BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Deze week heb ik heel weinig briefjes ont
vangen. Jullie moet niet vergeten dat, willen
wandel- en visiteuurtjes plaats vinden, jul
lie trouw moeten schrijven. Volgende week
lioop ik dat niemand mij vergeet.
Best MADELIEFJE. Je begint met me te
vertellen dat je haast niet weet wat je moet
schrijven en toch krijg ik nog een behoorlijk
briefje. Ra.ra.Wat.Jij hebt K. en D. in
Beverwijk reeds een bezoek gebracht. Bij mij
bestaat nog steeds het plan en zal het voor-
loopig nog wel bij het plan blijven. Prettig
dat je kussen zoo mooi wordt. Als je niet ver
der kunt mag je Donderdagmiddag tusschen
5 en 5.30 bij me komen. Het kwartje heb ik
gevonden en op de lijst afgeschreven. Werk
met pleizier. Dag Madeliefje.
Lief ZWARTKOPJE. Dat je ook mede
doet met de verkeersoptocht begrijp ik, vooral
nu je vriendin ook een prijsje tracht te win
nen. En nu moet ik je zeker eens even gaan
beklagen? Je bent een stakker hoor. Huis
werk, school, pianoles, Fransche les, hand
werken, schrijven naar mij en dan nog spe
len, eten, drinken en slapen. Ik verbaas me
er over hoe je alles tot nog toe zoo goed voor
elkaar krijgt. Maar ik weet raad. 4/10 deel
van het aantal z.g.n. werkvakken laat je in
het vervolg zonder meer achterwege n.l. spe
len, eten, drinken en slapen. Dat je er tijd
mede wint, staat als een paal boven water.
Afgesproken? Jammer dat de val, die je
broertje gemaakt heeft, zulke onaangename
gevolgen heeft, 'k Hoop dat hij weer spoedig
kan spelen en ravotten. Je kwartje heb ik ge
vonden en op de lijst afgeschreven. Dag
Zwartkopje.
Best ZONDAGSKIND. Je profiteert nu
zeker wel van het mooie weer. Het is thans
uitstekend voor je buiten. Dag Zondagskind.
Lief CROOUSJE. Wanneer heb je nu eens
geen haast? Wanneer krijg ik eens een langer
briefje van je? Was de tent goed bezet en heb
je het bezoek prettig gevonden? Het weer
schijnt nu pas goed te willen worden. Jammer
voor de landen en velden dat het maar steeds
niet flink wil regenen. Water is buiten hoog
noodig. Kunnen jullie, jij en je zus met het
handwerk nog verder? Dag Crocusje.
Lief KRULLEKOPJE. Meisjelief maar
trouw doen wat de dokter zegt. Hij toch is de
man, die het weten kan. Prettig dat je vol
gende week misschien weer op mag. Nu maar
trachten flink te eten. Jammer dat je de festi
viteit op school niet hebt kunnen medema
ken. Troost je maar met de gedachten dat je
nog jong genoeg bent om meerdere feestjes
én verjaardagen mede te maken. Van harte
een spoedig herstel. Dag Krullekopje.
Lief TEEKENAARSTERTJE. Je hebt me
echt verrast met de mooie teekeningen. Je
opa zal wel gelukkig zijn met z'n kleine
druktemaakster die zoo keurig teekenen en
flink babbelen kan. Ja, je nichtjes zijn ook
vriendinnetjes van mij geworden. Ik hoop dat
ze me nu zoo trouw blijven als jij en je zus.
Wil je allen thuis m'n groeten terug doen?
Dag Teekenaarstertje.
Aan de moeder van Krullekopje en Tee
kenaarstertje.
Hartelijk dank voor uw schrijven. Geluk
kig dat het met Dini thans naar wensch gaat.
Ze moet vooral maar geregeld en flink eten.
We krijgen nog eenige mooie maanden waarin
ze veel van zon en buitenlucht kan profitee-
ren. U behoeft U tegenover mij niet te veront
schuldigen. Het was een toevallige samen-
Tooop van omstandigheden die ieder welden
kend mensch kan billijken. Het beste met
Dini.
