Zuid-Afrika van West naar Oost B naas+ elkaar Economisch pact dient aan politiek pact vooraf te gaan. R0K5WE6 DEN HAAG-HAARLEM WOEN'SDX'G 12 JSNUKRI 1938 De Karroo, een bewoonde woestenij. Tegenstellingen in Johannesburg. JOHANNESBURG, eind 1937' E Unie van Zuid-Afrika bestrijkt een wijd gebied, wel vijftigmaal dat van ons land. De Kaapprovincie alleen neemt meer dan de helft in beslag. Onze treinreis van het Westen, van Welling ton, naar het Oosten, naar Grahamstad, duurde twee nachten met een langen, langen dag ertusschen; niet dat de nachten kort waren, telkens en telkens gestoord door schok kend stoppen en weer voortrijden, of door daverend schudden als de trein van een hel ling afsnelde of zuchtend puffend als hij er een opzwoegde; en van Grahamstad naar Jo hannesburg in het noorden was weer even ver. En wat een verschillende streken (of „werelden", zooals de Afrikaner zegt) „De westelijke provincie" of „die Boland", is het gebied van de kolonisatie onder de Compagnie. Van het Kaapsche Schiereiland Gezicht op Stellenbosch. over Stellenbosch, De Paarl en Wellington tot aan de eerste wezenlijk hooge bergketen strekt zich een land uit vol historische associaties en waar men een oude en betrekkelijk intensieve bodemcultuur vindt: akkerbouw, wijngaarden, machtige „plaatsen" (boerderijen) in een weelde van boomgaarden, oude stadjes. Op den Hollander maakt zelfs die streek, liefelijk als ze zijn kan, soms nog den indruk van leegte, maar hier heeft men toch iets Buro- peesch, door klimaat (nergens valt zooveel regen) en historie beide. Niets kan schilder achtiger zijn dan de ligging van Stellenbosch, in een groenen van riviertjes doorsneden kom, waarachter hooge, grillig gevormde bergen óp- rijzen, bosch op lagere helling, sneeuwtoppen in de verte. Het plaatsje zelf heeft iets aan trekkelijks, met zijn wijde, met eiken beplante straten. De nieuwe woonwijken aan den bui tenkant doen prettig modern aan; lage land huizen met mooie tuinen; wijd uiteen gebouwd is alles hier, zoodat niemand om zoo te zeg gen buiten een auto kan. Het oudere gedeelte heeft dat ietwat verwaarloosde en armelijke, dat men in Zuid-Afrika te vaak aantreft het ergst zoodra een wijk door niet-blanken bewoond wordt maar iets van het oude statige karakter dat aan die foreede, witte hui zen 'met hun stoepen eigen was, is bewaard gebleven. Bij Grahamstad begint het gebied, dat eenigen tijd na den overgang aan Engeland, in 1820, door Engelsehen gekoloniseerd is; daar heeft men dus een streek, waar de En- gelschen niet enkel als stadsmenischen, maar ook. als landbewoners voorkomen. Dat was bij de grens, die de Com pagnie bereikt had tot aan het Kafferland; in bitteren strijd met de Kaffers hebben de Engelschen zich daar gevestigd. Verder oost waarts en noordwaarts tot in Natal liggen nog de Kaffer reservaten, en in Grahamstad zelf, vriendelijk en schilderachtig gelegen En- gelsche proeiestadje, een paar winkelstraten, veel groote schoolgebouwen, een krans van villa's, ziet men de Kaffers al als bedienden en werkvolk zooals in het westen, waar de Com pagnie enkel de Hottentotten aantrof en de Maleiers invoerde, de uit die beide gemengde kleurlingen. In de woestenij TUT aar tusschen het westen en het oosten voerde onze reis met een noordwaartschen hoek dwars door de Karroo, de steenachtige hoogvlakte, die de Trekkers uit de zuidelijke Kaapprovincie een eeuw geleden met hun os senwagens door moesten vóór ze de Oranje rivier bereikten, en daarachter het „veld" van Vrijstaat en Transvaal. Een dag lang gaat de trein door dat kale land, bergketens blau wend aan weerskanten, heuvelruggen en kop jes telkens ook uit de eindeloos zich daartus- schen strekkende vlakte opschietend. Kaal met een kaalte zooals ik nog nooit gezien heb. De bergen, hooge en lage, zijn volslagen onbegroeid; soms breken groote cactusboomen tegen de lage