\oss.\ Maatregelen van den Minister onwettig genoemd. Niet Marechaussee maar Substituut Officier van Justitie schuldig, aldus verdediger. Proc. Gen. op elk punt bestreden. Aardappelprijzen zullen spoedig dalen. Twee kinderen in de Maas verdronken. <Vervolg van het verslag op de vorige pagina.) Een mishandelingskwestie. Getuige Van Everdingen verklaart nog, dat hij persoonlijk van den minister van De fensie opdracht heeft gekregen een onder zoek in te stellen naar de beweerde mishan deling van den arbeider de W. Getuige heeft de W. gehoord en deze hield de mishandeling vol, doch zeide, daarvan geen aangifte te heb ben willen doen, wanneer de ge meentelijke politie-agent Veldkamp niet bij hem gekomen was. Voorts heeft de „mishandelde" na de mis handeling 10 Kilometer per fiets af gelegd. Getuige heeft alle leden der bri gade er bij gehaald en de W. ver klaarde toen. dat van Ree hem had binnengelaten, hoewel dat in werkelijkheid van den Berg is ge weest. Voorts heeft Van der H., die den bewus- ten nacht in een andere cel zat. verklaard dat hij dien nacht wel allerlei gerommel met grendels en sloten heeft gehoord, doch geen gesprek of geroep. Getuige heeft zelf een proef genomen eri kunnen constateeren, dat men in de cel van Van der H. elk gesprek kan hooren, zoodat hij dan zeer zeker ook wel de mishandeling moet hebben gehoord. Mr. Meyes vraagt, of De Gier nu een ver klaring kan geven, waarom hij onder zijn rapport inzake de geestelijken heeft gezet: „in overleg met u wordt het onderzoek ge sloten". Wachtmeester De Gier: ik had de opdracht ontvangen om mijn rapport in te dienen en meende dat daarmee de zaak was afgeloo- pen. Spr. zegt nooit eenlge reprimande of op merking over zijn optreden te hebben ont vangen, noch van politiecle noch van justi- tieele autoriteiten. Hij heeft zijn werk altijd gedaan, zooals hij meende te moeten doen, en wanneer hij iets heeft kunnen bereiken, heeft spr. zich daarvoor altijd dankbaar ge toond. Geenszins heeft spr. zich over het paard getild gevoeld. Tenslotte protesteerde spr. met klem te gen de voorstelling, als zou hij in zijn rap porten wel eens onwaarheid hebben ge schreven. Wachtmeester Van Renes verklaart ver volgens, dat niet alleen de marechaussee vermoedens had tegen Van der H., maar dat ook de gemeentepolitie die overtuiging had en de deurwaarder eveneens. Voorts zegt spr.. dat hij op 19 Maart met den officier gesproken heeft over de arresta tie en de inbeslagneming van de administra tie. Spr. heeft die administratie dan ook in beslag genomen. Over huiszoeking is niet ge sproken en voor huiszoeking heeft spr. daar om geen machtiging van den officier gehad. Na hervatting der zitting werd aan mr. van den Burg gevraagd, of na de stopzetting op last van den procureur-generaal van het onderzoek in de zaak-van der H. nog een proces-verbaal is ingekomen. Mr. van den Burg: op 28 Maart heb ik van wachtmeester van Renes nog een proces-ver baal ontvangen, dat een nog niet verjaarde verduistering bevatte. President: Wat heeft u daarmede gedaan? Mr. van den Burg: Dat heb ik met de an dere stukken aan den procureur-generaal doorgezonden. De procureur-generaal: het betrof hier een schaderegeling met zekeren van Bergen, en na onderzoek achtte ik geen geval van ver duistering aanwezig. De pleidooien. Hierna was het woord aan mr. James als raadsman van de klagers. Pleiter herinnert er aan, dat oud-minister Marchant na de arrestatie in de Organon- affaire in „Ons Noorden" schreef, dat de ma rechaussee de reddende engel is geweest door opheldering in deze zaak te brengen. Het kan echter verkeeren,, want nog geen maand later werd die „reddende engel" aan geduid als „terreur en domheidsmacht". Daarmede werd de hun verleende konink lijke onderscheiding gediskwalificeerd en tenslotte volgde hun overplaatsing, waardoor de klagers zich in hooge mate gegriefd voe len, omdat zij ieder voor zich er diep van overtuigd zijn. niet anders