BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
3
V
3
0
C
T
i
F
V
E
A
R
G
E
Al
E
J\ï
H
0
Al
D
E
D
c
H
T
F
N
D
R
i
a
O
S
V
E
e
E
0
D
H
E
V
0
O
R
S
D
B
R
E
G
Aan allen!
Vandaag schrijf ik geen briefje vooraf, maar
begin direct aan de beantwoording van de
briefjes.
Lief KRULLEKOPJE. Het radiotoestel en
de radiodistributie genieten in ons land thans
meer belangstelling dan ooit te voren. Vooral
de nieuwsberichten worden trouw beluisterd.
Heb je nu reeds je oranjestrik klaar gelegd?
Je kunt je dus terstond na het vernemen van
de heugelijke tijding tooien. Veel genoegen
in „Thalia". Veel groeten aan allen. Dank voor
de mooie geteekende letters. Dag Krullekopje,
Best BOODSCHAPSTERTJE. Zoo, heeft
de ooievaar het Prinsje of Prinsesje gelijkkig
nog niet op Woensdag gebracht? De club kon
dus gelijkkig gewoon bijeen komen. Je bedoelt
natuurlijk gelukkig met een u inplaats van
een ij. Gezellig zeg, een jarige jongen in de
klas, vooral als hij z'n koekjes verloot en je
zoo gelukkig bent niets te winnen. Eventjes
plagen mag wel. Hartelijk dank voor je teeke-
ning en m'n groeten aan je ouders, zus er
tante. Dag Boodschapstertje.
Lief LEZERESJE. De fuif met de papieren
baljurken heeft reeds plaats gehad en is goed
geslaagd. Dat is al weer een ernstig feit achter
den rug. En nu ging je Woensdagmiddag weer
naar een verjaarpartij? Meisje wat ga jij veel
uit en wat heb je veel jarigen in Januari on
der je kennisjes. Veel genoegen hoor. Dag Le-
zeresje.
Best KRUID J E -ROER-ME-NIET. Geluk
kig dat je verkoudheid weer over is. Verlang je
zoo erg naar eenige vrije dagen? Je hebt an
ders pas vacantie gehad. Wanneer er een
Prinsje of Prinsesje geboren is, dan stijgt
overal de vreugde ten top en krijg je vrij van
school om ook aan de vreugde te kunnen deel
nemen. Worden jullie op school nog getrak
teerd? Veel genoegen. Dag Kruidje-roer-me-
niet.
Beste KLEINE ZUS. Hoe gaat het thuis
met je werk? Heeft je zus nu even tijd voor
je? Ik hoop van wel. Als je het werk af hebt,
breng het dan mede op de club. Dag Kleine
Zus.
Beste VERONIKA. Leuk dat je thuis ge
probeerd hebt, het wiegje na te maken. Fijn
dat het gelukt is. A.s. Woensdag, tenminste
als er dan club is, maken we de wiegjes af
en gaan vervolgens verder met de kleedjes.
Denk je ook er aan je mondorgel en je muziek
mee te brengen? Dag Veronika.
Best ZWEMSTERTJE. Jammer dat er van
je zwempartij 1.1. Zaterdag niet veel is geko
men. Maar gelukkig we gaan den zomer tege
moet en dan krijg je nog 'gelegenheid genoeg.
Je hebt 1.1. Woensdag keurig gewerkt en als
je zoo door gaat, wordt het een mooi kussen.
Prettig voor je moeder dat je zoo goed je best
doet. Nu maar zorgen dat het werk zoo netjes
blijft. Tot Woensdag. Dag Zwemstertje.
Lief SPARRETJE. Ja, dat is nu eenmaal
niet anders. Als je het druk hebt met andere
dingen, dan word ik vergeten (even plagen doe
ik zoo graag). Zoo, ben je van ver
anderd. Je behoeft nu ook niet zoo'n rit te
maken om bij hem te komen, is het wel? Ik
hoop dat de tandpijn spoedig over zal zijn.
De versieringen in Driehuis kom ik eens be
wonderen. M'n groeten aan je moeder. Dag
Sparretje.
