BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
M'n briefje vooraf is thans overbodig, daar
ik niets bijzonders heb mede te deelen.
Lief MADELIEFJE Fijn zeg, dat je zus
haar postpapier heeft opgeruimd en daarbij
aan jou heeft gedacht. Het papier komt je
uitstekend van pas. Het versieren van je fiets
wordt een probleem voor je. Het meest pas
send is natuurlijk iets dat èn als versiering
en als pakkende reclame voor de vereeniging
„Veilig Verkeer" dienst doet. Een dergelijke
versiering is wel te bedenken, maar de uit
voering kost geld. Bloemen, groen, enz. Ter
wijl ik aan je schrijf komen eenige aardige
ideetjes in m'n gedachten. Weet je geen raad,
kom dan maar even bij me. Waarschijnlijk
kan ik je helpen. Het is ook mogelijk dat je
met Nettie N. samen deelneemt. Het liefst
ontvang ik je Donderdag's tusschen 4.30 en
5.00 uur.
Dag Madeliefje.
Best ZWARTKOPJE Na Pinksteren houd
ik de visitemiddagen. Tot zoolang dus maar
geduld houden. Het geld heb ik in je briefje
gevonden. Je hebt nu alles betaald.
Gezellig dat je 1.1. Dinsdagmiddag met
schoor «aar de film bent geweest. M'n kaart
heb je zeker wel ontvangen. Kan je nog steeds
verder met het kussen?
Dag Zwartkopje.
Lief GOUDMUILTJE. Zeer nieuwsgierig-
ben ik naar het verloop van de gymnastiek-
uitvocring van 1.1. Donderdag. Je volgend
briefje zie ik dan ook verlangend tegemoet.
Het zal weer stil zijn bij je thuis, wanneer
de logés vertrokken zijn. Warm weer hebben
ze niet gehad, waar wel droog weer, uitste
kend om te wandelen. Kom je aès. Maandag
even je werk halen? Tot ziens.
Dag Goudmuiltje.
Best ANIEMIOONTJE Je onderwijzer ken
ik niet, hoewel z'n naam mij wel bekend is.
Je handwerkonderwijizers ken ik heel goed.
Jaren geleden was ik lid van het koor, waar
zij dirigente van was n.l. het Ned. Herv. Kerk
koor te IJmuiden-Oost, toen nog Velseroord
geheeten. Wil je m'n groenten eens aan haar
overbrengen?
Dag Anemoontje.
Lief BENJAMINNETJE. Je zus heeft 1.1.
Woensdag zeker heel veel haast gehad. Jouw
briefje was niet bij haar briefje ingesloten
Wat heeft S. een snoezig vestje. Wie heeft hett
gebreid en. geborduurd? Mag ik het eens pas
sen en als het mij past, mag ik het dan eens
ter leen hebben?
Dag Benjaminnetje,
Best REPELSTEELTJE. Hoe het mij
gaat? Wel meisjelief uitstekend. Alleen heeft
de kou mij gevat en doe ik moeite van haar
los te komen. Natuurlijk hebben alle scholen
op Hemelvaartsdag vrij gehad. Deze dag wordt
gerekend tot de erkende Christelijke feest
dagen. In „Beeckenstein" heb ik vaak gewan
deld. Toen ik te Driehuis woonde, had ik een
wandelkaart van genoemd buiten. Het was
er wel aardig om te wandelen, vooral om
dat het er zeer rustig was. Toen was er ook
een gedeelte, dat het reigersbosch genoemd
werd. In de boomen van dat gedeelte zaten
vele tientallen reizers. Het was er soms een
leven als een oordeel. De paden, die door het
reigersbosch liepen kon men beter niet be-
loopen als men op vlekkelooze kleeding ge
steld was. Of alles nog zoo is, weet ik niet.
De laatste negen jaar ben ik er niet meer
geweest, 'k Wensch je met Pinksteren veel
genoegen op het feest.
Dag Repelsteeltje.
Best GOUDHAARTJE Het weer is zeld
zaam ongedurig, men kan er nog geen dag van
op aan. Raadsels geef ik bij gelegenheid wel
weer eens op. Thans is het er de tijd niet
voor. De kinderen spelen nu liever buiten.
