemt. Het
bier .was goed maar de herberg! neen, we
hadden niet gedacht dat zooiets nog bestond
in onze 20ste eeuw. De vloer: aangestampte
Mei met een laag zand bedekt, de zoldering:
een strooien dak gedragen door dikke bal
ken, de kleine ruiten: verweerd, haast dicht
geplakt, ruwe houten banken en tafels, de
verlichting: twee walmende petroleumlam
pen, aan lange -ijzerdraden van de zolderbal
ken neerhangende.
„Zeg eens kastelein, kunnen we even naar
Friedland' telefoneeren?" vroeg ik, want ik
wilde zoo spoedig mogelijk een auto ontbie
den. De dikke waard keek ons stomverbaasd
aan. Ik zal niet trachten zijn dialect weer te
geven, maar zijn woorden in fatsoenlijk Ne-
derlandsch vertalen.
„Telefoneeren? Hè, u bedoelt zoo'n draad
aan een trechter, waar je in spreekt? Nee,
hoor, die hebben we in Meffersdorf niet."
„Kunt u dan iemand op de fiets naar Fried
land sturen en een auto laten halen?"
„Een fiets? Hè, u bedoelt zoo'n zadel op
twee wielen, die je trapt? Nee, hoor, die heb
ben we hier niet."
De hardnekkige ontkenning van dezen oer-
mensch maakte mij wanhopig.
■Maar een paard zullen jullie in Meffers
dorf toch wel hebben?"
Het gelaat van den man straalde.
„Eén paard, meneer? We hebben er twéé!"
„Hoezee! Een paard! Een koningrijk voor
een paard!" riep ik opgetogen. „Dan zijn we
gered. Stuur'nu fluks iemand te paard naar
Friedland met een boodschap dat ze direct
een auto zenden."
De man krabde zich achter zijn ooren.
„Ja ziet u, het eene paard is van mij en
dat is met de kar naar Friedland om bier te
halen, en als 't terugkomt, moet het rust
hebben. En het andere paard behoort aan
boer Koeschka, en die leent het niet uit."
De zaak werd kritiek. Maar toen werd de
geest van Phileas Fogg, den beroemden we
reldreiziger van Jules Verne, in mij vaardig.
„Wijs mij het huis van boer Koeschka", zei
ik. opstaande en, mijn pet grijpend.
„Vooruit dan maar!" antwoordde de waard,
ontstak een lantaarn (want het was intus
schen donker geworden en straatverlichting
was natuurlijk een ongekende weelde in Mef
fersdorf)
Om kort te gaan, mijn poging werd met
succes bekroond.
Boer Koeschka was eerst onhandelbaar,
maar geld en goede woorden vooral het
geld stemde hem zachter.
Een kwartier later was een knechtje op het
ongezadelde, schonkige beest in een sukkel
draf op weg naar het „Hotel Bellevue" in
Friedland.
In afwachting van de aankomst van het
werktuig der bevrijding uit deze wildernis
wilden we ons een beetje opfrisschen.
„Mijnheer," vroeg mijn vrouw beleefd.,,, is
er misschien hier ook gelegenheid om zich
wat op te knappen?"
.Een gelegenheid? U bedoelt het huiske?
Nou natuurlijk! Achter op het erf naast de
mestvaalt. Nee? bedoelt u niet het huiske?
O zoo, wasschen willen jullie! Nou, ik zal ef-
fetjes een emmer water van de pomp halen
en kijken, of er nog een stukje zeep is. Heere-
mijntijd wat heeft dat vreemde volk een
hoop noten op d'rlui zang!"
Maar ook deze moeilijkheid werd tot al-
gemeene tevredenheid opgelost. Toen we
lachend om den geweldigen stalemmer ston
den en beurtelings gebruik maakten van het
stukje zeep en de groote, groflinnen hand
doek, merkte Frans, mijn oudste zoon, die
land- en volkenkunde bestudeert, geestig
op dat we goed op weg waren naar den ge
lukkigen natuurstaat van den mensch terug
to keeren.