Best JASMIJNTJE. Meisjelief ik ben in
het minst niet boos op je. De omstandigheden
maakten schrijven voor je onmogelijk. La
ten we afspreken dat je schrijft, wanneer
je in de gelegenheid bent. Ja Aagje wordt
nu gevaarlijk voor haar zelf en eischt voort
durend toezicht. De straten, in de omgeving
van je huis, zijn verbazend druk, vooral ook
BELLEN BLAZEN
EEN WONDER VERHAAL
door W. B.Z.
Moeder, toe geef mij een sopje
Ik ga belletjes blazen!
Als u ziet hoe goed ik 't kan,
Zult u zich verbazen!
Belletjes, belletjes licht en fijn.
Zweef maar statigjes en klein.
Heel naar boven in de lucht,
'k Volg toch zoo graag je vlucht!
Moeder, kijk eens hoe ze zweven
Ver nog boven de boomen!
Denkt u moeder, dat ze heusch wel
Tot de zon toe komen?
Belletjes, belletjes, rank en vrij!
Groet de lieve zon van mij!
Dank haar met een blijde lach
Voor dezen mooien dag!
MARIE MIOHON.
't Was eens op een keer,
Ik weet niet wanneer,
Dat een koopman in ballonnen,
Een zaakje was begonnen.
Hij verkocht lakens en sloopen
En broeken met knoopen.
En rokken van linnen
Met voering van binnen.
Alles keurig verpakt.
En goed dicht gelakt
Een ballon krijg je erbij
Die bond hij op zij.
Hij had weer gepakt
En keurig gelakt,
Met een ballon juist op zij
Toen de wind kwam er bij
Die blies: hu! hu! hu!
Wat gebeurde er nu?
Het pak met de ballonnen
Was een vliegtocht begonnen.
En ze gingen zoo hoog -
Als geen vogel ooit vloog.
Door de felle windvlagen
Vlogen zij wel drie dagen.
O! daar zagen ze zand
En ze vielen op 't land.
De negerkoning Zololu
Die dacht er: Wat 's dat nu?
Hij liep met 't pak en de ballen naar huis.
En geloof maar: dien dag was 't feest bij
hem thuis.
door het autobusverkeer. Een wegglippen in
een onbewaaakt oogenblik zou Aagje, te meer
daar ze nog geen gevaar ziet, noodlottig kun
nen worden. Pas dus maar heel goed op haar.
Dag Jasmijntje.
Lief REPELSTEELTJE. Het weer schijnt
beter te worden. Het is momenteel. Woens
dagmiddag, heel veel zachter. Na Pinksteren
hoop ik met wandelen en het ontvangen van
visite te beginnen. Voor Pinksteren ben ik erg
bezet n.l. schoonmaak van m'n woning en
arbeid op maatschappelijk gebied. Zul je met
mij hopen op mooi weer na Pinksteren? Bij
voorbaat m'n dank, Dag Repelsteeltje.
Best GOUDHAARTJE. Wat jammer dat
het jongetje v. d. W. overleden is. Voor de
ouders een zware slag. Het medeleven van
z'n klassegenootjes zal de menschen in deze
dagen goed doen. Je mag na Pinksteren je
poëzie-album aan mij geven, 'k Zal er dan
in schrijven. Jasmijntje heeft me deze week
weer geschreven. Dag Goudhaartje.
Lief G-OUDMUILTJE. Ja, je logés trfe-
fen het bijizonder. Ze kunnen iederen dag
naar buiten en zullen heusich opknapipen en
sterker worden. Prettig dat de 1.1. Zondag
gemaakte kiekjes zoo goed zijn uitgevallen.
Maandag 30 Mei mag je het kussen komen
halen. Momenteel heb ik door schoonmaak-
drukte en andere werkzaamheden geen ge
legenheid alles in orde te maken Je hebt
trouwens dan nog tijd genoeg. Veel genoe
gen met je gasten. Dag Goudmuiltje.
Best ATTIE. Wil je voortaan onder ieder
briefje je naam en schuilnaam plaatsen?
Voor mij is volledige onderteekening zeer
gemakkelijk. De door je gekozen naam vind
Ik uitstekend. Dag Attie.