Het' oplossen van raadsels is goed voor de
lange avonden die nu gelukkig nog verre zijn.
Na de Pinksteren begin ik met het vragen
van visite. Prettig dat je je album mede
brengt als je mag komen. Ga jij ook naar het
Al op een blonden Meiedag
Ik, ik zag, wat jij niet zag!
Wat zag je dan?
'k Mocht er heel vroeg al met Vader mee,
Heerlijk zoo saam in de spoor, wij twee!
'k Zag er de weiden groen in de Mei.
'k Zag er de bloemetjes, kleurig en blij
'k Zag er de lammetjes, wollig en blank,
'k Hoorde de klokken met donkeren klank.
Wat zag je toen?
'k Zag er de stad onder blauwe lucht
'k Hoorde gejubel en blij gerucht
'k Hoorde er de menschen, zoo'n massa zeg!
Die keken allemaal uit langs den weg
'k Zag blijde kind'ren, wel duizend misschien
En 't laatst van al heb ik 't sprookje gezien!
Wat zag je dan?
De gouden koets uit het mooist verhaal
Die reed daar heel echt voorbij
Met zilveren vonken op 't glinsterend glas.
In 't goudene licht van de Mei!
En in die koets, zoo teer, zoo fijn,
Zag 'k ons Prinsesje-zonneschijn!
Zoo lief en zoo blank in haar jurkje van kant
Prinsesje van Nederland!
Ja, op dien blonden Meiedag,
Toen zag ik. wat jij niet zag!
MARIE MICHON
Pinksterfeest van de Zondagsschool?
Dag Goudhaartje.
Lief KRULLEKOPJE Ja, ook ik ben be
nieuwd naar wat de dokter zegt, als hij komt.
Je volgt z'n raad trouw op, dus zal hij wel
tevreden zijn. Prettig dat je nogal veel visite
krijgt. Het geeft wat afwisseling. Hoe heeten
de boeken die je gedurende je ziek zijn ge
lezen hebt? Jammer dat ik geen geschikte
boeken voor je bezit, anders zou ik ze je
leenen. M'n jeugdboeken heb ik van tijd tot
tijd weggegeven terwijl ik er ook met uitleenen
veel ben kwijt geraakt. Schrijf je me volgende
week wat de dokter gezegd heeft?
Het beste hoor. Dag Krullekopje.
Best TEEKENAARSTERTJE Wat jam
mer dat je moeder ziek is. Ze kan je zus nu
niet naloopen en voor haar zorgen. Jij moet
nu maar goed je best doen en hulp bieden
waar het noodig is. Er zijn heel veel zieke
menschen momenteel. Over een poosje ga je
natuurlijk met je kleine, nieuwe neef rijden.
Het is dan ook maar geen prettig werkje. Be
terschap met je moeder en zus.
Dag Teekenaarstertje.
Lief BIJDEHANDJE Zoo, wil jij ook zoo
graag een kussen maken? Je zult heusch zoo
ver nog wel eens komen hoor. Nog maar
een paar jaartjes geduld houden. Naar een
handwerkje kijken of een handwerkje maken
maakt nogal verschil. Speel nu nog maar
voorloopig met je poppen of ga maar een
potje sjoelen. Dag Bijdehandje.
Best BOODSCHAPSTERTJE. Je teekent
nog al moeilijke onderwerpen zou ik zoo mee-
nen. Twee kaarsjes, een voetballer en een
eend. De cijfers die je voor de teekeningen
gekregen hebt, zijn lang niet slecht. L.l. Za
terdagavond ben ik niet geweest. M'n plan
was het aanvankelijk wel toen ik het briefje
aan je schreef. Het was toen echter pas
Woensdag en daarna kwam een ander plan.
Ik ben n.l. van Zaterdagmiddag tot Maan
dagmorgen 6.30 te Haarlem geweest, 'k Hoop
nu toch heusch eens gauw te komen, maar
bepaal liever nog maar geen dag. Er moest
weer eens verhindering komen. Tot ziens dus.
Dag Boodsehapstertje.