klippen de eentonigheid. Ove rigens is de dorre, steenige bodem slechts met een laag,kruipend gewas bedekt, nergens echter zoo dicht als op onze hei, overal ver toont zich de vaalbruine grond eronder, soms meer, soms minder. Het is hier het droge jaargetij; als straks de schaarsche zomer regens komen, schiet er opeens een weelde van bloemen op. Nu zijn de boschjes (zoo heet dat hei-achtige gewas) bruin of grauw, maar zelfs zoo bewaren zij nog wat van het diep uit dea arde gehaalde water en bieden voedsel aan de schapen de groote rijkdom van de Karroo. Want die woestenij wordt bewoond. Op mij len afstand van elkaar liggen hier en ginds de „plaatsen" (boerderijen) van de schapen- boeren. Waar irrigatie mogelijk is, ziet men een enkel maal akkertjes, dan een laag, wit huis, schuilgaand in groene boomen, licht paarse perzifcboomgaarden soms. Van dichtbij moeten die oasen iets uitermate aantrekke lijks hebben en de boeren van de Karroo zijn befaamd welvarend, rijk vaak. Maar meest ziet men huisjes of gehuchtjes, heel enkel toch nog maar zoomaar in de meedogenloos zonnige naaktheid van dat wijde, barre land schap neergesmakt. De hutten van de kleur ling-arbeiders (hier zijn het veel puurder Hot tentotten dan dichter bij de Kaap) zijn van een jammerlijke primitiefheid en erger: van een gemeene, platte leelijkheid, meest van het onvermijdelijke ribbelzink, dat men in Zuid- Afrika leert haten. De woningen der blanken (al hebben ook die zinken daken, maar dat is zelfs met de huizen in de' goede stadswoon- wijken vaak het geval) zien er soms frisch uit, maar hoe maken zij den indruk van nederzettingen, die zich tegen een onherberg zame natuur handhaven; hoe weinig ver groeien zij met het landschap! Troosteloozer leelijks dan Beaufort-West kan ik mij niet voorstellen. Het dorp, een belangrijke wol markt, heeft een duizend of zeven inwoners, de helft blank, en het lijkt een kamp opgesla gen in een stoffige, steenen wildernis. Niet zoodra rijdt de tréin verder, of men wordt weer in die eindelooze vlakte opgenomen. On beschutte wegen strekken zich uit in de bla kende zon. Wagens, met twaalf ezels bespan nen, trekken er langs onder geleide van Hot tentotten. Ik tel er twee in den loop van één langen ochtend, en één auto, die een ge weldige stofwolk opjaagt, 's Ochtends vroeg is het koud. Als later de zon almaar doorstraalt, wordt het ongenadig warm. Verblindend ligt daar dat verschroeide land. Bij een naakt huis van zink ligt het vee op een open plek droog in de zon. Voorbij de Karroo naar het Noorden toe komt men op de eindelooze grasvlakte, die zich over heel den Vrijstaat en tot diep in Trans vaal uitstrekt. Grasvlakte doet aan iets groens denken. Maar dit was even vaal en bruin, be halve soms meer wit geblakerd, als de Karroo, alleen niet zoo steenig, en inderdaad groeit er een stugge halm, die bij gebrek aan een beter woord gras genoemd kan worden; rundvee inplaats van schapen. Niet zóó eenzaam en woest als de Karroo, maar wat krijgt de Hol lander ook hier een indruk van verlatenheid en dorheid! Wijd en eentoonig is dat land schap, waar de trein uur in uur uit doorheen snelt, de vlakte enkel gebroken door kale kopjes, en nu en dan een „plaats". Van tijd tot tijd een rivierbed, meest droog en stoffig. Er wordt dit jaar weer steen en been over de droogte geklaagd: het vee sterft bij honder den. De regens zullen nu wel spoedig komen. Wij zien het landschap dus op zijn onvoor- deeligst. Een enkel maal komen wij langs groepjes naturellen-huisjes. Het werkvolk wordt hier niet meer door de kleurlingen of Hottentotten gevormd, die in de Kaap al eeuwen onder de blanken leven, maar door de Kaffers, die uit hun reservaten in Natal of Noord-Transvaal of elders komen om v/at geld te verdienen: tijdelijk dus, of schoon er meer en meer duizenden met hun vrouwen gekomen zijn en blijven hangen, even permanent