BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Aan allen! D* Het weer is de laatste dagen heel mooi en ik hoop dat jullie, na schooltijd, er volop van geniet. Maar dat doen de meesten van jullie wel. Sommigen hebben mij door hun spel totaal vergeten. Ik hoop echter dat ze de vol gende week aan mij willen denken. En nu begin ik vlug aan de briefjes. Vanavond wacht nog ander nuttig werk, dat m'n tijd geheel in beslag neemt. Beste ANNIE. Wil je zoo graag Goud muiltje als schuilnaam aannemen? Ik vind het best hoor. Den naam vind ik zelfs heel mooi en onder m'n rubriekërtjes heb ik mo menteel nog geen Goudmuiltje. De volgende week komt je briefje dus onder den naam Goudmuiltje in de rubriek. Ben je pas elf jaar en zit je reeds in de zevende klas? Meis jelief dat is flink. Je doet zeker goed je best en bent nog nimmer blijven zitten wel? Waar ga je op school en hoe heet je onder wijzer? Heb je nog meer broertjes of zusjes, hoe heeten zij? Vertel me alles maar in je volgend briefje. Dag Annie. Beste KLEINE ZUS. Waar zit je toch kleine pop? De geheele week heb ik je niet gezien. Prettig voor je dat het weer zoo goed ls. Je kunt je nu fijn buiten vermaken. Het beste hoor. Dag Kleine Zus. Lief ROZEKNOPJE. Zoo. heb je zooveel huiswerk mede gekregen? Dan er maar goed je best op doen en zorgen dat je je aardrijks kunde en geschiedenis terdege leert. Prettig dat je zus je een beetje helpt en alles wil overhooren. Als je weer eens wat tijd over hebt. krijg ik zeker wel weer een teekening? Het beste hoor en veel succes met je huis werk. Dag Rozeknopje. Beste VERONIKA. Wat was dat een bof zeg 1.1. Donderdag. Mooier weer was voor een extra vacantiedag niet denkbaar. Ik ben heel zoet naar school gegaan en heb 's middags, omdat andere kinderen vrij hadden, een heel mooi verhaal verteld, waarin verschillende grappige momenten voorkwamen. Met een jas of mantel aan. zaten al m'n leerlingen in een grooten kring in het zonnetje op de speelplaats. Ze vonden het fijn en ik niet minder. Zie ik je de volgende week weer? Best TEEKENAARSTERTJE. Meisje, ik dank je hartelijk voor je teekening. Als het weer niet zoo mooi was. zou ik door je teeke ning heusch in een Kerststemming geraken. Je werkt keurig. Heb Je veel genoegen in Vogelenzang gehad. De bossohen zijn nu ze ker wel heel mooi met de diverse herfsttin ten? Wil je je moeder m'n groeten terug doen? M'n dank voor Je sommen. Je bent verder, dan toen je met rekenen begon. Dag Teekenaarstertj e. Lief KRULLEKOPJE. Jij bent ook al een bofstertje met een extra vacantiedag met pracht weer. He,b je Woensdagmiddag weer fijn gefietst? Ja. zoolang het weer goed blijft, kan je nog genieten en moet je de gelegenheid maar waar nemen. Afrikanen zijn tamelijk sterke bloemen, je kunt er dus nog pleizier van hebben. Zit Lorre te pitten en trekt hij zich van niets iets aan? Zeg, stel je voor dat hij zich met je spel ging be moeien? 'k Geloof dat je vreemd zou op kijken en verschrikt je moeder zou roepen Het beste hoor en nog veel pleizier met je fiets en je spel. Dag Krullekopje. Lief BÓODSCHAPSTERTJE. Deze week heb je me niet gezien en had ik ook geen gelegenheid 's avonds even aan te komen. Drie avonden ben i.k bezet geweest met een Bazar. Vanavond ben ik geïnviteerd mede uit te gaan. Misschien kom ik morgen even aan, maar dat is nog niet zeker. Hoe gaat het op de beurs? Is je knikkerdoos al ge reed? Als ik kom, mag ik zeker wel zien hoe ver de doos gevorderd is. M'n groeten aan je ouders en zus tot ziens. Dag Boodschap- stertj e Lief SPARRETJE. Hoe gaat het thuis? 