„Een gezegende streek, dit Meffersdorf
Geen auto of fiets, geen telefoon of piano,
geen radio of stoommachine, geen stofzuiger
°f ijsmachine, geen film en geen electrische
verlichting, geen rotatiepers of fototoestel!
Waar alle zenuwsloopende kuituurproduc
ten ontbreken, moeten de menschen wel ge
lukkig leven!"
„Je bent weer aan 't overdrijven. Frits!"
tutste Lucie, ons dochtertje. „Wie is er meer
°P gemak gesteld dan jij?"
Wat wou je beginnen zonder veiligheids
scheermes en vulpenhouder, zonder radio en
gevulcaniseerd rubber en vooral zonder fiets?"
„Je hebt gelijk, Lucie; ik ben aan die din-
Sen gewend en kan ze niet meer missen. Maar
dacht je dat onze voorvaderen ongelukkiger
waren dan wij? Ze hebben tevreden geleefd
zonder die „vanzelfsprekende dingen, omdat
zij ze niet kenden. Morse verzond zijn eerste
telegram in 1844. De eerste onderzeekabel
werd gelegd in 1850 van Dover naar Calais.
Graham Bell telefoneerde voor 't eerst in 1876
De eerste bruikbare schrijfmachine kwam uit
in 1843. De stereotype deed haar intrede in
1861, de zetmachine in 1886. De booglamp
dateert van 1878 en de electrische gloeilamp
van 1879. De eerste lucifer werd in 1833 ge
maakt, terwijl de weef machine in 1ao4 ten
tooneele verscheen".
„Jongen, hou op. Je lijkt wel een wande
lende encyclopaedieonderbrak mijn vrouw
den stroom van woorden.
„Aanstonds, moedertje. Ik wilde alleen be
wijzen, dat opa en oma al deze dingen nog
niet kenden, en die hadden geen last van hun
zenuwen, zooals Lucie en papa. Neem nu al
leen de fiets eens. Hoelang dacht je dat dit
vehikel bestaat?"
Hij wees naar een vergeeld plaatje, dat
aan den muur hing en een ouderwetsch ge-
kieeden man op een zonderlinge constructie
bestaande uit twee wielen, een soort zadel en
een handvat, voorstelde.
„Kijk, dat is baron Karl Friedrich Drais
van Sauerbronn met zijn rampzalige uitvin
ding, de „draisine", de voorgangster van onze
fiets. Trappers waren er nog niet aan. Je
ging op het zadel zitten en stiet je met de
beide voeten af, dus op de manier van onze
jongens op hun autoped. Toen hij zijn uit
vinding deed (hij demonstreerde zijn ma
chine in het jaar 1817 in Mannheim) had hij
er geen idee van, dat de nakomelingen van
het monster honderd jaren later de straat
wegen onveilig maken en de ledematen en
levens van het menschdom in gevaar bren
gen zouden."
„Allemaal goed en wel, maar toch is fietsen
een genot. Ik zou niet buiten mijn rijwiel
kunnen," zei Lucie.
„Ik ook niet," gaf Frits toe, „maar of ik
den ouden heer daar met hoogen hoed en
pandjesjas zegenen of verwenschen zal, zou
ik niet kunnen zeggen".
Een uur later zaten wij in een gemakkelij-
ken auto met het defecte voertuig op sleep
touw. Zonder ongeval bereikten we „Hotel
Bellevue" in Friedland, en den volgenden
dag konden we onze vacantiereis in onze her
stelden wagen voortzetten. We hebben toen
alle verafgelegen plaatsen zorgvuldig geme
den en ons aan de gemakkelijke, breede
straatwegen gehouden, waar we zeker wa
ren, van het comfort, dat de moderne kuituur
biedt, volop te kunnen genieten.
Maar wanneer ik nu in mijn studeerkamer
zit en ik hoor het toeteren van de tallooze
auto's, terwijl uit de geopende ramen van
mijn buren 3e radio brult, Lucie in haar ka
mer op de piano speelt en de schrijfmachine
van Frits onophoudelijk rikketikt rikketikt
dan denk ik wel eens met weemoed terug
aan het comfort van Meffersdorf.
