Zuid-Afrika van West naar Oost
B
naas+ elkaar
Economisch pact dient aan politiek pact
vooraf te gaan.
R0K5WE6 DEN HAAG-HAARLEM
WOEN'SDX'G 12 JSNUKRI 1938
De Karroo, een bewoonde woestenij.
Tegenstellingen in
Johannesburg.
JOHANNESBURG, eind 1937'
E Unie van Zuid-Afrika bestrijkt een
wijd gebied, wel vijftigmaal dat van
ons land. De Kaapprovincie alleen
neemt meer dan de helft in beslag.
Onze treinreis van het Westen, van Welling
ton, naar het Oosten, naar Grahamstad,
duurde twee nachten met een langen, langen
dag ertusschen; niet dat de nachten kort
waren, telkens en telkens gestoord door schok
kend stoppen en weer voortrijden, of door
daverend schudden als de trein van een hel
ling afsnelde of zuchtend puffend als hij er
een opzwoegde; en van Grahamstad naar Jo
hannesburg in het noorden was weer even
ver. En wat een verschillende streken (of
„werelden", zooals de Afrikaner zegt)
„De westelijke provincie" of „die Boland",
is het gebied van de kolonisatie onder de
Compagnie. Van het Kaapsche Schiereiland
Gezicht op Stellenbosch.
over Stellenbosch, De Paarl en Wellington tot
aan de eerste wezenlijk hooge bergketen strekt
zich een land uit vol historische associaties en
waar men een oude en betrekkelijk intensieve
bodemcultuur vindt: akkerbouw, wijngaarden,
machtige „plaatsen" (boerderijen) in een
weelde van boomgaarden, oude stadjes. Op
den Hollander maakt zelfs die streek, liefelijk
als ze zijn kan, soms nog den indruk van
leegte, maar hier heeft men toch iets Buro-
peesch, door klimaat (nergens valt zooveel
regen) en historie beide. Niets kan schilder
achtiger zijn dan de ligging van Stellenbosch,
in een groenen van riviertjes doorsneden kom,
waarachter hooge, grillig gevormde bergen óp-
rijzen, bosch op lagere helling, sneeuwtoppen
in de verte. Het plaatsje zelf heeft iets aan
trekkelijks, met zijn wijde, met eiken beplante
straten. De nieuwe woonwijken aan den bui
tenkant doen prettig modern aan; lage land
huizen met mooie tuinen; wijd uiteen gebouwd
is alles hier, zoodat niemand om zoo te zeg
gen buiten een auto kan. Het oudere gedeelte
heeft dat ietwat verwaarloosde en armelijke,
dat men in Zuid-Afrika te vaak aantreft
het ergst zoodra een wijk door niet-blanken
bewoond wordt maar iets van het oude
statige karakter dat aan die foreede, witte hui
zen 'met hun stoepen eigen was, is bewaard
gebleven.
Bij Grahamstad begint het gebied, dat
eenigen tijd na den overgang aan Engeland,
in 1820, door Engelsehen gekoloniseerd is;
daar heeft men dus een streek, waar de En-
gelschen niet enkel als stadsmenischen, maar
ook. als landbewoners voorkomen.
Dat was bij de grens, die de Com
pagnie bereikt had tot aan het Kafferland; in
bitteren strijd met de Kaffers hebben de
Engelschen zich daar gevestigd. Verder oost
waarts en noordwaarts tot in Natal liggen
nog de Kaffer reservaten, en in Grahamstad
zelf, vriendelijk en schilderachtig gelegen En-
gelsche proeiestadje, een paar winkelstraten,
veel groote schoolgebouwen, een krans van
villa's, ziet men de Kaffers al als bedienden en
werkvolk zooals in het westen, waar de Com
pagnie enkel de Hottentotten aantrof en de
Maleiers invoerde, de uit die beide gemengde
kleurlingen.
