l i M - 1 f i OM EEN KIND De vliegboot «Cygnus» van de Imperial Airways, die bij Brindisi in zee stortte. Twee perionen kwamen hierbij om het leven H. M. de Koningin arriveerde Maandag voor eenige uren aan het paleis Noordeinde te Den Haag, om des avonds weer naar het Burgerziekenhuis te Amsterdam terug te keeren Ir. C. J. van Dusseldorp, die tengevolge van een auto-ongeluk te Sabang om het leven is gekomen De eerste «winter» in Groningen. Een sneeuwbuitje had de stad en omgeving in een wit kleed gestoken De Bijzondere Vrijwillige Landstorm hield Maandagavond in Krasnapolsky te Amsterdam een propaganda-samen- komst. Zittend op de eerste rij v.r.n.l.: oud-minister Deckers, burgemeester De Vlugt, generaal Duymaer van Twist en generaal-majoor H. Jong m 'M- mam i Jongelui der Fokkerfabrieken hebben in een loods te Amsterdam een sportvliegtuig gebouwd, dat reeds de goedkeuring van den Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart verwierf Op Schiphol arriveerde Maandag uit Keulen een vliegtuig der Bayer-fabrieken, dat geheel als apotheek is ingericht. De ontvangst der bemanning op het vliegveld Di Lorto redt tijdens den uiterst span* nenden voetbalwedstrijd Frankrijk Italië, welke Zondag te Parijs gespeeld werd FEUILLETON ROMAN VAN NORBERT GARA1. Nadruk verboden. 12) Zij hebben den vluchteling geen enkel schot nagezonden, daar zij in de veronderstelling ver keerden, dat de rivier hem wel tot staan zou brengen. Het besluiteloosheid duurt echter niet lang. Helmen, uniformen en koppels worden op den grond geworpen. Tegelijkertijd, als op com mando, glijden zij beiden in het water. Met elke seconde vermindert de afstand tusschen hen en den vluchteling. Onder deze omstandigheden kan de jacht slechts enkele minuten duren. De man wendt eenige malen het hoofd om en al spoedig dringt het tot hem door, dat hij zijn beiden achtervolgers niet zal kun nen ontkomen. Nog een paar wanhopige slagen, dan geert hij het op. werpt zich op den rug en laat zich door den stroom voortdrijven. Een der beide agenten heeft hem thans bereikt. Het steunen van den man, die zichtbaar aan het eind van zijn krachten is en zich nog slechts op het water laat drijven, misleidt hem. Hulpvaardig schuift hij zijn hand onder den nek van den uitgeputten arrestant. Met een kreet laat hij den man los, slaat de armen in de hoogte en zinkt als een steen in de diepte. Op het allerlaatste moment echter weet zijn collega hem nog te grijpen. Op den rug liggend en zich met Krachtige beensiagen door het water werkend trekt hij den bewusielooze met zich mee om hem ten slotte aan den oever in veiligheid te brengen.1 Met een van woede verwrongen gelaat kijkt hij over de rivier. „Ellendige schoft!" vloekt hij zachtjes. „Wij krijgen je nog wel!" Eerst thans, nu de ontzettende spanning van zijn zenuwen langzaam wijkt, voelt de vluchteling de koude van het water. Door krachtige slagen tracht hij de lang zaam verstijvende ledematen lenig te houden. Zijn, met water volgezogen kleeren hangen als zware gewichten aan zijn lichaam. De man behoort niet meer tot de jongsten. Nu bemerkt hij dat eerst recht en hij heeft het gevoel of zijn kracht hem langzamerhand begeeft, zoodat hij straks in deze peillooze diepte van koude water zal verzinken zonder zich daartegen te kunnen verzetten. Het volgende oogenblik echter klemt hij de tanden opeen en werpt zich met alle kracht vooruit» Snuivend gaat zijn adem, proestend legt hij meter na meter af, tot hij eindelijk uitgeput den oever bereikt. Zich met beide handen aan het buigende riet vastklemmend, trekt hij zich op om zich daarna met trage, zware schreden over den drassigen grond voort te sleepen. Midden door het riet baant hij zich een weg. De scherpe randen van de bladen schrammen zijn gelaat en handen. Eindelijk krijgt hij vasten grond onder de voeten, maar voor hij aan land gaat, kijkt hij schuw om zich heen, teneinde zich te overtui gen, dat niemand van zijn achtervolgers hem ontdekt heeft. Hij bevindt zich op een terrein, dat aan drie zijden door een schutting ls om geven. De boomen zijn hier blijkbaar pas kort geleden geveld. Een in aanbouw zijnd huis van twee verdiepingen, waaraan het dak nog ontbreekt en dat door zijn openingen voor ramen en deuren een verwaarloosden indruk maakt, doet bij den man vermoeden rijzen, dat hij hier waarschijnlijk een beschut hoekje zal vinden .dat hem als schuilplaats kan die nen. Nauwelijks echter is hij het huis genaderd oi een hond op het aangrenzende perceel slaat woedend aan. Andere honden stemmen onmiddellijk met het geblaf in. De man geeft er de voorkeur aan haastig te verdwijnen, temeer omdat de koude, die zich in zijn druipnatte kleeren vastzet, hem doet beven als een riet. Als hij zich in snel tempo over het