WATERGEBREK TE FINSTERWOLDE
Rechter zonder genade
D« Lekdijk Ie Wijk bij Duurstede, welke onlangs ten behoeve van de doortrekking van hel Amsterdam-Rijnkanaal
door de gen'e werd opgeblazen, wordt thans verder algegraven. Een overzicht der werkzaamheden
Te Finsterwolde heerscht op het oogenblfk gebrek aan drinkwater, zoodil
gebruik moet worden gemaakt van de aldaar aanwezig zijnde Norton-
putten. In melkbussen wordt het pompwater naar de plaats van bestemming
vervoerd
Mond- en klauwzeer. Op vele plaatsen
in ons land is een dergelijk bord de
aanduiding van de besmetting, welke
op de boerderijen heerscht
De Chineesche delegatie ter mogend-
heden-conferentie te Brussel, welke
het conflict in het Verre Oosten be
handelt
De viering van het 7de lustrum der Amsterdamsche Vrouwelijke
Studentenvereeniging werd Donderdag ingezet met de ontvangst
der reünisten. Aan het Centraal Station stond een eerewacht
opgesteld
Als de mist hangt over ons land. Een typisch stemmingsbeeld van da
pont aan het Renkumsche veer bij Heteren
FEUILLETON
GEORG FROESCHEL.
26)
Toen Michael met de juffrouw van den die
rentuin teruggekeerd was, vond hij weer twee
kanaries in de kooi, een grijsgeel wijfje en een
helgeel mannetje. Bertha brengt hem tot voor
de kooi en het knaapje, die de vlucht van
Hansel en zijn eigen verdriet reeds vergeten,
staat met groote oogen te kijken. Hij begrijpt
niet wat er gebeurd is, hij voelt slechts, dat
deze vogeltjes hem vreemd zijn, dat er iets
verschrikkelijks met zijn Hansel en Gretel ge
beurd is, ofschoon deze Hansel juist begint te
izingen en Gretel monter en wel heen en weer
hupt.
Plotseling begint Michael wild te wee-
nen, geheel verschillend van zijn ver
twijfeling van drie uren vroeger, toen
hij Hansel's vlucht ontdekte. Irma staat nu
in den hoek van de kamer en zonder een
woord keert zij om en gaat zacht naar haar
slaapkamer, waar zij zich opsluit, terwijl
Bertha tevergeefs moeite doet, het snikkende
kind te troosten. De dag is bedorven, li-ma
heeft een zware migraine. Zij gaat liggen, voelt
zich erg zwak als zij des middags opstaat om
naar de veiling van Harinki te gaan, waar zij
een geschikt cadeau voor haar moeder hoopt
te koopen.
Langzaam verhief Irma Stiewekind zicb
van haar stoel onder den blik van den rechter
in het veilingslokaal. Samen gingen zij naar
den uitgang. Bij de deur werden zij ingehaald
door een employé van de veilings-firma. die
Irma het witte porceleinen beeldje, dat zij
door het ophouden van haar hand verworven
had, overhandigd. Questenberg nam het der
tig centimeter hooge beeldje van een Chi-
neesch bedelaar van hem over en stak het in
een zak van zijn overjas. Irma opende haar
handtaschje en legde bankbiljetten op het
dienblad, dat de employé voor haar hield.
Toen de juiste som bereikt was, haastte deze
zich naar het podium terug. Irma's vingers
openden zich, lieten een biljet op den grond
vallen, waarop Questenberg zich bukte, het in
haar handtaschje legde, dit dichtdrukte en
haar arm aanrakte. Daarop gingen zij naar
buiten.
Het was geen strijd tusschen twee krachten,
het was een zege zonder strijd, onderwerping-
zonder tegenstand. In glasblazerijen laat men
U traanvormige glasdruppels zien, die in een
fijn puntje uitloopenRaakt men ze met een
lichten druk aan, dan verstuift het geheel in
fijne, afzonderlijke, bijna onzichtbare deeltjes.
