Reeds volop lente in het duin
E
De ransuil heeft
al jongen
Een excursie naar de Maaswerken.
fUmiikshiUseuhi
Maar de groote zilvermeeuwen
moeten nog beginnen
IGENLIJK hadden de mus-
schen, die in de luchtroosters
in den muur van onze slaap
kamer hun nesten hebben ge
maakt, het op hun geweten. Want die
snuiters maakten zoo'n lawaai dat we
er onmogelijk doorheen konden sla
pen. En toen we eenmaal wakker wa
ren en het stralende lentezonnetje
door het open slaapkamerraam naar
binnen zagen gluren konden we het
in bed niet meer uithouden.
Zoo gebeurde het dat we rs morgens om een
uur of zes de stad uit fietsten door de in die
pe rust verzonken buitenwijken, waar de
spreeuwen op de antennepalen lustig zaten te
leuteren. Weldra hadden we de stad achter
ons en nu konden we volop genieten van
het minnelied der nachtegalen, die hier langs
den binnenduinrand nergens ontbreken.
Ook bij de rijwielstalling was nog geen leven
te bespeuren, en slechts de waakhond be
groette ons met luid geblaf. Daarom hebben
we de fietsen maar stilletjes onder het afdak
gezet en zijn maar meteen het duin inge-
kuierd. Daar was de vogelwereld al lang uit
de veeren. Boven de Oranjekom vischten krij-
schende sterntjes en zwaluwen glipten laag
over het rimpellooze water. Langs den kant,
in het ondiepe water, scharrelde een wilde
eend, met een heele sleep jongen achter zich
aan, grappige donsbolletjes, die licht als een
veertje, op het water drijven. Uit het toevoer
kanaal vloog een reiger op, moeizaam roeiend
met de groote vleugellappen. En natuurlijk
ontbraken ook hier de nachtegalen niet.
Overal zaten ze te zingen tusschen het jonge
groen en hun zoete trillers kwamen van alle
zijden aanzweven.
Den keurig rechten, geasfalteerden hoofd
weg hebben we maar gauw verlaten omdat je
daar als natuurliefhebber toch weinig beleven
kunt. Daarom zijn we linksaf het duin inge
gaan in de richting van Schuil en Rust, waar
de meidoorns ongetwijfeld reeds hun bruids
sluiers hadden aangetrokken. Maar voor we
daar waren hadden we al een avontuur dat,
als het spreekwoord van het goede begin en
het halve werk juist is, ons een kostelijken dag
beloofde.
We liepen met onze neuzen naar den grond
te turen, waar de salomonszegels met lange
trossen sierlijke bloempjes stonden te pron
ken, waar kruipend zenegroen, hondsdraf en
driekleurige viooltjes in schoonheid wedijver
den en bruine, rimpelige morieljes tusschen
het lichtgroene mos de fraaiste stillevens
vormden. Op datzelfde plekje lagen, verra
derlijk midden op een groot mosplakkaat, een
stuk of zes groote grijze viltproppen, in gezel
schap van een dood veldmuisje zonder kop.
Onmiddellijk was de aandacht voor de plan
ten verdwenen en toen we met den kijker de
takkenwarreling van den denneboom boven
ons onderzochten, hadden we al spoedig het
nest van den ransuil ontdekt, een donkere
plek tusschen de lichtgroene dennennaalden.
Die muis verklapte ons dat er jongen moes
ten zijn als ze tenminste al niet uitgevlogen
waren, want de ransuil begint vaak al half
Maart te broeden en daarom hebben we de
moeite genomen den gladden harsigen stam
te beklimmen om een kijkje in het uilenhorst
te nemen. Hijgend, handen en kleeren be
smeurd met "geurige hars, bereikten we het
nest en toen we voorzichtig over den rand
gluurden, zagen we dat we ons niet vergist
hadden. Drie witwollige ransuilenbabies in
donzige kruippakjes. keken ons met fel-
oranje oogen verontwaardigd aan, alsof ze
boos waren over een zoo matineus bezoek.
