VELDDAG LEGER DES HEILS.
SI MARGAGA.
H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana brachten Woensdag een be
zoek aan den velddag van het Leger des Heils in het Paardenbosch van
het Domein Soestdijk te Baarn. De aankomst der vorstelijke personen
Even proeven. De aardbeienpluk is in
vollen gang en de plukster wil de ge
legenheid niet voorbij laten gaan, om
van de heerlijke vrucht te proeven
De nieuwe Tsjechische gezant, dr. A.
Pacak (links) legde Woensdag een
krans op het graf van Comenius in de
Comenius-kapel te Naarden
Met volle zeilen tijdens den derden dag van de
Kieler Woche. Een der prachtige jachten in
volle vaart
De laatste werkzaamheden aan
het viaduct bij Sassenheim in
den nieuwen weg Den Haag
Amsterdam, dat op 25 Juni
a.s. opengesteld zal worden
De beide kinderen, die bij het neerstorten van een gevelsteen van
de ouderlijke woning in de Ortheliusstraat te Amsterdam om het
leven kwamen, zijn Woensdag ter aarde besteld. Het vertrek van
den rouwstoet
Op het eiland Rozenburg broeden op het oogenblik duizenden vogels, waar
onder groote Sternen en Kopmeeuwen. Een tweetal interessante opnamen
Burgemeester Van de Mortel heeft Woensdagavond aan den winnaar van het internationaal schaaktournooi te Noord-
wijk, Eliskases (rechts), den eersten prijs uitgereikt. In 't midden staande dr. Max Euwe, die belangstellend toeziet
i 3 --s
FEUILLETON
Een avontuurlijk verhaal uit de binnenlanden
van Sumatra's Oostkust,
door
GERT HARTENAU—THIEL.
17)
„Wij zullen eens zien, Batta, wat ik voor je
doen kan", zei ik om aan de ietwat pijnlijke
situatie een eind te maken. „Als ik weer in
Bila terug ben, zal ik er eens met de njonja
over spreken. Maar eerst moet dan hier de
rust zijn teruggekeerd. Laten we eens zien,
wat Kariromo te vertellen heeft en of hij
daaraan misschien kan meehelpen".
Ik vouwde het papier open en las: „Als het
oog van den dag breekt, als de lichten van
den nacht den avoncl aankondigen, kom dan
in mijn huls, toean besar, Batta, die u ver
eert, zal u leiden; u kunt haar vertrouwen.
Ik mag niet naar u toegaan, want ik ben een
moskeedienaar en de moefti's weten, dat ik
vroeger bij u in dienst was. Kom daarom bij
mij in mijn nederige woning. Niemand mag
u vergezellen, geen toean, geen soldaat. U
moet u kleeden als een Maleier. Verberg uw
gezicht niemand mag bemerken, dat een
Europeaan mij komt bezoeken. Kariromo".
Peinzend staarde ik op het schrijven van
mijn vroegeren bediende. Kariromo had een
jaar geleden nog deel uitgemaakt van mijn
huishoudelijk personeel en daarbij had hij zich
onderscheiden door zijn trouw en zijn goede
zorgen. Natuurlijk was hij van hetgeen zich
hier had afgespeeld even goed op de hoogte
al: de moefti's, die in zijn tegenwoordigheid
zeker geen blad voor den mond zouden hebben
genomen. Daardoor waren hem misschien din
gen bekend, die voor ons gevaarlijk zouden
kunnen worden, dingen, welke hem vrees had
den ingeboezemd en hem er toe hadden doen
besluiten een mogelijkheid te zoeken om mij te
waarschuwen voor de fanatieke bende op mijn
hoede te zijn. Het leek mij volkomen be
grijpelijk, dat hij zichzelf niet in gevaar wilde
brengen door mij persoonlijk in het hoofd
kwartier op te zoeken, reeds daarom niet, om
dat het gerechtsgebouw omringd werd door
tallooze spionnen, maar waarom had hij mij
niet eenvoudig direct in dezen brief meege
deeld, wat mij bedreigde? rWant schrijven
kon Kariromo toch wel. Voor een inlander
wist hij zelfs behoorlijk een brief in elkaar te
zetten en ik moest dus wel aannemen, dat
het zeer bijzondere redenen waren, welke hem
weerhielden mij alles schiiftelijk mee te dee-
len.
