Reeds volop lente in het duin E De ransuil heeft al jongen Een excursie naar de Maaswerken. fUmiikshiUseuhi Maar de groote zilvermeeuwen moeten nog beginnen IGENLIJK hadden de mus- schen, die in de luchtroosters in den muur van onze slaap kamer hun nesten hebben ge maakt, het op hun geweten. Want die snuiters maakten zoo'n lawaai dat we er onmogelijk doorheen konden sla pen. En toen we eenmaal wakker wa ren en het stralende lentezonnetje door het open slaapkamerraam naar binnen zagen gluren konden we het in bed niet meer uithouden. Zoo gebeurde het dat we rs morgens om een uur of zes de stad uit fietsten door de in die pe rust verzonken buitenwijken, waar de spreeuwen op de antennepalen lustig zaten te leuteren. Weldra hadden we de stad achter ons en nu konden we volop genieten van het minnelied der nachtegalen, die hier langs den binnenduinrand nergens ontbreken. Ook bij de rijwielstalling was nog geen leven te bespeuren, en slechts de waakhond be groette ons met luid geblaf. Daarom hebben we de fietsen maar stilletjes onder het afdak gezet en zijn maar meteen het duin inge- kuierd. Daar was de vogelwereld al lang uit de veeren. Boven de Oranjekom vischten krij- schende sterntjes en zwaluwen glipten laag over het rimpellooze water. Langs den kant, in het ondiepe water, scharrelde een wilde eend, met een heele sleep jongen achter zich aan, grappige donsbolletjes, die licht als een veertje, op het water drijven. Uit het toevoer kanaal vloog een reiger op, moeizaam roeiend met de groote vleugellappen. En natuurlijk ontbraken ook hier de nachtegalen niet. Overal zaten ze te zingen tusschen het jonge groen en hun zoete trillers kwamen van alle zijden aanzweven. Den keurig rechten, geasfalteerden hoofd weg hebben we maar gauw verlaten omdat je daar als natuurliefhebber toch weinig beleven kunt. Daarom zijn we linksaf het duin inge gaan in de richting van Schuil en Rust, waar de meidoorns ongetwijfeld reeds hun bruids sluiers hadden aangetrokken. Maar voor we daar waren hadden we al een avontuur dat, als het spreekwoord van het goede begin en het halve werk juist is, ons een kostelijken dag beloofde. We liepen met onze neuzen naar den grond te turen, waar de salomonszegels met lange trossen sierlijke bloempjes stonden te pron ken, waar kruipend zenegroen, hondsdraf en driekleurige viooltjes in schoonheid wedijver den en bruine, rimpelige morieljes tusschen het lichtgroene mos de fraaiste stillevens vormden. Op datzelfde plekje lagen, verra derlijk midden op een groot mosplakkaat, een stuk of zes groote grijze viltproppen, in gezel schap van een dood veldmuisje zonder kop. Onmiddellijk was de aandacht voor de plan ten verdwenen en toen we met den kijker de takkenwarreling van den denneboom boven ons onderzochten, hadden we al spoedig het nest van den ransuil ontdekt, een donkere plek tusschen de lichtgroene dennennaalden. Die muis verklapte ons dat er jongen moes ten zijn als ze tenminste al niet uitgevlogen waren, want de ransuil begint vaak al half Maart te broeden en daarom hebben we de moeite genomen den gladden harsigen stam te beklimmen om een kijkje in het uilenhorst te nemen. Hijgend, handen en kleeren be smeurd met "geurige hars, bereikten we het nest en toen we voorzichtig over den rand gluurden, zagen we dat we ons niet vergist hadden. Drie witwollige ransuilenbabies in donzige kruippakjes. keken ons met fel- oranje oogen verontwaardigd aan, alsof ze boos waren over een zoo matineus bezoek. Die jonge ransuiltjes waren net kleine du veltjes, met de kleine pluimpjes op hun kop en leken net zoo weinig op een vogel als een jonge baby, ondanks alle beweringen van vriendelijke tantes, op zijn ouders