Litteraire
Kantteekeningen.
Jan Klaassen
H'
Mosselbaai en de Zeeleeuwen
Ons kamp bij Robbeneiland in Mosselbaai.
Wanneer ge zoo eens de drukwerkjes na
gaat, die verspreid worden door het publi-
citeits-bureau der Zuid-Afrikaansche Spoor
wegen, dan moet Mossel Baai een mengsel
zijn van Scheveningen. Parijs, Trouville en
Spa, met nog een beetje Biarritz er bij. Als
ge er over een werkelijk halsbrekende auto
weg onder een hoek van 25 graden met de
horizontaal komt binnenschuiven, vindt ge
één. zegge één straat met winkels aan weers
kanten, maar voor den slager is er al geen
plaats in de hoofdstraat, die woont een
meter of zes lager op de helling naar de
Baai. Trouwens, kent ge Paris-Piage en
Deauville en die andere Fransche badplaat
sen aan 't Kanaal? Delfzijl en Vlaardingcn
zijn meer badplaats dan een van die Fransche
beroemdheden; daarmee moet ge Mossel Baai
vergelijken. Het is een prachtige baai, diep
ingesneden en dus een veilige ligplaats
biedend aan de schepen, aan de zeilschepen
uit den ouden tijd vooral. En daaraan ont
leent deze plaats nog een zekere beroemd
heid. Er staat een oude boom, die eeuwen
lang als postkantoor heeft dienst gedaan. Om
streeks 1500 nagelde daar Pedro d'Ameide, een
Portugeesch zeevaarder, een oude hooge zee
manslaars aan vast en liet daarin een brief
je achter, waarin hij eventueele passanten
verzocht, in het moederland te willen mel
den, dat zijn vloot een paar schepen verloren
had. Zijn voorbeeld vond navolging en vele
zeelieden hebben hier berichten voor familie
en bekenden „gepost", die dan door het vol
gende schip, dat hier aanlegde om zijn drink-
watervoorraad aan te vullen, werden mee
genomen. Maaf behalve dien beroemden
boom, was er nog iets, dat mij in Mossel Baai
aantrok. Er moet een eilandje voor de kust
liggen, dat op de kaart als Robbeneiland is
aangeduid. En een drukwerkje zegt, dat er
robben en pinguins moeten zitten. Er ligt
een wazig stuk duin aan den overkant dei-
baai, een eind uit de kust. Dat zal het wel
wezen. De kapper van de stad biedt aan,
ons er met een motorboot voor een Engelsch
pond heen te brengen, maar je kunt en
moogt niet aan land. Dat wordt dus niks.
Wij doen wat inkoopen. De prijzen vallen niet
mee. Vooral blikjes zijn erg duur. Het is bijna
alles Canadeesch fabrikaat, van Aylmer voor
al, maar ze kosten hier allemaal ruim drie
maal zooveel als aan de overzijde van den
haringvijver. Dan de wagens weer vol benzine
en voort, op weg naar Port Elizabeth. Be
nieuwd of dat nu eens werkelijk op een stad
zal lijken. Maar zoo gauw zou het niet gaan.
Als we wegrijden uit Mossel Baai, kijk ik
nog eens uit over de prachtige brandhig-
golven, die bruisend overstorten op het zand
strand van de baai. En daar ligt een rots
eilandje heelemaal binnen in de baai, mis
schien een duizend meter uit den wal. Er
strijken een paar aalscholvers neer; even
de "kijker. Wel allemenschenDaar liggen
de robben. Bij honderden! Maar we zijn er
nog ettelijke kilometers vandaan en de weg
wordt van de zee gescheiden, eerst dooi
de spoorlijn en dan nog door een duin
strook van een paar honderd meter breed.
En weg en spoorlijn loopen recht landwaarts
in. Teruggaan naar het haventje en van daar
uit met de vouwboot er naar toe? Dat wordt
een zeereis. Maar wachten tot we terug
komen van 't voorjaar. En met een spijtige
zucht wordt de motor weer aangezet en hob
belen wij weer voort over de ribbels en kuilen
die, in lange rijen gelegd, hier wegen ge
noemd worden. Maar wat is dat? De spoor
buigt naar rechts en de weg ook. Ze volgen
blijkbaar beide de kust van de baai. Een
kilometer. Twee kilometer, nu moeten we
zoowat dwars van de robbenrots zijn. Daar!
