BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES M'n briefje vooraf is thans overbodig, daar ik niets bijzonders heb mede te deelen. Lief MADELIEFJE Fijn zeg, dat je zus haar postpapier heeft opgeruimd en daarbij aan jou heeft gedacht. Het papier komt je uitstekend van pas. Het versieren van je fiets wordt een probleem voor je. Het meest pas send is natuurlijk iets dat èn als versiering en als pakkende reclame voor de vereeniging „Veilig Verkeer" dienst doet. Een dergelijke versiering is wel te bedenken, maar de uit voering kost geld. Bloemen, groen, enz. Ter wijl ik aan je schrijf komen eenige aardige ideetjes in m'n gedachten. Weet je geen raad, kom dan maar even bij me. Waarschijnlijk kan ik je helpen. Het is ook mogelijk dat je met Nettie N. samen deelneemt. Het liefst ontvang ik je Donderdag's tusschen 4.30 en 5.00 uur. Dag Madeliefje. Best ZWARTKOPJE Na Pinksteren houd ik de visitemiddagen. Tot zoolang dus maar geduld houden. Het geld heb ik in je briefje gevonden. Je hebt nu alles betaald. Gezellig dat je 1.1. Dinsdagmiddag met schoor «aar de film bent geweest. M'n kaart heb je zeker wel ontvangen. Kan je nog steeds verder met het kussen? Dag Zwartkopje. Lief GOUDMUILTJE. Zeer nieuwsgierig- ben ik naar het verloop van de gymnastiek- uitvocring van 1.1. Donderdag. Je volgend briefje zie ik dan ook verlangend tegemoet. Het zal weer stil zijn bij je thuis, wanneer de logés vertrokken zijn. Warm weer hebben ze niet gehad, waar wel droog weer, uitste kend om te wandelen. Kom je aès. Maandag even je werk halen? Tot ziens. Dag Goudmuiltje. Best ANIEMIOONTJE Je onderwijzer ken ik niet, hoewel z'n naam mij wel bekend is. Je handwerkonderwijizers ken ik heel goed. Jaren geleden was ik lid van het koor, waar zij dirigente van was n.l. het Ned. Herv. Kerk koor te IJmuiden-Oost, toen nog Velseroord geheeten. Wil je m'n groenten eens aan haar overbrengen? Dag Anemoontje. Lief BENJAMINNETJE. Je zus heeft 1.1. Woensdag zeker heel veel haast gehad. Jouw briefje was niet bij haar briefje ingesloten Wat heeft S. een snoezig vestje. Wie heeft hett gebreid en. geborduurd? Mag ik het eens pas sen en als het mij past, mag ik het dan eens ter leen hebben? Dag Benjaminnetje, Best REPELSTEELTJE. Hoe het mij gaat? Wel meisjelief uitstekend. Alleen heeft de kou mij gevat en doe ik moeite van haar los te komen. Natuurlijk hebben alle scholen op Hemelvaartsdag vrij gehad. Deze dag wordt gerekend tot de erkende Christelijke feest dagen. In „Beeckenstein" heb ik vaak gewan deld. Toen ik te Driehuis woonde, had ik een wandelkaart van genoemd buiten. Het was er wel aardig om te wandelen, vooral om dat het er zeer rustig was. Toen was er ook een gedeelte, dat het reigersbosch genoemd werd. In de boomen van dat gedeelte zaten vele tientallen reizers. Het was er soms een leven als een oordeel. De paden, die door het reigersbosch liepen kon men beter niet be- loopen als men op vlekkelooze kleeding ge steld was. Of alles nog zoo is, weet ik niet. De laatste negen jaar ben ik er niet meer geweest, 'k Wensch je met Pinksteren veel genoegen op het feest. Dag Repelsteeltje. Best GOUDHAARTJE Het weer is zeld zaam ongedurig, men kan er nog geen dag van op aan. Raadsels geef ik bij gelegenheid wel weer eens op. Thans is het er de tijd niet voor. De kinderen spelen nu liever buiten. Het' oplossen van raadsels is goed voor de lange avonden die nu gelukkig nog verre zijn. Na de Pinksteren begin ik met het vragen van visite. Prettig dat je je album mede brengt als je mag komen. Ga jij ook naar het Al op een blonden Meiedag Ik, ik zag, wat jij niet zag! Wat zag je dan? 