„Kniertje"
is heengegaan
Onze meest populaire actrice
Kunst in Haarlem en
daarbuiten.
WOENSDAG S SEPTEMBER 1937
Esther de Boer-van Rijk op
84-jarigen leeftijd overleden
Dinsdagavond om half twaalf is
mevrouw Esther de Boer-van Rijk in
den ouderdom van ruim 84 jaar in
haar woning aan het Oosteinde, te
Amsterdam, na een ziekbed van en
kele weken, zacht en kalm ingesla
pen.
Met Esther dc Boer-van Rijk is een bij
zonder mensch en een groot en zeldzaam
actrice heengegaan, zeldzaam zelfs in Ne
derland, waar ook andere tooneelmenschen
langer dan vijftig jaar en tot op hoogen
ouderdom hun krachten aan het tooneel zijn
blijven wijden. Weinigen echter kunnen te
rugzien op een bijna zestigjarige tooneel-
loopbaan als die van mevrouw de Boer-van
Rijk. Spelend tot slechts weinige maanden
voor haar toch nog bijna onverwacht over
lijden was zij ook in den familiekring tot de
laatste weken toe de zelfde vlugge, geestige
vrouw gebleven, die zij de laatste tien jaren
was.
In Juli 1853 werd zij te Rotterdam gebo
ren als jongste dochter van een groot gezin,
dat uit traditie en vanwege de toen nog be
staande vooroordeelen tegen het tooneel wei
nig op had met de aspiraties van de jeug
dige Esther, die haar tooneelambities aan
vankelijk dan ook slechts kon uitleven bij
het dilettantentooneel, waar zjj echter zoo
danig boven het gemiddelde uitstak, dat zij
op 19-jarigen leeftijd tijdens een dilettan
ten-concours in de rol van „Mathilde of een
vrouwenhart" als lid van het Rotterdamsche
dilettantengezelschap „Olympia" de verguld
zilveren medaille verwierf van de reederij-
kerskamer „Nut en Genoegen" te Gorinchem.
In haar autobiografie „Ik kijk terug" ver
telt zij hoe zij het jaar daarop bij het wer
kelijke tooneel debuteerde in de ingenue-rol
van Laura in „Emma Berthold", bij het ge
zelschap van Le Gras, van Zuylen en Has
pels. Bij dit gezelschap, dat toentertijd een
vooraanstaande plaats in de Nederlandsche
toneelwereld innam, doorliep zij een voor
treffelijke leerschool en tal van jeugd rollen
speelde zij, ten deele onder leiding van de
actrice mevr. Beersman. Haar streven om
vooruit te komen bracht haar eenige jaren
later buiten de landsgrenzen en in 1877 ver
bond zij zich aan het gezelschap van Victor
Driessens te Antwerpen en in 1880 trad zij
zelfs eenigen tijd op in het Imperial Theatre
en in het Drury Lane Theatre te Londen.
In 1881 keerde zij terug bij van Zuylen. die
te Rotterdam een nieuw gezelschap vormde
en in het zelfde jaar trad zij in het huwelijk
met den musicus Henry de Boer. die op be
trekkelijk jeugdigen leeftijd stierf, nadat znj
hem een dochter. Sophie, geschonken had,
die later zelf de tooneelloopbaan koos.
Moeilijke jaren.
Inmiddels waren het moeilijke jaren voor
Esther de Boer—van Rijk, die mede door het
overlijden van haar man in het persoonlijke
leven een periode van veel zorgen door
maakte, terwijl zij op het tooneel hard moest
werken en de gezelschappen, waaraan zij ver
bonden was. dikwijls met tegenslagen te kam
pen hadden.
In 1883 vestigde zij zich te Amsterdam en
kreeg zij een engagement bij het bekende
Salon des variétés" onder leiding van Bam
berg en Charlier, later van Kreukniet en Pool
man.
In 1893 werkte zij mede aan de oprichting
van de Nederlandsche^ Tooneelvereeniging,
waarvan zij tevens sociétaire werd. Het werd
een periode van belangrijk werk. Geleidelijk
aan was Esther de Boer—van Rijk een actrice
van het eerste plan in Nederland geworden
die in 1895 de eervolle uitnoodiging kreeg om
naar Berlijn te komen voor het optreden in
het „Neues Schauspielhaus" en die in 1899
onder veel belangstelling haar ziveren tooneel-
jubileum vierde als „Moeder Pierrot" in een
muziekdrama van Wormser, „De verloren
zoon".