als in het Zuiden de kleurlingen die geen ander tehuis hebben. Die huisjes geven een voorproefje van de woningtoestan den, die men hier duldt. Huisjes is een te goed woord. Geitenhokken zien er bij ons fraaier en zindelijker uit; en werkelijk, die zinken krotjes zonder ramen, waarin geen man recht op staan kan, en waarvóór mèh, in de kale stof, want boomen zijn op géén afstand te be kennen, vrouwen ziet hurken' en Mnderen spe- len, zouden voor beestenhokken nauwelijks goedgekeurd worden. Op een eenzame plaats tusschen een paar heuvels staat een echte Kaffer-kraal. Ronde hutjes als bfeedé bijen korven, van stroo en leem; vrouwen en kinde ren er voor. Zoowel de primitieve vorm er omvang als de ongelooflijke vervuiling en ver vallenheid doen begrijpen, dat de woningtoe standen van het Kaffervolk eenvoudig aan di'e van hun natuurstaat aangepast zijn. Een andere wereld E Witwatersrand, met de goudmijnen, en daarachter Johannesburg, dat is opeens een andere wereld dan die wijde vlakte, waar de Vrijstaatsche en Transvaalsche veeboeren huizen. Het terrein wordt wat meer geacciden teerd. Van een golving achter de stad ziet men nog verder naar het noorden de nieuwe bergruggen opdoemen, en terugblikkend ont rolt zich aan het oog, die langgerekte plooi, die sedert vijftig jaar zooveel goud aan de wereld geschonken en in de geschiedenis van het Transvaalsche Boerenvolk zoo'n onge dachte wending gebracht heeft; nu door de winzucht en het vernuft van .den mensch heelemaal omwoeld,, geen, natuur meer, een opengevreten stuk grond van vele mijlen lengte, waarboven fabriekspijpen en hijsch- machines oprijzen en blinkende heuvels afval, alles doorsneden door spoorlijnen en dwars ertusschen gore, leelijke arbeiderswijken en Kafferlocaties. Er zijn ook alleraantrekkelijkste villawijken met verwonderlijk veel geboomte als men de nieuwheid van dit alles bedenkt; mooie bui tenclubs op de Engelsche manier, waar men een rijpe, milde, beschaafde natuuromgeving heeft weten te tooveren. Maar de gedeelten, waar de mijnwerkers wonen grootendeels Afrikaansch sprekenden tegenwoordig, door de droogten en andere narigheid van het land gedreven maken een rommeligen indruk, Een model Kafferlocatie is een groot kamp van kleine hutjes, omheind, want de bewoners moeten 's avonds op een vroeg uur binnen zijn. Achterbuurten waarvan alles door elkaar woont, Kaffer, kleurling, Indiër en arme blanke, zijn er ook nog; het hart 'draait den bezoeker om van de vervuiling en verwaar- loozing. Tegenstellingen genoeg. En dan is er de middenstad, een groot oppervlak met straten zoo rechthoekig als een schaakbord, en die maakt een wezenlijk verrassenden indruk van krachtige activiteit en moderne competentie. Mooi? neen, maar wat ik zei, is iets waard. Hierbij heeft de middenstad van Kaapstad iets provinciaals, onverzorgds, slaperigs. Men ziet op het eerste gezicht, dat Johannesburg ge durende een jaar of wat een gouden tijd be leefd heeft. Groote kantoorgebouwen, flats, hotels, winkels in den modernen stijl, een aan tal van ware wolkenkrabber-afmetingen, rij zen bij dozijnen omhoog, Er wordt nog druk gebouwd; die stad, net vijftig jaar oud, wordt in den laatsten tijd nog eens heelemaal over gemaakt. Het zakenleven ts volslagen En- gelsch. En Joodsch zullen vrijwel alle Zuid- Afrikanen (Engelschsprekenden zoo goed als Afrikaanschsprekenden) U verbeteren: een indeeling van de blanke bevolking in drieën, Engelschen, Afrikaners en Joden, is gebruike lijk, en natuurlijk is Johannesburg hét groot ste Joodsche machtpunt. Maar wat de taal betreft in ieder geval is het zakenleven En- gelsch; de Afrikaners, nog maar pas geruï neerd van het land gekomen, vormen een nieuw proletariaat. Ziedaar een van de pro blemen, maar daarover weid ik nu niet uit. Nog een probleem is dat van de Kaffers. Men zal het door het straatbeeld van de middenstad te