BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Aan allen!
D*
Het weer is de laatste dagen heel mooi en
ik hoop dat jullie, na schooltijd, er volop van
geniet. Maar dat doen de meesten van jullie
wel. Sommigen hebben mij door hun spel
totaal vergeten. Ik hoop echter dat ze de vol
gende week aan mij willen denken. En nu
begin ik vlug aan de briefjes. Vanavond
wacht nog ander nuttig werk, dat m'n tijd
geheel in beslag neemt.
Beste ANNIE. Wil je zoo graag Goud
muiltje als schuilnaam aannemen? Ik vind
het best hoor. Den naam vind ik zelfs heel
mooi en onder m'n rubriekërtjes heb ik mo
menteel nog geen Goudmuiltje. De volgende
week komt je briefje dus onder den naam
Goudmuiltje in de rubriek. Ben je pas elf
jaar en zit je reeds in de zevende klas? Meis
jelief dat is flink. Je doet zeker goed je best
en bent nog nimmer blijven zitten wel?
Waar ga je op school en hoe heet je onder
wijzer? Heb je nog meer broertjes of zusjes,
hoe heeten zij? Vertel me alles maar in je
volgend briefje. Dag Annie.
Beste KLEINE ZUS. Waar zit je toch
kleine pop? De geheele week heb ik je niet
gezien. Prettig voor je dat het weer zoo goed
ls. Je kunt je nu fijn buiten vermaken. Het
beste hoor. Dag Kleine Zus.
Lief ROZEKNOPJE. Zoo. heb je zooveel
huiswerk mede gekregen? Dan er maar goed
je best op doen en zorgen dat je je aardrijks
kunde en geschiedenis terdege leert. Prettig
dat je zus je een beetje helpt en alles wil
overhooren. Als je weer eens wat tijd over
hebt. krijg ik zeker wel weer een teekening?
Het beste hoor en veel succes met je huis
werk. Dag Rozeknopje.
Beste VERONIKA. Wat was dat een bof
zeg 1.1. Donderdag. Mooier weer was voor een
extra vacantiedag niet denkbaar. Ik ben heel
zoet naar school gegaan en heb 's middags,
omdat andere kinderen vrij hadden, een heel
mooi verhaal verteld, waarin verschillende
grappige momenten voorkwamen. Met een
jas of mantel aan. zaten al m'n leerlingen
in een grooten kring in het zonnetje op de
speelplaats. Ze vonden het fijn en ik niet
minder. Zie ik je de volgende week weer?
Best TEEKENAARSTERTJE. Meisje, ik
dank je hartelijk voor je teekening. Als het
weer niet zoo mooi was. zou ik door je teeke
ning heusch in een Kerststemming geraken.
Je werkt keurig. Heb Je veel genoegen in
Vogelenzang gehad. De bossohen zijn nu ze
ker wel heel mooi met de diverse herfsttin
ten? Wil je je moeder m'n groeten terug
doen? M'n dank voor Je sommen. Je bent
verder, dan toen je met rekenen begon. Dag
Teekenaarstertj e.
Lief KRULLEKOPJE. Jij bent ook al een
bofstertje met een extra vacantiedag met
pracht weer. He,b je Woensdagmiddag weer
fijn gefietst? Ja. zoolang het weer goed
blijft, kan je nog genieten en moet je de
gelegenheid maar waar nemen. Afrikanen
zijn tamelijk sterke bloemen, je kunt er dus
nog pleizier van hebben. Zit Lorre te pitten
en trekt hij zich van niets iets aan? Zeg, stel
je voor dat hij zich met je spel ging be
moeien? 'k Geloof dat je vreemd zou op
kijken en verschrikt je moeder zou roepen
Het beste hoor en nog veel pleizier met je
fiets en je spel. Dag Krullekopje.
Lief BÓODSCHAPSTERTJE. Deze week
heb je me niet gezien en had ik ook geen
gelegenheid 's avonds even aan te komen.