'k Hoop dat jij niet ziek geworden bent en van het mooie weer kunt genieten. Het is de laatste dagen echt mooi en heerlijk in het zonnetje. Misschien kom ik even overwaaien, maar zeker is het niet. Wil je je ouders m'n groeten overbrengen? Dag Sparretje. Best CROCUS JE. Gelukkig voor je be hoort de behandeling van je keel al weer tot het verleden. Het weer is goed en je moet maar veel van het zonnetje profiteeren. Li- zetha en Geertje laat je maar met je mede genieten. Geertje slaapt natuurlijk als een roos na een rijpartij in de buitenlucht. Wil je Lizetha m'n groeten doen? Het beste met je. Dag Crocusje. Lief ZONDAGSKIND. Zoo heb je aardige zaken op de knikkerbeurs gemaakt? Dat is fijn. Het zal er dunkt me, momenteel rusti ger zaken doen zijn. dan op de geldbeurs in Amsterdam. Daar is het de laatste weken al lesbehalve rustig. Lorrie ls door je ouders, zuster en je zelf echt verwend geworden. Maar dat mag wel voor een keertje. Wil je allen thuis m'n groeten terug doen? Dag Zondagskind. Lief HANDWERKSTERTJE. Als ik van daag (Donderdag) op school door je moeder weer niet zoo echt verwend was geworden en ik je niet in levende lijve voor me gezien had, zou ik vragen: „Zoo meisje, leef je nog?" Je hebt me eenige weken vergeten zeg. Maar zand er over. Ik hoop dat je me nu voor- loopig niet meer vergeet. Is je mantel al klaar? 'k Geloof dat Jo kan tooveren. Jij hebt geen hoed gekregen, wel neen, dat denk je maar. Je moeder heeft den hoed voor mij gekocht. Een mantel en een hoed dat is veel te veel tegelijk. De hoed is voor mij en je laat hem maar zoo spoedig mogelijk bren gen. Zoo niet. dan kom ik hem halen. Wees maar op je hoede. Dag Handwerkstertje. Best ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Dat is moppig zeg. Een heele week schoolvacan- tie en niet te weten waarom. Wil ik je het eens zeggen? Je hebt vrij gekregen om aan het geheim te werken en nu hooo ik dat je de gelegenheid goed benut hebt. Je hebt een groot werk op je genomen. Het zou heel pret tig zijn, als het op tijd af was. Wat heb je met je zus en neefjes fijn gespeeld. Jan's vertrek zal je spijten. Toch wel gemakkelijk zoo'n broertie dat maar even komt. en waar je niet. alt.«d on moet nawen. T-Tet hliift zoo steeds aardig en prettig. Tot ziens. Dag Zus- j esbeschermstertj e Veel groeten van MEJ. E. VULBRIEF. DE ZWARTE DAMSTEEN Chris speelde valsch, maar door een angstige droom kwam hij tot inkeer. „Tik" deed een witte steen op het dam bord en hij sprong over een zwarten. „Tik- tik" deed een zwarte. Hij maakte een hoek en versloeg twee witte tegenstanders. „Sufferd" fluisterde Bob tusschen z'n tan den tegen zichzelf. „Goed, dat je 't zelf zegt!" zei Chris. En toen was 't een heelen tijd doodstil in den tuin. Op een gezellig plekje onder den beuk, waar de middagzon zoo vroolijk doorheen speelde, zaten de beide jongens met groote inspanning te dammen. Ze waren er in één woord dol op en iederen dag, zoodra ze uit school thuis kwamen, kwam direct het dam bord voor den dag en dan hoorde je jongens niet meer, totdat 't etenstijd was en moeder hen kwam roepen. ,,'n Reuze-idee, dat dambord!" zei Moeder tegen Vader. ..Ja, dat wist ik wel!" Toen de vacantie op haar eind liep en de jongens zich, eerlijk gezegd een beetje begon nen te vervelen, was Vader op een goeden dag thuisgekomen met een geheimzinnig pak on der den arm. „Wat hebt u daar, Vader? vroeg Bob nieuwsgierig. „Een wekker, omdat jullie den laatsten tijd zoo slaperig bent.!" „Hè nee! Een vierkante wekker, dat kan niet!" riep Chris. „Nu, een bliksemafleider dan," zei Vader, „om ruzietjes te voorkomen!" Want ik hoor van moeder.... „Hij begint altijd," zei Bob. „Pff, jij plaagt altijd!" zei Chris. „Zien jullie wel, dat een bliksemafleider hoog noodig is; Nu dan...." en Vader had met een gewichtig gezicht het dambord uit gepakt. Er was een gejubel opgestegen en sinds dien dag waren er geen braver en eens gezinder jongens dan Bob en