\oss.\
Maatregelen van den Minister
onwettig genoemd.
Niet Marechaussee maar Substituut Officier
van Justitie schuldig, aldus verdediger.
Proc. Gen. op elk punt
bestreden.
Aardappelprijzen
zullen spoedig dalen.
Twee kinderen in de
Maas verdronken.
<Vervolg van het verslag op de vorige pagina.)
Een mishandelingskwestie.
Getuige Van Everdingen verklaart nog, dat
hij persoonlijk van den minister van De
fensie opdracht heeft gekregen een onder
zoek in te stellen naar de beweerde mishan
deling van den arbeider de W.
Getuige heeft de W. gehoord en
deze hield de mishandeling vol, doch
zeide, daarvan geen aangifte te heb
ben willen doen, wanneer de ge
meentelijke politie-agent Veldkamp
niet bij hem gekomen was. Voorts
heeft de „mishandelde" na de mis
handeling 10 Kilometer per fiets af
gelegd.
Getuige heeft alle leden der bri
gade er bij gehaald en de W. ver
klaarde toen. dat van Ree hem
had binnengelaten, hoewel dat in
werkelijkheid van den Berg is ge
weest.
Voorts heeft Van der H., die den bewus-
ten nacht in een andere cel zat. verklaard
dat hij dien nacht wel allerlei gerommel met
grendels en sloten heeft gehoord, doch geen
gesprek of geroep. Getuige heeft zelf een
proef genomen eri kunnen constateeren, dat
men in de cel van Van der H. elk gesprek
kan hooren, zoodat hij dan zeer zeker ook
wel de mishandeling moet hebben gehoord.
Mr. Meyes vraagt, of De Gier nu een ver
klaring kan geven, waarom hij onder zijn
rapport inzake de geestelijken heeft gezet:
„in overleg met u wordt het onderzoek ge
sloten".
Wachtmeester De Gier: ik had de opdracht
ontvangen om mijn rapport in te dienen en
meende dat daarmee de zaak was afgeloo-
pen.
Spr. zegt nooit eenlge reprimande of op
merking over zijn optreden te hebben ont
vangen, noch van politiecle noch van justi-
tieele autoriteiten. Hij heeft zijn werk altijd
gedaan, zooals hij meende te moeten doen,
en wanneer hij iets heeft kunnen bereiken,
heeft spr. zich daarvoor altijd dankbaar ge
toond. Geenszins heeft spr. zich over het
paard getild gevoeld.
Tenslotte protesteerde spr. met klem te
gen de voorstelling, als zou hij in zijn rap
porten wel eens onwaarheid hebben ge
schreven.
Wachtmeester Van Renes verklaart ver
volgens, dat niet alleen de marechaussee
vermoedens had tegen Van der H., maar dat
ook de gemeentepolitie die overtuiging had
en de deurwaarder eveneens.
Voorts zegt spr.. dat hij op 19 Maart met
den officier gesproken heeft over de arresta
tie en de inbeslagneming van de administra
tie. Spr. heeft die administratie dan ook in
beslag genomen. Over huiszoeking is niet ge
sproken en voor huiszoeking heeft spr. daar
om geen machtiging van den officier gehad.
Na hervatting der zitting werd aan mr.
van den Burg gevraagd, of na de stopzetting
op last van den procureur-generaal van het
onderzoek in de zaak-van der H. nog een
proces-verbaal is ingekomen.
Mr. van den Burg: op 28 Maart heb ik van
wachtmeester van Renes nog een proces-ver
baal ontvangen, dat een nog niet verjaarde
verduistering bevatte.
President: Wat heeft u daarmede gedaan?
Mr. van den Burg: Dat heb ik met de an
dere stukken aan den procureur-generaal
doorgezonden.
De procureur-generaal: het betrof hier een
schaderegeling met zekeren van Bergen, en
na onderzoek achtte ik geen geval van ver
duistering aanwezig.
De pleidooien.
Hierna was het woord aan mr. James als
raadsman van de klagers.