Zoo verstoof Irma's zwakkere wil onder Ques-
tenberg's bevel.
Zij liepen door de straten, over het flon
kerend, spiegelend asplialt, onder de koude
zonnen van de hooglampen en lichtreclames.
Voor hen bleef geen enkele herinnering aan
deze wandeling, geen ontmoeting, geen van de
kleine gewone gebeurtenissen van de straat
viel hen ten deel, zooals in de Mythe werden
zij naar een andere sfeer gebracht. Eerst in
een trappenhuis, waarin een trieste electrische
lamp gloeide, over de vezels van een cocos-
looper, die onder hun voestappen kraakte, toen
in een kamer met groote, zwarte meubelen,
beschenen door een straatlantaarn.
Questenberg legde de sleutel, waarmede hij
opengemaakt had op de tafel en hoorde hoe
het metaal het hout aanraakte, voelde de
droge oververhitte lucht van de kamer als
een heete adem op voorhoofd en wangen, hij
ademde diep. en wilde tot de vrouw naast
hem spreken. Me; een noodeloozen omweg
langs de tafel, die tusschen hen stond, trac
hij op haar toe.
Spreken, beredeneeren j ver tui gen! In woor
den gieten, dat wat hen bedrukte en bedreig
de. het denken terwijl men in zinnen over
bracht om ze aoor gerechtmatigde motieven
de vrouw tot bondgenoote te maken! Het ge
sproken woord van mensch tot mensch geeft
den doorslag, maar Irma Stiewekind scheen in
dit uur doof voor woord en rede.
Toen hij voor haar stond, toen hij de strakke
blik uit haar wijdgeopende oogen opving, toen
hij haar pols aanraakte, besefte de rechter,
dat het vergeefsche moeite was om tot haar
te spreken. Zij was voor elke rede verloren,
er was geen mogelijkheid om haar aan het
verstand te brengen, dat hij haar kracht en
vastberadenheid eischte, omdat de staat en
het recht niet door een brutalen vlegel verloo
chend zouden kunnen worden. Zij was on
eindig ver van al het verstandelijke, slechts
een drijvende, stomme angst en verlammende
verwachting werden door haar houding en
haar kindergezichtje uitgedrukt. Waar was ze
bang voor? Plotseling begreep Questenberg.
dat de vrouw die hem hierheen gevolgd was
in een stomme afwachting, een overrompeling
verwachtte, vreesde en verlangde.
Wat een stommiteit, welk een vrouwelijke
banale vergissing. Questenberg bezon zich,
overzag de situatie, legde een hand op Irma's
schouder, streelde haar zooals een ruiter een
paard kalmeert en zei in een halfluide een
tonige stem: „Blijf nu kalm, er gebeurt niets,
wees nu kalm, men doet je niets.
Hij vervolgde zachtjes:
„Irma, je moet naar me luisteren, je moet
elk woord, dat ik tot je spreek begrijpen. Her
inner je je nog dien zomernacht toen die
mijnheer, die juist uit Amerika kwam bij
jullie was? Herinner je je dat? Denk aan
alles, wat toen gebeurde, denk er zoo aan,
alsof je het nog een keer beleeft. Jij gaat met
mijnheer Seiffart langs de trap, waar het licht
nog helder brandt, naar beneden, mijnheer
Seiffart wenscht je goeden nacht en jij gaat
de trap weer op. Plotseling komt je een man
tegemoet gerend, hij gaat vlug, maar je ziet
hem duidelijk, hij komt recht op je af, en
dringt zoo ruw voorbij, dat je tegen de leu
ning gedrukt wordt. Je voelt nu nog, hoe zijn
beenig lichaam je aan schouder en zijde aan
geraakt heeft. Dat is dezelfde man die morgen
tegenover je staan zal en je moet hem zeggen,
dat je met absolute zekerheid weet. dat hij
de man is, dien je toen op de trap- ge
zien hebt. Het is Karl Rittenwald."