'k Mocht er heel vroeg al met Vader mee, Heerlijk zoo saam in de spoor, wij twee! 'k Zag er de weiden groen in de Mei. 'k Zag er de bloemetjes, kleurig en blij 'k Zag er de lammetjes, wollig en blank, 'k Hoorde de klokken met donkeren klank. Wat zag je toen? 'k Zag er de stad onder blauwe lucht 'k Hoorde gejubel en blij gerucht 'k Hoorde er de menschen, zoo'n massa zeg! Die keken allemaal uit langs den weg 'k Zag blijde kind'ren, wel duizend misschien En 't laatst van al heb ik 't sprookje gezien! Wat zag je dan? De gouden koets uit het mooist verhaal Die reed daar heel echt voorbij Met zilveren vonken op 't glinsterend glas. In 't goudene licht van de Mei! En in die koets, zoo teer, zoo fijn, Zag 'k ons Prinsesje-zonneschijn! Zoo lief en zoo blank in haar jurkje van kant Prinsesje van Nederland! Ja, op dien blonden Meiedag, Toen zag ik. wat jij niet zag! MARIE MICHON Pinksterfeest van de Zondagsschool? Dag Goudhaartje. Lief KRULLEKOPJE Ja, ook ik ben be nieuwd naar wat de dokter zegt, als hij komt. Je volgt z'n raad trouw op, dus zal hij wel tevreden zijn. Prettig dat je nogal veel visite krijgt. Het geeft wat afwisseling. Hoe heeten de boeken die je gedurende je ziek zijn ge lezen hebt? Jammer dat ik geen geschikte boeken voor je bezit, anders zou ik ze je leenen. M'n jeugdboeken heb ik van tijd tot tijd weggegeven terwijl ik er ook met uitleenen veel ben kwijt geraakt. Schrijf je me volgende week wat de dokter gezegd heeft? Het beste hoor. Dag Krullekopje. Best TEEKENAARSTERTJE Wat jam mer dat je moeder ziek is. Ze kan je zus nu niet naloopen en voor haar zorgen. Jij moet nu maar goed je best doen en hulp bieden waar het noodig is. Er zijn heel veel zieke menschen momenteel. Over een poosje ga je natuurlijk met je kleine, nieuwe neef rijden. Het is dan ook maar geen prettig werkje. Be terschap met je moeder en zus. Dag Teekenaarstertje. Lief BIJDEHANDJE Zoo, wil jij ook zoo graag een kussen maken? Je zult heusch zoo ver nog wel eens komen hoor. Nog maar een paar jaartjes geduld houden. Naar een handwerkje kijken of een handwerkje maken maakt nogal verschil. Speel nu nog maar voorloopig met je poppen of ga maar een potje sjoelen. Dag Bijdehandje. Best BOODSCHAPSTERTJE. Je teekent nog al moeilijke onderwerpen zou ik zoo mee- nen. Twee kaarsjes, een voetballer en een eend. De cijfers die je voor de teekeningen gekregen hebt, zijn lang niet slecht. L.l. Za terdagavond ben ik niet geweest. M'n plan was het aanvankelijk wel toen ik het briefje aan je schreef. Het was toen echter pas Woensdag en daarna kwam een ander plan. Ik ben n.l. van Zaterdagmiddag tot Maan dagmorgen 6.30 te Haarlem geweest, 'k Hoop nu toch heusch eens gauw te komen, maar bepaal liever nog maar geen dag. Er moest weer eens verhindering komen. Tot ziens dus. Dag Boodsehapstertje. Best ZONDAGSKIND Breng a.s. Maan dag het geld maar mede. Je zus mag ook mede komen. Ik kan haar dan aan haar haak werk helpen. Die kleine Lizetta is een bijde handje met een eigen willetje, dat merk ik zoo tusschen de regels door wel. Zorg maar goed voor je konijnen en wasch de vaat maar keurig. Dag Zondagskind. Best CROCUSJE Je hebt de kluwentjes zijde