Pleiter herinnert er aan, dat oud-minister
Marchant na de arrestatie in de Organon-
affaire in „Ons Noorden" schreef, dat de ma
rechaussee de reddende engel is geweest door
opheldering in deze zaak te brengen.
Het kan echter verkeeren,, want nog geen
maand later werd die „reddende engel" aan
geduid als „terreur en domheidsmacht".
Daarmede werd de hun verleende konink
lijke onderscheiding gediskwalificeerd en
tenslotte volgde hun overplaatsing, waardoor
de klagers zich in hooge mate gegriefd voe
len, omdat zij ieder voor zich er diep van
overtuigd zijn. niet anders te hebben gedaan
dan hun plicht.
Door de getroffen maatregelen voelen de
klagers zich zwaar gestraft en volkomen te
recht hebben zij zich daarover beklaagd.
Pleiter wijst er op, dat de beteekenis van
artikel 148, lid 2 wetboek van strafvordering
is, dat de procureur-generaal aan opsporings
ambtenaren aanwijzingen kan geven, maar
niet de stopzetting van een onderzoek of de
opheffing van de opsporingsbevoegdheid kan
bevelen.
Wanneer de wet zonder voorbehoud zegt, dat
de wachtmeesters hulpofficier van justitie
zijn, dan is het onbestaanbaar, dat diezelfde
wet zou toelaten, dat de minister van justitie
of welke autoriteit van het openbaar ministe
rie ook, daarin verandering kan bren
gen.
Vervolgens gaat pleiter dc staatsrechtelijke
positie na van de wachtmeesters der mare
chaussee. Er zijn hier drie lijnen te onder
kennen:
le. die van den minister van defensie over
den Inspecteur van het wapen naar de divisie
commandanten; 2e. die van den minister van
'justitie via den procureur-generaal, fun-
igeerend directeur van politie naar de divisie
commandanten cn 3e die van den minister
van justitie via den procureur-generaal naai
den officier van justitie en de hulpofficieren
wan justitie.
De minister van justitie heeft zijn optre
den verdedigd met een beroep op het rijks-
politiebesluit, doch pleiter wenscht te con
stateeren, dat de minister aan dat besluit
niet de bevoegdheid kan ontleenen om een
ipartieele schorsing te bevelen, zooals hier
in feite is geschied.
De minister van defensie heeft ten deze te
beslissen, doch de minister van justitie heeft
hier een overhaast besluit genomen, teneinde
zijn ambtgenoot van defensie voor een fait
accompli te stellen.
Thans heeft de minister aan de wacht
meesters iets ontnomen, waarover hij niets
te zeggen had, en hij heeft hen laten behou
den datgene, waarover hij wel te zeggen
heeft.
Nu zegt de minister wel, dat gezorgd moet
worden voor een goede samenwerking en dat
zulks bij verschil van meeningen niet moge
lijk zou zijn, zonder in te grijpen in de op
sporingsbevoegdheid, doch dan zou geval
voor geval moeten worden bekeken en be
slist moeten worden wie met het dan onder
havige onderzoek zou moeten doorgaan.
De conclusie van een advies van prof. Van
Bemimelen is, dat het door den minister aan
de brigade Oss gegeven bevel, om zich van
verder opsporingsonderzoek te onthouden en
de zaken door te geven aan de gemeente
politie in strijd is met het wetboek van straf
vordering en speciaal met artikel 141.
Pleiter constateert voorts dat het
motief voor den door den minister ge
nomen maatregel, uitsluitend is ge
weest het gepretendeerd optreden van
de Ossche brigade. Maar waarom
krijgen deze menschen dan in hun
nieuwe standplaats opnieuw de op
sporingsbevoegdheid? Daaruit blijkt
ook wel voldoende, dat de maatregel
niet tot motief had „onbekwaamheid".
Pleiter is van oordeel, dat aangenomen
moet worden, dat niet meer mocht worden
ontdekt cn daarom heeft men het erop aan
gelegd de wachtmeesters der Ossche brigade
allen over te plaatsen. Die toeleg is gelukt,
maar, vraagt pleiter, waarom heeft men de
officieren van de maréchaussee niet op de
hoogte gesteld van het beweerde onjuist op
treden hunner ondergeschikten?