te hebben gedaan dan hun plicht. Door de getroffen maatregelen voelen de klagers zich zwaar gestraft en volkomen te recht hebben zij zich daarover beklaagd. Pleiter wijst er op, dat de beteekenis van artikel 148, lid 2 wetboek van strafvordering is, dat de procureur-generaal aan opsporings ambtenaren aanwijzingen kan geven, maar niet de stopzetting van een onderzoek of de opheffing van de opsporingsbevoegdheid kan bevelen. Wanneer de wet zonder voorbehoud zegt, dat de wachtmeesters hulpofficier van justitie zijn, dan is het onbestaanbaar, dat diezelfde wet zou toelaten, dat de minister van justitie of welke autoriteit van het openbaar ministe rie ook, daarin verandering kan bren gen. Vervolgens gaat pleiter dc staatsrechtelijke positie na van de wachtmeesters der mare chaussee. Er zijn hier drie lijnen te onder kennen: le. die van den minister van defensie over den Inspecteur van het wapen naar de divisie commandanten; 2e. die van den minister van 'justitie via den procureur-generaal, fun- igeerend directeur van politie naar de divisie commandanten cn 3e die van den minister van justitie via den procureur-generaal naai den officier van justitie en de hulpofficieren wan justitie. De minister van justitie heeft zijn optre den verdedigd met een beroep op het rijks- politiebesluit, doch pleiter wenscht te con stateeren, dat de minister aan dat besluit niet de bevoegdheid kan ontleenen om een ipartieele schorsing te bevelen, zooals hier in feite is geschied. De minister van defensie heeft ten deze te beslissen, doch de minister van justitie heeft hier een overhaast besluit genomen, teneinde zijn ambtgenoot van defensie voor een fait accompli te stellen. Thans heeft de minister aan de wacht meesters iets ontnomen, waarover hij niets te zeggen had, en hij heeft hen laten behou den datgene, waarover hij wel te zeggen heeft. Nu zegt de minister wel, dat gezorgd moet worden voor een goede samenwerking en dat zulks bij verschil van meeningen niet moge lijk zou zijn, zonder in te grijpen in de op sporingsbevoegdheid, doch dan zou geval voor geval moeten worden bekeken en be slist moeten worden wie met het dan onder havige onderzoek zou moeten doorgaan. De conclusie van een advies van prof. Van Bemimelen is, dat het door den minister aan de brigade Oss gegeven bevel, om zich van verder opsporingsonderzoek te onthouden en de zaken door te geven aan de gemeente politie in strijd is met het wetboek van straf vordering en speciaal met artikel 141. Pleiter constateert voorts dat het motief voor den door den minister ge nomen maatregel, uitsluitend is ge weest het gepretendeerd optreden van de Ossche brigade. Maar waarom krijgen deze menschen dan in hun nieuwe standplaats opnieuw de op sporingsbevoegdheid? Daaruit blijkt ook wel voldoende, dat de maatregel niet tot motief had „onbekwaamheid". Pleiter is van oordeel, dat aangenomen moet worden, dat niet meer mocht worden ontdekt cn daarom heeft men het erop aan gelegd de wachtmeesters der Ossche brigade allen over te plaatsen. Die toeleg is gelukt, maar, vraagt pleiter, waarom heeft men de officieren van de maréchaussee niet op de hoogte gesteld van het beweerde onjuist op treden hunner ondergeschikten? De president: ik moet u verzoeken niet op deze wijze voort te gaan. Wanneer u meent kwade trouw in het geding te mogen brongen, dan zal ik de behandeling schorsen en daarna beslissen, hoe de verdere behandeling der zaak zal geschieden. Ik kan die uitlatingen niet toelaten in het algemeen belang en ik maak u daarop uitdrukkelijk opmerkzaam. Mr. James, zijn pleidooi voortzettend, be toogt vervolgens, dat de minister zich schuldig •heeft gemaakt aan „détoumement de pou- voir". Voorts keurt pleiter het af, dat de maat regel, waarbij op 15 November 1937 aan de brigade het opsporingsonderzoek in gemeen telijke zaken werd ontnomen, niet ter kennis is gebracht van den betrokken districtscom mandant. De president herinnert aan