Drie avonden ben i.k bezet geweest met een
Bazar. Vanavond ben ik geïnviteerd mede
uit te gaan. Misschien kom ik morgen even
aan, maar dat is nog niet zeker. Hoe gaat
het op de beurs? Is je knikkerdoos al ge
reed? Als ik kom, mag ik zeker wel zien hoe
ver de doos gevorderd is. M'n groeten aan
je ouders en zus tot ziens. Dag Boodschap-
stertj e
Lief SPARRETJE. Hoe gaat het thuis?
'k Hoop dat jij niet ziek geworden bent en
van het mooie weer kunt genieten. Het is de
laatste dagen echt mooi en heerlijk in het
zonnetje. Misschien kom ik even overwaaien,
maar zeker is het niet. Wil je je ouders m'n
groeten overbrengen? Dag Sparretje.
Best CROCUS JE. Gelukkig voor je be
hoort de behandeling van je keel al weer tot
het verleden. Het weer is goed en je moet
maar veel van het zonnetje profiteeren. Li-
zetha en Geertje laat je maar met je mede
genieten. Geertje slaapt natuurlijk als een
roos na een rijpartij in de buitenlucht. Wil
je Lizetha m'n groeten doen? Het beste met
je. Dag Crocusje.
Lief ZONDAGSKIND. Zoo heb je aardige
zaken op de knikkerbeurs gemaakt? Dat is
fijn. Het zal er dunkt me, momenteel rusti
ger zaken doen zijn. dan op de geldbeurs in
Amsterdam. Daar is het de laatste weken al
lesbehalve rustig. Lorrie ls door je ouders,
zuster en je zelf echt verwend geworden.
Maar dat mag wel voor een keertje. Wil je
allen thuis m'n groeten terug doen? Dag
Zondagskind.
Lief HANDWERKSTERTJE. Als ik van
daag (Donderdag) op school door je moeder
weer niet zoo echt verwend was geworden en
ik je niet in levende lijve voor me gezien had,
zou ik vragen: „Zoo meisje, leef je nog?" Je
hebt me eenige weken vergeten zeg. Maar
zand er over. Ik hoop dat je me nu voor-
loopig niet meer vergeet. Is je mantel al
klaar? 'k Geloof dat Jo kan tooveren. Jij
hebt geen hoed gekregen, wel neen, dat denk
je maar. Je moeder heeft den hoed voor mij
gekocht. Een mantel en een hoed dat is veel
te veel tegelijk. De hoed is voor mij en je
laat hem maar zoo spoedig mogelijk bren
gen. Zoo niet. dan kom ik hem halen. Wees
maar op je hoede. Dag Handwerkstertje.
Best ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Dat
is moppig zeg. Een heele week schoolvacan-
tie en niet te weten waarom. Wil ik je het
eens zeggen? Je hebt vrij gekregen om aan
het geheim te werken en nu hooo ik dat je
de gelegenheid goed benut hebt. Je hebt een
groot werk op je genomen. Het zou heel pret
tig zijn, als het op tijd af was. Wat heb je
met je zus en neefjes fijn gespeeld. Jan's
vertrek zal je spijten. Toch wel gemakkelijk
zoo'n broertie dat maar even komt. en waar
je niet. alt.«d on moet nawen. T-Tet hliift zoo
steeds aardig en prettig. Tot ziens. Dag Zus-
j esbeschermstertj e
Veel groeten van
MEJ. E. VULBRIEF.
DE ZWARTE DAMSTEEN
Chris speelde valsch, maar door een angstige
droom kwam hij tot inkeer.
„Tik" deed een witte steen op het dam
bord en hij sprong over een zwarten. „Tik-
tik" deed een zwarte. Hij maakte een hoek en
versloeg twee witte tegenstanders.
„Sufferd" fluisterde Bob tusschen z'n tan
den tegen zichzelf.
„Goed, dat je 't zelf zegt!" zei Chris. En
toen was 't een heelen tijd doodstil in den
tuin.