bekijken nauwelijks benaderen: het eigenlijke vraagstuk ligt in de honderd duizenden mijn-kaffers. Maar hoe boeiend is niettemin het schouwspel dat die rechte stra ten tusschen de groote, rijke gebouwen bieden: Kaffers in alle soorten. Zóó uit hun gebieden. Zoeloes met bewerkelijke oorversieringen, Oostkust-vrouwen met zware ringen om de enkels en kleurig geweven doeken om, kinde ren op den rug. En versteedschte Kafferheeren -dames, wier welvaart allicht uit bedenke- lijken handel met hun meer primitieve volks- genooten voortkomt in verboden bier en ver boden dagga bijvoorbeeld), Europeesch ge kleed, dandy-achtig, en toch nooit de distinc tie bezittend van de Maléiers en Indiërs. Alle schakeeringen daartusschen. Vrouwen als goede burgervrouwen gekleed, maar die op Kaffermanier pakken, de wasch, hun inkoo- pen, een steedsch koffertje, op het hoofd dra gen; zelfs fietsende Kaffers doen dat. En be dienden in een soort steedsche Kafferdracht, linnen pakjes met roode randen afgezet, korte broekjes. Vroolijk en goedmoedig, dat is de eerste en den voornaamsten indruk, die men van al die bruine, glimmende gezichten met breede hagelwitte tandenmonden krijgt. Kinderlijk, onbezorgd, behagen scheppend in opsmuk, goedlachs. Maar wat is in den grond het probleem van de Kaffers in de blanke maatschappij een ontzettend pijnlijk en tra gisch probleem! (Nadruk verboden). Een auto, die bezig is een voor hem rijdende auto in te Halen mag niet worden voorbij gereden* bij 't inhalen dus géén 3 (rijden de) auto's naast elkaar, dat is verboden! Pr. Fentener van Vlissingen: Tegenwoordige internationale arbeidsverdeeling ondoelmatig. Ongewenscht hiaat in voorrangs weg. w Te Heemstede houdt de voorrang gedeeltelijk op. In den Rijksweg 's-GravenhageHaarlem houdt de voorrang van den Rijksweg over een kort gedeelte op, juist daar, waar eenige onoverzichtelijke zijwegen op den Rijksweg uitmonden. Temeer vormt zul les een gevaar lijke situatie, omdat de borden „einde voor rang", op zichzelven reeds weinig opvallend, geplaatst zijn op punten, waar de Rijksweg oogenschijnlijk zonder eenige wijziging door loopt, zoodat deze borden slechts door wei nig verkeersdeelnemers worden opgemerkt. WONING TE HEEMSTEDE Reeds in Juli wendde de K.N.A.C. zich tot het gemeentebestuur van Heemstede om te trachten tot een verbeterde situatie te ge raken. In September berichtten B. en ff. van deze gemeente gelukkig, dat zij den Mi nister van Waterstaat hadden geadviseerd het betreffende gedeelte eveneens als voor- rangsweg aan te wijzen, doch bij den over gang naar het nieuwe jaar bestond de ge vaarlijke situatie nog altijd. De KN.A.C. heeft zich thans tot den Minister van Waterstaat gewend met het verzoek de aanwijzing als voorrangsweg spoedig te willen doen geschie den. Daarbij heeft zij tevens de aandacht gevestigd op de wenschelijkheid de borden „einde voorrang" in het algemeen te doen plaatsen op punten, waar de weg ook uiter lijk van karakter verandert, zooals bruggen, wegversmallingen, enz. omdat de aandacht van de weggebruikers daardoor wordt ge vestigd op de mogelijkheid, dat ook het voor- rangsrecht zal ophouden. Wil het voorrangsprincipe echter aan zijn doel, nl. een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer op den hoofdweg, beantwoorden dan dient de voorrangsweg zooveel mogelijk onafgebroken door te loopen, waardoor de onopvallende aanduidingen „einde voor rang" tevens kunnen worden beperkt. KLEIN MEISJE ONDER VRACHTAUTO DOODELÏJK GEWOND. Op den weg van Tiel naar Eek en Wiel is Dinsdagmiddag om vier uur het vijfjarig dochtertje van den landbouwer Spies door een vrachtauto aangereden. Het kind werd met ernstige verwondingen naar het ziekenhuis „Bethesda" te Tiel overgebracht, waar het kort na aankomst is overleden, Optimistische menschen zijn noodig. Bedrijfsleven begin 1938 minder gunstig dan een jaar geleden