lijkt. Op den rand van het nest lag nog een veldmuis, ook al zonder kop. Die bijten de ouden er meestal zelf maar meteen af, omdat de jongen zoon groot brok in het begin toch nog niet naar binnen kunnen krijgen. De muizen wor den zorgvuldig aan kleine stukjes gescheurd, die brokje voor brokje in de kromme snavel tjes verdwijnen. Vaak is de eetlust minder groot dan de jachtlust der ouden en zoo komt het dat we in en onder het nest vaak doode muizen vinden, die tevens een mooi bewijs vormen dat de ransuil een uiterst nuttige vo gel is, die een ijverig aandeel heeft in de be strijding van de schadelijke knagertjes. De oude uilen waren nergens te bespeuren Die hadden ons natuurlijk al lang aan zien komen, en tijdig een goed heenkomen gezocht. Daarom zijn we maar gauw weer verder ge gaan, omdat de jonge uiltjes in hun prille jeugd nog niet goed buiten de verwarming door de ouden kunnen. En bovendien had dit avontuur ons al veel te lang opgehouden, want er stond nog heel wat op ons programma. De meidoorns bloeien In Schuil en Rust stonden de meidoorns met blanke bloesemsluiers omhangen in het och tendzonnetje te droomen, de lucht doordren kend met hun zoet aroom. Nergens staan de meidoorns in zulke groote hoeveelheden en bloeien ze zoo rijk als juist hier in de rustige omgeving van het boddebeiershuisje. In een van die meidoorns zat een merelwijfje te broe den, nog geen twee meter boven den grond. Rustig bleef ze zitten, zoodat we alleen maar den langen staart aan den eenen kant en den gelen snavel aan den anderen kant, over den nestrand zagen steken. Waarschijnlijk ston den de eieren op uitkomen en dan verlaat de vogel slechts in uiterste noodzaak het nest. Tusschen de reeds hoog opgeschoten brand- netclvegetatie ontdekten we toevallig ook het nest van een nachtegaal met vijf kleine glan zende eitjes. Dat nest lag zoo maar op den grond, zooals dat bij de nachtegalen mode is en was vervaardigd uit dorre bladeren en grassprietjes, kunstig ineengevlochten. Er bo gen zich wat bloemschermen van fluitekruiü overheen, en een paar zachtrose koekoeksbloe men. Een passende omgeving voor een vogel, die reeds zoovelen tot dichterlijke ontboeze mingen inspireerde. Door doorzonde berkenboschjes. waar de wielewaal zijn zilveren hobo bespeelde en de fitisjes niet moe werden hun wondermooie liedies te brabbelen zijn we naar de vischdie- ▼enkolonie gewandeld, vlak bij het pompsta tionnetje. En daar hebben we zoowaar het eerste legsel al gevonden, twee lichtbruine eieren met donkerbruine vlekken, zoomaar in een ondiep kuiltje in het zand met wat dorre takjes er omheen. De slanke sierlijke visch- diefjes zelf zweefden krijschend boven onze hoofden, terwijl er soms één een heftigen uit val naar ons deed alsof hij ons schrik wilde aanjagen. Dat was waarschijnlijk de eigenaar van de eieren, maar ook de anderen maakten zooveel lawaai, dat de heele vogelwereld in rep en roer kwam. Scholeksters, wulpen en een kievit gaven luide hun ontstemming te kennen en tegen zooveel verontwaardiging waren we heusch niet opgewassen, zoodat we maar gauw verder gingen naar het broedge bied der zilvermeeuwen. In de meeuwen kolonie Het. zal misschien al weer een jaar of vijf tien geleden zijn, dat we voor het eerst in het zuidelijk deel van het duingebied der Am- sterdamsche Waterleiding een paar meeuwen- nesten vonden. Groote diepe nestkuilen, be kleed met helm en mos, god verborgen in een dichten helmpol, elk met drie groote eieren er in. Er waren toen misschien drie of vier nes ten, maar het is sindsdien steeds crescendo gegaan. Elk jaar kwamen er een paar nesten bij en nu zal de sterkte der kolonie waar schijnlijk niet zoo heel ver van de