niet met het buurvrouw gerolen maar ge ruild. Neen hoor, de bruine zijde heb je niet voor niKs gekocht, ze is uitstekend te ge bruiken. Je komt a.s. Maandag maar gelijk met je zus. Ik zal je dan even helpen. Ko men jullie dadelijk uit school, dus voor half vijf? Tot ziens dan. Dag Crocusje. Best ZWEMSTERTJE Zoo, heeft Gretha gezegd dat ik koude gevat heb? Zeg dan maar tegen Gretha dat' ze het mis heeft. Ik heb niet de kou gevat, maar de koude heeft mij gevat en nu is het voor mij zaak weer van haar los te komen. Heerlijk dat het school feest zoo goed geslaagd is. 'k Begrijp dat je de, met het feest gepaard gaande traktatie het fijnste van al gevonden hebt. Je hebt 1.1. Zondag een gezonde wandeling gemaakt. Jammer dat je late thuiskomst, 's avonds 10 uur is veel te laat, je gezondheid niet ten goede zal zijn gekomen. Feitelijk hoor je des avonds om negen uur te bed te liggen. Beter in tijds ter ruste en vroeg op, dan laat naar bed en 's morgens lang blijven liggen. Hoe heeft men het kussen gevonden dat je voor je moeder's verjaardag gemaakt hebt? Dag Zwemstertje. Lief SPARRETJE. Hallo, hallo meisjelief leef je nog? Wat had ik in lang niets van je gehoord. Telkens liet ik vragen, doch m'n boodschapper kwam steeds met een voor mij teleurstellende tijding terug. Je bent geluk kig niet door ziekte verhinderd geweest je wekelijksche briefje te schrijven. Integendeel fijn uit gaan en buiten spelen namen je tijd in beslag. Hoewel ik graag geregeld iets van je verneem, ben ik toch heel blij, dat echt genieten je geheel in beslag heeft genomen en hoop ik dat je heel veel in de gelegen heid zult zijn van zon en buitenlucht te ge nieten. Hoe maakt je moeder het? Wil je haar m'n groeten doen toekomen? Dag Sparretje. Beste HECTOR Beter van tijd tot tijd bericht, daru nooit. Het is thans de tijd om, wanneer je met je werk klaar bent, buiten door te brengen. Dat je me tot Octo ber niet geregeld iedere week schrijft kan ik billijken te meer, daar je naast je school werk, nog extra Fransche les en pianoles hebt. Je zwemabonnement heb je ook niet gekregen om er geen gebruik van te maken. Dus. we spreken af, dat je me tot October alleen schrijft, wanneer je er gelegenheid toe hebt. Wil je je moeder namens mij voor haar schrijven bedanken? Ook ik wensch haar met haar gezin prettige Pinksterdagen toe. Dag Hector. Best HANDWERKSTERTJE Wat zal je zus deftig zijn zeg, met haarzou ik haar nog herkennen als ik haar tegen kom? Ik hoop van wel. 'k Zal haar niet graag zonder groeten voorbij loopen. De wol ligt voor je klaar, 'k Hoop er volgende week even aan te denken en ze bij je te brengen. Wat gezellig dat T. iederen morgen bij je komt. Willie mag welgoed haar best doen op school. Stel je voor zeg, dat ze op één dag van iederen on derwijzer een portie strafwerk medekrijgt. Ze heeft dan vijf porties. Ik krijg liever twee porties poffertjes en drie porties Hollandsche wafelen. En jij? Dag Handwerkstertje. Best ZUSJES BESOHERMSTERTJE Wat zijn dat een domme jongens zeg. Ze vergaten totaal dat ze met hun verzuim zich zelf te pakken hadden. De les hebben ze gemist en toch zullen ze, de tot de' les behoorende thema's thuis moeten maken. Bovendien valt het opgegeven strafwerk ook niet mede. Daar zullen ze meer dan een uur mede kwijt zijn. Een volgend maal zullen ze zich wel bezinnen voor ze aan noodeolos verzuimen beginnen. Veel succes met je werk. Dag Zusjes beschermstertje. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. TROUW TOT IN DEN DOOD Dc wonderlijke geschiedenis van den trompetter uit Pobethen. IN het dorpskerkje van Pobethen, gele gen aan de Oostzeekust wordt sinds jaar en dag een trompet bewaard, waar aan een eigenaardige legende verbon den is. Eens behoorde dit muziekinstrument aan een trompetter die in een der oorlogen tusschen Duitschland en Zweden (Joor dit laatste land gevangen genomen werd en over de zee meegevoerd. De trompetter, die een eerlijke, ijverige kerel was, had het best in Zweden. Nadat hij op eerewoord beloofd had nooit een poging tot ontvluchten te zullen ondernemen en ook nooit het land waarin hij woonde, op de een of andere manier te zullen benadeelen, werd hij bij een rijken boer ingekwartierd, die hem eerst als knecht liet werken, maar hem weldra het toezicht over een gedeelte van zijn landerijen toe vertrouwde en hem tenslotte geheel als zijn vriend beschouwde. Maar hoe prettig zijn le ven ook was, toch kon de trompetter maar niet meer vroolijk worden. Hij was stil en in zichzelf gekeerd en zijn meester, die erg veel van hem was gaan houden, vroeg zich af wat hij toch doen kon om den man, die blijkbaar zoo'n vreesdij ken last van heimwee had, wat op té monteren. Eindelijk bedacht hij iets goeds. Hij gaf hem een paard en-z-ei:",.hier mag je op rij den, zooveel als je wilt, zoolang als je wilt en waarheen je wilt". „Dat klopt niet", antwoordde de trompet ter. want er is maar één plekje op de heele wereld, waarheen ik zou willen rijden en dat is Pobethen, mijn geliefd dorpje. Dat laat ste had je dus beter niet kunnen zeggen". De boer zweeg. Hij had medelijden met zijn vriend, maar kon hem niet helpen. De trompetter reed veel te paard langs vel den en wegen en genoot van de schoonheid van het Zweedsche land. De meeste troost vond hij echter in zijn trompet. Urenlang kon hij aan de Oostzeekust staan en uitkij kend naar de horizon, waar zijn geliefd ge boortedorp moest liggen, de heerlijkste lie deren blazen. Vele van zijn wijsjes, waai'in het verlangen naar het vaderland doorklinkt, zijn bewaard gebleven. Toen de trompetter langer dan tien jaar zijn heer trouw gediend had zei hij eens op een Novemberavond tot zijn meester: .Van nacht had ik een wonderlijke droom. Ik zag een engel voor mij staan met een verheven, zeer ernstig gelaat. En die Engel zei me, dat ik precies over een maand zou moeten ster ven. Ik geloof stellig dat het waar is, en daarom kom ik je zeggen, dat ik morgen vroeg vertrek. Je moet me het paard laten houden en dan zal ik je al het geld geven, dat ik heb overgespaard: genoeg om vier paarden te koopen". De boer was verbaasd, „maar je mag toch niet vluchten?" zei hij „je mag toch niet naar Pobethen?" „Ik ga niet naar een ander land, ik rijd de Oostzee op, steeds verder, steeds naar het Zuiden, totdat „Maar 't is nog nooit gebeurd, dat de Oost zee was dichtgevroren. Je zult verdrinken!" „Sterven moet ik toch en ik kan hier niet blijven! Ik zal dan tenminste sterven met het gezicht naar Pobethen en misschien zul len ze me daar begraven". En nadat hij zijn meester en vriend harte lijk de hand had gedrukt, nam de trompet ter afscheid. Den volgenden morgen stond hij heel vroeg op en reed de bevroren zee op, naar het Zui den. Vele uren reed hij het eene lied na het 'T HUISWERK IS NOG NIET GEDAAN door W. B.