De president: ik moet u verzoeken niet op
deze wijze voort te gaan. Wanneer u meent
kwade trouw in het geding te mogen brongen,
dan zal ik de behandeling schorsen en daarna
beslissen, hoe de verdere behandeling der
zaak zal geschieden. Ik kan die uitlatingen
niet toelaten in het algemeen belang en ik
maak u daarop uitdrukkelijk opmerkzaam.
Mr. James, zijn pleidooi voortzettend, be
toogt vervolgens, dat de minister zich schuldig
•heeft gemaakt aan „détoumement de pou-
voir".
Voorts keurt pleiter het af, dat de maat
regel, waarbij op 15 November 1937 aan de
brigade het opsporingsonderzoek in gemeen
telijke zaken werd ontnomen, niet ter kennis
is gebracht van den betrokken districtscom
mandant.
De president herinnert aan zijn woorden
van zoo even. Hij heeft bedoeld te zeggen dat
hij de zaak zoo noodig met gesloten deuren
zal doen behandelen.
Mr. James gaat vervolgens de verschillende
gevallen na.
Wat betreft de zaak der werkverschaffing',
bestond het vermoeden, dat de leiders zich
ten koste van de jeugdige tewerkgestelden
hebben bevoordeeld. Wat is er gemeener dan
zoo'n daad, vraagt pleiter, en is het dan niet
voor de hand liggend, dat de marechaussee
een onderzoek naar de ter zake te harer
kennis gekomen klachten gaat instellen?
En waarom heeft de officier, toen de men
schen werden vrijgelaten, het noodig geoor
deeld, om nog tegen hen te zeggen: „Jullie
hebt je schandelijk gedragen"?
Voorts keurt pleiter af, dat op het ge
meentehuis een groot aantal personen is ge
hoord in de zaak van het gebeurde bij de
werkverschaffing.
Pleiter acht het begrijpelijk, dat de ma
rechaussee, toen zij van de geruchten hoorde,
op onderzoek is uitgegaan en alles heeft ge
daan, om hier klaarheid te brengen.
Nu is wel gezegd dat het aantal aardappelen
dat verduisterd zou zijn, niet zoo heel groot
was, en dat dit niet een optreden van de ma
rechaussee, zooals zij gedaan heeft, noodig
maakte, doch pleiter wenscht op te merken,
dat wachtmeester De Gier bij het sluiten
van zijn rapport was gekomen tot een verduis
tering van 1030 K.G. en nog van 4 zakken
aardappelen. Dit aantal acht pleiter geenszins
gering, en zeer zeker wettigde dit een onder
zoek, vooral waar het hier overheidseigen-
dommen betrof.
Uit naam van Curfs en De Gier verklaart
pleiter dat beiden ook thans nog er van over
tuigd zijn. dat er bij de jeugdwerkverschaf
fing wel strafbare handelingen zijn gepleegd
en dat er bij een verder onderzoek zeer ze
ker tot een vervolging zou moeten hebben zijn
overgegaan.
Onwaarheden in proeessen-verbaal.
Wat voorts de bewering aangaat,
dat De Gier zich herhaaldelijk zou
hebben schuldig gemaakt aan het
schrijven van onwaarheden in proces
sen-verbaal, vraagt pleiter, hoe het
dan mogelijk is, dat een dergelijk
iemand nog steeds werd gehandhaafd
en thans is overgeplaatst en opnieuw
zijn opsporingsbevoegdheid heeft
verkregen.
Aangaande de bewering, dat de in de pers
verschenen inlichtingen afkomstig zouden
zijn geweest van den districts-commandant
te Nijmegen, zegt pleiter dat hieromtrent niets
is komen vast te staan en dat het tegendeel is
gebleken bij het onderhoud met den procu
reur-generaal.
Pleiter komt voorts aan de uitlating van
den opzichter van Bergen, welke thans wordt
ontkend, doch welke aan De Gier is afgelegd
in bijzijn van andere wachtmeesters en dan
hecht pleiter meer waarde aan de verklaringen
van deze wachtmeesters dan aan de latere ver
klaring van Van Bersen. die bij dit nader on
derzoek niet vrij stond en moest denken
aan zijn baantje.