In de woestenij
TUT aar tusschen het westen en het oosten
voerde onze reis met een noordwaartschen
hoek dwars door de Karroo, de steenachtige
hoogvlakte, die de Trekkers uit de zuidelijke
Kaapprovincie een eeuw geleden met hun os
senwagens door moesten vóór ze de Oranje
rivier bereikten, en daarachter het „veld" van
Vrijstaat en Transvaal. Een dag lang gaat
de trein door dat kale land, bergketens blau
wend aan weerskanten, heuvelruggen en kop
jes telkens ook uit de eindeloos zich daartus-
schen strekkende vlakte opschietend. Kaal
met een kaalte zooals ik nog nooit gezien
heb. De bergen, hooge en lage, zijn volslagen
onbegroeid; soms breken groote cactusboomen
tegen de lage klippen de eentonigheid. Ove
rigens is de dorre, steenige bodem slechts met
een laag,kruipend gewas bedekt, nergens
echter zoo dicht als op onze hei, overal ver
toont zich de vaalbruine grond eronder, soms
meer, soms minder. Het is hier het droge
jaargetij; als straks de schaarsche zomer
regens komen, schiet er opeens een weelde van
bloemen op. Nu zijn de boschjes (zoo heet
dat hei-achtige gewas) bruin of grauw, maar
zelfs zoo bewaren zij nog wat van het diep uit
dea arde gehaalde water en bieden voedsel aan
de schapen de groote rijkdom van de
Karroo.
Want die woestenij wordt bewoond. Op mij
len afstand van elkaar liggen hier en ginds
de „plaatsen" (boerderijen) van de schapen-
boeren. Waar irrigatie mogelijk is, ziet men
een enkel maal akkertjes, dan een laag, wit
huis, schuilgaand in groene boomen, licht
paarse perzifcboomgaarden soms. Van dichtbij
moeten die oasen iets uitermate aantrekke
lijks hebben en de boeren van de Karroo zijn
befaamd welvarend, rijk vaak. Maar meest
ziet men huisjes of gehuchtjes, heel enkel toch
nog maar zoomaar in de meedogenloos
zonnige naaktheid van dat wijde, barre land
schap neergesmakt. De hutten van de kleur
ling-arbeiders (hier zijn het veel puurder Hot
tentotten dan dichter bij de Kaap) zijn van
een jammerlijke primitiefheid en erger: van
een gemeene, platte leelijkheid, meest van het
onvermijdelijke ribbelzink, dat men in Zuid-
Afrika leert haten. De woningen der blanken
(al hebben ook die zinken daken, maar dat is
zelfs met de huizen in de' goede stadswoon-
wijken vaak het geval) zien er soms frisch
uit, maar hoe maken zij den indruk van
nederzettingen, die zich tegen een onherberg
zame natuur handhaven; hoe weinig ver
groeien zij met het landschap! Troosteloozer
leelijks dan Beaufort-West kan ik mij niet
voorstellen. Het dorp, een belangrijke wol
markt, heeft een duizend of zeven inwoners,
de helft blank, en het lijkt een kamp opgesla
gen in een stoffige, steenen wildernis. Niet
zoodra rijdt de tréin verder, of men wordt
weer in die eindelooze vlakte opgenomen. On
beschutte wegen strekken zich uit in de bla
kende zon. Wagens, met twaalf ezels bespan
nen, trekken er langs onder geleide van Hot
tentotten. Ik tel er twee in den loop van
één langen ochtend, en één auto, die een ge
weldige stofwolk opjaagt, 's Ochtends vroeg is
het koud. Als later de zon almaar doorstraalt,
wordt het ongenadig warm. Verblindend ligt
daar dat verschroeide land. Bij een naakt
huis van zink ligt het vee op een open plek
droog in de zon.
