BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Aan allen! Deze week schrijf ik geen briefje vooraf, maar steek direct met m'n antwoord briefjes van wal. Beste VERONIKA. Gefeliciteerd met je overgang. Je rapportcijfers vind ik goed. Fijn dat je nu bij mijnheer De H. zit. Je moet maar goed je best blijven doen. Begin of half October begint ons clubwerk weer. Je bent natuurlijk van de partij. Dag Veronika. Beste KLEINE ZUS. Zeg meisje, wan neer krijg ik weer eens een teekening van je? De laatste weken ben ik na het openen van je brief steeds teleurgesteld. Zie ik je nog eens voor schooltijd bij me op school? r~ kleine Zus. Lief ROZEKNOPJE. Prettig dat je bent overgegaan. Ik feliciteer je. Nu maar ver der goed je best blijven doen. Het vijfje voor lezen moet minstens een zesje worden hoor. Verder vind ik je rapport goed. Dag Roze- knopjë. Best CROCUSJE. Ook jij bent gelukkig verhoogd. Van harte wensch ik je geluk. Je rapport vind ik zeer goed. Je moet schrijven gymnastiek niet gimnastiek. Ja als je een logé hebt, moet je er mede uit en kom je tijd om briefjes te schrijven te kort. Help je vader maar goed. Dag Crocusje. Best ZONDAGSKIND. Wat heb je een keurig postpapier zeg. Echte kinderpost. Pret tig dat je bent overgegaan en het mooiste rapport hebt. Wel gefeliciteerd hoor. Je bent in de vacantie ook prettig uit geweest lees ik. De albumplaatjes moet je toch eens komen halen. Ik kan echter niet zeggen wanneer ik thuis ben, je moet maar eens een poging wa gen en aan de bel komen hangen. M'n groe ten aan Lizetta. Dag Zondagskind. Lief SPARRETJE. Hebben je ouders al in je album geschreven? Zoo ja, dan mag je haar aan je vader medegeven en wil ik er gaarne in schrijven. We hebben elkander pas gezien en gesproken, dus niet veel schrifte lijk te melden.'Het beste hoor. Dag Sparretje. Best STERRETJE. Prettig dat je bent overgegaan. M'n vertrouwen in je is dus niet beschaamd geworden. Je hebt een gezellig Koninginnefeest gehad zeg. Ieder kind kan i natuurlijk niet iets winnen. Dan is "net ook geen wedstrijd meer. Het beste hoor. Dag Sterretje. Best SNEEUWVLOKJE. Ja meisje, ik vond het zelf ook erg jammer dat ik je 1.1. Woensdag niet kon ontvangen. Ik moest ech ter juist op het vastgestelde uur van huis. M'n briefkaart kwam gelukkig dus nog net op tijd en heb je geen vergeefsche reis be hoeven te doen. Prettig dat je bent overge gaan. Ik wensch je van harte geluk. Een grappig spel is zakloopen, vind je niet? Dag Sneeuwvlokje. Best DUINSPARRETJE. Je briefje heb ik dus, tot m'n spijt, over het hoofd gezien, 'k Zal voortaan beter oppassen hoor. Je hoopt nu a.s. Woensdag te mogen komen. Ja, dat mag. Lees maar even wat er onder het hoofd visite staat. Je hebt ook met het Ko ninginnefeest medegedaan lees ik. 't Was ze ker wel een gezellige drukte? Het weer was ook bijzonder mooi. Dag Duinsparretje. Lief KRULLEKOPJE. Ja, de fakkelop tocht vond ik snoezig. Ook de afdeeling waar jij bij was. De bogen deden het goed. Jammer dat de muziek jullie zoo hard liet hollen. De terugkomst op het Kennemerplein ging heel wat rustiger en daardoor kwam alles beter uit. Het weer leende zich uitstekend voor een dergelijke optocht. Droog en ongeveer geen wind. Jammer dat je laatste rapport min der goed is. Goed je best doen en probeeren je cijfers op te halen. Dag Krullekopje. Lief TEEKENAARSTERTJE. Wat heb je een goed rapport zeg. Knap hoor. Nu maar zorgen, dat je volgend rapport ook goed is. 'k Begrijp dat je het fijn hebt gevonden met de lampiontocht mede te mogen doen. Was je 's avonds niet erg vermoeid? Krijg ik weer eens een teekening van je? Het beste hoor en m'n groeten aan je moeder. Dag Teeke- naarsterje. Waar blijven m'n andere vriendinnetjes en vriendjes met hun briefjes? Nu weer trouw gaan schrijven hoor. VISITE. Door omstandigheden was ik 1.1. Woensdag- onverwachts verhinderd visite te ontvangen. A.s. Woensdag mogen de teleurgestelden ko men. STERRETJE. SNEEUWVLOKJE en DUINSPARRETJE verwacht ik om 1.30. 