Die jonge ransuiltjes waren net kleine du
veltjes, met de kleine pluimpjes op hun kop
en leken net zoo weinig op een vogel als een
jonge baby, ondanks alle beweringen van
vriendelijke tantes, op zijn ouders lijkt. Op
den rand van het nest lag nog een veldmuis,
ook al zonder kop. Die bijten de ouden er
meestal zelf maar meteen af, omdat de jongen
zoon groot brok in het begin toch nog niet
naar binnen kunnen krijgen. De muizen wor
den zorgvuldig aan kleine stukjes gescheurd,
die brokje voor brokje in de kromme snavel
tjes verdwijnen. Vaak is de eetlust minder
groot dan de jachtlust der ouden en zoo komt
het dat we in en onder het nest vaak doode
muizen vinden, die tevens een mooi bewijs
vormen dat de ransuil een uiterst nuttige vo
gel is, die een ijverig aandeel heeft in de be
strijding van de schadelijke knagertjes.
De oude uilen waren nergens te bespeuren
Die hadden ons natuurlijk al lang aan zien
komen, en tijdig een goed heenkomen gezocht.
Daarom zijn we maar gauw weer verder ge
gaan, omdat de jonge uiltjes in hun prille
jeugd nog niet goed buiten de verwarming
door de ouden kunnen. En bovendien had dit
avontuur ons al veel te lang opgehouden, want
er stond nog heel wat op ons programma.
De meidoorns bloeien
In Schuil en Rust stonden de meidoorns met
blanke bloesemsluiers omhangen in het och
tendzonnetje te droomen, de lucht doordren
kend met hun zoet aroom. Nergens staan de
meidoorns in zulke groote hoeveelheden en
bloeien ze zoo rijk als juist hier in de rustige
omgeving van het boddebeiershuisje. In een
van die meidoorns zat een merelwijfje te broe
den, nog geen twee meter boven den grond.
Rustig bleef ze zitten, zoodat we alleen maar
den langen staart aan den eenen kant en den
gelen snavel aan den anderen kant, over den
nestrand zagen steken. Waarschijnlijk ston
den de eieren op uitkomen en dan verlaat de
vogel slechts in uiterste noodzaak het nest.
Tusschen de reeds hoog opgeschoten brand-
netclvegetatie ontdekten we toevallig ook het
nest van een nachtegaal met vijf kleine glan
zende eitjes. Dat nest lag zoo maar op den
grond, zooals dat bij de nachtegalen mode is
en was vervaardigd uit dorre bladeren en
grassprietjes, kunstig ineengevlochten. Er bo
gen zich wat bloemschermen van fluitekruiü
overheen, en een paar zachtrose koekoeksbloe
men. Een passende omgeving voor een vogel,
die reeds zoovelen tot dichterlijke ontboeze
mingen inspireerde.
Door doorzonde berkenboschjes. waar de
wielewaal zijn zilveren hobo bespeelde en de
fitisjes niet moe werden hun wondermooie
liedies te brabbelen zijn we naar de vischdie-
▼enkolonie gewandeld, vlak bij het pompsta
tionnetje. En daar hebben we zoowaar het
eerste legsel al gevonden, twee lichtbruine
eieren met donkerbruine vlekken, zoomaar in
een ondiep kuiltje in het zand met wat dorre
takjes er omheen. De slanke sierlijke visch-
diefjes zelf zweefden krijschend boven onze
hoofden, terwijl er soms één een heftigen uit
val naar ons deed alsof hij ons schrik wilde
aanjagen. Dat was waarschijnlijk de eigenaar
van de eieren, maar ook de anderen maakten
zooveel lawaai, dat de heele vogelwereld in
rep en roer kwam. Scholeksters, wulpen en
een kievit gaven luide hun ontstemming te
kennen en tegen zooveel verontwaardiging
waren we heusch niet opgewassen, zoodat we
maar gauw verder gingen naar het broedge
bied der zilvermeeuwen.
In de meeuwen kolonie
Het. zal misschien al weer een jaar of vijf
tien geleden zijn, dat we voor het eerst in
het zuidelijk deel van het duingebied der Am-
sterdamsche Waterleiding een paar meeuwen-
nesten vonden. Groote diepe nestkuilen, be
kleed met helm en mos, god verborgen in een
dichten helmpol, elk met drie groote eieren er
in. Er waren toen misschien drie of vier nes
ten, maar het is sindsdien steeds crescendo
gegaan. Elk jaar kwamen er een paar nesten
bij en nu zal de sterkte der kolonie waar
schijnlijk niet zoo heel ver van de honderd af
zijn.