Best CROCUSJE. Is de reis naar Haarlem
goed geslaagd en heb je een mantel naar je
zin kunnen koopen? Jammer dat je me 1.1.
Zondag nog verwacht hebt. Ik had je toch
gezegd dat ik, doordat ik een logé had, niet
kon komen. Je hebt een goeden verjaardag
gehad zeg met veel goed te pas komende ge
schenken. In het poëzie-album wil ik graag
eens schrijven. Dag Crocusje.
Best ZONDAGSKIND. De wiegjes heb ik
Woensdag niet laten afmaken omdat, door
verschillende omstandigheden, enkele club
leden moesten verzuimen. Je kunt dus a.s.
week gelijk met de andere kinderen op werken.
Mocht er geen club zijn, je weet, als de scho
len 's morgens vrij zijn, is er 's middags geen
club, dan worden de wiegjes een week later
afgemaakt. Dag Zondagskind.
Beste HECTOR. Het padvindersdiner is
gelukkig gezellig verloopen. Ja, ik ben ook be
nieuwd waarom je op den geboortedag van een
Prinsje of Prinsesje 's avonds om 7 uur op de
Padvinderij moet komen. Polly houdt van
schrijven. Hij moet zeker, evenals z'n vader,
journalist worden. Volgens hem is het boek,
dat hij schrijft, heel mooi. 'k Begrijp dat je er
nieuwsgierig naar bent. Je moeder heb ik
vanmorgen even gesproken. Dag Hector.
AVONTUREN OP HET IJS.
Ê-v» LA ER,
Ze zagen tot hun stomme verbazing, dat het Tobi was.
jPinda" leek een zielig
kereltje, maar toch
Beste MOEDER's OUDSTE. Prettig dat je
broertje een goeden verjaardag heeft gehad.
Het papieren jurkenbal is uitnemend geslaagd,
las ik straks in één van de briefjes. Zijn de
jurken nog heel uit den strijd gekomen? Vol
gende week hoop ik meer nieuws te ont
vangen. Dag Moeder's Oudste.
Lief GOUDMUILTJE. Meisjelief, wat heb
je me een langen brief geschreven. Alleen
moet je den volgenden keer wat dikker schrij
ven. De inkt was zoo licht van kleur, dat ik
enkele gedeelten niet goed kon lezen. Grap
pig dat je moeder bij één mijner collega's, een
andere kindercourantredactrice, in de klas ge
zeten heeft. Woonde je moeder toen te Haar
lem of te Amsterdam? Die muizengeschiedenis
vind ik grappig. Zulke jeugdverhalen zijn wel
interessant. Dag Goudmuiltje.
Lief HANDWERKSTERTJE. Je moest bij
den dokter zeker lang wachten? De club heb
je verzuimd en dat doe je niet gauw. Was het
resultaat van het onderzoek gunstig? Ik hoop
van wel. Dag Handwerkstertje.
Best ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Jij
moest zeker 1.1. Woensdagmiddag ook een be
zoek bij den dokter brengen? Jammer dat je man "Klaas Rots aan en
Hoe Frits Vorrink van een
koude kermis thuis kwam.
Toen eindelijk, na een langen kwakkelwin-
ter, de kou inviel en de barometer langzaam
maar zeker tot onder 't nulpunt daalde, had
den de jongens van de vijfde eerst recht
schik!
't Was voor schooltijd al noqjt zoo bar
rustig in die klas, maar nu was heelemaal 't
hek van den dam.
„Nog één nacht erover!" schreeuwde Dirk
Sweers, terwijl hij met z'n beide vuisten een
roffel op de bank sloeg.
„Ben je? Vanmiddag is 't al goed, wat ik je
piep!" deed Hans van Beem grappig.
En toen werd de kluit pratende, schreeu
wende, armzwaaiende jongens nóg dichter en
begonnen ze zoo druk te redeneeren, dat je
er niets meer van verstond dan zoo nu en
dan de woorden „ijs", „schaatsen", „wed
strijd", prijzen", „Friesche doorloopers" enz.
enz.