Voorbij de Karroo naar het Noorden toe
komt men op de eindelooze grasvlakte, die zich
over heel den Vrijstaat en tot diep in Trans
vaal uitstrekt. Grasvlakte doet aan iets groens
denken. Maar dit was even vaal en bruin, be
halve soms meer wit geblakerd, als de Karroo,
alleen niet zoo steenig, en inderdaad groeit er
een stugge halm, die bij gebrek aan een beter
woord gras genoemd kan worden; rundvee
inplaats van schapen. Niet zóó eenzaam en
woest als de Karroo, maar wat krijgt de Hol
lander ook hier een indruk van verlatenheid
en dorheid! Wijd en eentoonig is dat land
schap, waar de trein uur in uur uit doorheen
snelt, de vlakte enkel gebroken door kale
kopjes, en nu en dan een „plaats". Van tijd
tot tijd een rivierbed, meest droog en stoffig.
Er wordt dit jaar weer steen en been over de
droogte geklaagd: het vee sterft bij honder
den. De regens zullen nu wel spoedig komen.
Wij zien het landschap dus op zijn onvoor-
deeligst. Een enkel maal komen wij langs
groepjes naturellen-huisjes.
Het werkvolk wordt hier niet meer door de
kleurlingen of Hottentotten gevormd, die in
de Kaap al eeuwen onder de blanken leven,
maar door de Kaffers, die uit hun reservaten
in Natal of Noord-Transvaal of elders komen
om v/at geld te verdienen: tijdelijk dus, of
schoon er meer en meer duizenden met hun
vrouwen gekomen zijn en blijven hangen, even
permanent als in het Zuiden de kleurlingen
die geen ander tehuis hebben. Die huisjes
geven een voorproefje van de woningtoestan
den, die men hier duldt. Huisjes is een te goed
woord. Geitenhokken zien er bij ons fraaier
en zindelijker uit; en werkelijk, die zinken
krotjes zonder ramen, waarin geen man recht
op staan kan, en waarvóór mèh, in de kale
stof, want boomen zijn op géén afstand te be
kennen, vrouwen ziet hurken' en Mnderen spe-
len, zouden voor beestenhokken nauwelijks
goedgekeurd worden. Op een eenzame plaats
tusschen een paar heuvels staat een echte
Kaffer-kraal. Ronde hutjes als bfeedé bijen
korven, van stroo en leem; vrouwen en kinde
ren er voor. Zoowel de primitieve vorm er
omvang als de ongelooflijke vervuiling en ver
vallenheid doen begrijpen, dat de woningtoe
standen van het Kaffervolk eenvoudig aan di'e
van hun natuurstaat aangepast zijn.
Een andere wereld
E Witwatersrand, met de goudmijnen, en
daarachter Johannesburg, dat is opeens
een andere wereld dan die wijde vlakte, waar
de Vrijstaatsche en Transvaalsche veeboeren
huizen. Het terrein wordt wat meer geacciden
teerd. Van een golving achter de stad ziet
men nog verder naar het noorden de nieuwe
bergruggen opdoemen, en terugblikkend ont
rolt zich aan het oog, die langgerekte plooi,
die sedert vijftig jaar zooveel goud aan de
wereld geschonken en in de geschiedenis van
het Transvaalsche Boerenvolk zoo'n onge
dachte wending gebracht heeft; nu door de
winzucht en het vernuft van .den mensch
heelemaal omwoeld,, geen, natuur meer, een
opengevreten stuk grond van vele mijlen
lengte, waarboven fabriekspijpen en hijsch-
machines oprijzen en blinkende heuvels afval,
alles doorsneden door spoorlijnen en dwars
ertusschen gore, leelijke arbeiderswijken en
Kafferlocaties.
Er zijn ook alleraantrekkelijkste villawijken
met verwonderlijk veel geboomte als men de
nieuwheid van dit alles bedenkt; mooie bui
tenclubs op de Engelsche manier, waar men
een rijpe, milde, beschaafde natuuromgeving
heeft weten te tooveren. Maar de gedeelten,
waar de mijnwerkers wonen grootendeels
Afrikaansch sprekenden tegenwoordig, door
de droogten en andere narigheid van het land
gedreven maken een rommeligen indruk,
Een model Kafferlocatie is een groot kamp
van kleine hutjes, omheind, want de bewoners
moeten 's avonds op een vroeg uur binnen
zijn. Achterbuurten waarvan alles door elkaar
woont, Kaffer, kleurling, Indiër en arme
blanke, zijn er ook nog; het hart 'draait den
bezoeker om van de vervuiling en verwaar-
loozing.