Overigens leek mij zijn voorstel om hem te
gaan opzoeken een zeer gewaagd avontuur.
Tenslotte verlangde hij niets meer of minder
dan dat ik mij verkleed, zonder eenig geleide
van soldaten in een opgewonden menschen-
menigte zou wagen om midden in den nacht
een mij volkomen vreemd huis op te zoeken.
Goed beschouwd, was dat toch eigenlijk een
onvergeeflijke lichtzinnigheid
Toen ik echter aan Kariromo's huis dacht,
ging het me door het hoofd, dat dit niet veel
meer was dan een bijgebouw van de moskee,
waarin de fanatieke moefti's hun bijeenkom
sten hielden. Misschien wilde Kariromo mij
in de gelegenheid stellen ongezien getuige te
zijn van deze conferentie der priesters, zoodat
ik tijdig de noodige afweermaatregelen zou
kunnen treffen. In dat licht bezien, had het
avontuur toch ook weer veel aantrekkelijks,
want ongetwijfeld was het van belang op de
hoogte te zijn van de plannen der moefti's,
die onder deze omstandigheden tot alles in
staat waren.
„Ja, Batta," wendde ik mij tot het meisje,
dat mij rustig met mijn gedachten alleen had
gelaten, ,,dan zullen we maar doen wat je
broer voorstelt. Ik zal me dus geheel op jóu
moeten verlaten en als je je een goede gids
toont, zal ik je niet alleen rijkelijk beloonen,
maar tevens je wensch vervullen en je als
hulp van de non ja naar m'n bungalow mee
nemen".
Haar gelaat straalde van blijdschap. „O, toe
an besar, sa ja, saja!" Maar wederom keek
zij schuw om zich heen, terwijl zij haastig
fluisterde: „Maar de toean besar moet alleen
komen, verkleed als Maleier zonder solda
ten!"
Ik knikte. „Ja, ja, dat ligt ook in mijn be
doeling. Maar waar kan ik je vinden? Je
wilt me zeker liever hier komen afhalen?"
Ze aarzelde een oogenblik, stond op, bond
omstandig haar hoofddoek vaster om het volle
haar en zei eindelijk: „Dat is te gevaarlijk,
toean besar. Bij de moskee zal ik op u wach
ten. De toean besar kent mij en zal me dan
aanspreken; ,.Ini Batta?" Dan weet ik, dat
het de toean besar is, die spreekt."
Ik wierp haar een gulden toe, dien zij welis
waar handig opving, maar onmiddellijk daarna
weer op tafel legde. „Tida, heer", zei zij bijna
smeekend, „geen geld! Wat ik voor den
toean doe, doe ik niet voor geld! Alstublieft
geen geld, laat me het plezier!"
Grappig kind, dacht ik geroerd. En dan
wordt er zoo vaak beweerd, da.t de zonnekin
deren geen idealen hebben en materialisten
zijn. Grif ging ik op haar voorstel in en zij
lachte over het geheele gezicht.
„Zoo en maak nu, dat je wegkomt, kleine
Batta" zei ik, even haar wang streelend. „Zeg
maar tegen Kariromo, dat ik kom!"
„Saja, toean besar!" Zij liep naar de deur,
maar bleef, zich blijkbaar plotseling beden
kend, even staan.
„Heb je nog iets op je hart, Batta?"
„Toean commandant", antwoordde ze ge
heimzinnig, „buiten staan zooveel menschen op
straat. Zij hebben mij naar binnen zien gaan.
Ze zijn nieuwsgierig en zullen me vragen, wat
ik hier wilde. Het is beter, dat de toean mij
door een soldaat naar buiten laat gooien en
mij daar een pak slaag laat geven. Dan zullen
ze me alleen maar uitlachen en niets vragen.
Hat, ls beter voor Batta, voor den toean besar
en ook voor Kariromo!"
Ik moest lachen om de vrouwelijke geraffi
neerdheid van het meisje. „Zoo, zoo, je wilt
dus een pak slaag hebben?"
„Saja, saja maar geen klappen, die pijn
doen, ik bedoel zoo net alsof
Ik drukte op de bel en Sodikromo verscheen.