En dan opeens een verschrikte stilte, want
meneer was binnengekomen. Pats! pats! een
paar ferme tikken met de liniaal op de tafel
't heele kluwen stoof uiteen, allemaal in
de banken. Veel jongens hadden dien morgen
moeite om hun hoofd bij die sommen te hou
den, maar gelukkig was meneer vroeger en
nog niet eens zoo érg lang geleden! ook
jong geweest en dus kon hij 't wel een beetje
begrijpen.
„Eerst gaan we eens vijf minuutjes praten
over iets, waar we allemaal op 't oogenblik
aan denken" zei meneer. „Nou, Hans?"
,,'t IJs natuurlijk!" riep deze, „denkt u dat
't zal doorvriezen?"
„Nou, daar hebben we wel kans op, als
't tenminste niet gaat dooien", zei meneer ge
wichtig. Wie van jullie kan goed schaatsen
rijden?"
Twintig van de dre-en-twintig vinger
vlogen omhoog en meteen kwamen de tongen
los.
Frits Vorrink had voor twee jaar een eerste
prijs gewonnen op 't ondergeloopen land;
Klaas Rots bezat echte Friesche doorloopers,
Kees Kraak mocht, als 't flink doorvroor, met
z'n vader een tocht maken.
„Niet allemaal tegelijk!" lachte meneer,
vertellen jullie nu eens kalm, ieder op z'n
beurt. Ook wil ik wel eens weten, of onze Ja
panner vlug op de schaats is". Op die woor
den zaten plotseling alle jongens achterste
voren en aller oogen waren gericht op de
achterste bank, waar de kleine gele „pinda"
„Nu, Tobi?" vroeg meneer.
„Ik wel een beetje rijden", zei 't Japanner
tje. „Ik geleerd in Parijs, maar niet zoo érg
goed". En hij keek verlegen voor zich en kreeg
een kleur.
„Nu", zei meneer vriendelijk, ,,'t zal wel los-
loopen met Tobi. Wat hij doet. doet hij goed,
hè jongen?'
„Hm't lievelingetje" mompelde Hans
van Beem. Nu, dat was heelemaal niet waar,
want meneer hield er geen lievelingetjes op
na; hij was streng, maar stipt rechtvaardig.
Maar 't was waar, dat hij den kiemen dappe
ren Tobi Hirota graag mocht lijden, 't Kereltje
deed zoo erg z'n best en was niet dom ook, al
had hij moeite om de lessen in 't Hollandsch
te volgen. En verder had hij 't hier ook niet
gemakkelijk, want de jongens plaagden hem
nog al eens. „Pinda" noemden ze hem, wat
niet alleen kinderachtig, maar bovendien dom
was, want tusschen een Chineesch en een
Japanner is nogal een verschilletje; dat weten
jullie natuurlijk ook wel! Maar of Tobi al
zei: „Ik niet Pinda, ik Japan", 't hielp geen
zier. En daarom zweeg hij maar,trok zich een
beetje schuw op zijn achterste bankje terug
en nam haast nooit deel aan de algemeene
gesprekken of liever: schreeuwpartijen
voor de les.
Onder 't sommen maken keek Hans van
Beem telkens eens even naar de venster
bank. Dat was vanmorgen één gladde ijsvlakte
geweest met lange pegels eraan (maar die kon
je van hieruit niet zien). En nu scheen de
zon: als 't nu ging dooien, dacht Hans, dan
moest het ijs smelten.
Maar nee, gelukkig, telkens als hij keek, was
het ijs er nog. En dan stootte hij zijn buur-
van de club moest verzuimen. Tot volgende
week. Dag Zusjesbeschermstertje.
Lief DIKKERTJE. Ja nu noem ik je Dik-
kertje. Waarom heb je je schuilnaam niet on
der je briefje geplaatst? Wanneer je moeder
den nachtzaK gewasschen en gestreken heeft,
mag ik den zak dan eens zien? Veel genoegen
als je naar je tante gaat. Dag Dikkertje.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRHDF
hem een knip
oogje.
,,'t Vriest nóg!" fluisterde hij en met een
duwtje tegen diens rug gaf Klaas het
nieuwe door aan zijn voor-buurman.