Beste HECTOR. Neen, de fabrieken die
je opnoemt heb ik te Helmond niet gezien.
Ja, de Edakfabrieken liggen aan de recliter-
en linkerzijde van de Zuid-Willemsvaart.
M'n bezoek gold toen juist deze fabrieken en
daar er eenige uurtjes mede gemoeid waren
was er geen gelegenheid om meer in oogen-
schouw te nemen. Bij een volgend bezqpk
waarschijnlijk Augustus a.s,, zal ik op de
door je genoemde fabrieken letten, Hoe gaat
het op school en met de Padvinderij? Onze
beider Ermelosche vrienden hebben deze
week niet geschreven. Het beste hoor. Wil je
je moeder m'n groeten terug doen? Dag
Hector.
Beste STEEN. Wil jij ook steeds je
briefje volledig onderteekenen nl. met naam
en schuilnaam? Je hebt een goede keus ge
daan, den naam vind ik mooi. Attie heeft
zeker aan het spelletje getiteld ,,De dokter"
van Jacques Dalcrose deelgenomen, 'k Heb
haar zoo nu en dan een gedeelte uit het
speelliedje hooren zingen. Als jullie weer een
uitvoering hebt, hoop ik van de party te zijn.
Toen Attie uitvoering had vertoefde ik te
Eindhoven. Bij de grootere meisjesafd, was
ik onverwachts verhinderd, hoewel ik de
programma's reeds had gekocht. Dag Stien.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF
DAT KON NIET!
„Ieder artikel moet, voor het de werkplaats
verlaat, degelijk worden geprobeerd om te
zien, of 't wel goed is," verklaarde de autofa-
brikant plechtig.
„Hm", zei de andere fabrikant, ..bij ons kan
dat onmogelijk!"
„Dan hebt u een prutsfabriek! Wat maakt u
dan, als ik vragen magr''
.Dynamiet!"
IK WOU DAT IK EEN VOGEL WAS!
Job veranderde in een spreeuw, maar het
avontuur viel hem niet mee.
Job was boos!
Hij liep met een heel stuursch gezicht, met
de handen in de zakken, naar school. Natuur
lijk kwam hij weer te laat vandaag, maar hij
zou zich nu lekker niet haasten!
't Was trouwens heelemaal z ij n schuld niet,
dat hij wéér te laat kwam, maar die van moe
der. Want eerst was hij met vuile schoenen en
losse veters beneden gekomen en toen had
moeder hem naar boven gestuurd om ze te
gaan poetsen. En toen had moeder z'n handen
nagekeken (die waren na het schoenenpoet
sen maar zoo'n beetje roef-roef gewasschen!)
en had gezegd: „foei!" En vervolgens z'n hals
en dat ongelukkige stukje achter de o'oren,
dat je altijd vergat, als je haast had, en had
gezegd: „ik heb er geen woorden voor!"
't Gevolg was geweest, dat Job z'n trui weer
heelemaal had moeten uittrekken en zich on
der moeder's spiedende blikken meest over-
wasschen. En toen had er een keurig jongetje
met schoone nagels en een fijne, drijfnatte
kuif aan het ontbijt gezeten, maar met een
gezicht.o foei! een oorwurm, die hoven-
dien hoofdpijn en oorpijn en last van winter
teenen heeft, was er een engeltje bij! Nou, Job
slenterde naar school en hij kwam niet door
moeder's schuld, maar omdat hij zoo akelig
slenterde! heusch te laat.
En verbeeld je: Job meende nog altijd, dat
het moeder's schuld was, anders had hij niet
zoo onhebbelijk gedaan tegen meneer, toen die
hem een standje maakte.
,Pff" zei Job, „ik ben véél te laat van huis
gegaan, want moeder
„Stil, geen tegenspraak! Ook nog brutaal
zijn, hè? Nu, je blijft om twaalf uur maar zit
ten hoor en schrijft vijfentwintig keer: „Ik
behoor op tijd op school te komen."