Tegenstellingen genoeg. En dan is er de
middenstad, een groot oppervlak met straten
zoo rechthoekig als een schaakbord, en die
maakt een wezenlijk verrassenden indruk van
krachtige activiteit en moderne competentie.
Mooi? neen, maar wat ik zei, is iets waard.
Hierbij heeft de middenstad van Kaapstad iets
provinciaals, onverzorgds, slaperigs. Men ziet
op het eerste gezicht, dat Johannesburg ge
durende een jaar of wat een gouden tijd be
leefd heeft. Groote kantoorgebouwen, flats,
hotels, winkels in den modernen stijl, een aan
tal van ware wolkenkrabber-afmetingen, rij
zen bij dozijnen omhoog, Er wordt nog druk
gebouwd; die stad, net vijftig jaar oud, wordt
in den laatsten tijd nog eens heelemaal over
gemaakt. Het zakenleven ts volslagen En-
gelsch. En Joodsch zullen vrijwel alle Zuid-
Afrikanen (Engelschsprekenden zoo goed als
Afrikaanschsprekenden) U verbeteren: een
indeeling van de blanke bevolking in drieën,
Engelschen, Afrikaners en Joden, is gebruike
lijk, en natuurlijk is Johannesburg hét groot
ste Joodsche machtpunt. Maar wat de taal
betreft in ieder geval is het zakenleven En-
gelsch; de Afrikaners, nog maar pas geruï
neerd van het land gekomen, vormen een
nieuw proletariaat. Ziedaar een van de pro
blemen, maar daarover weid ik nu niet uit.
Nog een probleem is dat van de Kaffers.
Men zal het door het straatbeeld van de
middenstad te bekijken nauwelijks benaderen:
het eigenlijke vraagstuk ligt in de honderd
duizenden mijn-kaffers. Maar hoe boeiend is
niettemin het schouwspel dat die rechte stra
ten tusschen de groote, rijke gebouwen bieden:
Kaffers in alle soorten. Zóó uit hun gebieden.
Zoeloes met bewerkelijke oorversieringen,
Oostkust-vrouwen met zware ringen om de
enkels en kleurig geweven doeken om, kinde
ren op den rug. En versteedschte Kafferheeren
-dames, wier welvaart allicht uit bedenke-
lijken handel met hun meer primitieve volks-
genooten voortkomt in verboden bier en ver
boden dagga bijvoorbeeld), Europeesch ge
kleed, dandy-achtig, en toch nooit de distinc
tie bezittend van de Maléiers en Indiërs. Alle
schakeeringen daartusschen. Vrouwen als
goede burgervrouwen gekleed, maar die op
Kaffermanier pakken, de wasch, hun inkoo-
pen, een steedsch koffertje, op het hoofd dra
gen; zelfs fietsende Kaffers doen dat. En be
dienden in een soort steedsche Kafferdracht,
linnen pakjes met roode randen afgezet,
korte broekjes. Vroolijk en goedmoedig, dat is
de eerste en den voornaamsten indruk, die
men van al die bruine, glimmende gezichten
met breede hagelwitte tandenmonden krijgt.
Kinderlijk, onbezorgd, behagen scheppend in
opsmuk, goedlachs. Maar wat is in den grond
het probleem van de Kaffers in de blanke
maatschappij een ontzettend pijnlijk en tra
gisch probleem!
(Nadruk verboden).
Een auto, die bezig is een voor
hem rijdende auto in te Halen
mag niet worden voorbij gereden*
bij 't inhalen dus géén 3 (rijden
de) auto's naast elkaar, dat is
verboden!
Pr. Fentener van Vlissingen:
Tegenwoordige internationale arbeidsverdeeling
ondoelmatig.
Ongewenscht hiaat in voorrangs
weg.
w
Te Heemstede houdt de voorrang
gedeeltelijk op.