,,'t Vriest nog!" dat was de algemeene jubel
kreet toen de school uitging en de jongens
van de vijfde de deur uitholden. Afspraken
werden gemaakt, vroolijke uitroepen weer
klonken, en dan stoof de klas uiteen om twee
aan twee of in groepjes naar huis te gaan.
Alleen Tobi, 't Japannertje, liep alleen met
z'n handen diep in z'n zakken en z'n geel
gezichtje half verstopt in een dikke, rood-
met-zwart geblokte das. Maar hij zag er
heelemaal niet zielig uit, integendeel: z'n
pientere zwarte oogen keken nieuwsgierig-
naar alle kanten en toen hij op een klein
vijvertje, dat al dichtgevroren was, een paar
kinderen zag rijden, bleef hij even staan. Aan
dachtig volgde hij hun bewegingen en dan be
gon hij opeens hardop te lachen, keerde zich
om en zette 't op een loopen!
Klaas van Beem, Klaas Rots, Kees Bij ma en
Wim van Boven stonden met z'n viertjes het
eerst voor de prachtige baan op het onder
geloopen land! Ze hadden gewoonweg gehold
om vlug hier te zijn en er was dan ook nog
niemand.
„Fijn, we hebben 't rijk alleen", riep Hans.
„Vlug de schaatsen onder" zei Klaas en hij
knielde al aan den kant van 't Weiland, waar
een randje gras was. En zwijgend waren ze
een tijdje bezig. Toen ineenssssjt
sssjt.... sssjt klonk het in hun ooren, eerst
zacht, toen al harder. Wat was dat? reed daar
al iemand?
Ze zagen 't nu allemaal: in de verte kwam
een klein donker figuurtje met een wappe
rende das om den hals aangereden. En hoe
reed die! Rustig, zwierig, met lange sierlijke
streken bewoog zich de jongen want 't kon
vast nog geen man zijn! over de gladde ijs
vlakte. Prachtige, gelijkmatige bogen beschreef
zijn eene been, dan zette hij kalm het andere
voor en maakte den boog terug.
De jongens keken hun oogen uit.
„Dat was nog eens fijn zeg!" zei Wim.
„Een schoonrijder!" riep Klaas, maar toen
de jongen dichtbij was. zagen ze tot hun
stomme verbazing, dat het Tobi Hirota was.
„Pinda!" riep Hans, maar ditmaal klonk zijn
stem niet spottend. „Wat kun jij schitterend
rijden zeg!"
En de anderen riepen opeens gulweg: „Hoera
voor Tobi, den kunstrijder!" en klapten woest
„DE NIEUWJAARSWENSCH VAN DE FEE
VAN 'T GELUK".
7
1
6
s
E
R
E
N
V
J
A
N
T
i
R
A
E
r
N
R
D
E
N
E
i
D
N
P
0
E
N
E
N
IK PAS OP ZUSJE,
door W. B.Z.
in de handen. En toen er tegelijkertijd nog
een heele troep andere kinderen aan kwamen
loopen, werd het een heel oploopje om den
Japanner heen.
„Waar heb je dat geleerd, zeg?"
,.Ik in Parijs geleerd, maar nog niet zoo
heel goed" zei Tobi.
„Jongens in Parijs veel langer streken ma
ken".
„Tjonge, rijden die nóg beter? Nou maar
jij kunt 't ook al best hoor" zei Hans nogeens.
Hij schaamde zich opeens dat hij Tobi nooit
voor vol had aangezien en altijd zoo'n beetje
smalend met den naam „pinda" had betiteld,
't Werd een goede beurt voor den kleinen
Japanner: telkens moest hij z'n kunsten ver-
toonen en toen de baan langzamerhand vol
liep, was hij de held van den dag.
Maar één was er, die niet meedeed aan 't al
gemeene gejubel: Frits Vorrink stond een beetje
terzijde en keek erg boos. 't Was bekend, dat
hij 't best kon rijden van de heele klas en
misschien nog wel van de zesde erbij had
hij niet voor twee jaar bij 't hardrijden den
eersten prijs gewonnen? Hij had nu juist ge
dacht, vanmiddag eens fijn op te scheppen, en
daar kwam me die kale Japanner, die „pinda"
hem z'n eer afsnoepen. Hoor ze eens jubelen
allemaal! 't Was Tobi vóór en Tobi na!