,Ook al goed" mopperde Job. Hij was nog
altijd boos, als hij gedurfd had, zou hij zeker
nog van alles hebben tegengemopperd. Maar
meneer was erg streng en dus
't Was doodstil in de klas, want de school
was allang uit. De zon scheen heerlijk naar
binnen over de banken en tegen het bord.
waar allemaal kleine ronde zonneplekjes op
schitterden. En ook op Job's schrift, waar
vijfentwintigkeer onder elkaar stond „Ik be
hoor op", meer had Job nog niet af, wèl had
hij een inktvlek op z'n werk laten vallen en bij
ongeluk wat inkt op z'n blonde kuif gesmeerd.
O, wat was 't stil en warm in de klas en wat
werd Job toch lui! Niks geen zin om al die re
gels af te pennen! Hij moest al gapen, als hij
eraan dacht! Eventjes ging hij met 't hoofd op
de armen liggen en keek zoo naar buiten. Wat
een gekwetter in dien boom vlak bij 't raam.
Daar zou zeker een spreeuwenkolonie zitten.
Ja hoor, 't waren groote, gespikkelde vogels.
„Hè," dacht Job opeens, „ik wou, dat ik een
vogel was (net als in het liedje van wiedewie-
dewiet wiet-wiet). Geen warme broeierige
school, geen meester, geen strafregels, geen
kleeren, die je netjes moet houden, geen huis,
geen schoenen, die gepoetst moeten worden,
geen hals die je moet wasschen (want daar
zitten de veeren overheen) Reuzefijn zeg! O,
waarom ben ik toch geen vogel! Klijk, ze zitten
met een heel stelletje bij elkaar op een tak.
En schik dat ze hebben! „Toe schikken jullie
een eindje op, dan kan ik ook eens hooren,
wat jullie allemaal vertellen!"
Tot z'n groote verbazing zat Job opeens bij
de vogels op den tak. Hoe 't kwam wist hij
niet, maar hij was precies zoo groot als zij.
Dat gaf een opschudding in den boom! Een
menschenkind, een echte jongen, zooals ze er
altijd over de honderd uit die school aan den
overkant zagen stuiven zat tusschen hen in!
En nog wel een jongen met een heel slaperig
gezicht en een inktvlek in z'n kuif. Sjiep-sjiep-
sjiep, dat was nogeens iets bijzonders! En 't
gekwetter om hem heen werd gewoon oorver-
doovend, terwijl veel snavels uit louter nieuws
gierigheid naar hem pikten.
Toen Job een klein beetje van den schrik
bekomen was, begon hij ook te verstaan, wat
de vogels tegen elkaar en tegen hem zeiden.
Dit laatste was niet erg vriendelijk. „Indrin
ger! vreemd menschenkind, rare vogel met
lappen aan je lijf! Wat moet je hier?"
„Ikik wou toch zoo graag een echte
vogel zijn!" zuchtte Job. Nu, toen leek het net
of een daverend gelach opging. Ha, ha! sjiep-
sjiep! Ha, hajjj een vogel! Wou jij een
vogel zijn? Nou, dat kan gebeuren hoor. Ga
maar direct mee naar de wijze uil, die toove-
ren kan. Vlug dan maar, één-twee-hup!"
En met deze vroolijk gekwetterde woorden
grepen twee spreeuwen Job bij z'n armen, twee
andere bij z'n beenen en voort ging het pijl
snel door de lucht.
Bepaald prettig was het niet, zoo door die
harde snavels te worden beetgepakt, maar Job
verdroeg het geduldig met de gedachte:
„Straks word ik misschien echt een vogel!"
De oude, wijze uil, die tusschen de hanebal-
ken van den kerktoren woonde en een echte
griezelige toovervogel was, had extra z'n bril
opgezet toen hij Job met de spreeuwen zag
binnenkomen en hun verzoek hoorde.
„Zoo, zoo, kereltje, wou jij een vogel wor
den?" kraste de uil.
„Alstublieft, meneer de uil," fluisterde Job.
„Hm, Hmen waarom wou jij een vogel
worden?"
„O meneer de uil, dat zal ik u vertellen. Om
dat vogels geen schoenen dragen (want dan
hoef ik ze niet te poetsen en de veters niet in
te stoppen), hun hals niet hoeven te wasschen
en geen kleeren hebben, waar ze netjes op
moeten zijn. En omdat ze niet hoeven te lee-
ren, geen strafregels schrijven en
Zoo, zoo, en moet jij wèl strafregels schrij
ven? Nu, zei de uil, „dan zul je 't er zeker wel
naar gemaakt hebben!