En nog eens fluisterde hij haar in het oor:
„Karl Rittenwald vergeet het niet, vergeet het
niet!"
Questenberg ging vooruit en opende de
voordeur van de flat. Haar blik viel op het
visitekaartje, dat onder de belknop op den
muur zat. Met een vinger streek zij over den
zwarten reliëfdruk en las hardop: „Rechter
aan de arrondissementsrechtbank, Alfred
Questenberg."
Zij herhaalde, „Alried. Dus je heet Alfred?"
„Ja Alfred."
Een seconde daarna stond zij alleen voor de
gesloten deur, zag even verwonderd om zich
heen en ging toen zorgeloos de trap af.
Enaldus glimlachend, geschminkt, ge
parfumeerd liep zij Marianne tegen het lijf, die
de trap opkwam om Questenberg nog even te
berichten, dat haar moeder aan het gemeen
telijke woningbureau succes gehad had. Op
de trap passeerden de beide vrouwen elkaar,
Irma tegen den muur, Marianne dicht tegen
de leuning. Marianne vertraagde haar stap
niet, zij ging voorbij en besteeg de laatste
treden.
Duidelijk had zij gehoord, dat Questenberg's
deur dichtgevallen was. Onmiddellijk had zij
de vrouw herkend, waarmede Alfred gister
avond gedanst had. Achter zich hoorde zij de
schreden van de andere, voelde nog op den
rug van haar hand de aanraking van den
bontmantel van de andere, en toch bereikte
zij de deur, die haar doel was.
Langzaam, diep ademhalend, draaide Ma
rianne zich naar rechts en in haar gezichtsveld
verscheen het visitekaartje bij den drukknop
van de bel. De gedrukte letters vormden zich
tot een naam, die haar lippen geluidloos her
haalden: .Rechter aan de arrondissements
rechtbank, Alfred Questenberg".
Haar hand, die op het koperen drukknopje
lag, viel terug, de bruine dein-, het naam
kaartje, vervaagden, zij stortte in diepten van
tallooze afgronden, en stap voov stap, trede
na trede, ging zij naar beneden. Alle lichame
lijke krachten waren noodig om haar door de
voordeur met den automatischen sluiter te
brengen. Terwijl deze zich langzaam en ge
luidloos achter haar sloot en de eerste koude
wintervlaag haar gezicht vlijmscherp beroerde,
besloot zij om nooit meer, onherroepelijk, on
verbiddelijk in dat huis een voet te zetten.
XVI.
HET VONNIS VAN RITTENWALD.
De hekkesluiter, die Rittenwald weer naar
zijn cel gebracht had, bleef op den drempel
staan:
„Enwat is het geworden?"
„Een jaar".
„Preventief erbij?"
..Ja."
„Dus blijven er acht maanden over.... nu,
dat gaat. Heb je het geaccepteerd?"
„Ja."
„Dat was verstandig. Dat heen en weer ge
babbel heeft geen nut. Wat zijn moet, komt
toch, en uitvluchten helpen niet. Nu, ik z*1
je aanstonds je koffie brengen, dat doet ons
allen goed na een behandeling".
Toen het blikken maatje met de zwart*
drank op de tafel stond, ging Rittenwam
zwaar op zijn bankje ritten, brak een stu*
brood, trok de koffie naar zich toe en deea
dit alles met de besliste, langzame bewegm-
gen van iemand, die dacht: „ik heb honger,
dus gaan wij eten."
Maar ofschoon hij altijd zoo reageerde, wi
den zijn tanden thans niet het brood verwer
ken, hij kon het niet slikken, en de koine,
anders een warme verkwikkende laving, wa&
een bittere medicijn, een afschuwelijk brouw
sel. Rittenwald spuwde het uit, zette zijn
op de tafel en verwonderde er rich over, oat
zijn hand beefde, toen hij het lichte ding opj
hief. „Nu, ouwe jongen, wat gebeurt jou w
hij en leunde achterover tegen den grijz®11
muur.
CWordt vervolgd-)