Omstreeks dezen tijd begon de voor het Ne
derlandsche tooneelleven zoo vruchtba/e sa
menwerking van Herman Heijermans met de
Nederlandsche Tooneelvereeniging. In Heijer
mans' stukken vond mevrouw de Boervan
Rijk rollen, die haar alle gelegenheid gaven
haar bijzondere talenten ten volle te ont
plooien en die met één slag haar naam als een
der grootste actrices van Nederland vestigden
Kniertj e gestorven
heel Nederland ontroering wekken,
Dat bericht zal zeker in
al komt
het dan ook allerminst' onverwachts. Na
haar operatie in den afgeloopen winter is
zij eigenlijk nooit meer goed geweest en men
moet bewondering hebben voor de ongeloofe
lij ke wilskracht, waarmee zij tot het laatste
toe haar kunst heeft gediend. Angst vervulde
meermalen de artisten, die haar op haar laat
ste tournee omringden wanneer zij mevrouw
de Boer voor de voorstelling zagen. Een oud,
versleten vrouwtje leek zij, nauwelijks in
staat zich op te houden, doodvermoeid
liggend in haar stoel. Zoo lag zij dikwijls,
tot het oogenblik was genaderd, dat zij „op"
moest komen. „Hoe zal het gaan?" vroegen
de artisten dan bezorgd zich af, en telkens
weer waren zij verrast, over de schijnbaar on
verwoestbare vitaliteit van dit kleine, dappere
tot ver buiten onze grenzen, zoodat zij bij tal* i kunstproductie voor
von o-pl^D'pnVipHpvi dev.e rnllcn nnk in het hui-™ a-io.inX
van gelegenheden deze rollen ook in het bui
tenland vertolkte. Het begon in 1898 met de
rol van Esther in „Ghetto".
In 1900 Kniertje".
In 1900 ging voor de eerste maal Heijermans'
„Op hoop van zegen", en voor de eerste maal
bracht Esther de Boervan Rijk haar creatie
van Kniertje, welke tragische figuur altijd on
verbrekelijk aan liaar herinnering verbonden
zal blijven. Kniertje was de rol, die zij het
vaakst gespeeld heeft, Kniertje was de naam
die zij op den duur in den volksmond ging
dragen, „Kniertje—Holland" was het adres,
waaronder de post trouw elke aldus verzonden
voor haar bestemde brief of telegram uit welk
deel van de wereld ook aan haar woning be
zorgde.
In 1909 herdacht zij als „Kniertje" haar
35-jarig tooneel jubileum, nadat zij in 1908 in:
..Op hoop van zegen" en andere bekende stuk
ken van Heijermans in het Hebbeltheater te
Berlijn was opgetreden, en reeds in 1912 speel
de zij de rol van Kniertje voor de 400ste maal.
Inmiddels was zij in 1910 toegetreden tot
het onder directie van Herman Heijermans
zelf gevormde tooneelgezelschap de „Tooneel
vereeniging".
In de volgende jaren vierde zij haar triom-
phen voornamelijk in zijn stukken, in de titel
rol van „De meid", als Eva Bonheur, als Engel
in „Het zevende gebod", in „De opgaande zon",
en vele andere werken van Herman Heijer
mans. Toen Maurits Binger in 1918 met zijn
Hollandia film te Haarlem een poging .^eed
om hier te lande een Nederlandsche film
industrie te vestigen en als eerste experiment
niet minder dan „Op hoop van zegen" wilde
verfilmen, had zij genoeg moed om aan dit
experiment als Kniertje haar medewerking te
verleenen. En toen in 1935 zich in Nederland
een jonge geluidsfilmindustrie had gevestigd
verleende zij wederom als zoodanig haar
medewerking in de verfilming die de regisseur
Benno van „Op hoop van zegen" maakte.
Het is ondoenlijk en onnoodig, nauwkeurig
op te sommen aan welke gezelschappen zij in
de volgende jaren nog verbonden was en in
welke stukken zij optrad. Belangrijk werk
volbracht zij zoowel bij Het Schouwtooneel
onder leiding van Jan Musch en Adriaan van
der Horst als bij het Vereenigd Tooneel. Suc
cessen werden ook haar genrerollen in „Tro-
penadel" en „Suikerfreule" van Henri van
Wermeskerken en onvergetelijk blijft haar
optreden in „De medailles van de £ude
vrouw".