Op een gezellig plekje onder den beuk,
waar de middagzon zoo vroolijk doorheen
speelde, zaten de beide jongens met groote
inspanning te dammen. Ze waren er in één
woord dol op en iederen dag, zoodra ze uit
school thuis kwamen, kwam direct het dam
bord voor den dag en dan hoorde je jongens
niet meer, totdat 't etenstijd was en moeder
hen kwam roepen.
,,'n Reuze-idee, dat dambord!" zei Moeder
tegen Vader.
..Ja, dat wist ik wel!"
Toen de vacantie op haar eind liep en de
jongens zich, eerlijk gezegd een beetje begon
nen te vervelen, was Vader op een goeden dag
thuisgekomen met een geheimzinnig pak on
der den arm.
„Wat hebt u daar, Vader? vroeg Bob
nieuwsgierig.
„Een wekker, omdat jullie den laatsten tijd
zoo slaperig bent.!"
„Hè nee! Een vierkante wekker, dat kan
niet!" riep Chris.
„Nu, een bliksemafleider dan," zei Vader,
„om ruzietjes te voorkomen!"
Want ik hoor van moeder....
„Hij begint altijd," zei Bob.
„Pff, jij plaagt altijd!" zei Chris.
„Zien jullie wel, dat een bliksemafleider
hoog noodig is; Nu dan...." en Vader had
met een gewichtig gezicht het dambord uit
gepakt. Er was een gejubel opgestegen en
sinds dien dag waren er geen braver en eens
gezinder jongens dan Bob en Chris.
Al heel gauw bleek, dat ze ongeveer tegen
elkander opgewassen warennu eens won
B'ob een partijtje en dan weer Chris. En voor
al deze laatste was daar erg trotsch op, omdat
hij anderhalf jaar jonger was dan zijn broer.
Eii nu vandaag was 't eerst recht een be
langrijke partij, want Vader had een reep uit
geloofd voor den winnaar, den volgenden
morgen uit te betalen. Drie spelletjes zouden
worden gespeeld en wie er twee won.... nu,
je begrijpt nu zeker wel, waarom 't zoo stil
was in den tuin!
Chris hield z'n adem in en keek gespannen
naar Bob's oogenzou hij z'n kans om te
slaan laten voorbijgaan? Ja hoor, Bob keek
heel naar een anderen hoek.
„Ha! Geblazen!" riep Chris.
„Hè!" zei Bob verdrietig. Hij lette soms
niet op en deed dan opeens domme dingen.
Chris z'n hart klopte sneller. De eerste
partij had Bob gewonnen,_de tweede hij. Dit
was de derde, 't Leek of hij nu een ietsje
sterker stond.... ja, ja. Snel zwierven z'n
oogen over 't bord.
Als hij eensmiauw bom! De beide jon
gens gaven een kreet van schrik, want daar
stond Mina de oude poes opeens midden in
de spannende partij.
„Weg jij!" gilde Bob.
„Sst" zei Chris „voorzichtig". En hij tilde
de poes kalm op en zette haar op den grond.
Bob stampvoette van kwaadheid.
.Alles bedorven!" pruttelde hij.
„Och welnee," zei Chris: „We weten nog
wel ongeveer hoe 't stond." En voorzichtig
schoven ze de steenen weer recht.
„Stond het zoo?"
„Van die eene zwarte weet ik 't niet pre
cies", zei Bob. „En jij?"
Chris zweeg even. Hij wist het wél. Die
steen had erg gevaarlijk gestaan, hij was
zelfs niet meer te redden geweest, maar hij
was nu een plaats verschoven en stond vei
lig. Even aarzelde Chris. Hij kreeg een wee
gevoel in z'n maagstreek, maar dan zei hij:
„Ja. zoo was het".
„Ik moet," zei Bob.
En vijf minuten later had Chris de partij
gewonnen. Maar hij was er niet blij om!
Chris lag in bed, maar hij kon den slaap
niet vatten. Voortdurend zag hij maar dien
zwarten damsteen voor zich. Hij zag 't heele
spel. ook het plaatsje waar de steen had moe
ten staan en probeerde uit te knobbelen, hoe
het spel geloopen zou zijn, als hij niet valsch
gedaan had.