honderd af zijn. Eigenlijk moesten we dat verschijnsel met vreugde begroeten, want als tengevolge van de voortschrijdende cultiveering der woeste gronden de vogelstand bijna overal achter uit gaat, is het prettig te zien, dat op sommige plaatsen een bepaalde vogelsoort terrein wint. Doch bij de zilvermeeuwen komt daar een „maar" bij. Want die rakkers hebben de laat ste jaren ontdekt dat ze veel gemakkelijker aan den kost kunnen komen door de nesten der andere broedvogels in hun omgeving te plunderen dan telkens naar het strand te vlie gen. En zoo zien we dat overal waar de zilver meeuwen hun broedgebied uitbreiden, de ove rige vogels zienderoogen in aantal achteruit gaan. Op Texel en Vlieland heeft dit reeds aanleiding gegeven tot uitgebreide maatrege len, waarbij de eieren worden geraapt of ge schud en soms zelfs de volwassen vogels met vergiftigde kippeneieren gedood worden. In de A.W.-duinen is het gelukkig nog niet zoo ver, doch als de uitbreiding der broedkolonie in hetzelfde tempo door gaat kan het niet an ders, of de overige broedvogels zullen in het gedrang komen. Toen we de kolonie naderden kwamen de meeuwen ons reeds tegemoet vliegen, luid gakkerend alsof ze al eieren hadden. Doch dat was slechts schijn, want het eerste meeu- wenei wordt hier meestal niet voor 20 Mei ge vonden. Maar het broedinstinct zit er bij de meeuwen al zoo in dat ze iedereen, die hun terrein betreedt, nog voor er eieren zijn, ont vangen met een uitgesproken vijandige hou ding. We hebben ons daar echter maar niet al te veel van aangetrokken en hebben rustig een hoogen duintop en een windstil plekje op- ezocht, waar we op ons gemak de bedrijvig heid der groote blanke vogels konden, gade slaan. Overal op de duinhellingen zaten de forsche meeuwen als groote blanke bloemen. Sommige in troepjes van tien of twintig stuks, doch de meeste al in paartjes, wat er op wees dat het toch niet zoo heel lang meer zal duren voor het eerste ei gelegd wordt. Hoog in de blauwe lentelucht zweefden de vogels, die we door onze komst hadden opgejaagd. Helder en ver klonk hun baltsroep over het duin: kliauw- kliauw-kliauw-auw-auw. Doch na een poosje streken ook zij neer, waarmee de rust in de kolonie terugkeerde. Prachtige blanke vogels LAK tegenover ons op de duinhelling had een paartje zijn broed terrein uitgekozen. Rustig stonden de vogels naast elkaar te suf fen. Soms pikte een van hen zich wat tusschen de veeren, om dan weer verder te dommelen. Prachtige forsche vogels waren het, wier blauwgrijze vleugels fraai contrasteerden met het sneeuwblank van kop, borst en buik. Als ze daar zoo rustig staan te soezen, zou men het hen niet aanzien dat het zulke felle, wree- de roovers zijn. Maar de groote gele snavel verried hen, als een Kaïnsteeken en het oran je-roode vlekje aan de punt leek ons te willen herinneren aan de wreede slachtpartijen waarbij vaak de geheele snavel met bloed be smeurd wordt. Plotseling kwam er leven in de vogels. Luid mauwend liepen zij in een kringetje achter elkaar aan, den hals ver naar voren gebogen, den snavel wijd open. Dat is zoo hun wijze van liefdesbetoon. Even later stonden ze elkaar met de snavels te liefkoozen en alles wees er op, dat weldra het huwelijk gesloten en het eerste ei gelegd zou worden. Lang hebben we daar op dien duintop zit ten genieten van de gezellige drukte in de meeuwenstad. Er was een gaan en komen van vogels, die op het strand eten hadden gevon den of van een strooptocht langs de vloed lijn terugkeerden, waarbij zij door de thuis- geblevenen met luide kreten begroet werden. Eigenlijk hadden we daar wel den ganschen dag willen blijven, maar al waren we vroeg van huis gegaan, de ransuilen, meidoorns