In den Rijksweg 's-GravenhageHaarlem
houdt de voorrang van den Rijksweg over
een kort gedeelte op, juist daar, waar eenige
onoverzichtelijke zijwegen op den Rijksweg
uitmonden. Temeer vormt zul les een gevaar
lijke situatie, omdat de borden „einde voor
rang", op zichzelven reeds weinig opvallend,
geplaatst zijn op punten, waar de Rijksweg
oogenschijnlijk zonder eenige wijziging door
loopt, zoodat deze borden slechts door wei
nig verkeersdeelnemers worden opgemerkt.
WONING
TE HEEMSTEDE
Reeds in Juli wendde de K.N.A.C. zich tot
het gemeentebestuur van Heemstede om te
trachten tot een verbeterde situatie te ge
raken. In September berichtten B. en ff.
van deze gemeente gelukkig, dat zij den Mi
nister van Waterstaat hadden geadviseerd
het betreffende gedeelte eveneens als voor-
rangsweg aan te wijzen, doch bij den over
gang naar het nieuwe jaar bestond de ge
vaarlijke situatie nog altijd. De KN.A.C. heeft
zich thans tot den Minister van Waterstaat
gewend met het verzoek de aanwijzing als
voorrangsweg spoedig te willen doen geschie
den. Daarbij heeft zij tevens de aandacht
gevestigd op de wenschelijkheid de borden
„einde voorrang" in het algemeen te doen
plaatsen op punten, waar de weg ook uiter
lijk van karakter verandert, zooals bruggen,
wegversmallingen, enz. omdat de aandacht
van de weggebruikers daardoor wordt ge
vestigd op de mogelijkheid, dat ook het voor-
rangsrecht zal ophouden.
Wil het voorrangsprincipe echter aan zijn
doel, nl. een vlotte en veilige afwikkeling van
het verkeer op den hoofdweg, beantwoorden
dan dient de voorrangsweg zooveel mogelijk
onafgebroken door te loopen, waardoor de
onopvallende aanduidingen „einde voor
rang" tevens kunnen worden beperkt.
KLEIN MEISJE ONDER VRACHTAUTO
DOODELÏJK GEWOND.
Op den weg van Tiel naar Eek en Wiel is
Dinsdagmiddag om vier uur het vijfjarig
dochtertje van den landbouwer Spies door een
vrachtauto aangereden. Het kind werd met
ernstige verwondingen naar het ziekenhuis
„Bethesda" te Tiel overgebracht, waar het
kort na aankomst is overleden,
Optimistische menschen zijn
noodig.
Bedrijfsleven begin 1938 minder
gunstig dan een jaar geleden
In de eerste vergadering van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor het gebied
Utrecht, heeft de algemeene voorzitter van de
Kamer, dr. F. H. Fentener van Vlissingen, een
rede uitgesproken waaraan het volgende is
ontleend
Het statistisch materiaal betreffende de
wereldhuishouding leert ons, dat ruw gespro
ken de eerste helft van het jaar 1937 alle ken-
teekenen droeg van een snel opgaande con
junctuur. De goede perspectieven, die aan het
einde van1936 het nieuwe jaar scheen te bie
den, leken wel haast over de geheele linie de
overhand te hebben gekregen en de vele re
serves, die éen aandachtig beschouwer van
den.economischen toestand bij het begin van
het jaar 1937 ten opzichte van de vooruitzich
ten, die het bood, wel moest maken, begonnen
meer en meel' overbodig te lijken.
Maar het economisch statistisch materiaal
over de laatste zes maanden van 1937 geeft
een geheel ander beeld te zien dan dat van de
eerste zes.
Weliswaar lijkt in enkele landen de con
junctuur nog op het bereikte hooge niveau te
kunnen worden gehandhaafd, weliswaar valt
in verschillende andere landen nog slechts
een geringen terugslag waar te nemen, maar
daartegenover staat, dat b.v. in de Vereenig-
de Staten het conjunctuurbeeld allengs weer
een bedenkelijk crisiskarakter is gaan vertoo-
nen, zoodat men alles tezamen genomen, wat
de laatste twee kwartalen van 1937 betreft,
zeker niet meer van een gunstig verloop der
wereldconjunctuur kan spreken.