En opeens kon hij 't niet meer verkroppen.
Hij schoof tusschen de kijkenden en zei
schouderophalend en zoo luid, dat Tobi
hooren kon: ,,'n Kunst, als je zulke schitte
rende schaatsen hebt!"
Even keek 't Japannertje hem verbaasd aan;
dan begreep hij en knielde vlug als een kat op
't ijs neer om z'n schaatsen af te gespen.
„Ruilen?" vroeg hij „Jij schitterende schaat
sen en ik jouw schaatsen?"
„Nee hoor" mompelde Frits. Maar zoo ge
makkelijk kwam hij er niet af, want er ging
een groot gejubel op bij dit voorstel en Frits
moest 't wel aannemen of hij wilde of niet.
En toen.... nu, je kunt zeker van tevoren
wel begrijpen hoe de wedstrijd afliep. Tobi
deed eerst een paar onwennige streken op de
vreemde schaatsen, maar was er spoedig aan
gewend en reed dapper weg.
Maar Frits, boos en kribbig onder al die
spottende blikken die op hem gericht waren,
schoot met z'n eene schaats uit, boog dubbel
om z'n evenwicht te bewaren, wankelde, en.
plofte toen op 't ijs met beide beenen in de
lucht!
En toen kwam er aan 't hoongelach letter
lijk geen einde.
„Jou schitterende schaatsen niet veel hel
pen" zei Tobi Hirota droogjes. Maar tege
lijkertijd stak hij z'n hand uit om Frits op te
helpen en voegde er goedig aan toe. „Nu niet
meer plagen jullie!"
Sinds dien middag werd 't Japannertje
heelemaal voor vol aangezien en de naam
„pinda" ging voorgoed in den doofpot!
R. de RUYTERv. d. FEER.
Moeder is aan 't wasscnen,
Ik moet op zusje passen.
Sleed- ik mijn popje netjes aan,
Dan komt zus telkens bij mij staan.
Ze scharrelt langs de kantjes
Met allebei haar handjes.
Als ik wat zeg, zegt zij het na
Maar 't.liefste roept ze maar: ta, ta.
Al blijft moes een uur wasschen-
'k Zal goed op zusje passen.
In mijn „Aan Allen" van 10 Sept. '37 heb
ik het met jullie gehad over de onmis
baarheid van water voor de menschheid.
Maar niet alleen voor ons menschen ook
voor de planten is het onontbeerlijk. Zonder
water zou er geen zaadje tot ontkieming ko
men, zou zich geen planten de eitje kunnen
voeden, want in 't water bevinden zich
de opgeloste voedingsstoffen. Geen won dei-
dus, dat de planten ontzettend veel moeite
doen om aan het benoodigde water te komen.
En dat er heel wat water noodig is, begrijpen
we eerst goed, als we weten, dat de plant om
1 kilogram in gewicht toe te nemen 400 a 500
kilogram water aan den bodem moet onttrek
ken. Het wortelstelsel van de plant moet dus
wel zeer sterk ontwikkeld zijn. Een zeer sterk
sprekend voorbeeld hiervan is wel de pompoen,
wier gezamenlijke wortels ongeveer 2 K.M.
lang zijn. Veel van 't opgenomen water zweet
de plant weer uit. Dit uitzweeten of uitwase
men heeft plaats aan de bladeren. In de
grootste groeiperiode wasemt b.v. een graan-
plant per maand 5 a V/o kilogram water uit;
een groote oude beuk in dienzelfden tijd tus
schen de 4 en 5000 kilogram. Door dit uitwase
men omringt de plant zich met een laag wa
terdamp, die het beschermt tegen de felle
hitte der zonnestralen en tevens oorzaak is,
dat de temperatuur van de plant niet boven
de 65 gr. stijgt, want dit zou haar dood zijn.