„Misschien had je dan tóch gewonnen,"
zei een zachte stem vlak bij z'n oor.
„Ja, misschien." peinsde Chris.
„Nu dan weet je niet eens zeker, of je wel
oneerlijk hebt gedaan."
„Heelemaal eerlijk was het niet," zei Chris.
..Nu ja," zei de stem weer, „maar 't is nu
eenmaal zoo geloopen. En dan had Bob ook
maar beter op moeten letten!" Chris keek
eens goed rond, wie daar jjraatte. Ja. natuur
lijk, hij stond op het dambord en 't was de
zwarte steen zelf. die dat allemaal zei.
„Weet je wat?" zei Chris, „laten we het
spelletje nog eens heelemaal overdoen.
,3est," zei de steen. En hij holde op een
paar grappige dunne beentjes weg om Bob
te halen.
Maar die keek boos. „Partij overdoen?"
bromde hij, „goed. maar dan ga jij eraan,
mannetje!" En hij haalde een witte steen
uit zijn zak en die begon te groeien.... te
groeiennet zoolang, tot hij een eind bo
ven Chris uitstak. En toen duwde Bob ertegen
en Mina de poes duwde mee! De steen be
gon te rollen, en
„Pas op Chris!" gilde een schelle stem. 't
Was de zwarte steen, die hem gewaarschuwd
had. En gelukkig Chris kon nog net opzij
springen, anders had hij er finaal onder ge
legen.
En toen stonden ze opeens boven op een
hoogen berg. Chris en zijn vriend, de zwarte
steen.
„Kijk," fluisterde de steen en hij wees naar
beneden. Daar stonden Bob en Mina met den
rug naar hen toe.
„Nu is 't onze beurt." zei de steen. „Geef
me een zetje, dan ga ik Bob verpletteren! Zoo
plat als een dubbeltje! Eigen schuld, had hij
maar beter op moeten letten!"
„Heelemaal eerlijk is 't niet," aarzelde
Chris. Maar voor hij nog een beslissing had
kunnen nemen, was de steen al in duizeling'
wekkende vaart den berg afgerold!
Chris z'n adem stokte. Het angstzweet brak
hem uit. Straks, o straks was de steen be
neden en dan was 't ongeluk gebeurd! En
die Bob, die maar niets zag! Morsdood, zou
hij zijn, zoo plat als een dubbeltje, en dat
alles was zijn schuld! O nee, dat niet, dat
niet!
Chris wilde schreeuwen, maar hij kon
nietslechts een dof gekreun kwam over
zijn lippen. En door dat kreunenwerd
hij wakker.
Doodsbang keek hij om zich heen. In 't le
dikant naast hem lag Bob rustig te slapen!
Nooit had Cris zich zóó opgelucht gevoeld.
Hij zuchtte eens diep. Maar tegelijkertijd
voelde hij, dat hij geen oogenblik langer
kon uithouden met dien leelijken streek op
zijn geweten.
„Bob!" fluisterde Chris, en nog eens. „Toe
Bob, luister even!" En toen Bob wakker was
geworden vertelde hij hem alles. Maar Bob
was een echte goeierd. Hij pakte Chris bij
z'n kuif en zei: „Zul je nooit meer valsch
spelen?"
„Nooit, nooit!" beloofde Chris.
„Goed, dan doen we morgen alles nog eens
over. En ik vertel 't aan niemand. Goed?"
„Fijn," zei Chris. Hij was 1102: nooit zóó
heerlijk ingeslapen als na die bekentenis.
R. DE RUYTER-v. d. FEER.
JAN WAAGHALS.
door W. B.—Z.
Zeg, ken je Jantje Waaghals neit?
Hij gaf zijn ouders veel verdriet.
Die jongen waagt zijn hals dat '3 waar
Hij lacht om allerlei gevaar.
Nu zag hij weer een ladder staan.
Hij moest ermee naar boven gaan.