Als vanzelf rijst de vraag; staan wij hier
voor een tijdelijke ombuiging van een con-
juncfcuurlijn, welke in liaar wezen een stij
gende tendens blijft behouden of hebben wij
den top reeds overschreden en gaat het verder
in dalende richting?
We kunnen daarop geen antwoord geven,
Wel beseffen we echter, dat ons economisch
stelsel met zijn zeer ingewikkeld productie- en
distributieproces op den duin* slechts dan be
vredigend kan werken, indien er een behoorlijk
evenwicht en een harmonieuse samenwerking
tusschen de verschillende ónderdeelen bestaat.
Belangrijker nog dan het verloop van de
cónjunctuurindices in 1937 is dus wat er in
wezen in de economie der toonaangevende
cultuuBstaten -en.-in- hun onderlinge betrekkin
gen gedurende dit tijdstip gewijzigd is.
Gaan wij deze wijzigingen na, dan kan dat
helaas ons optimisme niet rtimuleeren.
Hoewel wij in den aanvang van 1937 zeker
konden zeggen, dat gaandeweg de crisis, die in
1929 inzette, was overwonnen, het zoo noodige
opruimingswerk der crisis- en noodmaatrege
len ook in het jaar 1937 weinig voortgang ge
maakt.
Ook indien wij de voornaamste volkshuis
houdingen afzonderlijk beschouwen, kunnen
wij slechts vaststellen, dat de toestand van het
bedrijfsleven in het begin van 1938 een min
der gunstig aanzien heeft gekregen dan in het
begin van 1937 het geval was.
Het duidelijkste komt dit tot uiting in de
Vereenigde Staten. De tegenwoordige crisis in
de Vereenigde Staten, zij moge van korten of
van langen duur zijn, zij moge zich ontpop
pen als een tijdelijke reactie of wel als een
langdurige depressie, is naar spr.'s meening
terecht gekarakteriseerd als een crisis van het
vertrouwen.
Inderdaad slechts gemis aan vertrouwen
bij hen, die door daadwerkelijk en voortdurend
ondernemen het bedrijfsleven op gang moeten
houden, geeft een voldoende verklaring voor
het ernstige karakter, dat déze crisis zoo snel
heeft aangenomen.
Het Britsche conjunctuurbeeld vertoont
daarentegen in de laatste jaren een stabiliteit,
die zeer gunstig afsteekt bij die, welke in de
Vereenigde Staten werd waargenomen. Dit
verschijnsel verdient temeer onze aandacht,
omdat de Engelsche economische politiek zich
in tegenstelling met die van de Vereenigde
Staten slechts weinig op het gebied der con-
junctuurbeheersching bewoog.
De cónjunctuurindices in Duitschland ston
den gedurende het geheele jaar 1937 in het
teeken eener levendige economische bedrij
vigheid.
Duitschland slaagde er tot dusverre nog niet
m zijn voorziening in eerste levensbehoeften
te verbeteren. Hoewel het voorbarig zou zijn
hieruit reeds thans definitieve conclusies te
trekken, kan men toch niet aan den indruk
ontkomen, dat een te groot percentage van
den arbeid in Duitschland ten behoeve van
niet of niet direct productieve doeleinden ver
richt wordt.
De economische positie van Frankrijk bleef
gedurende 1937 ongunstig en werd geheel be-
heerseht door de politieke constellatie daar te
lande.
De Scandinavische landen konden zich in
het algemeen m 1937 in een gunstige conjunc
tuur verheugen. Nederland, België, Zwitser
land en de Donaulanden mochten, ondanks
den terugslag in de laatste zes maanden, con-
stateeren, dat 1937 het in economisch opzicht
gunstigste jaar na 1929 was.
Italië en Japan toonden een dusdanige
activiteit op politiek gebied, dat hun econo
mie er door in de knel kwam.