In de eerste vergadering van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor het gebied Utrecht, heeft de algemeene voorzitter van de Kamer, dr. F. H. Fentener van Vlissingen, een rede uitgesproken waaraan het volgende is ontleend Het statistisch materiaal betreffende de wereldhuishouding leert ons, dat ruw gespro ken de eerste helft van het jaar 1937 alle ken- teekenen droeg van een snel opgaande con junctuur. De goede perspectieven, die aan het einde van1936 het nieuwe jaar scheen te bie den, leken wel haast over de geheele linie de overhand te hebben gekregen en de vele re serves, die éen aandachtig beschouwer van den.economischen toestand bij het begin van het jaar 1937 ten opzichte van de vooruitzich ten, die het bood, wel moest maken, begonnen meer en meel' overbodig te lijken. Maar het economisch statistisch materiaal over de laatste zes maanden van 1937 geeft een geheel ander beeld te zien dan dat van de eerste zes. Weliswaar lijkt in enkele landen de con junctuur nog op het bereikte hooge niveau te kunnen worden gehandhaafd, weliswaar valt in verschillende andere landen nog slechts een geringen terugslag waar te nemen, maar daartegenover staat, dat b.v. in de Vereenig- de Staten het conjunctuurbeeld allengs weer een bedenkelijk crisiskarakter is gaan vertoo- nen, zoodat men alles tezamen genomen, wat de laatste twee kwartalen van 1937 betreft, zeker niet meer van een gunstig verloop der wereldconjunctuur kan spreken. Als vanzelf rijst de vraag; staan wij hier voor een tijdelijke ombuiging van een con- juncfcuurlijn, welke in liaar wezen een stij gende tendens blijft behouden of hebben wij den top reeds overschreden en gaat het verder in dalende richting? We kunnen daarop geen antwoord geven, Wel beseffen we echter, dat ons economisch stelsel met zijn zeer ingewikkeld productie- en distributieproces op den duin* slechts dan be vredigend kan werken, indien er een behoorlijk evenwicht en een harmonieuse samenwerking tusschen de verschillende ónderdeelen bestaat. Belangrijker nog dan het verloop van de cónjunctuurindices in 1937 is dus wat er in wezen in de economie der toonaangevende cultuuBstaten -en.-in- hun onderlinge betrekkin gen gedurende dit tijdstip gewijzigd is. Gaan wij deze wijzigingen na, dan kan dat helaas ons optimisme niet rtimuleeren. Hoewel wij in den aanvang van 1937 zeker konden zeggen, dat gaandeweg de crisis, die in 1929 inzette, was overwonnen, het zoo noodige opruimingswerk der crisis- en noodmaatrege len ook in het jaar 1937 weinig voortgang ge maakt. Ook indien wij de voornaamste volkshuis houdingen afzonderlijk beschouwen, kunnen wij slechts vaststellen, dat de toestand van het bedrijfsleven in het begin van 1938 een min der gunstig aanzien heeft gekregen dan in het begin van 1937 het geval was. Het duidelijkste komt dit tot uiting in de Vereenigde Staten. De tegenwoordige crisis in de Vereenigde Staten, zij moge van korten of van langen duur zijn, zij moge zich ontpop pen als een tijdelijke reactie of wel als een langdurige depressie, is naar spr.'s meening terecht gekarakteriseerd als een crisis van het vertrouwen. Inderdaad slechts gemis aan vertrouwen bij hen, die door daadwerkelijk en voortdurend ondernemen het bedrijfsleven op gang moeten houden, geeft een voldoende verklaring voor het ernstige karakter, dat déze crisis zoo snel heeft aangenomen. Het Britsche conjunctuurbeeld vertoont daarentegen in de laatste jaren een stabiliteit, die zeer gunstig afsteekt bij die, welke in de Vereenigde Staten werd waargenomen. Dit verschijnsel verdient temeer onze aandacht, omdat de Engelsche economische politiek zich in tegenstelling met die van de Vereenigde Staten slechts weinig op het gebied der con- junctuurbeheersching bewoog. De cónjunctuurindices in Duitschland ston den gedurende het geheele jaar 1937 in het teeken eener levendige economische