2.30 gaan ze weer naar huis. Tot Woensdag dus. Veel groeten van MEJ. E. VIJLBRIEF. DE GEVANGENE VAN DEN ROODHUID. WIE SCHRIJFT DAT? (Zoekplaat je) De edelmoedige oude Indiaan nam den jongen officier als zijn zoon aan, doch deed later afstand van hem. Een verhaal voor onze jongens. In het hartje van den winter waren Blan ken en Indianen in een verwoeden strijd gewikkeld. Het was gedurende den eersten Amerikaanschen oorlog en de Indianen toonden zich krachtige tegenstanders, moe dig, maar ongelooflijk wreed. Een jong officier, plotseling overvallen door twee Abenaki-Indianen, die met bijlen gewapend waren en vol woede op hem los stormden, besloot, zijn leven zoo duur mo gelijk te verkoopen. Terwijl hij nog tegen zijn beide vijanden streed, kwam een oud Indiaansch krijgsman nader en spande een grooten boog, terwijl hij den jongen Ameri kaan aanstaarde met 'n blik, die niets goeds voorspelde. De officier verwachtte niet anders, of het volgende oogenblik zou de welgemikte pijl zijn hart doorborenredding was volko men uitgesloten. Doch ziet, wat gebeurde? Terwijl de oude krijgsman hem naderde, vloog er een eigen aardige uitdrukking over zijn doorgroefd ge laathij liet zijn wapen zinken. Nauwelijks hadden de twee andere India nen dit gemerkt, of zij staakten eveneens den aanval, en bogen eerbiedig voor den ouden man ter aarde. Deze laatste gaf hun enkele bevelen en zij bonden den Blanke aan een boom vast. Een paar uur later werd hij echter losge maakt en tot zijn groote verbazing zeer vriendelijk en voorkomend door den grijsaard behandeld. Inplaats van hem te dooden of zelfs maar te dreigen, beduidde hij hem door teekenen en door een vriendelijken glimlach, dat hij niet bang moest zijn. Daarna nam hij den jongen man bij de hand en geleidde hem naar een tamelijk afgelegen Indianen- kamp. 't Werd nu te koud om de vijandelijkheden voort te zetten: alle roodhuiden zochten hun dorpen weer op. De Amerikaan, die nog altijd door den grijsaard zeer vriendelijk en zelfs met een zekere vaderlijke liefde behan deld werd, had zich meermalen afgevraagd, waaraan hij dit alles toch te danken had en tenslotte had hij alle vrees laten varen en genoot hij naar hartelust van de jachtavon turen der Indianen. En de oude man leerde hem de taal der Abenaki's en onderrichtte hem in allerlei practische zaken. Zoo ging de winter voorbij. Toen echter de lente kwam, ontstond er een groote opschud ding m het Indianenkamp. De vrouwen be gonnen krijgsliederen te zingen en de man nen wapenden zich tot den strijd, 't Was, of er oorlog in de lucht zat. Niettegenstaande zijn hoogen leeftijd, maakte ook het oudo opperhoofd zich gereed en begaf zich tezamen met zijn gevangene op weg om tegen de Blanken op te trekken. 't Was een lange tocht van tweehonderd kilometer door een eenzame, woeste streek, doch eindelijk, in de morgenschemering, kre gen de Indianen het kamp van hun vijanden in 't zicht en hielden halt. De oude roodhuid nam toen zijn gevangene apart en terwijl hij hem weemoedig aankeek zei hij: „Kijk, daar zijn je broeders'*. En dan, na enkele oogenblikken, vervolgde hij met ernstige stem: „Luister naar mij. Ik heb je 't leven gered; ik heb je een cano lee- ren maken, pijlen en bogen; ik heb je geleerd de bijl te hanteeren. Wie was je, toen ik je in mijn tent opnam? Je handen waren als die van een kind, zij konden geen voedsel zoeken, noch je leven verdedigen. Je ziel leefde in de duisternis; je wist niets, alles heb je dus aan mij te danken. Zul je nu weer naar je volk teruggaan en den bijl tegen ons opheffen?" Zonder aarzelen antwoordde de officier hierop, dat hij liever duizendmaal zou ster ven, dan het bloed van één enkelen Abenaki te vergieten. De Indiaan keek den flinken jongeman eenige