In 1932 nog een eigen ensemble.
Reeds eenige malen in haar langdurige
tooneelloopbaan had zij eigen gezelschappen
gevormd en in 1932 leidden de omstandig
heden opnieuw tot de vorming van een eigen
ensemble, het de Boer-Van Rijk ensemble,
waarmee zij onvermoeid avond aan avond in
alle deelen van het land en vaak ook daarbui
ten, zooals in België, tot in de verste uithoe
ken optrad. Naast reprises van oude stukken,
voornamelijk van Heijermans, zag zij nim
mer ertegen op, telkens weer nieuwe stuk
ken in studie te nemen, waaronder verschei
dene van Nederlandsche auteurs, wat aan
leiding was voor den Bond van Nederland
sche Tooneelschrijvers om haar te benoemen
tot buitengewoon eerelid.
Onder zeer groote belangstelling vierde zij
op 29 Juli 1933 haar tachtigsten verjaardag
en op 25 September van hetzelfde jaar in
den Amsterdamschen Stadsschouwburg haar
60-jarig tooneeljubileum.
De heer J. B. Schuil schrijft ons nog:
vrouwtje, waarin de fakkel opvlamde, zoodra
zij het tooneel betrad.
Dan was er van vermoeidheid en afmatting
niets meer te bespeuren; zij speelde haar rol
met volkomen overgave en met een inten
siteit, die heel haar omgeving telkens weer
met bewondering vervulde. Het was of het
leven haar weer greep zoodra zij het voet
licht zag. Maar als zij na afloop der voor
stelling in haar kleedkamer terugkeerde, was
het, of al haar geestkracht uit haar weg
vloeide, was zij enkel nog het oude, zielige
vrouwtje, dat zich met moeite staande kon
houden.
Hoe mevrouw de Boer-van Rijk dit weken
lang heeft kunnen doorstaan, niemand van
haar naaste omgeving begreep dit. Evenals
eenige jaren geleden Sarah Bernhardt heeft
ook mevrouw de Boer-van Rijk tot 't laatst toe
volgehouden en wanneer het van iemand ge
zegd kan worden, dat zij gewerkt heeft zoo
lang het dag was, dan zeker van deze voor
beeldige, moedige vrouw. Heeft zij niet tot
voor kort met groote geestkracht persoonlijk
nog de repetities geleid voor de voorstellingen
van „Op Hoop van Zegen", waarmee zij haar
afscheidstournee door Nederland dacht te
maken? En dat terwijl zij lichamelijk geheel
en al „op" was, ja zelfs kunstmatig gevoed
moest worden. Zij heeft volgehouden totdat
zij niet meer kon.
Wij kunnen het ons nog moeilijk realisee-
ren, dat wij haar nu nooit meer op de plan
ken zullen zien. Het is mij, of met haar al
die bekende vrouwenfiguren uit Heijermans'
stukken gestorven zijn. Kniertje, Engel,
Esther, Eva Bonheur, zij lééfden door haar
en niemand zal ze ooit meer tot het leven
terug kunnen brengen, zooals zij het deed
Na Louis Bouwmeester heeft niemand op
het tooneel zich in ons land in zoo groote
populariteit mogen verheugen als mevrouw
de Boervan Rijk. Voor een groot deel had
zij die populariteit te danken aan het volks-
eigene van haar kunst. Haar kunst sprak on
middellijk aan, omdat zij zoo zuiver Hol-
landsch was.
Het is zoowel voor mevrouw de Boervan
Rijk als voor ons een geluk geweest, dat zij
midden in den bloeitijd van het realisme heeft
gestaan, want in dit realisme kon zij haar
ongeëvenaarde kunst het best tot ontplooiing
brengen. In de realistische tooneelspeelkunst
heeft nooit iemand in ons land mevrouw de
Boer overtroffen. In haar genre was zij vol
maakt.
Figuren als Kniertje, Esther, Eva Bonheur,
de Meid, zij werden dank zij mevrouw de
Boer evenals beroemde schilderijen „natio
naal bezit". Haar realistische tooneelspeelkunst
was verwant aan de kunst van onze groote
schilders uit de zeventiende eeuw en zij werd
daarom vooral in ons land zoo oprecht be
wonderd.