zijn woorden van zoo even. Hij heeft bedoeld te zeggen dat hij de zaak zoo noodig met gesloten deuren zal doen behandelen. Mr. James gaat vervolgens de verschillende gevallen na. Wat betreft de zaak der werkverschaffing', bestond het vermoeden, dat de leiders zich ten koste van de jeugdige tewerkgestelden hebben bevoordeeld. Wat is er gemeener dan zoo'n daad, vraagt pleiter, en is het dan niet voor de hand liggend, dat de marechaussee een onderzoek naar de ter zake te harer kennis gekomen klachten gaat instellen? En waarom heeft de officier, toen de men schen werden vrijgelaten, het noodig geoor deeld, om nog tegen hen te zeggen: „Jullie hebt je schandelijk gedragen"? Voorts keurt pleiter af, dat op het ge meentehuis een groot aantal personen is ge hoord in de zaak van het gebeurde bij de werkverschaffing. Pleiter acht het begrijpelijk, dat de ma rechaussee, toen zij van de geruchten hoorde, op onderzoek is uitgegaan en alles heeft ge daan, om hier klaarheid te brengen. Nu is wel gezegd dat het aantal aardappelen dat verduisterd zou zijn, niet zoo heel groot was, en dat dit niet een optreden van de ma rechaussee, zooals zij gedaan heeft, noodig maakte, doch pleiter wenscht op te merken, dat wachtmeester De Gier bij het sluiten van zijn rapport was gekomen tot een verduis tering van 1030 K.G. en nog van 4 zakken aardappelen. Dit aantal acht pleiter geenszins gering, en zeer zeker wettigde dit een onder zoek, vooral waar het hier overheidseigen- dommen betrof. Uit naam van Curfs en De Gier verklaart pleiter dat beiden ook thans nog er van over tuigd zijn. dat er bij de jeugdwerkverschaf fing wel strafbare handelingen zijn gepleegd en dat er bij een verder onderzoek zeer ze ker tot een vervolging zou moeten hebben zijn overgegaan. Onwaarheden in proeessen-verbaal. Wat voorts de bewering aangaat, dat De Gier zich herhaaldelijk zou hebben schuldig gemaakt aan het schrijven van onwaarheden in proces sen-verbaal, vraagt pleiter, hoe het dan mogelijk is, dat een dergelijk iemand nog steeds werd gehandhaafd en thans is overgeplaatst en opnieuw zijn opsporingsbevoegdheid heeft verkregen. Aangaande de bewering, dat de in de pers verschenen inlichtingen afkomstig zouden zijn geweest van den districts-commandant te Nijmegen, zegt pleiter dat hieromtrent niets is komen vast te staan en dat het tegendeel is gebleken bij het onderhoud met den procu reur-generaal. Pleiter komt voorts aan de uitlating van den opzichter van Bergen, welke thans wordt ontkend, doch welke aan De Gier is afgelegd in bijzijn van andere wachtmeesters en dan hecht pleiter meer waarde aan de verklaringen van deze wachtmeesters dan aan de latere ver klaring van Van Bersen. die bij dit nader on derzoek niet vrij stond en moest denken aan zijn baantje. Voorts constateert pleiter dat de burge meester niet aan de marechaussee heeft ge zegd, dat hem na onderzoek was gebleken, dat bij de werkverschaffing geen strafbaar feit was gepleegd cn toch beriep de minister zich bij de interpellatie-Drop er op, dat de marechaussee ondanks die mededeeling toch met het onderzoek is doorgegaan. Ook in het feit- van de arrestatie in deze zdalc vondt de minister een argument voor zijn oordeel over het optreden van de marechaus see. Maar vraagt pleiter, hoe kan de minis ter dat doen, waar de arrestatie is geschied geheel in overleg met den officier van Justi tie? Pleiter komt daarna tot de zaak van der H. en merkt hierbij op, dat de officier dezen heeft toegevoegd, dat wanneer hij van der H. niet voor een groot bedrag zou kunnen grijpen hij hem toch voor kleinere bedragen zou ver volgen en voorts, dat de officier hem een schande noemde voor het makelaarswezen. En toch wordt aan wachtmeester Van Ren- nes verweten, dat hij is opgetreden tegen iemand, dien hij door den officier heeft hooren -bejegenen en die na overleg met den officier is gearresteerd. En na die arrestatie was het in het belang van het -onderzoek noodzakelijk