Eigenlijk moesten we dat verschijnsel met
vreugde begroeten, want als tengevolge van
de voortschrijdende cultiveering der woeste
gronden de vogelstand bijna overal achter
uit gaat, is het prettig te zien, dat op sommige
plaatsen een bepaalde vogelsoort terrein wint.
Doch bij de zilvermeeuwen komt daar een
„maar" bij. Want die rakkers hebben de laat
ste jaren ontdekt dat ze veel gemakkelijker
aan den kost kunnen komen door de nesten
der andere broedvogels in hun omgeving te
plunderen dan telkens naar het strand te vlie
gen. En zoo zien we dat overal waar de zilver
meeuwen hun broedgebied uitbreiden, de ove
rige vogels zienderoogen in aantal achteruit
gaan. Op Texel en Vlieland heeft dit reeds
aanleiding gegeven tot uitgebreide maatrege
len, waarbij de eieren worden geraapt of ge
schud en soms zelfs de volwassen vogels met
vergiftigde kippeneieren gedood worden. In
de A.W.-duinen is het gelukkig nog niet zoo
ver, doch als de uitbreiding der broedkolonie
in hetzelfde tempo door gaat kan het niet an
ders, of de overige broedvogels zullen in het
gedrang komen.
Toen we de kolonie naderden kwamen de
meeuwen ons reeds tegemoet vliegen, luid
gakkerend alsof ze al eieren hadden. Doch
dat was slechts schijn, want het eerste meeu-
wenei wordt hier meestal niet voor 20 Mei ge
vonden. Maar het broedinstinct zit er bij de
meeuwen al zoo in dat ze iedereen, die hun
terrein betreedt, nog voor er eieren zijn, ont
vangen met een uitgesproken vijandige hou
ding. We hebben ons daar echter maar niet
al te veel van aangetrokken en hebben rustig
een hoogen duintop en een windstil plekje op-
ezocht, waar we op ons gemak de bedrijvig
heid der groote blanke vogels konden, gade
slaan.
Overal op de duinhellingen zaten de forsche
meeuwen als groote blanke bloemen. Sommige
in troepjes van tien of twintig stuks, doch de
meeste al in paartjes, wat er op wees dat het
toch niet zoo heel lang meer zal duren voor
het eerste ei gelegd wordt. Hoog in de blauwe
lentelucht zweefden de vogels, die we door
onze komst hadden opgejaagd. Helder en ver
klonk hun baltsroep over het duin: kliauw-
kliauw-kliauw-auw-auw. Doch na een poosje
streken ook zij neer, waarmee de rust in de
kolonie terugkeerde.
Prachtige blanke vogels
LAK tegenover ons op de duinhelling had
een paartje zijn broed terrein uitgekozen.
Rustig stonden de vogels naast elkaar te suf
fen. Soms pikte een van hen zich wat tusschen
de veeren, om dan weer verder te dommelen.
Prachtige forsche vogels waren het, wier
blauwgrijze vleugels fraai contrasteerden met
het sneeuwblank van kop, borst en buik. Als
ze daar zoo rustig staan te soezen, zou men
het hen niet aanzien dat het zulke felle, wree-
de roovers zijn. Maar de groote gele snavel
verried hen, als een Kaïnsteeken en het oran
je-roode vlekje aan de punt leek ons te willen
herinneren aan de wreede slachtpartijen
waarbij vaak de geheele snavel met bloed be
smeurd wordt.
Plotseling kwam er leven in de vogels. Luid
mauwend liepen zij in een kringetje achter
elkaar aan, den hals ver naar voren gebogen,
den snavel wijd open. Dat is zoo hun wijze van
liefdesbetoon. Even later stonden ze elkaar
met de snavels te liefkoozen en alles wees er
op, dat weldra het huwelijk gesloten en het
eerste ei gelegd zou worden.
Lang hebben we daar op dien duintop zit
ten genieten van de gezellige drukte in de
meeuwenstad. Er was een gaan en komen van
vogels, die op het strand eten hadden gevon
den of van een strooptocht langs de vloed
lijn terugkeerden, waarbij zij door de thuis-
geblevenen met luide kreten begroet werden.
Eigenlijk hadden we daar wel den ganschen
dag willen blijven, maar al waren we vroeg
van huis gegaan, de ransuilen, meidoorns en
vischdiefjes hadden ons zoozeer opgehouden,
dat al een groot deel van den dag verstreken
was.