Chris. Al heel gauw bleek, dat ze ongeveer tegen elkander opgewassen warennu eens won B'ob een partijtje en dan weer Chris. En voor al deze laatste was daar erg trotsch op, omdat hij anderhalf jaar jonger was dan zijn broer. Eii nu vandaag was 't eerst recht een be langrijke partij, want Vader had een reep uit geloofd voor den winnaar, den volgenden morgen uit te betalen. Drie spelletjes zouden worden gespeeld en wie er twee won.... nu, je begrijpt nu zeker wel, waarom 't zoo stil was in den tuin! Chris hield z'n adem in en keek gespannen naar Bob's oogenzou hij z'n kans om te slaan laten voorbijgaan? Ja hoor, Bob keek heel naar een anderen hoek. „Ha! Geblazen!" riep Chris. „Hè!" zei Bob verdrietig. Hij lette soms niet op en deed dan opeens domme dingen. Chris z'n hart klopte sneller. De eerste partij had Bob gewonnen,_de tweede hij. Dit was de derde, 't Leek of hij nu een ietsje sterker stond.... ja, ja. Snel zwierven z'n oogen over 't bord. Als hij eensmiauw bom! De beide jon gens gaven een kreet van schrik, want daar stond Mina de oude poes opeens midden in de spannende partij. „Weg jij!" gilde Bob. „Sst" zei Chris „voorzichtig". En hij tilde de poes kalm op en zette haar op den grond. Bob stampvoette van kwaadheid. .Alles bedorven!" pruttelde hij. „Och welnee," zei Chris: „We weten nog wel ongeveer hoe 't stond." En voorzichtig schoven ze de steenen weer recht. „Stond het zoo?" „Van die eene zwarte weet ik 't niet pre cies", zei Bob. „En jij?" Chris zweeg even. Hij wist het wél. Die steen had erg gevaarlijk gestaan, hij was zelfs niet meer te redden geweest, maar hij was nu een plaats verschoven en stond vei lig. Even aarzelde Chris. Hij kreeg een wee gevoel in z'n maagstreek, maar dan zei hij: „Ja. zoo was het". „Ik moet," zei Bob. En vijf minuten later had Chris de partij gewonnen. Maar hij was er niet blij om! Chris lag in bed, maar hij kon den slaap niet vatten. Voortdurend zag hij maar dien zwarten damsteen voor zich. Hij zag 't heele spel. ook het plaatsje waar de steen had moe ten staan en probeerde uit te knobbelen, hoe het spel geloopen zou zijn, als hij niet valsch gedaan had. „Misschien had je dan tóch gewonnen," zei een zachte stem vlak bij z'n oor. „Ja, misschien." peinsde Chris. „Nu dan weet je niet eens zeker, of je wel oneerlijk hebt gedaan." „Heelemaal eerlijk was het niet," zei Chris. ..Nu ja," zei de stem weer, „maar 't is nu eenmaal zoo geloopen. En dan had Bob ook maar beter op moeten letten!" Chris keek eens goed rond, wie daar jjraatte. Ja. natuur lijk, hij stond op het dambord en 't was de zwarte steen zelf. die dat allemaal zei. „Weet je wat?" zei Chris, „laten we het spelletje nog eens heelemaal overdoen. ,3est," zei de steen. En hij holde op een paar grappige dunne beentjes weg om Bob te halen. Maar die keek boos. „Partij overdoen?" bromde hij, „goed. maar dan ga jij eraan, mannetje!" En hij haalde een witte steen uit zijn zak en die begon te groeien.... te groeiennet zoolang, tot hij een eind bo ven Chris uitstak. En toen duwde Bob ertegen en Mina de poes duwde mee! De steen be gon te rollen, en „Pas op Chris!" gilde een schelle stem. 't Was de zwarte steen, die hem gewaarschuwd had. En gelukkig Chris kon nog net opzij springen, anders had hij er finaal onder ge legen. En toen stonden ze opeens boven op een hoogen berg. Chris en zijn vriend, de zwarte steen. „Kijk," fluisterde de steen en hij wees naar beneden. Daar stonden Bob en Mina met den rug naar hen toe. „Nu is 't onze beurt." zei de steen. „Geef me een zetje, dan ga ik Bob verpletteren! Zoo plat als een dubbeltje! Eigen schuld, had hij maar beter op moeten letten!" „Heelemaal eerlijk is 't niet," aarzelde Chris. Maar voor hij nog een beslissing had kunnen nemen, was de steen al in