En wie hem daar 700 klimmen ziet,
Roept. Domme Jan, doe dat nu niet.
Jan luistert nooit naar goeden raad.
Zoo min in huis als op de straat.
Hij is een pocher bovendien,
Dat zal ik je gauw laten zien.
Ha! roept hij: wie doet mij dit na?
'k Sta bovenop hiep, hiep, hoera.
Toen sloeg de ladder eensklaps neer
Ons Jantje deed zich vreeslijk zeer.
Nu ligt Jan in een ziekenhuis
En zucht vaak: „Ach, was ik maar thuis.
Maar strakjes Moes, dan kom ik weer,
En 'k ben nooit Jantje Waaghals meer."
KUKELEKU!
door W. B.—Z.
Kukeleku! Kukeleku!
Jongens kom ,vlug opstaan nu.
Zeven sloeg zoo juist de klok.
Alle kippen zijn van stok.
Kukeleku! Kukeleku!
Jongens, vlug nu aan 't ontbijt,
't Slaat acht uur, dus is het tijd,
Kukeleku! Kukeleku!
Kukeleku! Kukeleku!
'k Hoor dat daar de schoolbel luidt,
Je weet best, wat dat beduidt.
Kukeleku! Kukeleku!
Kukeleku! Kukeleku!
'k Wil niet langer roepen nu.
Wie te laat komt, krijgt vast straf.
Ik spring van mijn paaltje al.
DIE SLIMME ROBINSON CRUSOE!
Hoe hij van een plank vol gaten een mooie
tafel maakte.
Natuurlijk hebben jullie allemaal weieens
gehoord van Robinson Crusoë, den beroem
den knutselaar, die, toen hij alleen op een
onbewoond eiland terecht was gekomen, het
zich daar toch nog gezellig wist te maken.
En dubbel gezellig werd het leven van Ro
binson, toen hij een kameraad vond in Vrij
dag, den inboorling.
Je kent dus de geschiedenis maaréén
gedeelte van Robinson's herinneringen heb
je misschien nog nooit gelezen. En dit ge
deelte is juist zoo hijzonder interessant, om
dat het beschrijft, hoe Robinson met zijn be
kende vindingrijkheid gebruik wist te maken
van een voorwerp, dat ieder ander stellig als
nutteloos zou hebben weggegooid. Luister
maar:
Op den morgen van den dertigsten dag,
dat Vrijdag bij mij was, was de wind gaan
liggen. Ik begaf mij toen naar het strand
om eens te kijken, of daar misschien ook
voorwerpen van schepen waren aangespoeld,
die ik voor mijn huishouding zou kunnen ge
bruiken. Ik zocht en zocht, maar vond niets
bruikbaars. Het eenige dat ik tenslotte ont
dekte, was een stuk hout vol gaten. Nu had ik
al vaak gedacht, dat een vierkante tafel ons
in onze hut best te pas zou komen en ik be
gon erover 11a te denken, hoe ik van dit stuk
hout een tafel zou kunnen maken.
Ik vroeg Vrijdag om raad, maar hij kon
met geen mogelijkheid op 'n idee komen. Wel
wees hij erop, dat in ieder geval die gaten
verdwijnen moesten, want verbeeld je eens,
dat al onze kleine voorwerpjes, die wij op de
tafel legden, door die gaten verdwenen! Nu,
dit begreep ik zelf ook wel, en dus ging ik
opnieuw aan 't piekeren.
Toen ik een uurtje nagedacht had; begreep
ik, hoe het moest. Ik maakte de tafel in orde
en Vrijdag was er gewoonweg verrukt over!
Tot zoover Robinson's dagboek. En op het
plaatje zie je den genialen zeeman en zijn
vriend met het stuk hout en daaronder de
tafel, die hij tenslotte maakte.
De geschaduwde stukken op de teekening
geven het hout aan, «dat hij 'wegzaagde, de
witte gedeelten het bruikbare hout. De let
ters A B C D geven de vier hoeken van de
tafel aan, als zij af is. Als je de omtrekken
van de beide witte stukken natrekt, op een
velletje papier en uitknipt, dan zie je, dat
ze precies in elkaar passen.