Daarom hebben we, zij het noode, afscheid
genomen van de zilvermeeuwen, die ons een
luid krijschende eerewacht meegaven die met
een grooten boog naar den binnenduinrand
terug keerde. Onze weg voerde ons over het
Haasveld. een langgerekte droge duinweide,
waar de kieften wild zwierden en buitelden in
de blauwe lentelucht en de sierlijke figuur
van den grauwen kiekendief ons noopte een
bezoek te brengen aan zijn broedterrein. Die
kiekendieven broeden elk jaar op hetzelfde
plekje, in een dicht duindoornboschje, aan
den rand van het Haasveld. Dat kan hoog
stens een meter of tien schelen bij het vorige
jaar, maar meer toch nooit. Doch hoe we ook
zochten, het nest bleef onvindbaar en waar
schijnlijk waren er nog heelemaal geen
eieren, want de kiekendief was naar het
noorden verdwenen, en als hij hier zijn nest
had gehad zou hij wel alarm gemaakt heb
ben.
Kleine holbewoners
BIJ de steenuiltjes van het Oosterkanaal
hadden we meer succes. Die maken hun
nest elk jaar in een oud konijnenhol en toen
we dat na eenig zoeken gevonden hadden za
gen we aan de pootafdrukjes in het zand dat
de aardige kleine uiltjes hun burcht ook dit
jaar weer betrokken hadden. Als er jongen
zijn, zitten die graag overdag in het zonnetje
voor het hol op de terugkomst der ouden te
wachten, die herhaaldelijk overdag vliegen,
in tegenstelling tot kerkuil en ransuil, die dit
slechts noodgedwongen doen.
Tenslotte hadden we den duinrand bereikt
met zijn mooie rustige weiden, waar we nog
een alleraardigst tafreeltje snapten. Boven
de kleine weide fladderden vogeltjes, die tel
kens met trillende wiekjes stilstonden in de
lucht, om dan weer tusschen het gras of op
het prikkeldraad van de afrastering neer te
strijken. De kijker vertelde ons dat het kwik
staartjes waren, meest witte, maar ook een
paar gele ertusschen. Vooral de mannetjes
van de gele kwikstaarten zijn prachtige vo
gels, helder kanariegeel, met een blauwgrijs
schedelkapje en bronsgroene vleugeltjes. De
wijfjes waren veel minder sprekend geteekend.
meer in het grauwgroen. Ook een kneutje
fladderde er tusschen en op het prikkeldraad
zat een rijtje ringmusschen, met kastanje
bruine petjes en helderwitte vlekken in den
hals, die zich van tijd tot tijd ook in het spel
mengden. Wat die vogeltjes precies uitvoer
den weten we niet, maar het is zeer waar
schijnlijk dat zij een insectenzwerm hadden
ontdekt, en daar op vliegenvangertjes-manier
hun portie van bemachtigden.
Langs den Doodweg zijn we terug gewan
deld naar de fietsenstalling. Zwaluwen vlogen
luid kwetterend rond en op de boschweide
van het Huis te Vogelenzang speelden jonge
konijntjes aan den voet der eeuwenoude beu
ken, mooi belicht door de schuine stralen van
de reeds laag staande zon. Toen we thuis kwa
men was het precies zes uur. dus juist een wij
zertje rond. Twaalf lange uren in het mooiste
deel van het Kennemerduin. waar de lente
haar bruiloft viert, lagen achter ons.
KO ZWEERES.
Het regeeriiigsjubileum van de
Koningin.
6 September algemeene nationale feestdag.
'S-GRAVENHAGE, 24 Mei. De
regeeringspersdienst meldt:
Naar wij vernemen heeft de regee
ring besloten, voor zoover het rijks
personeel betreft, den dag. waarop het
regeeringsjubileum van H.M. de Ko
ningin zal worden gevierd Dins
dag 6 September a.s. te verklaren
tot algemeenen nationalen feestdag.
EXAMENS.
Geslaagd aan de Vrije Universiteit te Am
sterdam voor het cand. ex. rechten: D. C.
Mulder, Leiden; S. Leenstra, Wijhe; P. C.
Berghuis, Winschoten: voor het doet. ex.
klassieke letteren: A. Schippers, Den Haag.
Duizenden werkloozen weer aan
den slag gekomen.
Arbeiders in werkverschaffing graven in een doorsnijding.
De Zilvermeeuw, de
koning van het duin.