duizeling' wekkende vaart den berg afgerold! Chris z'n adem stokte. Het angstzweet brak hem uit. Straks, o straks was de steen be neden en dan was 't ongeluk gebeurd! En die Bob, die maar niets zag! Morsdood, zou hij zijn, zoo plat als een dubbeltje, en dat alles was zijn schuld! O nee, dat niet, dat niet! Chris wilde schreeuwen, maar hij kon nietslechts een dof gekreun kwam over zijn lippen. En door dat kreunenwerd hij wakker. Doodsbang keek hij om zich heen. In 't le dikant naast hem lag Bob rustig te slapen! Nooit had Cris zich zóó opgelucht gevoeld. Hij zuchtte eens diep. Maar tegelijkertijd voelde hij, dat hij geen oogenblik langer kon uithouden met dien leelijken streek op zijn geweten. „Bob!" fluisterde Chris, en nog eens. „Toe Bob, luister even!" En toen Bob wakker was geworden vertelde hij hem alles. Maar Bob was een echte goeierd. Hij pakte Chris bij z'n kuif en zei: „Zul je nooit meer valsch spelen?" „Nooit, nooit!" beloofde Chris. „Goed, dan doen we morgen alles nog eens over. En ik vertel 't aan niemand. Goed?" „Fijn," zei Chris. Hij was 1102: nooit zóó heerlijk ingeslapen als na die bekentenis. R. DE RUYTER-v. d. FEER. JAN WAAGHALS. door W. B.—Z. Zeg, ken je Jantje Waaghals neit? Hij gaf zijn ouders veel verdriet. Die jongen waagt zijn hals dat '3 waar Hij lacht om allerlei gevaar. Nu zag hij weer een ladder staan. Hij moest ermee naar boven gaan. En wie hem daar 700 klimmen ziet, Roept. Domme Jan, doe dat nu niet. Jan luistert nooit naar goeden raad. Zoo min in huis als op de straat. Hij is een pocher bovendien, Dat zal ik je gauw laten zien. Ha! roept hij: wie doet mij dit na? 'k Sta bovenop hiep, hiep, hoera. Toen sloeg de ladder eensklaps neer Ons Jantje deed zich vreeslijk zeer. Nu ligt Jan in een ziekenhuis En zucht vaak: „Ach, was ik maar thuis. Maar strakjes Moes, dan kom ik weer, En 'k ben nooit Jantje Waaghals meer." KUKELEKU! door W. B.—Z. Kukeleku! Kukeleku! Jongens kom ,vlug opstaan nu. Zeven sloeg zoo juist de klok. Alle kippen zijn van stok. Kukeleku! Kukeleku! Jongens, vlug nu aan 't ontbijt, 't Slaat acht uur, dus is het tijd, Kukeleku! Kukeleku! Kukeleku! Kukeleku! 'k Hoor dat daar de schoolbel luidt, Je weet best, wat dat beduidt. Kukeleku! Kukeleku! Kukeleku! Kukeleku! 'k Wil niet langer roepen nu. Wie te laat komt, krijgt vast straf. Ik spring van mijn paaltje al. DIE SLIMME ROBINSON CRUSOE! Hoe hij van een plank vol gaten een mooie tafel maakte. Natuurlijk hebben jullie allemaal weieens gehoord van Robinson Crusoë, den beroem den knutselaar, die, toen hij alleen op een onbewoond eiland terecht was gekomen, het zich daar toch nog gezellig wist te maken. En dubbel gezellig werd het leven van Ro binson, toen hij een kameraad vond in Vrij dag, den inboorling. Je kent dus de geschiedenis maaréén gedeelte van Robinson's herinneringen heb je misschien nog nooit gelezen. En dit ge deelte is juist zoo hijzonder interessant, om dat het beschrijft, hoe Robinson met zijn be kende vindingrijkheid gebruik wist te maken van een voorwerp, dat ieder ander stellig als nutteloos zou hebben weggegooid. Luister maar: Op den morgen van den dertigsten dag, dat Vrijdag bij mij was, was de wind gaan liggen. Ik begaf mij toen naar het strand om eens te kijken, of daar misschien ook voorwerpen van schepen waren aangespoeld, die ik voor mijn huishouding zou kunnen ge bruiken. Ik zocht en zocht, maar vond niets bruikbaars. Het eenige dat ik tenslotte ont dekte, was een stuk hout vol gaten. Nu had ik al vaak gedacht, dat een vierkante tafel ons in onze hut best te pas zou komen en ik be gon erover 11a te denken, hoe ik van dit stuk hout een tafel zou kunnen maken. Ik vroeg Vrijdag om raad, maar hij kon met geen mogelijkheid op 'n idee komen. Wel wees hij