en vischdiefjes hadden ons zoozeer opgehouden, dat al een groot deel van den dag verstreken was. Daarom hebben we, zij het noode, afscheid genomen van de zilvermeeuwen, die ons een luid krijschende eerewacht meegaven die met een grooten boog naar den binnenduinrand terug keerde. Onze weg voerde ons over het Haasveld. een langgerekte droge duinweide, waar de kieften wild zwierden en buitelden in de blauwe lentelucht en de sierlijke figuur van den grauwen kiekendief ons noopte een bezoek te brengen aan zijn broedterrein. Die kiekendieven broeden elk jaar op hetzelfde plekje, in een dicht duindoornboschje, aan den rand van het Haasveld. Dat kan hoog stens een meter of tien schelen bij het vorige jaar, maar meer toch nooit. Doch hoe we ook zochten, het nest bleef onvindbaar en waar schijnlijk waren er nog heelemaal geen eieren, want de kiekendief was naar het noorden verdwenen, en als hij hier zijn nest had gehad zou hij wel alarm gemaakt heb ben. Kleine holbewoners BIJ de steenuiltjes van het Oosterkanaal hadden we meer succes. Die maken hun nest elk jaar in een oud konijnenhol en toen we dat na eenig zoeken gevonden hadden za gen we aan de pootafdrukjes in het zand dat de aardige kleine uiltjes hun burcht ook dit jaar weer betrokken hadden. Als er jongen zijn, zitten die graag overdag in het zonnetje voor het hol op de terugkomst der ouden te wachten, die herhaaldelijk overdag vliegen, in tegenstelling tot kerkuil en ransuil, die dit slechts noodgedwongen doen. Tenslotte hadden we den duinrand bereikt met zijn mooie rustige weiden, waar we nog een alleraardigst tafreeltje snapten. Boven de kleine weide fladderden vogeltjes, die tel kens met trillende wiekjes stilstonden in de lucht, om dan weer tusschen het gras of op het prikkeldraad van de afrastering neer te strijken. De kijker vertelde ons dat het kwik staartjes waren, meest witte, maar ook een paar gele ertusschen. Vooral de mannetjes van de gele kwikstaarten zijn prachtige vo gels, helder kanariegeel, met een blauwgrijs schedelkapje en bronsgroene vleugeltjes. De wijfjes waren veel minder sprekend geteekend. meer in het grauwgroen. Ook een kneutje fladderde er tusschen en op het prikkeldraad zat een rijtje ringmusschen, met kastanje bruine petjes en helderwitte vlekken in den hals, die zich van tijd tot tijd ook in het spel mengden. Wat die vogeltjes precies uitvoer den weten we niet, maar het is zeer waar schijnlijk dat zij een insectenzwerm hadden ontdekt, en daar op vliegenvangertjes-manier hun portie van bemachtigden. Langs den Doodweg zijn we terug gewan deld naar de fietsenstalling. Zwaluwen vlogen luid kwetterend rond en op de boschweide van het Huis te Vogelenzang speelden jonge konijntjes aan den voet der eeuwenoude beu ken, mooi belicht door de schuine stralen van de reeds laag staande zon. Toen we thuis kwa men was het precies zes uur. dus juist een wij zertje rond. Twaalf lange uren in het mooiste deel van het Kennemerduin. waar de lente haar bruiloft viert, lagen achter ons. KO ZWEERES. Het regeeriiigsjubileum van de Koningin. 6 September algemeene nationale feestdag. 'S-GRAVENHAGE, 24 Mei. De regeeringspersdienst meldt: Naar wij vernemen heeft de regee ring besloten, voor zoover het rijks personeel betreft, den dag. waarop het regeeringsjubileum van H.M. de Ko ningin zal worden gevierd Dins dag 6 September a.s. te verklaren tot algemeenen nationalen feestdag. EXAMENS. Geslaagd aan de Vrije Universiteit te Am sterdam voor het cand. ex. rechten: D. C. Mulder, Leiden; S. Leenstra, Wijhe; P. C. Berghuis, Winschoten: voor het doet. ex. klassieke letteren: A. Schippers, Den Haag. Duizenden werkloozen weer aan den slag