Men hoorde dikwijls zeggen, dat het genre
van mevrouw de Boer beperkt was. Wij ge
ven dat toe, maar welk een verscheidenheid
was er toch ook in dit genre. Denk u Kniertje
uit Op Hoop van Zegen naast Engel uit Het
Zevende Gebod, de „meid" naast de groot
moeder in Bloeimaand. Eva Bonheur naast de
oude werkster in De Medailles van een Oude
Vrouw, Esther uit Ghetto naast vrouw Hilse
in De Weverswaren zij allen niet geheel
verschillend, doch in uitbeelding gelijke
lijk af en compleet? Mevrouwde Boer gaf haar
innige kunst steeds met de meest denkbare
zuiverheid.
Ik herinner mij van mevrouw De Boer een
rol, waarin zij misschien niet langer dan tien
minuten „op" was en waarin zij maar een en
kel woord sprak en toch een indruk op mij
maakte, die voor altijd onuitwischbaar zal
blijven. Ik bedoel die van de oude vrouw Hilse
in Hauptmann's „De Wevers". Heel een avond
was het tooneel vol geweest van rumoerig
stemmengeluid en drukke actie. In deze
„Symphonie van den honger" was ons drie
bedrijven lang de ellende van het proletariaat
op de meest rauwe wijze vertoond. Toen op
eens stond daar in die wereld van opstandig-
Contrasten op de Frans Hals^tentoonstelliiig
heid het kleine figuurtje van mevrouw de Boer
als het zachte, blinde en doove vrouwtje van
Hilse, den ouden geloovigen- werkman, die
aan zijn weefgetouw blijft, ook als de schoten
der soldaten buiten klinken.
Zij weet niet wat er buiten voorvalt, ziet
en hoort niet het rumoer om haar heen, voelt
alleen intuitief, dat er iets vreeselijks in haar
huis gebeurt. Zooals mevrouw De Boer dat
tooneel speelde, was het van een zoo ont
roerende innigheid, zoo wonderlijk teer, zoo
aanbiddelijk, dat men alles, zelfs het grootsche
spel van Louis Bouwmeester als de oude
Hilse er door vergat. Het was een menschen-
ziel, die daar geheel voor ons open lag en
dat allerhoogste in de kungt bereikte zij met
Een fontein in Parijs. Door
J. Michiels van Kessenich
De Amsterdamsche studenten hebben, naar
men weet, dezen zomer als ornament hunner
lustrumfeesten, een tentoonstelling van mo
derne Hollandsche kunst in het Gemeentelijk
Museum mogen inrichten. Die expositie is nog
tot a.s. Zondag te bezichtigen. Een uitvoerige
bespreking ervan, die eenigszins terecht voor
mosterd na den maaltijd zou kunnen worden
aangezien, ligt niet in onze bedoeling. Maar
een paar aanteekeningen er over kunnen nog
van nut zijn, ook al zag men die verzameling
niet. noch zou men kans zien daarvoor dezer
dagen nog de gelegenheid te vinden.
Zij die onder de stu-
deerende jeugd op zich
namen deze collectie
bijeen te brengen, wil
den getuigenis afleg
gen van wat er nu
eigenlijk in de huidige
van belang, waar te nemen in welke richting
reeds thans hun sympathieën geleid zijn. Ge
heel compleet kon deze tentoonstelling ons
daarover niet inlichten: blijkbaar zijn er ar
tisten geweest die aan de uitnoodiging tot
medewerking geen gevolg hebben gegeven.
Maar desondanks zijn, uit het ten slotte bij
eengebrachte, wel enkele conclusies te
trekken.
Als algemeenheid zou men dan kunnen op
merken dat in dezen kring een belangstelling-
voor plastiek blijkt te bestaan, die betrekke
lijk ongewoon en voor de beeldhouwkunst
verheugend is. Op 75 schilderijen volgen 25
beeldhouwwerken; een verhouding die men
op de gebruikelijke exposities anders gewend
is. Daarbij komt een zekere voorliefde voor
die kunstenaars, welke schilder- en beeld
houwkunst beide beoefenen. (Raedecker en
Wiegersma en vele teekeningen der enkel
beeldhouwers) en een andere, wellicht toe
vallige voorkeur voor wie als autodidact ge
boekt kon worden of van wie, in de inleiden
de nootjes van den catalogus, beweerd wordt
dat zij „zelfstandig hun stijl vormden". Ik
vrees dat bij het vormen dezer laatste opinie
een zeker tekort aan kennis van den histori-
schen samenhang der verschillende figuren
■de intellectueele jeugd
aanvaardbaar is en
haar genegenheid ge
wonnen heeft.