„Heb je den brief verzonden?" vroeg ik.
„Saja, toean commandant. Een sauspan met
vier roeiers is onderweg naar Djawi-Djawi."
„Mooi!" Ik wees lachend op Batta. „Hier,
Sodikromo, die kleine jongen heeft in lang
geen pak ransel gekregen en zou dat nu zoo
graag willen hebben. Maar het mag geen pijn
doen, want dat heeft hij nu weer liever niet."
De lange adjudant staarde mij verbaasd aan.
„Een pak slaag doet toch altijd pijn?"
Ik knikte. „Gewoonlijk wel, ja. Maar deze
jongeman behoeft alleen maar voor den schijn
te worden gestraft, want hij heeft allerminst
een pak slaag verdiend. Integendeel, Batta
heeft me een dienst bewezen, maar dat be
hoeft niemand te weten. Pak hem dus kwasi
woedend in zijn nek, ,gooi hem er uit en scheld
hem maar rustig de huid vol. Als je dan met
hem buiten bent, zoodat de menschen ze zien,
geef je hem maar een paar draaien om zijn
ooren en een schop, zoodat hij op straat rolt.
Begrepen, Sodikromo?"
„Saja, kap'tein! Ik behoef dus maar te doen
alsof." Hij nam het meisje bij den arm en
bracht haar naar buiten. „Wees maar niet
bang", lachte hij. „ik zal wel een beetje voor
zichtig zijn."
Ik was nieuwsgierig hoe het tweetal het er
af zou brengen en ging derhalve naar het
raam, waar ik een goed uitzicht had over het
plein voor het gebouw. Weldra verscheen de
onderofficier, die de hevig tegenspartelende
Batta nu in den nek had gepakt en een regen
van scheldwoorden op haar deed neerdalen.
Het duurde dan ook niet lang of de scène trok
de aandacht van de verzamelde menigte, die,
voor zoover de ter plaatse geposteerde solda
ten dat althans toelieten, begon op te drin
gen, teneinde toch maar niets van het schouw
spel te missen. Beiden speelden hun rol uitste
kend en toen Sodikromo haar tot besluit nog
een paar oorvijgen en een schop toediende,
zoodat ze midden tusschen de menigte rolde,
weerklonk een luid gelach, waar eerst een eind
aan kwam, toen Batta haastig overeind krab
belde en als een pijl uit den boog verdween.
Luitenant Van Beek verscheen om mij af te
lossen en een kwartier later marcheerde ik
met Sodikromo, die eveneens behoefte had aan
werk, en vijftien soldaten naar de haven.
Oogenschijnlijk was er op straat niets bij
zonders meer te bespeuren, want zooals steeds
ging het er levendig, maar ordelijk toe en
velen, die mij tegenkwamen, groetten vriende
lijk en onderdanig. Voor hen. die de inland-
sche bevolking kenden, leed het echter geen
twijfel, of er 'hing iets in de lucht, dat vroeg
of laat tot een uitbarsting moest komen. Dat
onderdanige groeten was niet echt en Het
kwasi vriendelijke lachje op al die bruine ge
zichten verborg een bedreiging, die men
slechts kon gissen. Op de een of andere ma
nier voerde de bevolking iets in haar schild
en dat dwong tot waakzaamheid om een on
verwachte overrompeling te verijdelen.
Zonder een enkel incident, slechts omstuwd
door honderden kinderen en vele ouderen, die
ook deze afwisseling dankbaar aangrepen, be
reikten wij de boot, waar Nubi, de kok, zijn
zwarten kroeskop door de patrijspoort van 'de
kleine scheepskeuken stak en grijnzend met
een grooten pollepel salueerde. Ik knikte hem
lachend toe en begaf me zoo spoedig mogelijk
naar de kajuit, waar inmiddels reeds alles voor
mijn ontvangst gereed was gemaakt.
Nadat ik een douche had genomen en het
door Nubi met zorg samengestelde menu alle
eer had aangedaan, strekte ik me behaaglijk
in een dekstoel uit en weldra vergat ik den op
stand en alles wat daarmee verband hield in
een van die heerlijke droomen, welke ons
slechts het betere op aarde plegen voor te
spiegelen.
(Wordt vervolgd.)