-Z, Neen, 'k kan nog niet spelen gaan, 't Huiswerk is nog niet gedaan. 'k Had twee sommen ook voor straf En die zijn nog lang niet af. 'k Moet tien woordjes overschrijven Anders moet ik morgen blijven. Nog een blad jaartallen leeren, Wie in 't Gravenhuis regeeren. 'k Moet ook nog een. kaartje teekenen. 'k Ben gelukkig klaar met rekenen. Kom maar vlug het werk gedaan, Dan mag 'k nog even spelen gaan. andere blazend. Hij was volkomen rustig en tevreden, want al wist hij, dat deze vreemde tocht met den dood zou eindigen, toch had hij er geen spijt van. Want voor hem lag zijn dorpje Pobethen en hij liet Zweden voorgoed achter zich. Hij blies en bliesen was zoo in zijn liederen verdiept, dat hij niet eens merkte wat er om hem heen gebeurde. Hij merkte zelfs niet, dat zijn paard plotseling stilstond, hij hoorde niet het vreeselijke gekraak ach ter zijn rug. Maar toen hij aan het eind van het lied tot de werkelijkheid terugkeerde, wat zag hij toen? Een reusachtige ijsschots had zich los gemaakt en hierop dreef hij langzaam naar het Zuiden, naar zijn vader land! Nog nooit was de trompetter zoo gelukkig geweest. Want hij had zijn woord aan Zwe den niet gebroken en toch zou hij als door een wonder zijn geliefd Pobethen terugzien. Bij Rantau, anderhalve mijl van Pobethen, ging hij na zijn avontuurlijken tocht aan land en reed regelrecht naar zijn geboorte dorp. En daar leefde hij nog precies zoo lang, tot de maand om was. Toen stierf hij, dank baar en gelukkig, en werd op het oude kerk hof van Pobethen begraven. En het paard, dat zoo zeer aan hem gehecht was geraakt, dat het na zijn dood niet meer eten wou, stierf een paar weken later en voor het trou we dier werd eveneens op het kerkhof een graf gedolven. Een treurige geschiedenis? Ik vind van niet. 't Ls een geschiedenis van trouw tot in den dood, die op wonderlijke wijze beloond werd. En ter herinnering aan dezen trompet ter wordt in 't kerkje van Pobethen nog al tijd zijn trompet bewaard. HET BRANDENDE SCHIP. Wat Kees op zijn reis naar Indië beleefde. Verrukkelijk, zoo'n reis naar Indië! Ik wed dat er geen jongen of meisje onder jullie is, die mijn neefje Kees, die al tweemaal met zijn vader deze reis heeft gemaakt, niet benijdt. 't Is ook geen kleinigheid en Kees kan er zoo allergezelligst van vertellen. .De laatste keer," vertelt Kees, „heb ik een brandend schip gezien. Een prachtig gezicht, dat het was! Ik zal 't nooit vergeten! Maar toch ook een beetje griezelig, want we wisten heelemaal niet, of er soms menschen aan boord waren, 't Was een prachtige dag geweest vol zonneschijn en we hadden heerlijk op 't dek getennist. We waren toen nog drie dagen van Indië af en dachten al, dat we nooit meer land zouden zien! Dag in dag uit hadden we maar niets dan zee om ons heen: groote don kerblauwe golven, een stralende lucht en des nachts millioenen fonkelende sterren. Als 't avond werd klonk uit het tusschendek het eentonig gezang van onze pelgrims. Dat waren een stuk of dertig magere bruine man netjes, die we in Afrika hadden opgenomen. Overdag hoorde je ze altijd met potten en pannen plapperen en zag je hun kleine vuur tjes opflikkeren. Ze hadden hun heele hudje en mudje meegebracht: dekens, kussens, kleine oventjes, aardewerk, oude fluitketels, en ontzaggelijk groote tasschen, uit palmbla deren gevlochten, waarin ze hun levensmid delen bewaarden. Want ze kregen niets van het