Maar omdat je 't zoo graag wilt, zal ik
je wensch dan maar vervulllen en een vogel
van je maken." En het dikke stoffige boek
waarop hij gezeten had, openslaande, sprak hij
plechtig: „Krissa, krassa, la-as, kras, kras! ik
wou dat dit jongetje een vogel was."
„Dank u vriendelijk!" wilde Job zeggen,
maar er kwam niets dan een schorrig ge
piep uit z'n keel. Maar dit verstond de uil ze
ker ook wel, want hij zei „tot je dienst hoor,
Ik hoop niet dat je er spijt van hebt."
Job vloog nu met een heele troep spreeuwen,
luid sj iepend en kwetterend weer naar den
boom terug. Wat een verrukkelijk gevoel was
dat, een vogel te zijn. Nooit had hij zich zoo
vrij en blij gevoeld! En bij de gedachte, dat hij
zich nu nooit meer behoefde te wasschen, kon
hij 't gewoonweg wel uitjubelen!
Maarwat gingen de spreeuwen nu doen?
Kijk, daar zat een stelletje luid babbelend bij
een en allemaal keken ze één kant uit. Zij ke
ken naar een omgeploegden akker, waar een
boer aan 't zaaien was.
Toen werd 't opeens stil, „Piep-.piep!" zei
een en rrrt! als bij afspraak was de heele
schaar op het land neer geestreken. Pik, pik
ging het in de voren en ksst! ksst! riep de boer,
woedend met z'n armen zwaaiend. Rrrrt! daar
vloog de heele schaar weer omhoog in den
boom; vele van hen hadden één of twee zaad
korreltjes te pakken gekregen en daar zaten
ze nu smakelijk op te kauwen.
„Best zaad!" sjiepte er een.
„Ja, de brutalen hebben de halve wereld!"
kwetterde een tweede.
„Toe, laat me ook eens proeven," zei Job.
„Bèn je'! Ga 't zelf halen!" zei de spreeuw
naast hem niet heel vriendelijk. „Ieder voor
zich, hoor!" Nu, Job moest toegeven, dat dit
niet meer dan eerlijk was. De volgende keer
zou hij beslist beter oppassen! En ja hoor:
vijf minuten later toen 't sein van „piep-piep"
weer klonk, was hij er ook bij.
„Pik, pik, daar had hij een korreltj emis-!
O, daar lag er éénnee, weer miseen
ander pikte 't net voor z'n snavel weg! En zoo
ging het wel vijf of zes keer. Toen vogel-Job
aan 't eind van den dag heel moe en honge
rig weer in den boom zat, had hij nog geen
korreltje gehad. En de andere vogels schenen
heelemaal geen meelij met hem te hebben. Ze
lachten hem in hun kwettertaaltje uit en pik
ten zelfs naar hem, toen hij zich beklaagde.
Job kon wel huilen. Hij vond het heelemaal
niet prettig meer, een vogel te zijn! Maar
daar bedacht hij iets: hij zou zich bij den wij
zen uil gaan beklagen.
Zoo gezegd, zoo gedaan. Heel spoedig was de
kerktoren bereikt en vogel-Job vloog in z'n
eentje naar binnen.
„Wie is daar?" kraste een schorre stem, „wie
stoort mij in mijn slaap?"
,Ik ben het, vogel-Job. Ik vind het echt ge
meen van de spreeuwen, dat niemand me een
zaadje wil geven."
„Geven? geven? Heb je dan geen vleugels
gekregen vogel-Job en geen sterken
snavel? Heb ik dan niet een echte vogel van je
gemaakt?"
„Ja, dat hebt u ook, maar
„Nou, wat maar? Je hebt toch dezelfde kan
sen als de anderen? Geef je hen dan ook wat?
Vèchten moet je, vèchten voor je dagelijksch
brood! Of is dat in de menschenwereld soms
anders?"
„Ikik weet niet" zei vogel-Job en hij
dacht aan z'n heerlijke boterhammen thuis,
die iederen dag weer voor hem klaarstonden
en aan de heerlijke kroezen melk en het mid
dageten.