gekomen. Arbeiders in werkverschaffing graven in een doorsnijding. De Zilvermeeuw, de koning van het duin. (Foto Nol Binsbergen.) Afsnijden van bochten en afgraven van uiterwaarden. (Van onzen specialen verslaggever). Dezer dagen hebben wij een bezoek ge- gebracht aan de Maaswerken en heb ben daarvan allereerst het Beersche Maasge bied bezocht. Daar ziet men meteen het groote doel der Maasverbetering: het bewoonbaar maken van een vrijwel onbewoond gebied, dat zich uitstrekt tusschen Grave en Den Bosch en dat onbewoonbaar was door de geregeld terugkeerende overstroomingen. Men weet dat de Beersche Maas van oudsher als een „veiligheidsklep" bij hoog water gefungeerd heeft. Wanneer het water van de Maas te Grave een stand van 10.85 M. N.A.P. be reikt, begint het tusschen Grave en Beers over een lager dan normaal gehouden dijkvak Noord-Brabant binnen te stroomen. Dit water inundeert daar een uitgestrekt gebied van ongeveer 20.000 H.A. en komt verder beneden waarts, in de omgeving van 's-Hertogenbosch, door de Dieze en door den Bokhovensche Overlaat weer in de Maas terecht. De rivier de Maas wordt nu zoodanig ver beterd, dat deze veiligheidsklep niet meer noodig zal zijn. Dit gebeurt in hoofdzaak door het afsnijden van bochten en door het ver- breeden en verdiepen van de rivier. De bocht- afsnijdingen zijn meerendeels zoodanig ont worpen, dat de rivier tusschen de bestaande dijken blijft stroomen. Alleen de bovenste, die bij Balgoy en de benedenste, die bij Alem, gaan dwars door de vroegere dijken heen. Tot het uitvoeren der Maasverbeterings- werken werd besloten, nadat in den oudejaars nacht van 1925 was gebleken, dat niettegen staande de werking van de veiligheidsklep, de toestand onvoldoende was en het geheele land van Maas en Waal tengevolge van een dijk doorbraak overstroomde. Tóen deze groote Waterstaatswerken in uibvoering kwamen, was inmiddels het werk loosheidsvraagstuk accuut geworden en werd de vraag gesteld of de Maaswerken mede dienstbaar konden worden gemaakt aan de werkverschaffing. Reeds aanstonds bleek dat het zeer goed mogelijk was. zoodat bij Alem in 1933 met werkverschaffing kon worden be gonnen. Dit dienstbaar maken moet voornamelijk zoo worden opgevat, dat de bovenste laag grond, die ontgraven moest worden en die in hoofdzaak uit klei bestond, niet zooals aan vankelijk de bedoeling was met baggermolens maar in handbedrijf zou worden verwerkt. Het graafwerk geschiedt met de schop, ter wijl transport met draagbaar spoor-, stoom- en motorlocomotieven plaats vindt. Op de Werkverschaffingswerken zijn aan wezig rond 1850 arbeiders, door de Inspectie voor de Werkverschaffing daartoe aange wezen. De tewerkgestelde arbeiders zijn van aller hande beroepen en komen uit ruim 40 ver schillende gemeenten, meerendeels in de om geving gelegen. Uit verder afgelegen plaatsen zijn 400 arbeiders in 4 Rijkskampen gehuisvest, elk kamp van 100 man. De arbeiders in deze kampen gaan eens in de 14-dagen op staatskosten een week-end naar hun familiekring terug. Zij worden meestal na een periode van 8 weken door een andere groep arbeiders uit dezelfde gemeente ■vervangen. Het grondverzet bedroeg het af- ;eloopen jaar gemiddeld 45 tot 50.000 M3. per week. Doordat bovenstaande wijze van werken voor den dienst der Maasverbetering de mogelijkheid opende den bovengrond tot meerdere doeleinden aan te wenden, kon de prijs, die ervoor betaald moest worden, iets hooger zijn dan die, welke voor baggerwerk zou moeten worden betaald. De werkverschaffing, hoewel tenslotte slechts een onderdeel van het groote werk der Maasverbetering, is toch een belangrijke factor geweest om de uiteindelijke waarde van de werken voor de gemeenschap