DE RUIT IS STUK
door W. B.Z.
Pats, krak, krak,
De ruit, die brak.
Ik zag twee jongens buiten staan,
Wie heeft dat nu wel gedaan?
O, daar hoor ik Wim wat zeggen.
Hij zal 't moeder uit gaan leggen.
„Moes we trapten met zijn twee,
Ik deed juist met Arnold mee.
En hij trapte nog niet lang,
Of die gekke ruit zei: pang
Ik betaal er ook aan mee.
Want we speelden met zijn twee."
„Ja," zegt Moes, „het spijt mij wel,
Geloof me maar, als 'k je vertel.
Dat jé spaarpot gaat eraan.
Dat moet je nu wel verstaan.
Maar waar twee hebben gespeeld.
Moet de scha worden gedeeld."
's Avonds voor ik ging naar bed.
Werd de ruit al ingezet.
Wim blijft altijd Nol zijn vriend.
Maar dat heeft hij ook verdiend.
Drie bruggen naast elkaar. Deze vindt
men in Stockholm. 100 jaar geleden heeft
men daar, om twee tegenover elkaar liggende
wijken te verbinden, een drijvende brug aan
gelegd, die bestaat uit met lucht gevulde va
ten. Aan 't eind van de 19e eeuw heeft men
daarnaast een moderne pontonbrug en in 't
begin dezer eeuw heeft men daarnaast weer
een betonbrug gebouwd.
BOVEN ZIJN GEEN MENSCHEN!
Van een der eerste zweefvliegtuigbouwers,
die reeds tien jaar geleden met de allereen
voudigste middelen groote resultaten bereik
te, den bekenden Dusseldorfer Espenlaub zijn
heel wat grappige anecdoten bekend. De
aardigste is wel de volgende: „Esp" had weer
eens een kist gebouwd en zou ermee de lucht
ingaan. Een heel troepje vrienden en kennis
sen stond eromheen en een van hen ontdekte
opeens, dat het eene draagvlak enkele cen
timeters van het andere afweek.
Toen hij Espenlaub hierop opmerkaaam
maakte zei hij: „Als ik met de kist 500 M.
hoog ben, ziet toch niemand het meer!"
En kort daarop vloog hij weg!
Aan allen!
nlangs las ik in één der couranten,
dat er in 1936 in ons land voor 124
millioen gulden aan tabak, sigaren
en sigaretten was uitgegeven. On
willekeurig dacht ik aan den tijd, toen Co
lumbus Amerika ontdekte en voor 't eerst
met de tabak kennis maakte en de houdipg
der regeeringspersonen tegenover de tabaks-
gebruikers van dien tijd.
Stel je voor, toen Columbus in 1492 op het
eiland Guanahani landde vereerden hem de
bewoners van dat eiland eenige rolletjes van
zeker kruid. Hij wist echter niet wat hij er
mee doen moest en gooide ze later overboord.
Later zag hij en zijn tochtgenooten, dat de
Indianen die rolletjes in den mond staken, er
vuur bij brachten en dan den rook inhaal
den en dan weer door den mond uitbliezen.
Ook hij en de zijnen deden het hun weldra
na en 't beviel zeer goed. De Spanjaarden, die
na Columbus Amerika bezochten brachten
het nieuwe kruid, de tabak van tabaco, naar
Europa. Natuurlijk eerst naar Spanje: van
hier bereikte het Engeland en weldra was het
in geheel Europa bekend. Ja, van hier werd
het zelfs ingevoerd in Azië. De invoering van
dit genotmiddel in de verschillende landen
is met heel veel strijd gepaard gegaan. De
man, die het in 1558 waagde dit kruid in
Spanje in te voeren, werd in de gevangenis
geworpen en 't scheelde maar weinig of het
had hem zijn leven gekost. In Engeland wer
den op bevel van Cromwell heele tabaksvel
den verwoest, terwijl koningin Elizabeth van
Engeland (1558—1603) bekend heeft gestaan
als een verwoed rookster. Ook in Turkije
heeft men den tijd gekend, dat iedere roo-
ker zijn liefhebberij met den dood moest
bekoopen. Ook in China en Japan werden
de rookers met den dood bedreigd en in het
laatste land werden in 1615 alle tabaksplan
tages verwoest. In Rusland werd het rooken
verboden vanwege het brandgevaar. De Rus
sen hadden n.l. de gewoonte rookende naar
bed te gaan en als ze dan per ongeluk in
slaap vielen, gebeurde het niet zelden, dat
er brand ontstond.