(Foto Nol Binsbergen.)
Afsnijden van bochten en
afgraven van uiterwaarden.
(Van onzen specialen verslaggever).
Dezer dagen hebben wij een bezoek ge-
gebracht aan de Maaswerken en heb
ben daarvan allereerst het Beersche Maasge
bied bezocht. Daar ziet men meteen het groote
doel der Maasverbetering: het bewoonbaar
maken van een vrijwel onbewoond gebied, dat
zich uitstrekt tusschen Grave en Den Bosch
en dat onbewoonbaar was door de geregeld
terugkeerende overstroomingen. Men weet
dat de Beersche Maas van oudsher als een
„veiligheidsklep" bij hoog water gefungeerd
heeft. Wanneer het water van de Maas te
Grave een stand van 10.85 M. N.A.P. be
reikt, begint het tusschen Grave en Beers
over een lager dan normaal gehouden dijkvak
Noord-Brabant binnen te stroomen. Dit water
inundeert daar een uitgestrekt gebied van
ongeveer 20.000 H.A. en komt verder beneden
waarts, in de omgeving van 's-Hertogenbosch,
door de Dieze en door den Bokhovensche
Overlaat weer in de Maas terecht.
De rivier de Maas wordt nu zoodanig ver
beterd, dat deze veiligheidsklep niet meer
noodig zal zijn. Dit gebeurt in hoofdzaak door
het afsnijden van bochten en door het ver-
breeden en verdiepen van de rivier. De bocht-
afsnijdingen zijn meerendeels zoodanig ont
worpen, dat de rivier tusschen de bestaande
dijken blijft stroomen. Alleen de bovenste, die
bij Balgoy en de benedenste, die bij Alem,
gaan dwars door de vroegere dijken heen.
Tot het uitvoeren der Maasverbeterings-
werken werd besloten, nadat in den oudejaars
nacht van 1925 was gebleken, dat niettegen
staande de werking van de veiligheidsklep, de
toestand onvoldoende was en het geheele land
van Maas en Waal tengevolge van een dijk
doorbraak overstroomde.
Tóen deze groote Waterstaatswerken in
uibvoering kwamen, was inmiddels het werk
loosheidsvraagstuk accuut geworden en werd
de vraag gesteld of de Maaswerken mede
dienstbaar konden worden gemaakt aan de
werkverschaffing. Reeds aanstonds bleek dat
het zeer goed mogelijk was. zoodat bij Alem
in 1933 met werkverschaffing kon worden be
gonnen.
Dit dienstbaar maken moet voornamelijk
zoo worden opgevat, dat de bovenste laag
grond, die ontgraven moest worden en die in
hoofdzaak uit klei bestond, niet zooals aan
vankelijk de bedoeling was met baggermolens
maar in handbedrijf zou worden verwerkt.
Het graafwerk geschiedt met de schop, ter
wijl transport met draagbaar spoor-, stoom-
en motorlocomotieven plaats vindt.
Op de Werkverschaffingswerken zijn aan
wezig rond 1850 arbeiders, door de Inspectie
voor de Werkverschaffing daartoe aange
wezen.
De tewerkgestelde arbeiders zijn van aller
hande beroepen en komen uit ruim 40 ver
schillende gemeenten, meerendeels in de om
geving gelegen. Uit verder afgelegen plaatsen
zijn 400 arbeiders in 4 Rijkskampen gehuisvest,
elk kamp van 100 man.
De arbeiders in deze kampen gaan eens in
de 14-dagen op staatskosten een week-end
naar hun familiekring terug. Zij worden
meestal na een periode van 8 weken door een
andere groep arbeiders uit dezelfde gemeente
■vervangen. Het grondverzet bedroeg het af-
;eloopen jaar gemiddeld 45 tot 50.000 M3. per
week.
Doordat bovenstaande wijze van werken
voor den dienst der Maasverbetering de
mogelijkheid opende den bovengrond tot
meerdere doeleinden aan te wenden, kon de
prijs, die ervoor betaald moest worden, iets
hooger zijn dan die, welke voor baggerwerk
zou moeten worden betaald.
De werkverschaffing, hoewel tenslotte
slechts een onderdeel van het groote werk
der Maasverbetering, is toch een belangrijke
factor geweest om de uiteindelijke waarde
van de werken voor de gemeenschap grooter
te doen zijn dan zonder werkverschaffing
het geval zou zijn geweest.