grooter te doen zijn dan zonder werkverschaffing het geval zou zijn geweest. Bij den verderen tocht is o.m. de stuw van Lith met de sluizen bezichtigd. Deze stuw was noodig, omdat anders in de breede ruime rivier des zomers in het geheel geen scheep vaart mogelijk zou zijn. Daarmede is dus de Maas ook beneden Grave gekanaliseerd. De kanalisatie boven Grave werd in 1929 vol tooid als onderdeel van den scheepvaartweg Julianakanaal, Maas, Maas-Waalkanaal. Tot Ravcnstein voltooid. De nieuwe rivier is thans voltooid tot Ra- venstein. Aan de afgraving der uiterwaarden wordt echter over dat gedeelte nog gewerkt. De bochtafsnijding bij Balgoy, die een ver korting van de rivier met bijna 5 K.M. be- teekent. komt over een paar weken tot stand, zoodat dit gedeelte van het werk m een zeer interessant stadium is. De geheele oude arm van Balgoy zal worden gedicht en met klei worden afgedekt. Gedurenden den aanstaanden winter zal de kans op werking van de Beersche Maas al uiterst gering zijn, al is zij natuurlijk nog mogelijk, wanneer zeer groote waterafvoeren zouden optreden. Dat de Beersche Overlaat sinds den winter van 19301931 niet meer heeft gewerkt, is slechts in den laatsten winter mede het gevolg van de werken der Maasverbetering geweest. Dat zij overigens gedurende 6 winters niet gewerkt heeft, moet aan toevallige omstandigheden worden toe geschreven. Het mag op deze plaats nog wel eens uit drukkelijk vastgelegd worden, dat stellig ve len niet geweten hebben, wat er in de werk verschaffing bij de Maaswerken tot stand ge bracht is. Hier vinden werkloozen weer ar beid. En zij profiteeren er van. Niet alleen omdat zij zich weer volwaardige arbeids krachten voelen, maar ook omdat terdege rekening gehouden wordt met hun capaci teiten. Bovendien bestaat er altijd kans, dat voor de arbeiders in werkverschaffing een. plaats gevonden wordt bij groote bedrijven, zooals o.m. met enkele in de werkverschaf fing opgeleide Dieselmonteurs het geval was, die bij de Nederlandsche Spoorwegen em plooi vonden. Tot besluit van de excursie werd ook nog een bezoek gebracht aan het stadspark „De Goffert", te Nijmegen, waarvoor het plan in 19331934, op aandrang van den burgemees ter der stad. werd ontworpen, met de bedoe ling dit plan uit te voeren met behulp van werkverschaffing, teneinde een groot aan tal werkloozen uit de stad Nijmegen, die anders op steun aangewezen waren, weer ge zonden arbeid te geven. Van het 60 H.A. groote terrein is het park voor het grootste gedeelte reeds gereed. En ook met het stadion en het openluchttheater maakt men goede vorderingen. Wanneer be dacht wordt, dat hier gedurende 4 jaar 200 arbeiders gemiddeld dagelijks werk gevon den hebben, waarbij naar schatting 450,000 kubieke meter grond verzet is, dan valt het te begrijpen, dat Nijmegen niet zonder trots vreemdeling en stadgenoot op het nut van een dergelijk werk wijst. (Nadruk verboden) Uithef ANNY ONDRA. fcaricatuur van Nino Za.) VOETBAL. Nederland—Ned.-Indië definitief. Naar wij vernemen, zal de voetbalwedstrijd NederlandNederlandsch Indië, die in het ka der van den Olympischen dag op 26 Juni in het Stadion te Amsterdam zou worden ge speeld. definitief doorgang vinden. De heer Van Bommel, leider van de Indische ploeg, en de heer Lotsy zijn het na onderling overleg volkomen eens geworden. Na den wedstrijd tegen Hongarije op 5 Juni a.s. te Reims zal alleen nog tegen Nederland (26 Juni) worden gespeeld. De ploeg blijft regelmatig trainen; er zullen oefenpartijtjes zonder publiek wor den gespeeld om de ploeg fit te houden. Op 1 Juli vertrekt het elftal met zijn leiders uit Genua naar Indië.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 8