oogenblikken peinzend aan; dan sprak hij, met teederheid en weemoed in de stem: „Leeft je vader nog?" „Hij leefde nog, toen ik vertrok." „Wat zal hij dan ongelukkig zijn," zuchtte de grijsaard. Daarna, na enkele oogenblikken van stilte, sprak hij: „Weet je wel, dat ik ook vader geweest ben? Ik ben het nu niet meer. Ik heb mijn zoon in den strijd zien vallen. Aan mijn zijde is hij als een held gesneuveld. En ik ik heb hem gewroken, ja, ik heb hem gewroken!" Hevig bewogen riep hij daarna uit, terwijl hij de hand uitstrekte naar het Oosten, waar de zon reeds begon de horizon te verlichten: „Zie je die heerlijke zon? Maakt het je gelukkig daarnaar te kijken?" „Ja, ik houd veel van een mooien zonsop gang." „Ik ken dat geluk niet meer," zei de oude man. Hij zweeg enkele oogenblikken en toen, wijzend op een bloeienden boom, die schitter de in den morgendauw, vroeg hij: „Zie je dien mooien boom? Maakt het je gelukkig, die te bewonderen?" „Ja". „Dat geluk bestaat voor mij niet meer." En toen, in een plotselinge haat, riep hij met machtige stem uit: „Ga! Keer terug naar je land, opdat je vader nog met vreugde in het hart de zon kan zien opgaan en de bloeiende boomen kan bewonderen!" DE VLUCHT NAAR DE MAAN. Zullen we er nooit in slagen dit „boven- menschelijke" record te slaan? Voorloopig nog fantastische droomen! ,Vel heb ik van mijn leven, Wie heeft dat woordje Zeep Zoo netjes opgeschreven? W. B.—Z. EV.L. Een paar jaar geleden kon je in alle kran ten berichten lezen over pogingen, die wer den ondernomen om met raketvliegtuigen ver weg in nog nimmer bereikte hoogten te vliegen, misschien weltot op de maan! Daarna werd het een heele tijd stil, totdat nu, op dit oogenblik, de oude droom der menschheid in Amerika weer wordt bespro ken en overwogen. Zoolang de wereld draait ook al in de tijden, dat de menschen nog niet eens wisten, dat ze draaide! hebben menschen en kin deren erover gepeinsd hoe heerlijk het toch zou zijn om eens de reeds lang bekende aarde te verlaten, op te zweven als de vogels in de oneindige wereldruimte! En in het einde der 16e eeuw, toen door de onderzoekingen van geleerde sterrekundigen als Giordano Brono en Kepler het wereldbeeld totaal veranderde tevoren had men immers altijd gedacht, dat de aarde een plat vlaV was! namen die plannen in den geest der menschheid 'n groote plaats in. Brano, een Itaj-iaansehe monnik, offerde zelfs zijn leven voor zijn ideeën omtrent de bewoonbaarheid van alle planeten; hij stierf op den brandstapel, daar datgene wat hij verkondigde in strijd was met den leer van de kerk. Daarna kwam in Frankrijk de groote Jules Veme, een geniaal schrijver, die in boeiende romans beschreef, hoe een troepje dappere mannen een tocht maakte naar de maan, naar de planeet Mars. En als je die boeken leest, waarin nauwkeurig de vaartuigen die hierbij gebruikt worden, staan beschreven, dan denk je bij jezelf: 't klinkt tóch nog zoo gek niet! Helaas, een echte tocht naar de maan heeft nog niemand tot dus ver ondernomen! We hebben hierbij een groote moeilijkheid te overwinnen, n.l. de aantrekkingskracht der aarde. De geweldige bal waarop wij wonen, houdt ons met onweerstaanbare kracht vast, als een ontzaglijk groote magneet een klein ijzerdeeltje. Hoe zullen we ons ooit kunnen losrukken? Toch is het den mensch reeds gelukt, tot groote hoogten omhoog te stijgen, zelfs tot in de geheimzinnige stratosfeer, die boven de wolken ligt; waar bij 50 tot 60 graden vorst aan een helderen hemel de zon schijnt en de sterren voortdurend zichtbaar zijn. In Augustus 1932 bereikte Prof. Piccard in zijn stratosfeerballon e enhoogte van 16.770 M.; Feddassejenko kwam tot op 21.000 M., maar de Amerikanen, die met de stratosfeer- ballon „Explorer" opstegen, brachten het in het jaar 1935 tot 23.400 M. Nog hooger zijn onbemande ballons, die door metereologen gebruikt worden om met