Bij den verderen tocht is o.m. de stuw van
Lith met de sluizen bezichtigd. Deze stuw
was noodig, omdat anders in de breede ruime
rivier des zomers in het geheel geen scheep
vaart mogelijk zou zijn. Daarmede is dus de
Maas ook beneden Grave gekanaliseerd. De
kanalisatie boven Grave werd in 1929 vol
tooid als onderdeel van den scheepvaartweg
Julianakanaal, Maas, Maas-Waalkanaal.
Tot Ravcnstein voltooid.
De nieuwe rivier is thans voltooid tot Ra-
venstein. Aan de afgraving der uiterwaarden
wordt echter over dat gedeelte nog gewerkt.
De bochtafsnijding bij Balgoy, die een ver
korting van de rivier met bijna 5 K.M. be-
teekent. komt over een paar weken tot stand,
zoodat dit gedeelte van het werk m een zeer
interessant stadium is. De geheele oude arm
van Balgoy zal worden gedicht en met klei
worden afgedekt.
Gedurenden den aanstaanden winter zal
de kans op werking van de Beersche Maas
al uiterst gering zijn, al is zij natuurlijk nog
mogelijk, wanneer zeer groote waterafvoeren
zouden optreden. Dat de Beersche Overlaat
sinds den winter van 19301931 niet meer
heeft gewerkt, is slechts in den laatsten
winter mede het gevolg van de werken der
Maasverbetering geweest. Dat zij overigens
gedurende 6 winters niet gewerkt heeft, moet
aan toevallige omstandigheden worden toe
geschreven.
Het mag op deze plaats nog wel eens uit
drukkelijk vastgelegd worden, dat stellig ve
len niet geweten hebben, wat er in de werk
verschaffing bij de Maaswerken tot stand ge
bracht is. Hier vinden werkloozen weer ar
beid. En zij profiteeren er van. Niet alleen
omdat zij zich weer volwaardige arbeids
krachten voelen, maar ook omdat terdege
rekening gehouden wordt met hun capaci
teiten. Bovendien bestaat er altijd kans, dat
voor de arbeiders in werkverschaffing een.
plaats gevonden wordt bij groote bedrijven,
zooals o.m. met enkele in de werkverschaf
fing opgeleide Dieselmonteurs het geval was,
die bij de Nederlandsche Spoorwegen em
plooi vonden.
Tot besluit van de excursie werd ook nog
een bezoek gebracht aan het stadspark „De
Goffert", te Nijmegen, waarvoor het plan in
19331934, op aandrang van den burgemees
ter der stad. werd ontworpen, met de bedoe
ling dit plan uit te voeren met behulp van
werkverschaffing, teneinde een groot aan
tal werkloozen uit de stad Nijmegen, die
anders op steun aangewezen waren, weer ge
zonden arbeid te geven.
Van het 60 H.A. groote terrein is het park
voor het grootste gedeelte reeds gereed. En
ook met het stadion en het openluchttheater
maakt men goede vorderingen. Wanneer be
dacht wordt, dat hier gedurende 4 jaar 200
arbeiders gemiddeld dagelijks werk gevon
den hebben, waarbij naar schatting 450,000
kubieke meter grond verzet is, dan valt het
te begrijpen, dat Nijmegen niet zonder trots
vreemdeling en stadgenoot op het nut van
een dergelijk werk wijst.
(Nadruk verboden)
Uithef
ANNY ONDRA.
fcaricatuur van Nino Za.)
VOETBAL.
Nederland—Ned.-Indië definitief.
Naar wij vernemen, zal de voetbalwedstrijd
NederlandNederlandsch Indië, die in het ka
der van den Olympischen dag op 26 Juni in
het Stadion te Amsterdam zou worden ge
speeld. definitief doorgang vinden. De heer
Van Bommel, leider van de Indische ploeg, en
de heer Lotsy zijn het na onderling overleg
volkomen eens geworden. Na den wedstrijd
tegen Hongarije op 5 Juni a.s. te Reims zal
alleen nog tegen Nederland (26 Juni) worden
gespeeld. De ploeg blijft regelmatig trainen;
er zullen oefenpartijtjes zonder publiek wor
den gespeeld om de ploeg fit te houden.
Op 1 Juli vertrekt het elftal met zijn leiders
uit Genua naar Indië.