Voorts constateert pleiter dat de burge
meester niet aan de marechaussee heeft ge
zegd, dat hem na onderzoek was gebleken,
dat bij de werkverschaffing geen strafbaar
feit was gepleegd cn toch beriep de minister
zich bij de interpellatie-Drop er op, dat de
marechaussee ondanks die mededeeling toch
met het onderzoek is doorgegaan.
Ook in het feit- van de arrestatie in deze
zdalc vondt de minister een argument voor zijn
oordeel over het optreden van de marechaus
see. Maar vraagt pleiter, hoe kan de minis
ter dat doen, waar de arrestatie is geschied
geheel in overleg met den officier van Justi
tie?
Pleiter komt daarna tot de zaak van der H.
en merkt hierbij op, dat de officier dezen
heeft toegevoegd, dat wanneer hij van der H.
niet voor een groot bedrag zou kunnen grijpen
hij hem toch voor kleinere bedragen zou ver
volgen en voorts, dat de officier hem een
schande noemde voor het makelaarswezen.
En toch wordt aan wachtmeester Van Ren-
nes verweten, dat hij is opgetreden tegen
iemand, dien hij door den officier heeft
hooren -bejegenen en die na overleg met den
officier is gearresteerd.
En na die arrestatie was het in het belang
van het -onderzoek noodzakelijk onmiddellijk
over te gaan tot inbeslagneming.
De wachtmeester heeft nog tegen den offi
cier gezegd, dat hij voor de inbeslagneming
een vrachtauto noodig zou hebben, waarop
de officier gezegd heeft-: „dat komt er niet
op aan, wachtmeester, je "laadt alles maar in
en brengt de heele boel naar de kazerne, dan
zullen we wel eens uitzoeken, waar de aan
hangsels van de polissen zijn".
Mag nu de wachtmeester zich op die woor
den niet beroepen of moet de wachtmeester,
nu niet blijkt, dat zijn optreden wordt gedekt
door de mondelinge gegeven opdracht, daar
uit afleiden, dat hij in het vervolg den officier
steeds om een schriftelijk bevel moet vragen?
Maar kan men, vraagt pleiter, dezen grond
voor den genomen maatregel tot ontneming
der opsporingsbevoegdheid aanvaarden, nu
achteraf blijkt, dat zoowel de arrestatie als de
inbeslagneming zijn geschiéd na, overleg met
en in opdracht van den officier?
Pleiters conclusie is dan ook, dat wacht
meester van Renes ten deze volkomen vrij uit
gaat.
Geen publieke vermakelijkheid.
Ten aanzien van de arrestatie
wenscht pleiter nog te constateeren,
dat daarbij slechts één ooggetuige
aanwezig is geweest,-en dat hier geens
zins sprake is geweest van een „pu
blieke vermakelijkheid", zooals men
het steeds heeft willen doen voor
komen.
Wat de dagvaarding voor van der H. be
treft, merkt pleiter op, dat de ten laste leg
ging geschiedt door den officier.
Wanneer deze nu daarin opneemt een ver
duistering van f 4000 tennadeele van het wa
terschap. Megen, dan regardeert zulks alleen
den officier en niet den verbalisant, en dan
kan men daaruit ook niet construeeren een
bewijs van onbekwaamheid voor den betref-
fenden wachtmeester.
Men heeft tegen van Renes verder als blijk
van onbekwaamheid aangevoerd, dat hij niet
onmiddellijk heeft gezien, dat bepaalde door
hem aangebrachte feiten verjaard waren.
Deze verjaring -heeft men echter eerst ge
constateerd bij het opmaken van de dagvaar
ding, waarbij van Renes aanwezig was, Ook
de officier of iemand anders had. dit feit van
te voren niet geconstateerd.
Alles heeft men er bijgehaald, om op de
wachtmeester van Renes een stempel van
onbekwaamheid te drukken.