behulp van zelfre- gistreerende apparaten de bovenste lucht lagen te onderzoeken, gestegen; soms haal den zij de 33.000 M. Wanneer we echter deze prestaties eens vergelijken met een „wereldruimvlucht" zoo als Jules Verne die schetst, dan zijn het alle maal, oneerbiedig uitgedrukt, toch nog maar „kippe-eindjes". De geniale Franschman laat zijn maan- reizigers plaats nemen in een enorme gra naat, die vanuit een reuzenkanon op de maan wordt afgevuurd. Zociets zou in werkelijk heid nooit mogelijk zijn, want men zou dit geschut een aanvangssnelheid van 11.300 secondemeter moeten geven om het de aan trekkingskracht der aarde te doen overwin nen en het in de aantrekkingsfeer der maan te slingeren, die 384.400 K.M. van ons verwij derd is. Het modernste geschut heeft slechts een aanvangssnelheid van één tiende deel hiervan. Nog een ander fantastisch denkbeeld: in 1923 bedachten de Duitscher Hermann Oberth en de Amerikaansche professor God- dar d bijna gelijktijdig en zonder van elkaar af te weten, het plan om met behulp van ra ketten in de wereldruimte uit te vliegen. Dit is niet zoo onmogelijk als het lijkt, want de raket beweegt zich volgens een an der principe als een gewone kanonskogel. Jullie kent allemaal wel de vuurwerk-ra ketten. waarbij een klein busje met buskruit, dat zich op den bodem van de raket bevindt, tot ontploffing wordt gebracht. Het ontsna- pen van de buskruitdampen naar onderen doet de raket omhoogstijgen De weerstand van de lucht en de aantrekkingskracht dei- aarde zijn de tegenwerkende krachten; men zou de raket dus een geweldige aanvangssnel heid moeten geven om deze krachten te over winnen, óf wat nog beter zou z;jn men zou steeds nieuwe buskruitladingen tot ont ploffing moeten brengen: een soort machine geweer-raket dus. Heei wat berekeningen zijn reeds gemaakt over het afschieten van bemande raketten, waarbij men echter geen buskruit, doch een mengsel van zuurstof en waterstof als drijfkracht wil gebruiken. Men heeft uitgere kend, dat een kleine raket in een uur tijds reeds 6100 K.M. van de aardoppervlakte ver wijderd kan zijn. Zou zij nu, met een snel heid van 11.300 M. per seconde de vrije we reldruimte kunnen bereiken, dan zou ze nooit meer op aarde terugkeeren. EEN NATTE PLAATS, door W. B.—Z. De plaats is nat Wat hindert dat? Op een kar rijden ze samen naar huis En zijn nu zeker veel vlugger thuis. De plaats is nat Wat hindert dat? Ze zitten fijn Als in den trein. Ze gaan saam op school in de gxoote stad. Ze werden van den regen zoo nat. Ze zitten fijn Als in den trein. Het is wel waar, Het regent maar. Ze rijden nu vlug naar hun dorpje toe Daar wonen de zusjes, pa en moe. Het is wel waar, Het regent maar. Daar is hun huis Nu zijn ze thuis „Bedankt hoor voerman, we zijn er nu we*r Als 't regent dan doen we het nog een keer" Daai is hun huis Hoera! Ze zijn thuis! CONCERT OP GLAZEN INSTRUMENTEN. Dezer dagen werd te Jena, waar zooals ie weet de beroemde instrumentenfabrieken van aKrl Zeiss zijn, een concert op glazen in strumenten gegeven en door de radio naar Amerika overgebracht, waar het door een honderdtal zenders werd uitgezonden De klank was bijzonder mooi. Een heel bijzonder instrument dat aan het concert meedeed, was de hyalofoon welker tonen iets lijken op die van een xylofoon De tonen worden geproduceerd door glazen buizen. ZATERDAG 4 SEPT. 1937 DOM TREESJE Toen Treesje met vacantie was, Bij Oma, met de spoor, Toen at ze koekjes eiken dag. Toen kreeg ze alles wat ze zag, Dat was een pretje hoor! Toen Treesje met vacantie was, Bij Oma, heel ver weg, Toen speelde ze met popjes fijn, Een wieg en een serviesje klein Of dat ook leuk was, zeg! Toen Treesje met vacantie was, Verlangde ze naar hyis. Naar Vader, Bob en Wim en Moes. Naar Annetje, die lieve snoes! Naar 't zolderhoekje thuis. Toen Treesje thuisgekomen was, Haagden de jongens haar. Toen vond