erop, dat in ieder geval die gaten verdwijnen moesten, want verbeeld je eens, dat al onze kleine voorwerpjes, die wij op de tafel legden, door die gaten verdwenen! Nu, dit begreep ik zelf ook wel, en dus ging ik opnieuw aan 't piekeren. Toen ik een uurtje nagedacht had; begreep ik, hoe het moest. Ik maakte de tafel in orde en Vrijdag was er gewoonweg verrukt over! Tot zoover Robinson's dagboek. En op het plaatje zie je den genialen zeeman en zijn vriend met het stuk hout en daaronder de tafel, die hij tenslotte maakte. De geschaduwde stukken op de teekening geven het hout aan, «dat hij 'wegzaagde, de witte gedeelten het bruikbare hout. De let ters A B C D geven de vier hoeken van de tafel aan, als zij af is. Als je de omtrekken van de beide witte stukken natrekt, op een velletje papier en uitknipt, dan zie je, dat ze precies in elkaar passen. Het stuk E past precies onder het stuk F. Was dat niet slim bedacht van Robinson? Probeer nu eens, of je vriendjes ook zoo knap zijn en geef ze dit moeilijke probleem eens op te lossen, natuurlijk zonder dat je hun de laatste teekening laat zien. Ik wed, dat ze 't niet klaarspelen! DE MAHARADJE IN DE TRAM. 't Is echt gebeurd. In een der grootste, prachtigste hotels van de wereldstad Londen logeerde een poosje geleden eens een echte Maharadja. Je weet wel, zoo'n Indisch vorst, die in zijn vader land misschien wel honderd prachtige pa leizen met sprookjesachtige tuinen, misschien wel over de duizend bedienden bezit en die nu letterlijk alles koopen wat hij maar wil. Nu, de Londenaars hadden natuurlijk in de krant gelezen, dat de Maharadja in hun midden vertoefde en ze hadden erover ge praat en hem in stilte benijd. Ook te Londen leefde de vorst als een ech te MaharadjaMet een heele stoet bedienden om zich heen, die vlogen op zijn wenken, met een stuk of wat auto's, die steeds voor hem klaar stonden enz. enz. Maar op een goeden dag begon dit de Ma haradja te vervelen. Hij wilde eens in z'n eentje Londen bekijken en dan zonder dat. hij de menschen ieder oogenblik hoorde roe pen of fluisteren: „Kijk daar heb je de Ma haradja!" Daarom stond hij heel vroeg op, trok eei» heel gewoon pak aam en ging in een tram zitten. Niemand wist dat hij de Maharadja was en dat vond hij juist reuzefijn! Een poosje zat de vorst echt vergenoegd om zich heen te kijken en te genieten van de mooie Londensche straten en gebouwen, die hij nog nooit zoo uit een tram gezien had. Maar toen kwam de conducteur het geld voor de rit ophalen en de Maharadja had geen cent, of liever gezegd geen pgfenny op zak! Goede raad was duur. Natuurlijk vertelde hij direct aan den conducteur, dat hii de Ma haradja van Indrapoera was. Maar de conducteur zei: „Je kunt mij wel meer ver tellen, ik geloof er niets van! Betaal maar vlug!" Nu de Maharadja kon letterlijk alles, maar een paar pennys betalendat niet» m praatte als Brugman, maar te vergeefs de tram stond door al dat gepraat zoo iaSe stil, dat de menschen boos werden. De eene moest vlug naar z'n werk, een tweede wildp niet te laat komen voor het eten, een derde vul maar in! Kortom, een paar stonden cm en wilden den armen, rijken Maharadja met geweld de tram uitduwen. Toen kreeg een werkman die ook In de tram zat, medelijden. Hij zei: ,Laat- dien man maar zitten, ik betaal z'n kaartje wel." Toen was de Maharadja de zielige stumperd en de werkman de meneer, voor wien de conduc. teur beleefd aan z'n pet tikte (want hij gaf bovendien nog een fooitje.) Ja, 't kan raar loopen in de wereld! Je be* grijpt dat de Maharadja blij en dankbaar was. Hij begon met zich keurig netjes aan zijn weldoener voor te stellen: „Ik ben de Maharadja van Indrapoera „Ja, ja," zei de werkman, die dacht dat hei een grap was, „en ik ben de koning van