Best ZONDAGSKIND Breng a.s. Maan
dag het geld maar mede. Je zus mag ook
mede komen. Ik kan haar dan aan haar haak
werk helpen. Die kleine Lizetta is een bijde
handje met een eigen willetje, dat merk ik zoo
tusschen de regels door wel. Zorg maar goed
voor je konijnen en wasch de vaat maar
keurig. Dag Zondagskind.
Best CROCUSJE Je hebt de kluwentjes
zijde niet met het buurvrouw gerolen maar ge
ruild. Neen hoor, de bruine zijde heb je niet
voor niKs gekocht, ze is uitstekend te ge
bruiken. Je komt a.s. Maandag maar gelijk
met je zus. Ik zal je dan even helpen. Ko
men jullie dadelijk uit school, dus voor half
vijf? Tot ziens dan. Dag Crocusje.
Best ZWEMSTERTJE Zoo, heeft Gretha
gezegd dat ik koude gevat heb? Zeg dan maar
tegen Gretha dat' ze het mis heeft. Ik heb
niet de kou gevat, maar de koude heeft mij
gevat en nu is het voor mij zaak weer van
haar los te komen. Heerlijk dat het school
feest zoo goed geslaagd is. 'k Begrijp dat je
de, met het feest gepaard gaande traktatie
het fijnste van al gevonden hebt. Je hebt
1.1. Zondag een gezonde wandeling gemaakt.
Jammer dat je late thuiskomst, 's avonds 10
uur is veel te laat, je gezondheid niet ten
goede zal zijn gekomen. Feitelijk hoor je des
avonds om negen uur te bed te liggen. Beter
in tijds ter ruste en vroeg op, dan laat naar
bed en 's morgens lang blijven liggen. Hoe
heeft men het kussen gevonden dat je voor
je moeder's verjaardag gemaakt hebt? Dag
Zwemstertje.
Lief SPARRETJE. Hallo, hallo meisjelief
leef je nog? Wat had ik in lang niets van je
gehoord. Telkens liet ik vragen, doch m'n
boodschapper kwam steeds met een voor mij
teleurstellende tijding terug. Je bent geluk
kig niet door ziekte verhinderd geweest je
wekelijksche briefje te schrijven. Integendeel
fijn uit gaan en buiten spelen namen je tijd
in beslag. Hoewel ik graag geregeld iets van
je verneem, ben ik toch heel blij, dat echt
genieten je geheel in beslag heeft genomen
en hoop ik dat je heel veel in de gelegen
heid zult zijn van zon en buitenlucht te ge
nieten. Hoe maakt je moeder het? Wil je
haar m'n groeten doen toekomen?
Dag Sparretje.
Beste HECTOR Beter van tijd tot tijd
bericht, daru nooit. Het is thans de tijd
om, wanneer je met je werk klaar bent,
buiten door te brengen. Dat je me tot Octo
ber niet geregeld iedere week schrijft kan ik
billijken te meer, daar je naast je school
werk, nog extra Fransche les en pianoles
hebt. Je zwemabonnement heb je ook niet
gekregen om er geen gebruik van te maken.
Dus. we spreken af, dat je me tot October
alleen schrijft, wanneer je er gelegenheid
toe hebt. Wil je je moeder namens mij voor
haar schrijven bedanken? Ook ik wensch
haar met haar gezin prettige Pinksterdagen
toe. Dag Hector.
Best HANDWERKSTERTJE Wat zal je
zus deftig zijn zeg, met haarzou ik
haar nog herkennen als ik haar tegen kom?
Ik hoop van wel. 'k Zal haar niet graag zonder
groeten voorbij loopen. De wol ligt voor je
klaar, 'k Hoop er volgende week even aan te
denken en ze bij je te brengen. Wat gezellig
dat T. iederen morgen bij je komt. Willie mag
welgoed haar best doen op school. Stel je
voor zeg, dat ze op één dag van iederen on
derwijzer een portie strafwerk medekrijgt. Ze
heeft dan vijf porties. Ik krijg liever twee
porties poffertjes en drie porties Hollandsche
wafelen. En jij? Dag Handwerkstertje.