Ook in ons land werd er tegen het rooken
te velde getrokken. In het leger en bij de
marine was het rooken streng verboden. In
de godsdienstoefeningen werd er tegen ge
waarschuwd maar niettegenstaande dat, nam
de gewoonte hoe langer hoe meer toe en wat
wel het eigenaardigste was zoowel bij man
nen als bij vrouwen. Onze schilders uit dien
tijd hebben ons tal van schilderijen nagela
ten waarop rookende vrouwen zijn afgebeeld.
W. B.—Z.
Die kon zich blauw tellen. Onlangs moest
een veroordeelde wegens een verkeersovertre
ding f 10 boete betalen, wat hij deed in en
kel centen.
Een verkeerde bewaarplaats. Een Joe-
goslaviër meende een geschikte bewaarplaats
voor zijn bankpapier te hebben gevonden in
zijn matras. Tot zijn grooten schrik kwam
hij later tot de ontdekking dat de motten
zijn biljetten totaal tot pulver hadden ver
werkt.
Een merenrijk deel van Duitschland.
Men zegt dat in de Mark Brandenburg meer
dan 4000 meren zijn.
REUZENVARANEN.
Griezelige monsters, die eigenlijk
in oude tijden thuishooren.
Ze bezorgen ervaren jagers kippenvel!
aarschijnlijk hebben jullie allen wel
eens hooren vertellen van de voor
wereldlijke dieren, die duizenden
jaren geleden op aarde leefden, af
zichtelijke monsters, waarvan de versteende
overblijfselen (fossielen) in de kalk- en zand-
steenlagen gevonden worden. De meeste soor
ten waren reeds uitgestorven lang voordat de
mensch op aarde verscheen. Alleen in sagen
en legenden leven ze nog voort als draken of
gevleugelde reuzenslangen, en in fantastische
verhalen wordt ons bericht van de ontmoeting
van moderne menschen met zulke gedrochten
(Jules Verne: „Reis naar het middelpunt der
aarde"; Conan Doyle: „Een verloren conti
nent"). We lezen deze vertelsels gaarne, maar
het komt niet in ons op te gelooven, dat zoo
iets werkelijk gebeuren kan.
Toch leven er nog diersoorten, die eigenlijk
in een vroegere, prae-historische periode thuis
hooren: olifanten, neushoorn, nijlpaarden e.a.
Een der merkwaardigste vertegenwoordigers
dier voorwereldlijke wezens is de reuzen-
varaan.
Ver van de beschaafde wereld, op 'n paar
kleine eilandjes in de Indische Oceaan, leeft
dit hagedisachtige monster, en eerst in 1912
werd het bestaan van deze soort dieren dooi
de beschrijvingen van den heer Ouwens, toen
conservator van het zoölogisch museum te
Buitenzorg, in Europa bekend.
Sedert dien is het geheimzinnig waas, waar
in deze dieren door de eerste, overdreven be
richten gehuld waren, verdwenen. Jagers van
beroep en geleerden trokken er op uit, om ze
te vangen en reeds eenige jaren later werden
de eerste exemplaren aan de groote dieren
tuinen in Europa en Amerika afgeleverd. Ook
Artis in Amsterdam kreeg er een paar. Neem
nu eens de kaart van Nederlandsch Oost-
Indië ter hand. Oostelijk van Soembawa en
Westelijk van Flores vindt je een groep kleine
eilandjes, waarvan Komodo het belangrijkste
is. Dat is het vaderland van den reuzen-
varaan. Het is een woestijnachtige streek;
kale rotsen met scherpe steenen, verdord laag
gras, doornige struiken en enkele groepen
lontarpalmen.