Het stuk E past precies onder het stuk F.
Was dat niet slim bedacht van Robinson?
Probeer nu eens, of je vriendjes ook zoo knap
zijn en geef ze dit moeilijke probleem eens op
te lossen, natuurlijk zonder dat je hun de
laatste teekening laat zien. Ik wed, dat ze 't
niet klaarspelen!
DE MAHARADJE IN DE TRAM.
't Is echt gebeurd.
In een der grootste, prachtigste hotels van
de wereldstad Londen logeerde een poosje
geleden eens een echte Maharadja. Je weet
wel, zoo'n Indisch vorst, die in zijn vader
land misschien wel honderd prachtige pa
leizen met sprookjesachtige tuinen, misschien
wel over de duizend bedienden bezit en die
nu letterlijk alles koopen wat hij maar wil.
Nu, de Londenaars hadden natuurlijk in
de krant gelezen, dat de Maharadja in hun
midden vertoefde en ze hadden erover ge
praat en hem in stilte benijd.
Ook te Londen leefde de vorst als een ech
te MaharadjaMet een heele stoet bedienden
om zich heen, die vlogen op zijn wenken, met
een stuk of wat auto's, die steeds voor hem
klaar stonden enz. enz.
Maar op een goeden dag begon dit de Ma
haradja te vervelen. Hij wilde eens in z'n
eentje Londen bekijken en dan zonder dat.
hij de menschen ieder oogenblik hoorde roe
pen of fluisteren: „Kijk daar heb je de Ma
haradja!"
Daarom stond hij heel vroeg op, trok eei»
heel gewoon pak aam en ging in een tram
zitten. Niemand wist dat hij de Maharadja
was en dat vond hij juist reuzefijn!
Een poosje zat de vorst echt vergenoegd om
zich heen te kijken en te genieten van de
mooie Londensche straten en gebouwen, die
hij nog nooit zoo uit een tram gezien had.
Maar toen kwam de conducteur het geld
voor de rit ophalen en de Maharadja had
geen cent, of liever gezegd geen pgfenny
op zak!
Goede raad was duur. Natuurlijk vertelde
hij direct aan den conducteur, dat hii de Ma
haradja van Indrapoera was. Maar de
conducteur zei: „Je kunt mij wel meer ver
tellen, ik geloof er niets van! Betaal maar
vlug!"
Nu de Maharadja kon letterlijk alles, maar
een paar pennys betalendat niet» m
praatte als Brugman, maar te vergeefs
de tram stond door al dat gepraat zoo iaSe
stil, dat de menschen boos werden. De eene
moest vlug naar z'n werk, een tweede wildp
niet te laat komen voor het eten, een derde
vul maar in! Kortom, een paar stonden cm
en wilden den armen, rijken Maharadja met
geweld de tram uitduwen.
Toen kreeg een werkman die ook In de
tram zat, medelijden. Hij zei: ,Laat- dien man
maar zitten, ik betaal z'n kaartje wel." Toen
was de Maharadja de zielige stumperd en de
werkman de meneer, voor wien de conduc.
teur beleefd aan z'n pet tikte (want hij gaf
bovendien nog een fooitje.)
Ja, 't kan raar loopen in de wereld! Je be*
grijpt dat de Maharadja blij en dankbaar
was. Hij begon met zich keurig netjes aan
zijn weldoener voor te stellen: „Ik ben de
Maharadja van Indrapoera
„Ja, ja," zei de werkman, die dacht dat hei
een grap was, „en ik ben de koning van
België".
Nu, dat vond de Maharadja aardig. De ko
ning van België zat dus ook als een gewoon
mensch in de Londensche tram, net als hij,
Maar Zijne Majesteit was niet zoo dom ge-
weest, z'n portemonnaie te vergeten.
DOOLHOF.