Meer niet en anders
niets. Zij verklaarden
verstandiglijk zich zelf
onbevoegd om over de
vraag of 'n kunstwerk
knap of technisch
goed was een oordeel
uit te spreken, doch
wilden slechts hun
voorkeur toonen. Op
zichzelf een aardig ex
periment waaimit, ook
voor wie buiten de stu
dentenwereld staat,
wellicht een interes
sante vingerwijzing te
distilleeren valt. Want
het gaat niet geheel
op. te zeggen dat nu
morgen wel een ver-
eeniging van slagers
of bankbedienden een
of ander feest met een
soortgelijke tentoon
stelling kan gaan op
luisteren: laten wij
hopen dat de studen-
ten-van-vandaag mor
gen de lieden zullen
zijn die in.'t gebruik der
geestelijke goederen
van ons volk den toon
aangeven. Het is dus
Judy Michiels van Kessenich: Fontein in Parijs.
wel doorschemert, maar dat doet er per slot
van zaken minder toe. Hoofdzaak blijft het
verheugende feit dat er bij de jonge intellec-
tueelen voor de jonge kunst een belangstel
ling blijkt te bestaan, die men wel eens hoort
ontkennen, als zijnde geheel verdrongen door
een andere, die geheel op de wonderen der
techniek is ingesteld. Ook de breede basi:
waarop deze formatoren hun kabinetten heb
ben opgetrokken is opmerkelijk en voor ons
ouderen tegelijkertijd verrassend. Want zoo
wij bijvoorbeeld gemeend hadden hier artis
ten als Pyke Koch en Willink zeker te zullen
aantreffen, blijkt dat een vergissing, terwijl
de aanwezigheid van anderen ons prettig
verrast. Doch dat kan alles ook toevallig zijn
en wij willen ons er niet verder in verdiepen.
Van een aantal artisten ziet men, ook in
Amsterdam, zelden groepen werk. Daarom is
het van belang hier zulke aan te^treffen van
Edgar Fernhout, Charley Toorop's zoon. van
den Deurne'schen dokter Hendrik Wiegersma,
van John Raedecker en van Joep Nicolas, den
glazenier.
Voor mij was geheel nieuw het werk eener
schilderes die in onze huurt moet wonen,
doch wier naam zelfs mij slechts vagelijk uit
persberichten was bijgebleven. Ik bedoel Judy
Michiels van Kessenich, van wie wij hierbij
een werk reproduceeren, dat ter tentoonstel
ling is opgehangen.
Het werk dezer artiste heeft ongetwijfeld
qualiteiten en is tevens een goed staal van
dien internationalen invloed, die men bij veel
Hollandsche jongeren van heden aantreft
Nu is dat bij een schilderes die in München,
Weenen en Parijs studeerde niet zoo verwon
derlijk, eigenaardiger is echter dat bij haar
het Münchensch-Weensche element veel ster
ker spreekt dan het modern-Fransche, zoodat
bijvoorbeeld een stilleven van visschen, dat
aan de cubisten Picasso en Bracque doet den
ken, in de kleur daarvan een Zuid-Duitsche
vertaling lijkt te zijn. In de Fontein te Parijs
die wij vandaag reproduceeren, zit de lichte
blijheid van een Dondu-wals; de techniek
van de olieverfschilderij is licht en luchtig als
van een aquarel en de lichten van lantaarns
en vensters staan vol charme in den stillen
zomernacht. Er is in dit werk een moderne
romantiek, die het doet aansluiten bii het
werk van Kelder en Wiegersma en waarvan
men, bij het nog wat steviger worden van den
ondergrond, naar het mij voorkomt nog veel
schoons verwachten kan.