Beide landen moeten aan den lijve onder
vinden, dat de welvaart bedreigd wordt, in
dien men een te groot gedeelte zijner kracht
aan onproductieve of niet direct productieve
doeleinden verspilt.
1937 heeft niet de geleidelijke voortzetting
van de algemeen ingezette conjunctuur
verbetering, -die in den aanvang daarvan viel
te constateeren gebracht. De toen aanwezige
latente gevaren hebben zich in den loop van
het jaar duidelijk gemanifesteerd en hebben
in de gunstigste gevallen de stijging van het
conjunctuurverloop tot staan gebracht, in
minder gunstige gevallen een gevoeligen te
rugslag veroorzaakt en in de ongunstigste ge
vallen de conjunctuur op zoo snelle en heftige
wijze doen omslaan, dat reeds weder van een
crisis gesproken moet worden.
Indien niet alle teekenen bedriegen, bevin
den wij ons wat de wereldconjunctuur betreft
op den rand van een hellend vlak en indien
wij er niet in slagen verschillende ongunstige
factoren in het bestel der wereldhuishouding
te elimineer en, blijkt een nieuwe wereldcrisis
onvermijdelijk.
Zullen wij daarin slagen, of zullen wij daar
in niet slagen, ziedaar de groote quaestie!
Wie deze vraag ontkennend beantwoordt,
toont een gebrek aan optimisme, dat hem
ongeschikt doet zijn voor onzen benarden
tijd. Gelukkig mag gezegd worden. Dat de
mogelijkheid om te slagen althans theoretisch
aanwezig is, daar de gevaarlijke factoren,
niet zoozeer van structueelen als wel van
kunstmatigen aard zijn. Zij spruiten niet uit
de natuur der dingen zelve voort, maar zijn
veel meer het werk van menschen, dat dus
ook door menschenhand ongedaan gemaakt
kan worden.
Daarbij komt, dat vrijwel algemeen wordt
ingezien, dat de moeilijkheden, die wij onder
vinden, voor het meerendeel voortkomen uit
de ondoelmatigheid onzer tegenwoordige in
ternationale arbeidsverdeeling. Spr. wil het
voorkomen, dat men, om niet dadelijk met
alle voetangels en klemmen, die op het ter
rein van de internationale politiek verborgen
liggen, in aanmerking te komen, het best een
toenaderingspoging van den economischen
kant zou kunnen wagen.
Hoofddoel zou daarbij volgens zijn mee-
ning moeten zijn, niet zoozeer om in allerlei
ónderdeelen afdalend nauwkeurig vast te
leggen, welke maatregelen elk der betrokken
partijen zich verplicht te nemen, maar meer
om in principe overeen te komen, dat men
elkaar over en weer zooveel men daartoe bij
machte is, bijstand zal verleenen om de eco
nomische moeilijkheden, die elk der betrok
ken partijen ondervindt, zoo mogelijk te over
bruggen of te verminderen.
Een soort acte van onderlingen economi
schen bijstand dus, waarbij partijen zich
zouden verplichten in voortdurend onderling
overleg al die maatregelen te bestudeeren en
vast te leggen, die het beoogde doel zouden
kunnen bevorderen. Om praktische redenen
zou het daarbij aanbeveling verdienen, dat de
eerste stappen in deze richting door een be
perkt aantal landen, dat hiervoor het meest
in aanmerking komt zooals b.v. de Vereenig
de Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk,
Duitschland en Italië, zouden worden onder
nomen.
Indien wij ons eens even indenken in de
perspectieven, die een dergelijk economisch
pact tusschen deze vijf landen zou kunnen
openen, kunnen wij slechts van harte wen-
schen, dat 1938 ons een dergelijke verrassing
zal mogen brengen.
Kantoorknecht van de P. T. T. stat
brieven.
Een jaar gevangenisstraf geëischt.
's Gravenhage, 11 Januari. De 40-jarige C.
B. heeft als kantoorknecht in dienst van het
staatsbedrijf der P. T. T. zich in de periode
van 1 Mei tot 22 November 1937 talrijke brie
ven, welke hij moest sorteeren, toegeëigend en
daaruit geldsbedragen, indien deze daarin
aanwezig waren, weggenomen.