schip, maar zorgden zelf voor alles. Ze zouden ook waarschijnlijk wel geen eten van „ongeloovigen" aannemen, dacht vader. Want 't waren vrome Indische Mohammedanen, die een pelgrimstocht naar Mekka hadden on dernomen en nu naar huis terugkeerden. Ze waren wel een half jaar onderweg. Ik vond 't altijd leuk om naai- hun gescharrel te kijken en 's avonds naar hun zingen te luisteren. Maar dat is waar ook, ik zou jullie vertellen van het brandende schip. Nu dan, 's middags toen we van het tennissen terugkwamen, ver telde de derde stuurman, met wien we vaak een praatje maakten, ons opeens, dat een brandend schip om hulp had geroepen, 't Had zijn ligging nauwkeurig opgegeven en 't lag nog geen vijftig zeemijlen van ons af, dus voor ons schip ongeveer drie uur. „Gaan we er heen?" vroeg ik. „Ik denk het wel, hoor!" zei de stuurman, maar meteen werd hij weggeroepen. ,.Ik denk dat hij een beetje buiten zijn boek je is gegaan. Hij had dat vast niet mogen ver tellen," zei vader. „Waarom niet?" „Nu, dat doen ze nooit om de passagiers niet ongerust te maken!" ,Maar vader, als er menschen aan boord zijn, die gered moeten worden, dan gaan we er toch zeker heen?" „Dat denk ik ook", zei vader „maar je zult zien, dat je er niets meer over te hooren krijgt!" Vader had gelijk. Maar wat beter was, we kregen het schip zelf te zien. 's Nachts konden we niet slapen: we dach ten allebei aan het brandende schip, dat nu misschien in den grootsten nood verkeerde. Of zou het al zijn gezonken? Wie kon 't zeggen! Vader had er 's avonds nog esns naar ge vraagd, maar een ontwijkend antwoord gekre gen. Ik stootte automatisch 't patrijspoortje open en keek naar buiten. En wat was daar aan den horizon? Een groote ster, die héél laag stond, ofneen, 't is geen ster, want 't wordt grooter en grooter! Dat kan niet an ders dan het brandende schip zijn! Ik roep vader, en we schieten vlug een jas aan en gaan aan dek. Ons schip vaart heel rustig en 't is doodstil overal. Boven ons hoofd klinken de langzame schreden van den wachtdoenden officier. 't Is twee uur. De roode ster wordt snel grooter en flikkert hel op. Dan lijkt 't een oogenblik of zij uit zal gaan, maar heel gauw vlamt zij weer op, breed, onregelmatig. Een roze wolk zweeft er boven. Een uur lang varen we op het schip toe. 't Wordt steeds grooter. We zien nu duide lijk dat de vlammen uit den boeg komen. Ze schieten omhoog en zinken dan weer neer. Dikke diepzwarte rookwolken krullen er om heen. Het achterschip echter is nog heelemaal donker. Er is geen meirsch te zien: waarschijnlijk zijn ze allemaal al gevlucht. Het dek ligt hee lemaal scheefWe hooren nu het knetteren van de vlammen en ruiken een lucht van branden de olie, gloeiend metaal en verf. Opeens een doffe knal! De rook wordt dik ker, en daar schiet een felle vlam uit het achterdek! 't Heele schip staat nu in brand, terwijl een raket van vonken omhoog stijgt. We varen voorbij, en staren nog lang naar het brandende schip, dat langzamerhand weer ineen schrompelt tot een roode ster. We krij gen het een beetje koud en trekken eindelijk met een heele troep passagiers, die gaandeweg zijn komen kijken, weer naar beneden. Toen we in Colombo aankwamen, stonden alle kranten vol van het ongeluk van de „Ayreshire". Het schip behoorde aan een Schotsche maatschappij en was op weg van Indië naar Londen. Het had copra aan boord en een inhoud van meer dan 9000 