Dr. J. K. de Jong vertelt ons, hoe hij een
varaan in deze omgeving observeerde. Lang
voordat de zon boven de kim verscheen was
hij er op uitgetrokken en had zich verdekt
opgesteld achter een paar groote steenen. Het
was een zware geduldproef want het was
negen uur en de zon brandde reeds heet, voor
dat zijn nieuwsgierigheid bevredigd werd.
Toen kwam er plotseling beweging in een van
de schaduwen, die onder de lontarpalmen
zichtbaar was. Voetje voor voetje kwam een
reuzenvaraan voor den dag, een knaap van
naar schatting twee en een halve meter
lengte. Een lokaas in den vorm van een pas-
geschoten wild zwijn lag op eenigen afstand
voor de schuilplaats van den geleerde. De
varaan kroop voorzichtig door het struikge
was, aangelokte door den geur van het vleesch.
Alvorens de struiken te verlaten, richtte hij
zich hoog op de voorpooten op, strekte den
hals en spiedde naar links en rechts om te
zien of er ook onraad was. Toen zakte hij
weer en wandelde gerustgesteld op het lokaas
toe. Het was een wonderlijke, logge gedaante
met een waggelenden gang, de kop recht voor
uit in de richting van het lokaas; de geel
achtige witte tong, die als bij de slangen ge
spleten is, speelde daarbij telkens uit den bek,
de vrij lange staart sleepte met het dunne
eind over den grond. Toen hij bij het varken
gekomen was, drukte hij de snuit er tegen
aan, om toch maar goed de heerlijke lucht
van het vleesch te snuiven, en toen plotseling
een flinke hap! Een groot stuk vleesch werd
afgescheurd, de kop werd in de lucht ge
stoken en zonder te kauwen verdween het
brok door den wijden slokdorm. Verschrik
kelijk vraatzuchtig was het dier. Vleesch en
botten werden zonder meer verslonden. De
krachtige maagsappen zorgen wel voor de
spijsvertering.
De reuzenvaranen zijn dagdieren, die des
nachts en ook gedurende de warmste uren
van den middag slapen in rotsholen of onder
boomstammen. Bij voorkeur houden zij zich
op schaduwrijke plaatsen op en mijden de
volle zon. Op het eiland Komodo zijn ze niet
zeldzaam. Voor den mensch zijn ze bang en
slaan onmiddellijk op de vlucht, den staart
hoogopgeheven. Ondanks hun grooten en
plompen bouw kunnen ze goed loopen; vlug
als water schieten ze door het struik
gewas, alsof er geen doorns bestonden, zoodat
het voor den mensch onmogelijk is hem te
volgen.
Bij de jacht op reuzenvaranen maakt men
gebruik van stevige kamponghonden. De va
raan haat deze huisdieren met een grimmigen
haat. Zoodra hij ze op zich ziet afkomen, valt
hij aan en bekommert zich dan in het geheel
niet om de aanwezigheid van menschen. Deze
naderen nu met lasso's aan lange bamboe
stokken het door woede verblinde dier, en ter
wijl de honden den varaan bezighouden, wordt
hem een strik om den nek geworpen en ook
de voor- en achterpooten worden na eenige
worsteling geboeid en mi is het dier weerloos
en gevangen.
De reuzenvaraan is waarschijnlijk doof,
maar het gezicht en de reuk zijn sterk ont
wikkeld. Het oog van den varaan zou volgens
betrouwbare berichten, evenals dat van de
slang een hypnotische uitwerking op andere
dieren hebben.
Een onverschrokken jager, die zoowel den
tijger op Sumatra als de Python op Borneo
gejaagd had, vertelde mij, dat hij „kippen
vel" kreeg, toen hij voor het eerst tegenover
een reuzenvaraan stond.
Een kleine soort varaan is de sedert lang
bekende leguaan, die overal in Indië aan
troffen wordt, en waarop de Inlanders ijverig
jacht maken want het vleesch van deze ha
gedis wordt door de Maleiers graag gegeten.