Zie je den ingang van dezen doolhof? Pro
beer dan eens met een potlood gewapend'!of
je,een weg kunt vinden, om ér ook weer uit ai
te komen.
e eene tentoonstelling is hier te
Haarlem nog niet gesloten of er is
al weer een andere geopend, De
Frans Halstentoonstelling duurt im
mers nog tot het einde dezer maand en de
vorige week is geopend de gastentoonstelling
Deze laatste houdt men ter herdenking van
het feit, dat we een eeuw gas hebben. Eerst
echter alleen maar ter verlichting, later ook
ter verwarming. Wat is er een ontzettend ver
schil in de verlichting zoowel in huis als
op straat tusschen den tijd waarin Frans
Hals leefde en laat ik nog maar niet zeg
gen en onzen tijd: den tijd van het elec-
trisch licht maar den tijd van de gasver
lichting. In de dagen dat Frans Hals hier zijn
nu zoo zeer bewonderde doeken schilderde,
had men geen straatverlichting. Het was
nog in den tijd van 't poortsluiten en als die
gesloten was, wel, dan was 't al gauw te don
ker om als fatsoenlijk mensch op straat 01
liever buitenshuis te verblijven. Wie toen in
donker op den weg was had in den regel niet
veel goeds in den zin. Wie toch voor zaken
zich naar buiten moest begeven, nam een
lantaarn een kaarslantaarn mede. Soms
ook, als 't een deftig inwoner der stad was,
was hij vergezeld van een dienaar, die een
fakkel droeg. Hiervan bediende zich ook oe
nachtwacht op zijn ronde. Eerst in de laat
ste helft der 17e eeuw is er sprake van
straatlantaarns, als Jan v. d. Heyden, de
zelfde, die ook de slangbrandspuit heeft uit
gevonden, het gemeentebestuur van Amster
dam in overweging geeft op kleine afstan
den van elkaar aan de huizen lantaarns op
te hangen en hier en daar op houten pjujjj
op te richten. In deze lantaarns brandden
geen kaarsen maar raapolie petroleum
kende men nog niet. Dit was in 1663. Van ai
dien tijd tot het jaar 1837 hebben onze voor
ouders zich beholpen met deze soort van
straatverlichting. En ze zouden het misscwe
nog langer hebben moeten doen, als niet
1782 de gebroeders Montgolfier de weren
hadden verbaasd met hun luchtballen, m«
door middel van verwarmde lucht de hoogi
inging. Vooral op aanraden van den hem»»
van Aremberg, die een beschermer was va
de hoogeschool te Leuven, werd nu ijven®
gezocht naar een goedkoope drijfkracht voor
deze luchtballons, die lichter was dan ge*
wone dampkringslucht. Na tallooze Prt*
gelukte het een der professoren aan die noo*
geschool, Johannes Petrus Minckelers. gwf
ren te Maastricht 2 Dec. 1748, deze ww*
kracht te vinden. 1 October 1783 gelukte
hem uit kolengruis heel veel „lucht" te oer
den, die voor het doel geschikt was. Ahnc
Iers maakte ook gebruik van de branooaa
heid van 't gas en sedert 1785 verlicht hij
op herdenkingsdagen zijn collegezaal m
In 1792 komt de Engelschman Wflliahi M
doch en in 1T99 de Franschman Philippe
bon met de ontdekking van steenkolen»
als lichtbron te gebruiken, zoodat aan 1u
Nederlander Minckelers de eer toekomi
eerste uitvinder van het lichtgas te zijn.
in Maastricht komt kan daar een geaeniw
ken van hem bewonderen, dat men m J
1904 aldaar heeft opgericht. Meen nu n. -
dat in 1837 dadelijk de heele stad met
verlicht is geworden. Zeker maar een ws
klein gedeelte, want in 1846 zijn er nog maf
124 lantaarns en in 1855 wordt eerst het
plein met gas verlicht en in 1859 JmJL
eerst de buitenwijken een beurt en m f
komen er nog eens weer 157 lantaarns o«
eerst in 1878 worden de laatste olielantaa
door gaslantaarns Vervangen.
W. B.-&