De diefstal kwam aan het licht, toen de
adjunct-directeur van het postkantoor te
's Gravenhage, die reeds verdenkingen koes
terde tegen den kantoorknecht, een brief met
gemerkte bankbiljetten verzond.
Dinsdag moest de kantoorknecht zich voor
de Haagsche rechtbank verantwoorden. Hij
bekende volledig. De officier van justitie mr.
N. S. Hoekstra vorderde in dit geval dezelfde
straf, welke hij onlangs tegen een postbode,
die zich aan hetzelfde misdrijf heeft schuldig
gemaakt, heeft geëischt, en wel een jaar ge
vangenisstraf met aftrek van de preventieve
hechtenis.
AVONDRECEPTIE BIJ DEN COMMISSARIS
DER KONINGIN.
De Commissaris der Kóningin in de provin
cie Noord-Holland en baronesse Röell—baro
nesse de Vos van Steenwijk hebben Dinsdag
een avondreceptie gehouden, waar gedanst
werd.
Onder de aanwezigen waren de burgemees
ter van Haarlem, dr. J. E. baron de Vos van
Steenwijk en baronesse de Vos van Steenwijk;
de burgemeesters van Bloemendaal, Heem
stede, Bermebroek, Diemen, Kortenhoef en
Lisse; de wethouders van Haarlem de heeren
W. J, B. van Liemt, M. A. Reinalda en E. van
der Wall met hunne dames; de gemeente
secretaris van Haarlem, mr. Th. A. Wesstra en
mevrouw; mr. W. C. Wendelaar, oud-burge
meester van Alkmaar en lid der Tweede Ka
mer en mevrouw; de Hoofdingenieur-directeur
van den Rijkswaterstaat, ir. W. G. C. Gelinck;
de Hoofdingenieur-directeur vanden Prov.
Waterstaat, ir. G. Thomése; de consuls-gene
raal van Groot Brittannië, België, Roemenië,
Tsjeeho Slowakije, Brazilië, Polen, Nicaragua,
Guatemala; de vice-consul van Duitschland,
de president van de Arr. Rechtbank te Haar
lem, mr. G. Sluis; de vice-president dier
Rechtbank, jhr. mr. E. J. Strick van Linscho-
ten en de rechters mr. C. G. Bijleveld en mr.
E. H. F. W. van Schaeck Mathon; de subst.
officier van justitie bij de Haarl. Rechtbank,
mr. W. Paardekooper Overman; mr. de Vries
Feyens, Kantonrechter te Amsterdam; mr. A.
Beets, voorzitter der H.O.V.; mr. Crena de
Jongh, president der Ned. Handel Mij., de heer
C. G. Vattier Kraane, te Amsterdam; mr. S. H
Vening Meinesz, oud-griffier der Prov. Staten
van Noord-Holland; de rector-magnificus der
Gem. Universiteit van Amsterdam en prof. A.
W. de Groot, secretaris van den Senaat dier
Universiteit; prof. Losecaat Vermeer; de Se
naat van het Amsterdamsche Studentencorps
en de Senaat van de Vrouwelijke Amsterdam
sche Studenten-Vereeniging; prof. Huib Luns
en prof. Jurres, van het bestuur van Arti te
Amsterdam: de heer G. D. Gratama, direc
teur van het Frans Hals Museum; de heer J.
J. Swens, voorzitter der Kamer van Koophan
del en Fabrieken in dit district; de heer E. H.
Krelage, oud-voorzitter dier Kamer; overste
A, M. M. van Loon, commandant van het corps
Motorrijders, alhier; de secretaris der Vereen.
Rembrandt, de kunstschilder Max Nauta; de
heeren De Marez Oyens, Boissevain en De
Jong Schouwenburg van het bestuur van de
N.V. Het Concertgebouw te Amsterdam; jhr.
van Loon van de firma van Loon en Co., te
Amsterdam; eenige officieren van de zee- en
landmacht en verder vele particulieren met
hunne -dames.