onmiddellijk over te gaan tot inbeslagneming. De wachtmeester heeft nog tegen den offi cier gezegd, dat hij voor de inbeslagneming een vrachtauto noodig zou hebben, waarop de officier gezegd heeft-: „dat komt er niet op aan, wachtmeester, je "laadt alles maar in en brengt de heele boel naar de kazerne, dan zullen we wel eens uitzoeken, waar de aan hangsels van de polissen zijn". Mag nu de wachtmeester zich op die woor den niet beroepen of moet de wachtmeester, nu niet blijkt, dat zijn optreden wordt gedekt door de mondelinge gegeven opdracht, daar uit afleiden, dat hij in het vervolg den officier steeds om een schriftelijk bevel moet vragen? Maar kan men, vraagt pleiter, dezen grond voor den genomen maatregel tot ontneming der opsporingsbevoegdheid aanvaarden, nu achteraf blijkt, dat zoowel de arrestatie als de inbeslagneming zijn geschiéd na, overleg met en in opdracht van den officier? Pleiters conclusie is dan ook, dat wacht meester van Renes ten deze volkomen vrij uit gaat. Geen publieke vermakelijkheid. Ten aanzien van de arrestatie wenscht pleiter nog te constateeren, dat daarbij slechts één ooggetuige aanwezig is geweest,-en dat hier geens zins sprake is geweest van een „pu blieke vermakelijkheid", zooals men het steeds heeft willen doen voor komen. Wat de dagvaarding voor van der H. be treft, merkt pleiter op, dat de ten laste leg ging geschiedt door den officier. Wanneer deze nu daarin opneemt een ver duistering van f 4000 tennadeele van het wa terschap. Megen, dan regardeert zulks alleen den officier en niet den verbalisant, en dan kan men daaruit ook niet construeeren een bewijs van onbekwaamheid voor den betref- fenden wachtmeester. Men heeft tegen van Renes verder als blijk van onbekwaamheid aangevoerd, dat hij niet onmiddellijk heeft gezien, dat bepaalde door hem aangebrachte feiten verjaard waren. Deze verjaring -heeft men echter eerst ge constateerd bij het opmaken van de dagvaar ding, waarbij van Renes aanwezig was, Ook de officier of iemand anders had. dit feit van te voren niet geconstateerd. Alles heeft men er bijgehaald, om op de wachtmeester van Renes een stempel van onbekwaamheid te drukken. Pleiter vraagt zich af, wat we eigenlijk van zoo iemand nog kunnen verwachten op zijn nieuwe standplaats Siebengewald. Voorts critiseert pleiter, dat de pro cureur-generaal het onderzoek tegen de marechaussee heeft laten instellen door een rijksrechercheur en de eigen verbalen van de marechaussee heeft gebruikt voor het bewijs van onoor deelkundig en onjuist optreden. In dit verband wijst pleiter op de uitlating van den minister: „Ik zou niet gaarne toepassen de methode van eigen re cherche in de politie". Naar aanleiding van een opmerking, dat de provinciale controleurs de administratie van Van der H. keurig in orde hebben bevon den, wijst pleiter er op, dat deze verklaring alleen de administratie van het waterschap betreft en niet de overige administratie, waar mede zij niets te maken hebben. Dat tegen van der H. niet op lichtvaardige wijze is opgetreden, blijkt volgens pleiter uit de mededeeling van mr. van den Burg, dat naar zijn meening het in het laatst ontvangen rapport opgenomen feit wel degelijk een niet verjaard feit betrof en dat dit feit bij een nieuwe instructie naar zijn overtuiging tot een vervolging zou hebben geleid. Ten aanzien van de beoordeeliing van het verbaal van wachtmeester van Renes in de zaak van der H. zegt pleiter: „Het was hier een bekijken van een verbaal op een wijze, waar tegen geen enkel verbaal bestand zal zijn." Pleiter betitelt ten slotte als onwaar de voorstelling, als zou de arrestatie van Van der H. van te voren bekend zijn geworden, en dat de wachtmeester door de mededeeling daarvan een volksoploop heeft veroorzaakt. Pleiter breekt hier zijn pleidooi af, waarna de zitting wordt verdaagd tot hedenochtend 10 uur. Centrale Bond van Verbruiks coöperaties telt 216.000 leden. Omzetten in 1937 ƒ41 millioen. De 19de algemeene vergadering van den Centralen Bond van Nedcrlandsche Ver bruikscoöperaties is Vrijdag te Amsterdam gehouden in het A. M. V. J.