Best ZUSJES BESOHERMSTERTJE Wat
zijn dat een domme jongens zeg. Ze vergaten
totaal dat ze met hun verzuim zich zelf te
pakken hadden. De les hebben ze gemist en
toch zullen ze, de tot de' les behoorende
thema's thuis moeten maken. Bovendien
valt het opgegeven strafwerk ook niet mede.
Daar zullen ze meer dan een uur mede kwijt
zijn. Een volgend maal zullen ze zich wel
bezinnen voor ze aan noodeolos verzuimen
beginnen. Veel succes met je werk.
Dag Zusjes beschermstertje.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
TROUW TOT IN DEN DOOD
Dc wonderlijke geschiedenis van
den trompetter uit Pobethen.
IN het dorpskerkje van Pobethen, gele
gen aan de Oostzeekust wordt sinds
jaar en dag een trompet bewaard, waar
aan een eigenaardige legende verbon
den is. Eens behoorde dit muziekinstrument
aan een trompetter die in een der oorlogen
tusschen Duitschland en Zweden (Joor dit
laatste land gevangen genomen werd en over
de zee meegevoerd. De trompetter, die een
eerlijke, ijverige kerel was, had het best in
Zweden. Nadat hij op eerewoord beloofd had
nooit een poging tot ontvluchten te zullen
ondernemen en ook nooit het land waarin
hij woonde, op de een of andere manier te
zullen benadeelen, werd hij bij een rijken
boer ingekwartierd, die hem eerst als knecht
liet werken, maar hem weldra het toezicht
over een gedeelte van zijn landerijen toe
vertrouwde en hem tenslotte geheel als zijn
vriend beschouwde. Maar hoe prettig zijn le
ven ook was, toch kon de trompetter maar
niet meer vroolijk worden. Hij was stil en in
zichzelf gekeerd en zijn meester, die erg veel
van hem was gaan houden, vroeg zich af wat
hij toch doen kon om den man, die blijkbaar
zoo'n vreesdij ken last van heimwee had, wat
op té monteren.
Eindelijk bedacht hij iets goeds. Hij gaf
hem een paard en-z-ei:",.hier mag je op rij
den, zooveel als je wilt, zoolang als je wilt
en waarheen je wilt".
„Dat klopt niet", antwoordde de trompet
ter. want er is maar één plekje op de heele
wereld, waarheen ik zou willen rijden en dat
is Pobethen, mijn geliefd dorpje. Dat laat
ste had je dus beter niet kunnen zeggen".
De boer zweeg. Hij had medelijden met zijn
vriend, maar kon hem niet helpen.
De trompetter reed veel te paard langs vel
den en wegen en genoot van de schoonheid
van het Zweedsche land. De meeste troost
vond hij echter in zijn trompet. Urenlang
kon hij aan de Oostzeekust staan en uitkij
kend naar de horizon, waar zijn geliefd ge
boortedorp moest liggen, de heerlijkste lie
deren blazen. Vele van zijn wijsjes, waai'in
het verlangen naar het vaderland doorklinkt,
zijn bewaard gebleven.
Toen de trompetter langer dan tien jaar
zijn heer trouw gediend had zei hij eens op
een Novemberavond tot zijn meester: .Van
nacht had ik een wonderlijke droom. Ik zag
een engel voor mij staan met een verheven,
zeer ernstig gelaat. En die Engel zei me, dat
ik precies over een maand zou moeten ster
ven. Ik geloof stellig dat het waar is, en
daarom kom ik je zeggen, dat ik morgen
vroeg vertrek. Je moet me het paard laten
houden en dan zal ik je al het geld geven,
dat ik heb overgespaard: genoeg om vier
paarden te koopen". De boer was verbaasd,
„maar je mag toch niet vluchten?" zei hij
„je mag toch niet naar Pobethen?"
„Ik ga niet naar een ander land, ik rijd de
Oostzee op, steeds verder, steeds naar het
Zuiden, totdat
„Maar 't is nog nooit gebeurd, dat de Oost
zee was dichtgevroren. Je zult verdrinken!"
„Sterven moet ik toch en ik kan hier niet
blijven! Ik zal dan tenminste sterven met
het gezicht naar Pobethen en misschien zul
len ze me daar begraven".
En nadat hij zijn meester en vriend harte
lijk de hand had gedrukt, nam de trompet
ter afscheid.