Pleiter vraagt zich af, wat we eigenlijk van
zoo iemand nog kunnen verwachten op zijn
nieuwe standplaats Siebengewald.
Voorts critiseert pleiter, dat de pro
cureur-generaal het onderzoek tegen
de marechaussee heeft laten instellen
door een rijksrechercheur en de eigen
verbalen van de marechaussee heeft
gebruikt voor het bewijs van onoor
deelkundig en onjuist optreden. In dit
verband wijst pleiter op de uitlating
van den minister: „Ik zou niet gaarne
toepassen de methode van eigen re
cherche in de politie".
Naar aanleiding van een opmerking, dat
de provinciale controleurs de administratie
van Van der H. keurig in orde hebben bevon
den, wijst pleiter er op, dat deze verklaring
alleen de administratie van het waterschap
betreft en niet de overige administratie, waar
mede zij niets te maken hebben.
Dat tegen van der H. niet op lichtvaardige
wijze is opgetreden, blijkt volgens pleiter uit
de mededeeling van mr. van den Burg, dat
naar zijn meening het in het laatst ontvangen
rapport opgenomen feit wel degelijk een niet
verjaard feit betrof en dat dit feit bij een
nieuwe instructie naar zijn overtuiging tot
een vervolging zou hebben geleid.
Ten aanzien van de beoordeeliing van het
verbaal van wachtmeester van Renes in de
zaak van der H. zegt pleiter: „Het was hier een
bekijken van een verbaal op een wijze, waar
tegen geen enkel verbaal bestand zal zijn."
Pleiter betitelt ten slotte als onwaar de
voorstelling, als zou de arrestatie van Van der
H. van te voren bekend zijn geworden, en dat
de wachtmeester door de mededeeling daarvan
een volksoploop heeft veroorzaakt.
Pleiter breekt hier zijn pleidooi af, waarna
de zitting wordt verdaagd tot hedenochtend
10 uur.
Centrale Bond van Verbruiks
coöperaties telt 216.000 leden.
Omzetten in 1937 ƒ41 millioen.
De 19de algemeene vergadering van den
Centralen Bond van Nedcrlandsche Ver
bruikscoöperaties is Vrijdag te Amsterdam
gehouden in het A. M. V. J.-gebouw. Aanwezig
waren 225 afgevaardigden.
Uit het jaarverslag blijkt, dat het ledental
op 1 Januari 216.025 bedroeg. De totale om
zetten der coöperaties bedroegen f 41.062.100
en de overschotten f 1.270.135. De gemiddelde
oplaag per nummer van- „De Verbruiker"
bedroeg per nummer 101.900.
Dit jaarverslag gaf aanleiding tot verschil
lende opmerkingen. Hierbij kwam o.a. ter
sprake de mogelijkheid om de coöperatieve
beweging een plaats te geven in de Kamers
van Koophandel, de verhouding tusschen
landbouw- en verbruikscoöperatie, dc juiste
terreinafbakening en samenwerking der ver
schillende coöperatieve organisaties en de
fusie tusschen verschillende coöperaties in
dezelfde plaats. Verder is nog aan de orde ge
steld, de saneering van het bakkersbedrijf en
de coöperatieve scholing.
Het jaarverslag werd met algemeene stem
men goedgekeurd evenals de rekening en ver
antwoording over 1937 en dé balans per 31
December 1937.
In het bestuur werden herkozen de heeren
Geurst, Van der Horst, Meertens en Soete-
kouw.
Regeering verdedigt
haar beleid.
Naar aanleiding van de verzoeken, tot de
regeering gericht om maatregelen te nemen,
die leiden tot verlaging van den prijs van
aardappelen, wordt ons van bevoegde zijde
het volgende medegedeeld.
De prijzen van de aardappelen zijn dit jaar
inderdaad aanmerkelijk hooger dan in den
zelfden tijd van 1937
De aanvoeren van vroeger aardappelen
nemen echter thans toe, waardoor de prijzen
van deze aardappelen dalen.
gezien het tijdelijk karakter van den toe
stand, is het niet mogelijk, door maatregelen
als opkoop van het restant oude aardappelen,
door de regeering en beschikbaarstelling daar
van tegen lagere prijzen den toestand te ver
beteren.