HET KLEINE VRAAGSTERTJE.
Zonnetje, zeg, luister eens!
'k Vind, je moet toch weten,
Dat 't een feestdag morgen is!
Zul je 't niet vergeten?
Want mijn Moes is jarig dan!
Blij, dat 'k wezen zou,
Als je daarom heel den dag
Voor haar schijnen wou!
'k Zou zoo graag vroeg wakker zijn
Want zeg moet je luist'ren!
Maar 'k ben bang, dat Moes het hoort,
Daarom moet ik f luist'ren
Want beneden in de schuur,
Staat een mooi bouquet.
Dat ik stil, als Moes nog slaapt,
In haar kamer zet!
Schijn je vroeg dus door mijn raam?
Zal j'er heusch voor zorgen?
'k Ga dan nu maar slapen hoor!
't Is dan eerder „morgen"!
R. WINKEL.
WIJ EN ONZE SCHADUW.
Waarom kunnen we niet buiten onze scha
duw springen? Natuurlijk omdat onze scha
duw ons volgt overal waar wij heengaan. We
weten allemaal wel, hoe het komt, dat we een
schaduw hebben, maar misschien weten jul
lie nog niet allemaal, wat een vreemde dingen
je wel met de schaduw kunt beleven.
Een voorbeeld: de maan wordt verlicht door
het licht van de zon en nu komt het een en
kelen keer voor, dat de aarde de maan „in 't
licht gaat staan", precies zooals wij zelf wei
eens bij ongeluk doen als we ons plaatsen
tusschen de lamp en iemand, die zit te lezen.
Onze schaduw valt dan op het boek en dat
is vervelend natuurlijk! Zoo gaat het ook als
de aarde zich tusschen de maan en de zon
in plaatst en dus het licht van de zon on
derschept. Als er levende wezens op de maan
waren, zouden die gedeeltelijk in donker zitten
en wijzelf kunnen onze eigen schaduw of
liever gezegd de schaduw van onzen aardbol
over de maan zien glijden. Dit noemen we
een maansverduistering of eclips. En bij een
zonsverduistering gaat de zon óns „in 't
licht staan".
Een schaduw kan zich ook heel eigenaar
dig gedragen als ze tegen een ver af gelegen
vlak geprojecteerd wordt. De schaduw van
onze hand wordt reusachtig groot gezien te
gen een muur, die vrij ver van de lichtbron
verwijderd is. Soms kan de schaduw van een
gewoon mensch wel een ontzaglijke reus lij
ken. In Duitschland is een berg die de
Broeken heet en die 1500 M. hoog is. Een
mensch, de op den top van dezen berg gaat
staan, kan bij zonsondergang zijn eigen
schaduw als een reusachtige figuur zien af-
geteekend tegen de wolkenbank, die bijna
altijd om dien top heen hangt.
Een reuzetaart zeker. De heer James
Miles te Southampton kreeg op zijn 105den
verjaardag een taart versierd met 105
kaarsjes.
Zou 't waar zijn? Een Zweedsch geleer
de beweert dat hij na onderzoek in verschil
lende landen tot de slotsom gekomen is dat
er op de wereld meer Anna's dan Marie's
zijn.
Misdaad en bijgeloof. Onder de misda
digers in Parijs geldt het als een goed voor
teeken als men de kruk van een invalide aan
geraakt heeft voor men de misdaad bedrijft.
Engelsche misdadigers beschouwen het als
een goed teeken, als het gebouw waar ze b.v.
een inbraak willen plegen naast een politie
bureau staat.
Wist je dat? Er zijn op de wereld 25000
soorten gewervelde dieren en wel 3000 soor
ten van zoogdieren, bijna 9000 vogelsoorten,
bijna 4000 soorten reptielen, ruim 1000 soor
ten amphibiën en nagenoeg 8000 vischsoor-
ten. Van de ongewervelde dieren is het aan
tal soorten veel grooter, n.l. ongeveer 250.000.
DE TAARTVERDEELING
Nevensgaande teekening laat zien, hoe
der de pruimentaart heeft verdeeld, z