Den volgenden morgen stond hij heel vroeg
op en reed de bevroren zee op, naar het Zui
den. Vele uren reed hij het eene lied na het
'T HUISWERK IS NOG NIET GEDAAN
door W. B.-Z,
Neen, 'k kan nog niet spelen gaan,
't Huiswerk is nog niet gedaan.
'k Had twee sommen ook voor straf
En die zijn nog lang niet af.
'k Moet tien woordjes overschrijven
Anders moet ik morgen blijven.
Nog een blad jaartallen leeren,
Wie in 't Gravenhuis regeeren.
'k Moet ook nog een. kaartje teekenen.
'k Ben gelukkig klaar met rekenen.
Kom maar vlug het werk gedaan,
Dan mag 'k nog even spelen gaan.
andere blazend. Hij was volkomen rustig en
tevreden, want al wist hij, dat deze vreemde
tocht met den dood zou eindigen, toch had
hij er geen spijt van. Want voor hem lag zijn
dorpje Pobethen en hij liet Zweden voorgoed
achter zich.
Hij blies en bliesen was zoo in zijn
liederen verdiept, dat hij niet eens merkte
wat er om hem heen gebeurde. Hij merkte
zelfs niet, dat zijn paard plotseling stilstond,
hij hoorde niet het vreeselijke gekraak ach
ter zijn rug. Maar toen hij aan het eind van
het lied tot de werkelijkheid terugkeerde,
wat zag hij toen? Een reusachtige ijsschots
had zich los gemaakt en hierop dreef hij
langzaam naar het Zuiden, naar zijn vader
land!
Nog nooit was de trompetter zoo gelukkig
geweest. Want hij had zijn woord aan Zwe
den niet gebroken en toch zou hij als door
een wonder zijn geliefd Pobethen terugzien.
Bij Rantau, anderhalve mijl van Pobethen,
ging hij na zijn avontuurlijken tocht aan
land en reed regelrecht naar zijn geboorte
dorp. En daar leefde hij nog precies zoo lang,
tot de maand om was. Toen stierf hij, dank
baar en gelukkig, en werd op het oude kerk
hof van Pobethen begraven. En het paard,
dat zoo zeer aan hem gehecht was geraakt,
dat het na zijn dood niet meer eten wou,
stierf een paar weken later en voor het trou
we dier werd eveneens op het kerkhof een
graf gedolven.
Een treurige geschiedenis? Ik vind van
niet. 't Ls een geschiedenis van trouw tot in
den dood, die op wonderlijke wijze beloond
werd. En ter herinnering aan dezen trompet
ter wordt in 't kerkje van Pobethen nog al
tijd zijn trompet bewaard.
HET BRANDENDE SCHIP.
Wat Kees op zijn reis naar Indië beleefde.
Verrukkelijk, zoo'n reis naar Indië! Ik wed
dat er geen jongen of meisje onder jullie is,
die mijn neefje Kees, die al tweemaal met zijn
vader deze reis heeft gemaakt, niet benijdt.
't Is ook geen kleinigheid en Kees kan er
zoo allergezelligst van vertellen.
.De laatste keer," vertelt Kees, „heb ik een
brandend schip gezien. Een prachtig gezicht,
dat het was! Ik zal 't nooit vergeten! Maar
toch ook een beetje griezelig, want we wisten
heelemaal niet, of er soms menschen aan boord
waren, 't Was een prachtige dag geweest vol
zonneschijn en we hadden heerlijk op 't dek
getennist. We waren toen nog drie dagen van
Indië af en dachten al, dat we nooit meer
land zouden zien! Dag in dag uit hadden we
maar niets dan zee om ons heen: groote don
kerblauwe golven, een stralende lucht en des
nachts millioenen fonkelende sterren.
Als 't avond werd klonk uit het tusschendek
het eentonig gezang van onze pelgrims. Dat
waren een stuk of dertig magere bruine man
netjes, die we in Afrika hadden opgenomen.