Door uitstel van de verhooging' der invoer-
•monopolieheffing op ingevoerde aardappelen
en door de dezer dagen genomen beslissing
deze verhooging verder geheel achterwege te.
laten, is getracht eeniger mate aan de moei
lijkheden tegemoet te komen.
Tenslotte wordt de aandacht gevestigd op
het feit, dat het onjuist is de thans geldende
prijzen te vergelijken met de uitermate lage,
prijzen, welke in vorige jaren hebben ge
golden. Deze prijzen mogen den consument
welkom zijn geweest ,zij gaven dien boer en,
tuinder dikwijls een volkomen onvoldoende,
vergoeding voor hun onkosten. Dit is een on
juiste toestand. Bovendien: al mogen de
prijzen van de vroege aardappelen voor de
telers gunstig- zijn, ook zij ondervinden de
gevolgen van den slechten oogst. De geldelijke
opbrengst van hun teelt is tenslotte het pro
duct van prijs en oogst. In de betere prijzen
ontvangen de telers van vroege aardappelen
een compensatie voor den ongunstigen oogst.
Notaris mag niet buiten zijn
standplaats wonen.
Hooge Raad verwerpt cassatieberoep.
's-GRAVENHAGE, 24 Juni. Volgens art.
5 van de wet op het notarisambt is ieder no
taris verplicht niet alleen zijn woonplaats te
hebben, zijn kantoor te houden en zijn akten
té bewaren in. de hem aangewezen stand
plaats, maar ook om daar zijn werkelijk en
gestadig verblijf te houden. Voor vacantie-
perioden is in dit wetsartikel een regeling ge
troffen welke échter in dit verband bui
ten beschouwing kan worden gelaten.
Twee Amsterdamsche notarissen hebben
zich wegens het buiten hun standplaats ver
blijf houden moeten verantwoorden voor de
Amsterdamsche rechtbank, die bij uitspraak
van 3 Maart j.l. aan elk hunner een schorsing
van acht dagen oplegde. Beiden gingen in
beroep bij het Amsterdamsche gerechtshof,
dat op 6 April het vonnis in zooverre wij
zigde, dat de schorsing werd verminderd tot
een dag.
Doch ó'ok-dezên eenen dag oordeelen de twee
natorissen bezwarend en derhalve stelden zij
beroep in cassatie bij den Hoogen Raad in.
De pleidooien in deze zaak voor den Hoogen
Raad zijn 20 Mei j.l. gehouden.
De -procureur-generaal bij den Hoogen
Raad heeft in deze beide gevallen gecon
cludeerd tot verwerping van het cas
satieberoep.
De Hooge Raad heeft van daag het cassatie
beroep verworpen op de overweging, dat de
tekst van artikel 5 een duidelijke verplichting
bevat en geen twijfel laat, dat voor beperking
van deze verpliching geen plaats is.
i
Vrijdag zijn te Linne twee kinderen
in de Maas verdronken. Na schooltijd
waren de dochtertjes van het gezin
Leduc, resp. 12 en 7 jaar oud, hun
ouders gaan opzoeken, die op den
glooienden oever van de Maas aan
het hooien waren. Niemand heeft het
ongeluk bemerkt, maar vermoed
wordt, dat het jongste kind bloemen
heeft willen plukken en daarbij is
uitgegleden, waardoor zij in de Maas
viel. Het oudste kind zouhaar toen
hebben willen redden, en. eveneens
door den stroom zijn meegesleurd.
Een schipper vond beide kinderen
in het water en haalde hen er schie
lijk uit. Het oudste meisje -leefde nog,
maar gaf spoedig den geest. Bij de
jongste waren de levensgeesten reeds
geweken.
Prof. Dr. G. van Rijnberk 25 jaar
hoofdredacteur van liet Ned. Tijd
schrift voor Geneeskunde.