ton. Zooals 't zoo vaak gebeurt met dit gevaarlijke goedje, vloog de copra in de ruimen in brand, doordat er een klein vonkje uit een bunker bijkwam. Het schip brandde twee dagen en een nacht aan één stuk door. De bemanning vluchtte In de booten en werd door een Engelsch oorlogs schip opgepikt. Toen het schip heelemaal uit gebrand was, zonk het natuurlijk. Ik vond het achteraf beschouwd een eenig avontuur, vooral omdat ik nu zeker weet, dat er geen men schen bij omgekomen zijn." HEMELVAARTSDAG 'k Heb al eens meer gezegd „tal van oude gebruiken, die onze voorouders in eere hielden, zijn in den loop der jaren in 't vergeetboek ge raakt". Zoo is 't ook met een gebruik, dat vroe ger in ons land en in vele andere landen op Hemelvaartsdag in zwang was. Wie van jullie weet b.v. wat dauwtrappen is? De meesten hebben misschien nooit van 't woord gehoord, anderen hebben 't waarschijnlijk wel eens ge hoord, maar weten toch niet wat er eigen lijk mee bedoeld wordt. Men bedoelde er niets anders mee dan 's morgens vroeg naar buiten, 't veld in te gaan, dus letterlijk in den dauw te loopen. Reeds bij onze heidensche voorouders bestond deze gewoonte. Toch wisten deze niet wat dauw was; zij zagen er iets in, dat ze niet verklaren konden. En omdat ze het niet ver klaren konden, vonden ze er iets geheimzin nigs in en daarom waren ze geneigd om er bijzondere krachten aan toe te kennen en was het dus goed er in te loopen. Langen tijd kende men vooral in Duitschland en Oostenrijk aan den morgendauw van Goeden Vrijdag een bij zondere kracht toe .Wie dan met dezen dauw zijn handen zou wasschen voor zonsopgang was er van overtuigd dien dag niets te zullen breken. Ook was het volgens het volksgeloof een mid del tegen zomersproeten en tegen hekserij. Al wist men in later eeuwen heel goed wat de dauw was, toch bleef de gewoonte om 's mor gens vroeg naar buiten te trekken bestaan. Het ging er tot aan 't midden der vorige eeuw op zoo'n vroegen Hemelvaartsmorgen nog al luid ruchtig toe. De drank jenever en brande wijn was, aan deze uitgelatenheid niet on schuldig. Gelukkig is dat alles anders gewor den. Men geniet nu van de heerlijke natuur op dien vroegen morgen zonder drank. In Flo rence bestaat nog de gewoonte, dat op Hemel vaartsmorgen de jeugd al vroeg naar het stads park trekt om krekels te vangen, daarna wordt er een pic-nic gehouden op het gras onder de boomen. Een zeer eigenaardig gebruik heeft zich weten staande te houden in onzen Gel- derschen Achterhoek en wel in de dorpen Hen gelo en Zelhem. Op Hemelvaartsdag bakt iedere boer hier een brood van minstens 22 pond. Na den middagkerkdienst gaat ieder met zijn brood naar den molen te Hengelo waar ook verschijnen de burgemeesters, domi- né's en pastoors der beide gemeenten. De broo- den worden gewogen en wiens brood minder dan 22 pond weegt, moet voor elk pond onder gewicht 30 cent boete betalen. Als het zwaar der is, dan is 't zooveel te beter. Wie 't zwaar ste brood inlevert, krijgt een cadeau. Niet zel den krijgt men zoo 5000 pond brood bij elkaar, dat dan onder de minder met aardsche goe deren bedeelden verdeeld wordt. De beide zwaarste brooden komen aan de burgemees ters toe. die ze natuurlijk ook verdeelen. Hier is dus Hemelvaartsdag geen dag van uitgela ten vroolijkheid, maar een dag van weldoen en dus van innerlijke vreugde.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 8