Waar de plant zooveel water weer uitwasemt
is het dus van het grootste belang, dat ze zoo
veel water- uit den grond kan halen als ze
maar wil en hierin schuilt nu de" groote moei
lijkheid voor de plant. Want het merkwaardige
geval doet zich n.l. voor, dat in zeer wateranne
streken, de zon ook het felst schijnt en daar
door de lucht zeer droog wordt. Dan komen
haar haar lange wortels zeer van pas. In der
gelijke droge en warme streken treft men dan
ook planten aan met wortels van 10 a 12 me
ter, zooals de pijnboom. De Noorsche den, die
maar wortels van 1 a 2 meter heeft, zou in
dergelijke streken van dorst omkomen. Ook
nog op een andere manier weet de plant zich
te behelpen. Is er overvloed van water, dan
spreidt ze haar bladeren horizontaal uit. Is er
gebrek aan water of komt er gebrek aan, dan
draait ze haar bladeren om de bladnerven
zoo, dat de platte kant van 't blad zoo min
mogelijk door de zon beschenen wordt. Helpt
dit niet voldoende, dan laat ze enkele blade
ren vallen. Dat een plant zich weet te be
helpen, blijkt ook als we een bepaalden boom,
die zoowel in 't N. als in 't Z. voorkomt, be
schouwen. Als die boom in 't N. flinke breede
bladeren heeft dan zien we, hoe verder we
naar 't Z. komen die bladereen steeds kleiner
en harder worden tot ze ten slotte stekels zijn
geworden. En in streken waar zoo goed als geen
water in den bodem zit, wordt de plant be
dekt met zachte haartjes, die bestaan uit met
lucht gevulde vakjes. Stilstaande lucht is de
slechtste warmtegeleidster en van uitdrogen
onder de felle Zuiderzon is dus geen sprake.
De vele cactussoorten en vetplanten die in deze
warme gebieden voorkomen en groote en
dikke vleezige stengels en bladeren hebben,
die volgeladen zijn met water, hebben -dit wa
ter onttrokken aan de vochtige lucht in de
koude nachten in deze streken. Soms ook be
dient de plant in dergelijke droge streken
zich van luchtwortels, die dan ook het benoo
digde water aan de lucht ontleenen.
W. 3.-7,.
WIE VOLGT?
door W. B.Z.
Wie zoo kan turnen als onze Hein
Moet wel een echte sportman zijn.
Zie hem daar hangen aan de ringen,
En daar gebeuren wondre dingen.
Zijn hoofd hangt in 't zwembassin,
Dat koele water vindt hij fijn.
Je snapt niet, hoe 't mogelijk is,
Maar strakjes zwemt hij als een visch,
Wie kan zoo turnen als die Hein,
Wie volgt hem op, zeg, wie zal 't zijn?
De ringen hangen voor je klaar,
Wie durft, vertoont zijn kunsten maar.
TWEE COWBOY'S
(Zoekplaatje.)
Stil is 't allomme, dor is de woestijn,
Ze staren en turen vlak bij 't ravijn
De paarden zijn schichtig, wat zouden zij
zien?
Is daar een roover verborgen misschien?
W. B.—Z.
DE KONING EN DE BONTJAS.
Frederik de Groote was, zooals je misschien
wel eens gehoord hebt, bijzonder streng voor
zijn soldaten en lette er met pijnlijke nauwge
zetheid op, dat zijn officieren flinke kerels
waren en geen „weekelijke mannetjes". En dus
werd hij altijd woedend, als hij een van zijn
officieren, zij het dan ook in diens vrijen tijd
een bontjas zag dragen, want zulk een „vrou
welijk, kouwelijk gezicht" kon hij niet uit
staan.
Eens op een dag kwam de koning de wacht
kamer van zijn studeervertrek binnenloopen
en zag daar een kostbare bontjas over een
stoel hangen. Denkende, dat de jas aan den
dienstdoenden officier toebehoorde, nam Fïe-
derik hem op en wierp hem met een nijdig
gebaar in het open houtvuur, dat lustig op
flakkerde.
De officier, die bij de deur op post stond,
vertrok geen spier.
Nevensgaande cirkel bevat 6 ringen. Deze
ringen moet je uitknippen en zoo wentelen,
dat er van buiten naar binnen gelezen 24
Europeesche steden verschijnen.
W. B. Z.