-gebouw. Aanwezig waren 225 afgevaardigden. Uit het jaarverslag blijkt, dat het ledental op 1 Januari 216.025 bedroeg. De totale om zetten der coöperaties bedroegen f 41.062.100 en de overschotten f 1.270.135. De gemiddelde oplaag per nummer van- „De Verbruiker" bedroeg per nummer 101.900. Dit jaarverslag gaf aanleiding tot verschil lende opmerkingen. Hierbij kwam o.a. ter sprake de mogelijkheid om de coöperatieve beweging een plaats te geven in de Kamers van Koophandel, de verhouding tusschen landbouw- en verbruikscoöperatie, dc juiste terreinafbakening en samenwerking der ver schillende coöperatieve organisaties en de fusie tusschen verschillende coöperaties in dezelfde plaats. Verder is nog aan de orde ge steld, de saneering van het bakkersbedrijf en de coöperatieve scholing. Het jaarverslag werd met algemeene stem men goedgekeurd evenals de rekening en ver antwoording over 1937 en dé balans per 31 December 1937. In het bestuur werden herkozen de heeren Geurst, Van der Horst, Meertens en Soete- kouw. Regeering verdedigt haar beleid. Naar aanleiding van de verzoeken, tot de regeering gericht om maatregelen te nemen, die leiden tot verlaging van den prijs van aardappelen, wordt ons van bevoegde zijde het volgende medegedeeld. De prijzen van de aardappelen zijn dit jaar inderdaad aanmerkelijk hooger dan in den zelfden tijd van 1937 De aanvoeren van vroeger aardappelen nemen echter thans toe, waardoor de prijzen van deze aardappelen dalen. gezien het tijdelijk karakter van den toe stand, is het niet mogelijk, door maatregelen als opkoop van het restant oude aardappelen, door de regeering en beschikbaarstelling daar van tegen lagere prijzen den toestand te ver beteren. Door uitstel van de verhooging' der invoer- •monopolieheffing op ingevoerde aardappelen en door de dezer dagen genomen beslissing deze verhooging verder geheel achterwege te. laten, is getracht eeniger mate aan de moei lijkheden tegemoet te komen. Tenslotte wordt de aandacht gevestigd op het feit, dat het onjuist is de thans geldende prijzen te vergelijken met de uitermate lage, prijzen, welke in vorige jaren hebben ge golden. Deze prijzen mogen den consument welkom zijn geweest ,zij gaven dien boer en, tuinder dikwijls een volkomen onvoldoende, vergoeding voor hun onkosten. Dit is een on juiste toestand. Bovendien: al mogen de prijzen van de vroege aardappelen voor de telers gunstig- zijn, ook zij ondervinden de gevolgen van den slechten oogst. De geldelijke opbrengst van hun teelt is tenslotte het pro duct van prijs en oogst. In de betere prijzen ontvangen de telers van vroege aardappelen een compensatie voor den ongunstigen oogst. Notaris mag niet buiten zijn standplaats wonen. Hooge Raad verwerpt cassatieberoep. 's-GRAVENHAGE, 24 Juni. Volgens art. 5 van de wet op het notarisambt is ieder no taris verplicht niet alleen zijn woonplaats te hebben, zijn kantoor te houden en zijn akten té bewaren in. de hem aangewezen stand plaats, maar ook om daar zijn werkelijk en gestadig verblijf te houden. Voor vacantie- perioden is in dit wetsartikel een regeling ge troffen welke échter in dit verband bui ten beschouwing kan worden gelaten. Twee Amsterdamsche notarissen hebben zich wegens het buiten hun standplaats ver blijf houden moeten verantwoorden voor de Amsterdamsche rechtbank, die bij uitspraak van 3 Maart j.l. aan elk hunner een schorsing van acht dagen oplegde. Beiden gingen in beroep bij het Amsterdamsche gerechtshof, dat op 6 April het vonnis in zooverre wij zigde, dat de schorsing werd verminderd tot een dag. Doch ó'ok-dezên eenen dag oordeelen de twee natorissen bezwarend en derhalve stelden zij beroep in cassatie bij den Hoogen Raad in. De pleidooien in deze zaak voor den Hoogen Raad zijn 20 Mei j.l. gehouden. De -procureur-generaal