bedrij vigheid. Duitschland slaagde er tot dusverre nog niet m zijn voorziening in eerste levensbehoeften te verbeteren. Hoewel het voorbarig zou zijn hieruit reeds thans definitieve conclusies te trekken, kan men toch niet aan den indruk ontkomen, dat een te groot percentage van den arbeid in Duitschland ten behoeve van niet of niet direct productieve doeleinden ver richt wordt. De economische positie van Frankrijk bleef gedurende 1937 ongunstig en werd geheel be- heerseht door de politieke constellatie daar te lande. De Scandinavische landen konden zich in het algemeen m 1937 in een gunstige conjunc tuur verheugen. Nederland, België, Zwitser land en de Donaulanden mochten, ondanks den terugslag in de laatste zes maanden, con- stateeren, dat 1937 het in economisch opzicht gunstigste jaar na 1929 was. Italië en Japan toonden een dusdanige activiteit op politiek gebied, dat hun econo mie er door in de knel kwam. Beide landen moeten aan den lijve onder vinden, dat de welvaart bedreigd wordt, in dien men een te groot gedeelte zijner kracht aan onproductieve of niet direct productieve doeleinden verspilt. 1937 heeft niet de geleidelijke voortzetting van de algemeen ingezette conjunctuur verbetering, -die in den aanvang daarvan viel te constateeren gebracht. De toen aanwezige latente gevaren hebben zich in den loop van het jaar duidelijk gemanifesteerd en hebben in de gunstigste gevallen de stijging van het conjunctuurverloop tot staan gebracht, in minder gunstige gevallen een gevoeligen te rugslag veroorzaakt en in de ongunstigste ge vallen de conjunctuur op zoo snelle en heftige wijze doen omslaan, dat reeds weder van een crisis gesproken moet worden. Indien niet alle teekenen bedriegen, bevin den wij ons wat de wereldconjunctuur betreft op den rand van een hellend vlak en indien wij er niet in slagen verschillende ongunstige factoren in het bestel der wereldhuishouding te elimineer en, blijkt een nieuwe wereldcrisis onvermijdelijk. Zullen wij daarin slagen, of zullen wij daar in niet slagen, ziedaar de groote quaestie! Wie deze vraag ontkennend beantwoordt, toont een gebrek aan optimisme, dat hem ongeschikt doet zijn voor onzen benarden tijd. Gelukkig mag gezegd worden. Dat de mogelijkheid om te slagen althans theoretisch aanwezig is, daar de gevaarlijke factoren, niet zoozeer van structueelen als wel van kunstmatigen aard zijn. Zij spruiten niet uit de natuur der dingen zelve voort, maar zijn veel meer het werk van menschen, dat dus ook door menschenhand ongedaan gemaakt kan worden. Daarbij komt, dat vrijwel algemeen wordt ingezien, dat de moeilijkheden, die wij onder vinden, voor het meerendeel voortkomen uit de ondoelmatigheid onzer tegenwoordige in ternationale arbeidsverdeeling. Spr. wil het voorkomen, dat men, om niet dadelijk met alle voetangels en klemmen, die op het ter rein van de internationale politiek verborgen liggen, in aanmerking te komen, het best een toenaderingspoging van den economischen kant zou kunnen wagen. Hoofddoel zou daarbij volgens zijn mee- ning moeten zijn, niet zoozeer om in allerlei ónderdeelen afdalend nauwkeurig vast te leggen, welke maatregelen elk der betrokken partijen zich verplicht te nemen, maar meer om in principe overeen te komen, dat men elkaar over en weer zooveel men daartoe bij machte is, bijstand zal verleenen om de eco nomische moeilijkheden, die elk der betrok ken partijen ondervindt, zoo mogelijk te over bruggen of te verminderen. Een soort acte van onderlingen economi schen bijstand dus, waarbij partijen zich zouden verplichten in voortdurend onderling overleg al die maatregelen te bestudeeren en vast te leggen, die het beoogde doel zouden kunnen bevorderen. Om praktische redenen zou het daarbij aanbeveling verdienen, dat de eerste stappen in deze richting door een be perkt aantal landen, dat hiervoor het meest in aanmerking komt zooals b.v. de Vereenig de Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitschland en Italië, zouden worden onder nomen. Indien wij ons eens even indenken in de perspectieven, die een dergelijk economisch pact tusschen deze vijf landen zou kunnen openen, kunnen wij slechts van harte wen- schen, dat 1938 ons een dergelijke verrassing zal mogen brengen. Kantoorknecht van de P. T. T. stat brieven. Een jaar gevangenisstraf geëischt. 