„Weet je dat niet?" kraste de uil en zijn
stem klonk heel boos.
„Nu dan weet ik het wel: jouw Vader werkt
den heelen dag hard om geld te verdienen voor
al die lekkere boterhammen en voor je klee
ren en schoenen en kousen en je school en je
moeder naait voor je tot laat o.p den avond om
alles heel te houden en jij, wat doe jij? Je bent
nog te lui om je te wasschen en om je schoe
nen te poetsen en om op tijd op school te zijn.
Bah! w;at een luiaard! Wég met jou! weg, zeg
ik je!"
En met deze woorden greep de uil hem in
de veeren en schudde hem woest heen en
weerenJob keek verdwaasd om zich
heen, regelrecht in het booze gezicht, van me
neer, die hem bij zijn schouder had gepakt om
hem wakker te schudden, 't Duurde een poosje
vóór Job begreep, dat hij géén vogel was!
En toen hij 't begreep, was hij er maar wat
blij om!
Gelukkig was 't maar een droom»
DE KLEPPERMAN
door W. B.Z.
ue klepperman heeft afgedaan.
Hij hoeft niet meer langs de huizen te gaan.
Klepper deklepperd ekl ep.
Wie vroeger liep langs stille wegen
Kwam er de klepperman vaak tegen
Klepper deklepper d eklep.
Hij liep er zoo keurig in de pas,
En riep er precies, hoe laat 't was
Klepperdeklepperdeklep.
Hij bleef maar'altijd op zijn post
En werd door niemand afgelost.
Klepper deklepperd eklep.
De klepperman is uit den tijd
Dit plaatje is aan hem gewijd
Klepperdeklepperdeklep.
DE DUIZENDKUNSTENAAR
Eens op een dag meldde zich bij den Belgi
schen schilder Stevens een heer met 'n olie
verfschilderij onder den arm. 't Stelde een
ouden, zuur kijkenden man voor, den vader
van den bezoeker.
„Mijnheer Stevens" zei de heer, „mijn vader
heeft juist gisteren een ridderorde gekregen
en nu wilde ik u vragen of u zoo vriendelijk
wilt zijn, het lintje in zijn knoopsgat te schil
deren. De heele familie zou u daar erg dank
baar voor zijn."
Stevens beloofde het en toen de bezoeker
weg was, zette hij het schilderij op een ezel
en versierde het knoopsgat van den grimmi-
gen baas met een lintje. Maar toen het af was,
zag 't er erg gek uit: het zure gezicht van den
man was geheel in tegenspraak met dit eere-
teeken.
„Wacht," dacht Stevens „ik zal je eens wat
opvroolijken". En hij greep in een overmoedige
bui zijn penseelen en maakte er met een paar
streken een vroolijk lachend gezicht van.
Den volgenden morgen was Stevens eerlijk
gezegd wel een beetje bang, dat de oude heer
boos zou zijn. Maar integendeel: toen deze zijn
portret op den ezel bekegk, riep hij verrukt uit:
„U bent nogeens een duizendkunstenaar! Door
dat kleine vlekje in m'n knoopsgat ben ik
heelemaal veranderd, 't Lijkt wel of ik er op
eens veel vroolijker uitzie!"
VERDRIET!
Er loopt een klein meisje op straat met
smaak in een boterham te happen en intus-
schen vreeselijk te huilen.
Een voorbijganger vraagt haar: „Wat
scheelt er toch aan, beste meid?" En zij„Ik.
ik vind 't zoo vrvreeselijk dat het heer
lijke brood aldoor kleiner wordt!"
MUIZENBEZOEK
Daar maakte eens een kleine muis,
Visite in een poppenhuis.
De popjes werden vrees'lijk bang,
En gilden O, o, o!
De muis dacht: is dat nu muziek,
Wat is dat toch voor zang?
Toen ging die kleine, kleine muis.
Maar gauw weer uit het poppenhuis.
Hij dacht: Van al dat raar gezang-
Wordt zelfs eeh heel klein muisje bang!
Ik ga nu gauw weer naar mijn Moe,
En broer en zusjes toe.