bij den Hoogen Raad heeft in deze beide gevallen gecon cludeerd tot verwerping van het cas satieberoep. De Hooge Raad heeft van daag het cassatie beroep verworpen op de overweging, dat de tekst van artikel 5 een duidelijke verplichting bevat en geen twijfel laat, dat voor beperking van deze verpliching geen plaats is. i Vrijdag zijn te Linne twee kinderen in de Maas verdronken. Na schooltijd waren de dochtertjes van het gezin Leduc, resp. 12 en 7 jaar oud, hun ouders gaan opzoeken, die op den glooienden oever van de Maas aan het hooien waren. Niemand heeft het ongeluk bemerkt, maar vermoed wordt, dat het jongste kind bloemen heeft willen plukken en daarbij is uitgegleden, waardoor zij in de Maas viel. Het oudste kind zouhaar toen hebben willen redden, en. eveneens door den stroom zijn meegesleurd. Een schipper vond beide kinderen in het water en haalde hen er schie lijk uit. Het oudste meisje -leefde nog, maar gaf spoedig den geest. Bij de jongste waren de levensgeesten reeds geweken. Prof. Dr. G. van Rijnberk 25 jaar hoofdredacteur van liet Ned. Tijd schrift voor Geneeskunde. Men schrijft ons: - Het is niet algemeen bekend en mag wel medegedeeld worden, dat prof. dr. G. van Rijnberk op 1 Juli a.s. den dag herdenkt, waar op hij 25 jaar geleden hoofdredacteur van het Nederlandsch Tijdschrift voor Genees kunde werd. De Nederlandsche artsen zijn hem veel dank verschuldigd voor de eminen te wijze, waarop hij het belangrijkste Neder landsche geneeskundige weekblad redigeert. Vooral zij, die reeds lang de geneeskundige praktijk uitoefenen en zich herinneren hoe het tijdschrift, vijfentwintig en meer jaren terug, was en waf het onder de leicung van prof. van Rijnberk thans is geworden, stellen zijn beheer bijzonder op prijs. Gemakkelijk is die taak niet. Van het ar beidsvermogen van een hoogleeraar der me dische faculteit wordt tegenwoordig zeer veel gevergd door colleges, tentamens, examens en promoties. Daarbij een groot tijdschrift goed te redigeeren eischt bijzondere eigenschappen. De gestadige groei van het tijdschrift laat geen twijfel toe over de organisatorische ta lenten van den redacteur, wiens helaas zeld zame redactioneele artikelen telkens weer aan- toonen zijn bijzondere journalistieke gaven. Op 30 Juni zal er van 3 tot 4.30 uur gelegen heid zijn den jubileerenden redacteur toe te wenschen, dat hij nog lang leiding moge ge ven aan het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. GOUDEN C. J. SNIJDERS- MEDAILLE VOOR Dr. Ir. M. H. DAMME. VOOR ZIJN ARBEID TEN DIENSTE VAN DE NED. LUCHTVAART. Wij vernemen dat het bestuur der stichting „Generaal Snijders Fonds" in zijn laatste ver gadering besloten heeft om aan dr. ir. M. H. Damme, directeur-generaal der P. T. T., de gouden C. J. Snijders-medaille toe te kennen. Deze onderscheiding wordt eens in de drie jaar uitgereikt aan hem, die zich volgens het oordeel van het bestuur der stichting het ver dienstelijkst gemaakt heeft ten opzichte van de Nederlandsche luchtvaart. Ir. Damme heeft zich verdienstelijk ge maakt op zeer uiteenloopende terreinen, en de luchtvaart neemt daarbij wel een bijzon dere plaats in. Na een fraaie Indische car rière bij de spoorwegen werd ir. Damme in 1925 tot directeur-generaal van de P.T.T. be noemd, welke omvangrijke organisatie hij in weinig jaren hervormde tot een modern staatsbedrijf met een uitgesproken commer- cieelen inslag. Vele en veelvuldige mogelijk heden der P.T.T.-diensten waren hier het ge volg van. Voor de internationale ontwikkeling van het luchtpostverkeer heeft ir. Damme onnoemelijk veel gedaan en het is niet in de laatste plaats aan zijn geestdriftige stuw kracht te danken, dat het luchtpostverkeer tusschen Nederland en Ned.