z'alleen haar ouden beer, Toen zuchtte Treesje keer op keer: Was 'k nóg bij Oma maar! MARIE MICHON. Toen ik nog niet zoo lang geleden op een middag' voorbij het Vredespaleis in Den Haag wandelde, werd mijn aandacht getrokken door een groepje personen, die in bewondering voor het trot- sche gebouw stonden. Onder het voorbij- loopen hoorde ik één van hen zeggen: „Heeft dat nu die rijke Amerikaan Carnegie, gegeven? Waar zou hij zoo rijk mee geworden zijn?" Het antwoord, als het gegeven is, heb ik niet gehoord. Wel bleef de vraag me bij en toen ik voor me zelf een antwoord op die vraag trachtte te geven, bleek 't me, dat we soms zoo ontstellend weinig weten van sommige wereldgrooten, zooals Carnegie inderdaad was. Jullie begrijpt zeker wel, dat ik niet tevreden was voor ik wat meer omtrent Carnegie wist en omdat het niet onmogelijk is, dat jullie ook den een of anderen tijd diezelfde waag ge daan wordt, wil ik jullie iets van dien man vertellen. Andrew Carnegie dan werd den 25sten November 1835 in het Schotsche dorpje Dunferline, als zoon van 'n armen wever ge boren. In dezen tijd was het machinale we ven in Engeland ingevoerd geworden, zoodat er voor de handwevers en dat was Andrew maar weinig te verdienen was. Om er wat bij te verdienen begon zijn moeder een winkeltje en als 10-jarige jongen had hij zichzelf boek houden geleerd om de boeken van moeders winkeltje te kunnen bijhouden. Ondanks het winkeltje bleven de inkomsten van 't gezin gering en tenslotte besloten de ouders van Carnegie evenals zoovelen van hun dorpsge- nooten, waaronder ook familieleden, naar Amerika te verhuizen in de hoop daar een be ter bestaan te vinden. De reis werd in 1848 ondernomen, maar duurde heel wat langer dan nu. Na 7 weken arriveerde de familie te New-York. Toen reisden ze nog 3 weken voor ze bij hun familie te Alleghany, bij Pittsburg, waren. De verdiensten vielen in den beginne hier ook niet mee en de 13-jarige Andrew was blij, dat hij met een verdienste van 20 cent per week de gezinszorgen mocht helpen ver lichten. Gelukkig kreeg hij gauw een betere betrekking n.l. loopjongen op het pas opge richte telegraafkantoor, telegrambesteller zou den wij zeggen. Hier verdiende hij 2%dollar dat is f 6.25 per week. In zijn vrijen tijd ont wikkelde hij zich door veel te lezen. De boeken haalde hij uit een bibliotheek, die een zekere kolonel Anderson gratis uitleende. Van tele grambesteller klom hij op tot telegrafist en kwam als 18-jarige jongen als zoodanig' op hel kantoor eener groote spoorwegmaatschappij waar hij 35 dollar per week verdiende. Hjj klom bij deze maatschappij in betrekkend korten tijd op tot hoofdopzichter en als zoo danig maakte hij den oorlog mede, die tus- sohen de Noordelijke en Zuidelijke Staten in Amerika gevoerd werd om de afschaffing der, slavernij. Deze oorlog maakte hem tot een heftigen tegenstander van eiken oorlog en een vung strijder voor den vrede. In 1863 kwam hij m aanraking met iemand, die hem een klem model slaapwagen liet zien en 't gevolg was. dat hij met anderen een maatschappij op richtte tot het vervaardigen van slaapwa gens. Zoo werd hij ook betrokken bij fabrie ken voor het vervaardigen van ijzer en staal en in verband hiermee werd hij weer ge in teresseerd bij ijzer- en steenkolenmijnen. Met dit alles verdiende hij enorm veel geld. Zijn stelregel was: „Wie rijk géwordén is. moet bedenken, dat het geld hem toever trouwd is om er andere menschen goed mee te doen." En dat heeft hij gedaan. Zoo heen hij 28 leeszalen gesticht, aan 7689 kerken en vereenigingen een orgel geschonken en door zijn geldelijken steun het bouwen van vredespaleis mogelijk gemaakt. Behalve dn alles heeft hij nog veel meer in het belang der menschheid gedaan. Misschien vertel m daar later nog wel eens wat van. W. F.-Z, I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1937 | | pagina 10