's Gravenhage, 11 Januari. De 40-jarige C. B. heeft als kantoorknecht in dienst van het staatsbedrijf der P. T. T. zich in de periode van 1 Mei tot 22 November 1937 talrijke brie ven, welke hij moest sorteeren, toegeëigend en daaruit geldsbedragen, indien deze daarin aanwezig waren, weggenomen. De diefstal kwam aan het licht, toen de adjunct-directeur van het postkantoor te 's Gravenhage, die reeds verdenkingen koes terde tegen den kantoorknecht, een brief met gemerkte bankbiljetten verzond. Dinsdag moest de kantoorknecht zich voor de Haagsche rechtbank verantwoorden. Hij bekende volledig. De officier van justitie mr. N. S. Hoekstra vorderde in dit geval dezelfde straf, welke hij onlangs tegen een postbode, die zich aan hetzelfde misdrijf heeft schuldig gemaakt, heeft geëischt, en wel een jaar ge vangenisstraf met aftrek van de preventieve hechtenis. AVONDRECEPTIE BIJ DEN COMMISSARIS DER KONINGIN. De Commissaris der Kóningin in de provin cie Noord-Holland en baronesse Röell—baro nesse de Vos van Steenwijk hebben Dinsdag een avondreceptie gehouden, waar gedanst werd. Onder de aanwezigen waren de burgemees ter van Haarlem, dr. J. E. baron de Vos van Steenwijk en baronesse de Vos van Steenwijk; de burgemeesters van Bloemendaal, Heem stede, Bermebroek, Diemen, Kortenhoef en Lisse; de wethouders van Haarlem de heeren W. J, B. van Liemt, M. A. Reinalda en E. van der Wall met hunne dames; de gemeente secretaris van Haarlem, mr. Th. A. Wesstra en mevrouw; mr. W. C. Wendelaar, oud-burge meester van Alkmaar en lid der Tweede Ka mer en mevrouw; de Hoofdingenieur-directeur van den Rijkswaterstaat, ir. W. G. C. Gelinck; de Hoofdingenieur-directeur vanden Prov. Waterstaat, ir. G. Thomése; de consuls-gene raal van Groot Brittannië, België, Roemenië, Tsjeeho Slowakije, Brazilië, Polen, Nicaragua, Guatemala; de vice-consul van Duitschland, de president van de Arr. Rechtbank te Haar lem, mr. G. Sluis; de vice-president dier Rechtbank, jhr. mr. E. J. Strick van Linscho- ten en de rechters mr. C. G. Bijleveld en mr. E. H. F. W. van Schaeck Mathon; de subst. officier van justitie bij de Haarl. Rechtbank, mr. W. Paardekooper Overman; mr. de Vries Feyens, Kantonrechter te Amsterdam; mr. A. Beets, voorzitter der H.O.V.; mr. Crena de Jongh, president der Ned. Handel Mij., de heer C. G. Vattier Kraane, te Amsterdam; mr. S. H Vening Meinesz, oud-griffier der Prov. Staten van Noord-Holland; de rector-magnificus der Gem. Universiteit van Amsterdam en prof. A. W. de Groot, secretaris van den Senaat dier Universiteit; prof. Losecaat Vermeer; de Se naat van het Amsterdamsche Studentencorps en de Senaat van de Vrouwelijke Amsterdam sche Studenten-Vereeniging; prof. Huib Luns en prof. Jurres, van het bestuur van Arti te Amsterdam: de heer G. D. Gratama, direc teur van het Frans Hals Museum; de heer J. J. Swens, voorzitter der Kamer van Koophan del en Fabrieken in dit district; de heer E. H. Krelage, oud-voorzitter dier Kamer; overste A, M. M. van Loon, commandant van het corps Motorrijders, alhier; de secretaris der Vereen. Rembrandt, de kunstschilder Max Nauta; de heeren De Marez Oyens, Boissevain en De Jong Schouwenburg van het bestuur van de N.V. Het Concertgebouw te Amsterdam; jhr. van Loon van de firma van Loon en Co., te Amsterdam; eenige officieren van de zee- en landmacht en verder vele particulieren met hunne -dames.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 3