-Indië tot stand kwam en zich schitterend ontwikkelde, waar door Nederland's burgerluchtvaart opgestuwd werd in de voorste gelederen van het wereld- luchtverkeer. Nederland was een der eerste landen, die de luchtpost vrij van toeslag bin nen Europa vervoerde, en het eerste land, dat het luchtrecht afschafte op zulk een belang rijke intercontinentale lijn als de verbinding Amsterdam-Batavia. Vrijdagmiddag is de 14-jarige dochter van de familie L. bij het koffiedrinken in een korst brood gestikt. DIT SEIZOEN GEEN INVOER. PRIJSVERSCHIL VOOR AARDAPPELEN. De minister van economische zaken, gelet op artikel 12 van het crisis monopoliebeslult 1933 en op zijn beschikking van 17 Maart 1938, zooals deze laatstelijk is gewijzigd, heeft goed gevonden genoemde beschikking te wijzigen in dier voege, dat het daarin bepaalde wordt gelezen als volgt: „Het prijsverschil voor aardappelen waar van de invoer plaats vindt in het tijdvak, aanvangende met ingang van 1 April 1938 en eindigende met ingang van 1 Augustus 1938 vast te stellen op 3 per 100 K.G. netto". Uit het bovenstaande, aan de staatscou rant ontleende, bericht blijkt, dat de voorge nomen verhooging van het prijsverschil voor aardappelen van 3—op 5 voor dit seizoen niet zal doorgaan. Merkwaardig verscEijnsel in Eet Artis-Aquarium. Symbiose van Zee-anemone en Koraal- vischjes. Als groote bijzonderheid en merkwaardig verschijnsel van symbiose of samenleving in den zin van onbewuste, wederzijdsche samen werking, geeft thans het aquarium van Artis, dank zij de goede zorgen van de heeren A. Hoenderdos en J. B. van Wijk, machinisten van het m.s. „Poelau Roebiah" der stoomvaart maatschappij „Nederland" een Indische zee- anemone, „bewoond" door een negental drie- band-koraalvischjes te zien. De enorme zee-anemoon, van het geslacht Discosoma, verleent tusschen de tentakelkran- sen van haar lapvormig onderverdeelde mondschijf schuilplaats aan de drieband-ko- raalvischjes, amphiprion pereula blkr. Ook vinden deze vischjes gelegenheid tot afzetten van kuit en tot verzorging van broed onder de overhangende lapellen van de mondschijf dus aan den z.g. „voet" der zee-anemone. De koraalvischjes, immuun voor het voor andere visschen en zeedieren levensgevaarlij ke netelzuur, waarmede de zee-anemone zich verdedigen en haar prooi overmeesteren kan, brengen voedsel op de mondschijf der ane mone, terwijl ze tevens voedselresten van de zee-anemoon verorberen. Het is een wonder lijk schouwspel, de oranje wit-en-zwart ge kleurde prachtvischjes heel den dag te zien krioelen tusschen de gevaarlijke tentakels der zee-anemone, die soms de grootte van een tafelbord overtreft, en hen telkens als bonte „kapellen" boven de geheimzinnig bewegende „bloem".te zien dartelen. Een schouwspel, dat tot nog toe in het Artis-aquarium nimmer werd geboden, zoodat men de heeren Hoen derdos en Van Wijk voor hun belangrijk en bijzonder geschenk dubbel dankbaar is. TENTOONSTELLING DE GOUDSCHE GLAZEN 1938 GEOPEND. De minister van onderwijs, prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruïne, heeft de tentoonstel ling „De Goudsche glazen 1938", welke van 24 Juni—31 Augustus in de St. Janskerk te Gouda wordt gehouden, geopend. VEREENIGING TER BEVORDERING VAN HET DOOFSTOMMENONDERWIJS IN NEDERLAND. Op 22 en 23 Juni werd in de school voor doofstomme kinderen „Hoekenburg" te Voor burg de jaarlijksche algemeene vergadering gehouden van de vereeniging ter bevordering van het doofstommenonderwijs in Neder land. In de Woensdagavond gehouden huishou delijke vergadering had de bestuursverkiezing plaats. Tot voorzitter werd herkozen de heer M. J. C. Büchli te Groningen, tot secretaris de heer H. Sissing te Groningen en tot pen ningmeester de heer M. Dröge te Rotterdam. Verschillende voorstellen van interne aan gelegenheid werden met algemeene stemmen aanvaard. Verder werden besprekingen ge voerd over vestigingseischen voor doofstom men. In de Donderdag voortgezette vergadering sprak dr. A. Zeckel, neuroloog te Rotterdam over „eenige centrale spraakgebreken (apha- sie hoorstomheid doofstomheid) en hun onderling psychisch verband".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 2