België". Nu, dat vond de Maharadja aardig. De ko ning van België zat dus ook als een gewoon mensch in de Londensche tram, net als hij, Maar Zijne Majesteit was niet zoo dom ge- weest, z'n portemonnaie te vergeten. DOOLHOF. Zie je den ingang van dezen doolhof? Pro beer dan eens met een potlood gewapend'!of je,een weg kunt vinden, om ér ook weer uit ai te komen. e eene tentoonstelling is hier te Haarlem nog niet gesloten of er is al weer een andere geopend, De Frans Halstentoonstelling duurt im mers nog tot het einde dezer maand en de vorige week is geopend de gastentoonstelling Deze laatste houdt men ter herdenking van het feit, dat we een eeuw gas hebben. Eerst echter alleen maar ter verlichting, later ook ter verwarming. Wat is er een ontzettend ver schil in de verlichting zoowel in huis als op straat tusschen den tijd waarin Frans Hals leefde en laat ik nog maar niet zeg gen en onzen tijd: den tijd van het elec- trisch licht maar den tijd van de gasver lichting. In de dagen dat Frans Hals hier zijn nu zoo zeer bewonderde doeken schilderde, had men geen straatverlichting. Het was nog in den tijd van 't poortsluiten en als die gesloten was, wel, dan was 't al gauw te don ker om als fatsoenlijk mensch op straat 01 liever buitenshuis te verblijven. Wie toen in donker op den weg was had in den regel niet veel goeds in den zin. Wie toch voor zaken zich naar buiten moest begeven, nam een lantaarn een kaarslantaarn mede. Soms ook, als 't een deftig inwoner der stad was, was hij vergezeld van een dienaar, die een fakkel droeg. Hiervan bediende zich ook oe nachtwacht op zijn ronde. Eerst in de laat ste helft der 17e eeuw is er sprake van straatlantaarns, als Jan v. d. Heyden, de zelfde, die ook de slangbrandspuit heeft uit gevonden, het gemeentebestuur van Amster dam in overweging geeft op kleine afstan den van elkaar aan de huizen lantaarns op te hangen en hier en daar op houten pjujjj op te richten. In deze lantaarns brandden geen kaarsen maar raapolie petroleum kende men nog niet. Dit was in 1663. Van ai dien tijd tot het jaar 1837 hebben onze voor ouders zich beholpen met deze soort van straatverlichting. En ze zouden het misscwe nog langer hebben moeten doen, als niet 1782 de gebroeders Montgolfier de weren hadden verbaasd met hun luchtballen, m« door middel van verwarmde lucht de hoogi inging. Vooral op aanraden van den hem»» van Aremberg, die een beschermer was va de hoogeschool te Leuven, werd nu ijven® gezocht naar een goedkoope drijfkracht voor deze luchtballons, die lichter was dan ge* wone dampkringslucht. Na tallooze Prt* gelukte het een der professoren aan die noo* geschool, Johannes Petrus Minckelers. gwf ren te Maastricht 2 Dec. 1748, deze ww* kracht te vinden. 1 October 1783 gelukte hem uit kolengruis heel veel „lucht" te oer den, die voor het doel geschikt was. Ahnc Iers maakte ook gebruik van de branooaa heid van 't gas en sedert 1785 verlicht hij op herdenkingsdagen zijn collegezaal m In 1792 komt de Engelschman Wflliahi M doch en in 1T99 de Franschman Philippe bon met de ontdekking van steenkolen» als lichtbron te gebruiken, zoodat aan 1u Nederlander Minckelers de eer toekomi eerste uitvinder van het lichtgas te zijn. in Maastricht komt kan daar een geaeniw ken van hem bewonderen, dat men m J 1904 aldaar heeft opgericht. Meen nu n. - dat in 1837 dadelijk de heele stad met verlicht is geworden. Zeker maar een ws klein gedeelte, want in 1846 zijn er nog maf 124 lantaarns en in 1855 wordt eerst het plein met gas verlicht en in 1859 JmJL eerst de buitenwijken een beurt en m f komen er nog eens weer 157 lantaarns o« eerst in 1878 worden de laatste olielantaa door gaslantaarns Vervangen. W. B.-&

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1937 | | pagina 10