Overdag hoorde je ze altijd met potten en
pannen plapperen en zag je hun kleine vuur
tjes opflikkeren. Ze hadden hun heele hudje
en mudje meegebracht: dekens, kussens,
kleine oventjes, aardewerk, oude fluitketels,
en ontzaggelijk groote tasschen, uit palmbla
deren gevlochten, waarin ze hun levensmid
delen bewaarden. Want ze kregen niets van
het schip, maar zorgden zelf voor alles. Ze
zouden ook waarschijnlijk wel geen eten van
„ongeloovigen" aannemen, dacht vader. Want
't waren vrome Indische Mohammedanen, die
een pelgrimstocht naar Mekka hadden on
dernomen en nu naar huis terugkeerden. Ze
waren wel een half jaar onderweg. Ik vond 't
altijd leuk om naai- hun gescharrel te kijken
en 's avonds naar hun zingen te luisteren.
Maar dat is waar ook, ik zou jullie vertellen
van het brandende schip. Nu dan, 's middags
toen we van het tennissen terugkwamen, ver
telde de derde stuurman, met wien we vaak
een praatje maakten, ons opeens, dat een
brandend schip om hulp had geroepen, 't Had
zijn ligging nauwkeurig opgegeven en 't lag
nog geen vijftig zeemijlen van ons af, dus voor
ons schip ongeveer drie uur. „Gaan we er
heen?" vroeg ik.
„Ik denk het wel, hoor!" zei de stuurman,
maar meteen werd hij weggeroepen.
,.Ik denk dat hij een beetje buiten zijn boek
je is gegaan. Hij had dat vast niet mogen ver
tellen," zei vader.
„Waarom niet?"
„Nu, dat doen ze nooit om de passagiers niet
ongerust te maken!"
,Maar vader, als er menschen aan boord
zijn, die gered moeten worden, dan gaan we er
toch zeker heen?"
„Dat denk ik ook", zei vader „maar je zult
zien, dat je er niets meer over te hooren
krijgt!"
Vader had gelijk. Maar wat beter was, we
kregen het schip zelf te zien.
's Nachts konden we niet slapen: we dach
ten allebei aan het brandende schip, dat nu
misschien in den grootsten nood verkeerde. Of
zou het al zijn gezonken? Wie kon 't zeggen!
Vader had er 's avonds nog esns naar ge
vraagd, maar een ontwijkend antwoord gekre
gen. Ik stootte automatisch 't patrijspoortje
open en keek naar buiten. En wat was daar
aan den horizon? Een groote ster, die héél
laag stond, ofneen, 't is geen ster, want
't wordt grooter en grooter! Dat kan niet an
ders dan het brandende schip zijn! Ik roep
vader, en we schieten vlug een jas aan en
gaan aan dek. Ons schip vaart heel rustig en
't is doodstil overal. Boven ons hoofd klinken
de langzame schreden van den wachtdoenden
officier.
't Is twee uur.
De roode ster wordt snel grooter en flikkert
hel op. Dan lijkt 't een oogenblik of zij uit zal
gaan, maar heel gauw vlamt zij weer op,
breed, onregelmatig. Een roze wolk zweeft er
boven. Een uur lang varen we op het schip
toe. 't Wordt steeds grooter. We zien nu duide
lijk dat de vlammen uit den boeg komen. Ze
schieten omhoog en zinken dan weer neer.
Dikke diepzwarte rookwolken krullen er om
heen. Het achterschip echter is nog heelemaal
donker.
Er is geen meirsch te zien: waarschijnlijk
zijn ze allemaal al gevlucht. Het dek ligt hee
lemaal scheefWe hooren nu het knetteren van
de vlammen en ruiken een lucht van branden
de olie, gloeiend metaal en verf.
Opeens een doffe knal! De rook wordt dik
ker, en daar schiet een felle vlam uit het
achterdek! 't Heele schip staat nu in brand,
terwijl een raket van vonken omhoog stijgt.
We varen voorbij, en staren nog lang naar
het brandende schip, dat langzamerhand weer
ineen schrompelt tot een roode ster. We krij
gen het een beetje koud en trekken eindelijk
met een heele troep passagiers, die gaandeweg
zijn komen kijken, weer naar beneden.