Men schrijft ons: -
Het is niet algemeen bekend en mag wel
medegedeeld worden, dat prof. dr. G. van
Rijnberk op 1 Juli a.s. den dag herdenkt, waar
op hij 25 jaar geleden hoofdredacteur van
het Nederlandsch Tijdschrift voor Genees
kunde werd. De Nederlandsche artsen zijn
hem veel dank verschuldigd voor de eminen
te wijze, waarop hij het belangrijkste Neder
landsche geneeskundige weekblad redigeert.
Vooral zij, die reeds lang de geneeskundige
praktijk uitoefenen en zich herinneren hoe
het tijdschrift, vijfentwintig en meer jaren
terug, was en waf het onder de leicung van
prof. van Rijnberk thans is geworden, stellen
zijn beheer bijzonder op prijs.
Gemakkelijk is die taak niet. Van het ar
beidsvermogen van een hoogleeraar der me
dische faculteit wordt tegenwoordig zeer veel
gevergd door colleges, tentamens, examens en
promoties. Daarbij een groot tijdschrift goed
te redigeeren eischt bijzondere eigenschappen.
De gestadige groei van het tijdschrift laat
geen twijfel toe over de organisatorische ta
lenten van den redacteur, wiens helaas zeld
zame redactioneele artikelen telkens weer aan-
toonen zijn bijzondere journalistieke gaven.
Op 30 Juni zal er van 3 tot 4.30 uur gelegen
heid zijn den jubileerenden redacteur toe te
wenschen, dat hij nog lang leiding moge ge
ven aan het Nederlandsch Tijdschrift voor
Geneeskunde.
GOUDEN C. J. SNIJDERS-
MEDAILLE VOOR Dr. Ir. M. H.
DAMME.
VOOR ZIJN ARBEID TEN DIENSTE VAN DE
NED. LUCHTVAART.
Wij vernemen dat het bestuur der stichting
„Generaal Snijders Fonds" in zijn laatste ver
gadering besloten heeft om aan dr. ir. M. H.
Damme, directeur-generaal der P. T. T., de
gouden C. J. Snijders-medaille toe te kennen.
Deze onderscheiding wordt eens in de drie
jaar uitgereikt aan hem, die zich volgens het
oordeel van het bestuur der stichting het ver
dienstelijkst gemaakt heeft ten opzichte van
de Nederlandsche luchtvaart.
Ir. Damme heeft zich verdienstelijk ge
maakt op zeer uiteenloopende terreinen, en
de luchtvaart neemt daarbij wel een bijzon
dere plaats in. Na een fraaie Indische car
rière bij de spoorwegen werd ir. Damme in
1925 tot directeur-generaal van de P.T.T. be
noemd, welke omvangrijke organisatie hij
in weinig jaren hervormde tot een modern
staatsbedrijf met een uitgesproken commer-
cieelen inslag. Vele en veelvuldige mogelijk
heden der P.T.T.-diensten waren hier het ge
volg van. Voor de internationale ontwikkeling
van het luchtpostverkeer heeft ir. Damme
onnoemelijk veel gedaan en het is niet in de
laatste plaats aan zijn geestdriftige stuw
kracht te danken, dat het luchtpostverkeer
tusschen Nederland en Ned.-Indië tot stand
kwam en zich schitterend ontwikkelde, waar
door Nederland's burgerluchtvaart opgestuwd
werd in de voorste gelederen van het wereld-
luchtverkeer. Nederland was een der eerste
landen, die de luchtpost vrij van toeslag bin
nen Europa vervoerde, en het eerste land, dat
het luchtrecht afschafte op zulk een belang
rijke intercontinentale lijn als de verbinding
Amsterdam-Batavia.
Vrijdagmiddag is de 14-jarige dochter van
de familie L. bij het koffiedrinken in een
korst brood gestikt.
DIT SEIZOEN GEEN INVOER.
PRIJSVERSCHIL VOOR
AARDAPPELEN.