Wij weten niet in hoeverre het deze Euro-
peesch-gezinde en veelbereisde schilderes ge-
hikken za1 het Hollandsch element eenlr
solide doorwroente* factuur aan de vele char
mes van haar werk toe te voegen, maar
mocht haar dit ook een te bereiken wensch
iwr - -a? °°k voor H°llandsche kunst
Judy Michiels van Kessenich een waardeer
bare aanwinst blijken. aiueer
Deze eerste kennismaking was ons even
verrassend aangenaam als sommige schilde-
van ^oeP Nicolas (Damesportret uit
t?,l,eno?,aecieckerD (De Ctown enTt Bioem-
stuk). Otto van Rees en Charles Eyk vielen
my hier als schilders tegen; de jonge Fern-
hout daarentegen bleek zeer de moeite waard
Veel biografische notities in den catalogus
zyn voor verbetering vatbaar, al is hun bë
knoptheid te prijzen.
J. H. DE BOIS.
de zuiverste en schijnbaar eenvoudigste mid
delen.
Was het ook niet door diezelfde Innige, diep
menschelijke en waarachtige kunst, dat zij
ontroerde, wanneer zij als Kniertje in Op
Hoop van Zegen wezenloos daar neerzat met
het pannetje in haar handen. Het leek dan
bijna geen spel meer; wij beleefden de
grootste smart als werkelijkheid.
Op deze momenten was mevrouw De Boer
mij het liefst, dan gaf zij iets, dat geen ander
actrice in ons land vermocht te geven. Zoo
herinner ik mij haar ook in „Bloeimaand" en
De Medailles van de Oude Vrouw, in welk
laatste stuk zij het moederlijk gevoel van
dat toch kinderlooze vrouwtje zoo diep ont
roerend en tegelijk met zoo'n milden humor
wist te geven.
Maar groote tegenstelling wie kon op
het tooneel zoo fel haten als zij? De zelfde
oogen, die ons tot schreien toe konden ont
roeren door hun innige warmte en vrouwelijke
zachtheid, stootten op een ander oogenblik af
door koude onverschilligheid, felle wangunst
of priemende haat. En haar stem klonk dan
rauw, snijdend, giftig en fel. Naast vrouwen
van aanbiddelijke zachtheid heeft zij figuren
gegeven van bijna onmenschelijke hardheid
zoodat men als Dr. J. L. Walch eens heef;
geschreven bijna onuitwischbare antipathie
tegen haar zou krijgen. „In de Meid" zoo
zei eens mevrouw Van der Horst—van der Lugt
Melsert, die jaren lang in dit stuk met haai}
samen had gespeeld „haatte ik mevrouw de
Boer met innige haat!"
Wanneer men dan bedenkt, hoe totaal ver
schillend, ja aan elkaar tegenovergesteld al
die vrouwen waren en hoe volmaakt deze fi
guren tot in de kleinste details zoowel in
mimiek, gebaren, bewegen en stem allen wer
den uitgebeeld, dan gevoelt men eerst, welke
opperste kunst mevrouw de Boer ons in haar
rijk en lang leven heeft geschonken en wat
Nederland met het sterven van deze actrice
heeft verloren. Ik, die haar zoo vele, vele ma
len heb zien spelen, ondervind dit heengaan
als het verlies van een familielid, dat ik zeer
lief heb gehad.
Slachtoffers van vergiftige
paddenstoelen.
Hoewel zij niet voldoende kennis van pad
denstoelen hadden, is een 45-jarige dame 'e
Utrecht met haar dochter en den verlooide
van deze, den student H„ paddenstoelen gaan
zoeken. Weer thuis gekomen heeft men daar-
van een gerecht bereid, waarvan alle drie
hebben gegeten. Reeds na korten tijd voelden
zij zich onwel worden en traden brakingsver-
schijnselen op, die op vergiftiging wezen. De
moeder is na een dag overleden, terwijl de
toestand van den heer H. gisteravond
zeer critiek was. Voor de dochter bestond geen
direct levensgevaar meer.
Toezicht op hoeken, welke
kinderen lezen.
Nieuwe verordening te Bussum.
De gemeenteraad van Bussum heeft een
verordening aangenomen, waardoor houders
van leeszalen en uitleenbibliotheken voortaan
geen boeken meer mogen verstrekken aan
kinderen beneden 18 jaar, indien dezen nW
in het bezit zijn van een toestemmend schrij
ven der ouders.
Deze verordening is bedoeld als een waar
schuwing voor de ouders, de gemeen
wenscht evenwel niet als censor op te tred^