Toen we in Colombo aankwamen, stonden
alle kranten vol van het ongeluk van de
„Ayreshire". Het schip behoorde aan een
Schotsche maatschappij en was op weg van
Indië naar Londen. Het had copra aan boord
en een inhoud van meer dan 9000 ton. Zooals
't zoo vaak gebeurt met dit gevaarlijke goedje,
vloog de copra in de ruimen in brand, doordat
er een klein vonkje uit een bunker bijkwam.
Het schip brandde twee dagen en een nacht
aan één stuk door. De bemanning vluchtte In
de booten en werd door een Engelsch oorlogs
schip opgepikt. Toen het schip heelemaal uit
gebrand was, zonk het natuurlijk. Ik vond het
achteraf beschouwd een eenig avontuur, vooral
omdat ik nu zeker weet, dat er geen men
schen bij omgekomen zijn."
HEMELVAARTSDAG
'k Heb al eens meer gezegd „tal van oude
gebruiken, die onze voorouders in eere hielden,
zijn in den loop der jaren in 't vergeetboek ge
raakt". Zoo is 't ook met een gebruik, dat vroe
ger in ons land en in vele andere landen op
Hemelvaartsdag in zwang was. Wie van jullie
weet b.v. wat dauwtrappen is? De meesten
hebben misschien nooit van 't woord gehoord,
anderen hebben 't waarschijnlijk wel eens ge
hoord, maar weten toch niet wat er eigen
lijk mee bedoeld wordt. Men bedoelde er niets
anders mee dan 's morgens vroeg naar buiten,
't veld in te gaan, dus letterlijk in den dauw te
loopen. Reeds bij onze heidensche voorouders
bestond deze gewoonte. Toch wisten deze niet
wat dauw was; zij zagen er iets in, dat ze niet
verklaren konden. En omdat ze het niet ver
klaren konden, vonden ze er iets geheimzin
nigs in en daarom waren ze geneigd om er
bijzondere krachten aan toe te kennen en was
het dus goed er in te loopen. Langen tijd kende
men vooral in Duitschland en Oostenrijk aan
den morgendauw van Goeden Vrijdag een bij
zondere kracht toe .Wie dan met dezen dauw zijn
handen zou wasschen voor zonsopgang was er
van overtuigd dien dag niets te zullen breken.
Ook was het volgens het volksgeloof een mid
del tegen zomersproeten en tegen hekserij. Al
wist men in later eeuwen heel goed wat de
dauw was, toch bleef de gewoonte om 's mor
gens vroeg naar buiten te trekken bestaan. Het
ging er tot aan 't midden der vorige eeuw op
zoo'n vroegen Hemelvaartsmorgen nog al luid
ruchtig toe. De drank jenever en brande
wijn was, aan deze uitgelatenheid niet on
schuldig. Gelukkig is dat alles anders gewor
den. Men geniet nu van de heerlijke natuur
op dien vroegen morgen zonder drank. In Flo
rence bestaat nog de gewoonte, dat op Hemel
vaartsmorgen de jeugd al vroeg naar het stads
park trekt om krekels te vangen, daarna wordt
er een pic-nic gehouden op het gras onder de
boomen. Een zeer eigenaardig gebruik heeft
zich weten staande te houden in onzen Gel-
derschen Achterhoek en wel in de dorpen Hen
gelo en Zelhem. Op Hemelvaartsdag bakt
iedere boer hier een brood van minstens 22
pond. Na den middagkerkdienst gaat ieder
met zijn brood naar den molen te Hengelo
waar ook verschijnen de burgemeesters, domi-
né's en pastoors der beide gemeenten. De broo-
den worden gewogen en wiens brood minder
dan 22 pond weegt, moet voor elk pond onder
gewicht 30 cent boete betalen. Als het zwaar
der is, dan is 't zooveel te beter. Wie 't zwaar
ste brood inlevert, krijgt een cadeau. Niet zel
den krijgt men zoo 5000 pond brood bij elkaar,
dat dan onder de minder met aardsche goe
deren bedeelden verdeeld wordt. De beide
zwaarste brooden komen aan de burgemees
ters toe. die ze natuurlijk ook verdeelen. Hier
is dus Hemelvaartsdag geen dag van uitgela
ten vroolijkheid, maar een dag van weldoen
en dus van innerlijke vreugde.