langs de rivier loopend boschpad voortspoedt, wordt hij langzamerhand wat warmer. Hij overlegt, of het niet beter zou zijn ergens een boot los te maken en daarmee over de ri vier te roeien. Op die manier zou hij spoedig het door hem gehuurde huisje kunnen be reiken. Maar voorloopig dunt hij dat toch niet aan. Reeds overdag heeft hij het gevoel gehad, dat het huis bewaakt wordt. Bovendien heeft hij zijn pruik en zijn bril bij zijn overhaaste vlucht ingeboet, zoodat hem voorloopig de mogelijkheid ontnomen is zich hier, zonder gevaar herkend te worden, op te houden. En danhij ls zoo moe, zoo ontzettend moe. Tot zijn schrik bemerkt hij, dat hij niet meer in staat is helder te denken. Dat doet de koude, die zijn ledematen verlamt en zijn hart in een doodelijke greep omklemt. De man buigt van den weg af en verdwijnt in het bosch. Hij gaat op een boomstronk zitten, ontdoet zich van zijn jasje en probeert hem uit te wringen. Doch deze poging geeft hij spofedig op. Zijn hoofd valt naar voren. Zoo zit hij daar huiverend in zijn druipnatte kleeding. Zijn bleek, verwrongen gelaat gelijkt een dooden- masker. Twee dagen duurt de jacht der politie naar de geheimzinnige vluchteling. De geheele wijk is gealarmeerd. Systematisch wordt het land aan beide oevers van de Theems door patrouil les afgezocht. Op den ochtend van den tweeden dag wor den twee kinderen, die op weg zijn naar school, opgeschrikt door een man, die uit het bosch op hen toe rent en een hunner het boterham- mentrommeltje ontrukt. De kinderen zijn stom van angst en staren hulpeloos naar den man, die het trommeltje opent en de, zoo zorg vuldig door moeder klaar gemaakte boterham men eruit neemt. Doch dan ontwaart de man blijkbaar plot seling de hevig ontstelde kindergezichten; hij ontwaakt als uit een droom lacht schor en laat het trommeltje met de boterhammen op den grond vallen. Het vreemde lachen van den man doet hen een rilling langs den rug loopen. Het klinkt als het krassen van een zaag. Een don ker rood kleurt de wangen van den vreemde ling, die beide handen tegen den borst drukt, alsof zijn longen bij den volgenden ademtocht zullen barsten. Dan keert hij zich om en verwijdert zich haastig, nog steeds schuddend van den schor ren lach, die hem als een epileptische kramp schijnt te beheerschen. In den daarop volgenden nacht ligt de man temidden van een groep jonge dennen. Zijn mond is wijd geopend als bij iemand, die naar adem snakt. Moeizaam heft hij de hand op, als ontwaarde hij iemand, dien hij vriendelijk toewuift. Een vroolijk lachje glijdt over zijn bleek, hol ge laat. „Conny", fluistert hij, ,,'t is goed, dat je komt. jongen. Heel goed zelfs! 't Spijt me het je te moeten zeggen, Conny, maar het zaakje loopi verkeerd. Ik heb al het mogelijke ge- daar om de kleine Maud bij je terug te bren gen. (k zal je alles precies vertellen, Conny. maai doe me een genoegen en geef me eerst wat r,e eten! Ik val om van de honger! Maar geef me voor alles wat te drinken. Van het beste, wat je in huis hebt, Conny! Geloof me, ik heb het verdiend, al heb ik dan ook pech gehad" Rond den fantaseerenden, eenzamen man heerscht diepe stilte. Het is alsof de wind den adem inhoudt en al even aandachtig luistert als de dennen en de dunne grassprietjes om hem heen. Zijn laatste koortsdroomen dragen zijn geest ver weg, naar een kostelijk groen, door een blauwe zee omspoeld land, dat omspannen wordt door een diep blauwen, hoogen hemel, zoo hoog als slechts in landen aan den Aequa- tor het geval is. En in zijn verbeelding zit hij naast den man, die zijn eenige vriend is, naast „zijn" ingenieur, wien men eerst zijn uitvinding en daarna zijn kind heeft ontstolen. Hij spreekt met hem, terwijl hij in gedach ten stukken vleesch verorbert en dit maal be- spoelt met een soort whiskey, die als vuur door den keel vloeit. „Conny", fluistert hij, met vollen mond kauwend, „je moet zelf naar Engeland gaan. Ik heb je immers een telegram gestuurd. Ik was niet handig genoeg, weet je. Tijdens den overtocht is de pech al begonnen. Ik had je weliswaar beloofd niet te zullen drinken, maar aan boord ontmoette ik helaas dat varken van een gringo. Druden heette die kerel. Enfin, 't is gebeurd. Hij heeft me dronken gevoerd, die schurken toen heb ik hem de geschiede nis verteld. Ik heb hem van Hij smakt gretig met de lippen. „Verdraaid nog an toe! Wat is er met me aan de hand? Zoo'n honger heb ik m'n heele leven nog niet gehad. Reik mij die kip eens aan. Conny!" En de man richt zich nog wat hooger op en strekt beide armen voor zich uit, alsof hij aan tafel zit Dan brengt hij beide handen naar den mond, alsof zij een kip vast hielden, waarvan hij een groot stuk afbijt. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1937 | | pagina 5