De minister van economische zaken, gelet
op artikel 12 van het crisis monopoliebeslult
1933 en op zijn beschikking van 17 Maart 1938,
zooals deze laatstelijk is gewijzigd, heeft goed
gevonden genoemde beschikking te wijzigen
in dier voege, dat het daarin bepaalde wordt
gelezen als volgt:
„Het prijsverschil voor aardappelen waar
van de invoer plaats vindt in het tijdvak,
aanvangende met ingang van 1 April 1938 en
eindigende met ingang van 1 Augustus 1938
vast te stellen op 3 per 100 K.G. netto".
Uit het bovenstaande, aan de staatscou
rant ontleende, bericht blijkt, dat de voorge
nomen verhooging van het prijsverschil voor
aardappelen van 3—op 5 voor dit seizoen
niet zal doorgaan.
Merkwaardig verscEijnsel in Eet
Artis-Aquarium.
Symbiose van Zee-anemone en Koraal-
vischjes.
Als groote bijzonderheid en merkwaardig
verschijnsel van symbiose of samenleving in
den zin van onbewuste, wederzijdsche samen
werking, geeft thans het aquarium van Artis,
dank zij de goede zorgen van de heeren A.
Hoenderdos en J. B. van Wijk, machinisten
van het m.s. „Poelau Roebiah" der stoomvaart
maatschappij „Nederland" een Indische zee-
anemone, „bewoond" door een negental drie-
band-koraalvischjes te zien.
De enorme zee-anemoon, van het geslacht
Discosoma, verleent tusschen de tentakelkran-
sen van haar lapvormig onderverdeelde
mondschijf schuilplaats aan de drieband-ko-
raalvischjes, amphiprion pereula blkr. Ook
vinden deze vischjes gelegenheid tot afzetten
van kuit en tot verzorging van broed onder
de overhangende lapellen van de mondschijf
dus aan den z.g. „voet" der zee-anemone.
De koraalvischjes, immuun voor het voor
andere visschen en zeedieren levensgevaarlij
ke netelzuur, waarmede de zee-anemone zich
verdedigen en haar prooi overmeesteren kan,
brengen voedsel op de mondschijf der ane
mone, terwijl ze tevens voedselresten van de
zee-anemoon verorberen. Het is een wonder
lijk schouwspel, de oranje wit-en-zwart ge
kleurde prachtvischjes heel den dag te zien
krioelen tusschen de gevaarlijke tentakels der
zee-anemone, die soms de grootte van een
tafelbord overtreft, en hen telkens als bonte
„kapellen" boven de geheimzinnig bewegende
„bloem".te zien dartelen. Een schouwspel, dat
tot nog toe in het Artis-aquarium nimmer
werd geboden, zoodat men de heeren Hoen
derdos en Van Wijk voor hun belangrijk en
bijzonder geschenk dubbel dankbaar is.
TENTOONSTELLING DE GOUDSCHE
GLAZEN 1938 GEOPEND.
De minister van onderwijs, prof. dr. J. R.
Slotemaker de Bruïne, heeft de tentoonstel
ling „De Goudsche glazen 1938", welke van 24
Juni—31 Augustus in de St. Janskerk te Gouda
wordt gehouden, geopend.
VEREENIGING TER BEVORDERING VAN
HET DOOFSTOMMENONDERWIJS IN
NEDERLAND.
Op 22 en 23 Juni werd in de school voor
doofstomme kinderen „Hoekenburg" te Voor
burg de jaarlijksche algemeene vergadering
gehouden van de vereeniging ter bevordering
van het doofstommenonderwijs in Neder
land.
In de Woensdagavond gehouden huishou
delijke vergadering had de bestuursverkiezing
plaats. Tot voorzitter werd herkozen de heer
M. J. C. Büchli te Groningen, tot secretaris
de heer H. Sissing te Groningen en tot pen
ningmeester de heer M. Dröge te Rotterdam.
Verschillende voorstellen van interne aan
gelegenheid werden met algemeene stemmen
aanvaard. Verder werden besprekingen ge
voerd over vestigingseischen voor doofstom
men.
In de Donderdag voortgezette vergadering
sprak dr. A. Zeckel, neuroloog te Rotterdam
over „eenige centrale spraakgebreken (apha-
sie hoorstomheid doofstomheid) en hun
onderling psychisch verband".