Een hek! En nog een hek bij den spoorweg
overgang. Juist nadert een blanke op de fiets,
die ons het huis van den eigenaar wijst.
Met echt Transvaalsche gastvrijheid wordt
ons dadelijk logies in huis aangeboden, maar
dat is de bedoeling niet. We vragen en krijgen
vergunning om den spoorweg over te steken
en aan het strand, juist tegenover het eiland,
te gaan kampeeren. Achteraf bleek een zoon
van den eigenaar geëngageerd te zijn met een
volle nicht van een onzer reisgenooten. Maar
dat is bijzaak, toont alleen hoe klein de
wereld is! Hoofdzaak is, dat wij een kans
krijgen, bij de robben op visite te gaan.
In een minimum van tijd sluiten zich de
hekken van de spoorbaan achter ons. We
rijden over een paar lage duinrijen heen, dan
langs een lagune, waarin een paar reigers
en aalscholvers zich uitstekend amuseeren.
en zoo op het strand aan. Met het te ver
wachten resultaat.
Tien mihuten later zitten onze beide auto's
en de aanhangwagen hopeloos vast in het
mulle zand. Maar aller krachten samen blij
ken voldoende te zijn. De eetzaal verrijst uit
zijn ingewand komen een hoop latten en stok
ken en lappen te voorschijn en een half uur
later ligt mijn trouwe Berger vouwboot klaar
op het strand, waarop de Oceaandeining in
lange rollers breekt. En wat voor deining en
yè,t voor rollers! Zoo zie je ze in Schevenin
gen nooit. Het Is de echte Oceaandeining
van de Zuidkust van Java of de stranden
van Peru. Maar die deining ken ik. Ik heb al
vaker tientallen minuten en ook wel eens een
half uur gewacht om het juiste oogenblik te
kiezen om zee in te gaan. Na drie of vier heel
groote golven komt vaak een oogenblik van
betrekkelijke rust en daar moet dan snel ge
bruik van worden gemaakt. Het kost wel eens
een nat pak en dat is niet erg. Het is weer
een stralend warme zonnedag en een badpak
is meer dan genoeg. Maar als ik straks thuis
wat wil laten zien, moeten fototoestellen en
filmcamera's mee en dat is leelijker als de
boot vol slaat. Dus alles zoo goed mogelijk
verpakt en er op uit. Ik meen dat een goed
oogenblik aankomt en geef het sein. Twee
van mijn vrienden, Hans en At, dragen de
boot, Maurits en ik ieder onze paddel, ik mijn
camera's in een zak in een hemd in een bad
handdoek. Nu! Te water de boot! Vooruit
schuiven over die eerste uitloopende rollers
heen. Nu instappen en peddeneen, het is
te laat. Daar verheft zich weer een roller voor
ons. De aanbruisende golf duwt den neus dei-
boot even scheef. Dan slaat hij dwars. Ik kan
nog uitstappen en mijn bundeltje grijpen,
dan gaat de zaak hopeloos omver, zoodat Mau
rits er uit rolt, maar ik kan de boot grijpen en
op de uitloopende golf mee terugsleuren naai
den wal. Daar staan we elkaar aan te kijken.
De handdoek is nat, het hemd nog droog. Zul
len wij ons door één valsche start laten ont
moedigen? Niks hoor. Nog eens goed probee-
ren. En nu gaat het goed. Wij kiezen het
juiste moment en als de volgende groote dei
ning weer komt aanrollen, tilt de golf ons een
metertje op en glijden we aan den anderen
kant omlaag zee in.
Peddelen waj, je kunt om uit de gevaarlijke
zone te raken en dan eens zien. Braaf nat ge
spat en een paar liter water binnen gekregen,
maar verder alles in orde. Na een minuut of
tien klinkt het commando: laat loopen de
boot! Eens even zien wat de beesten van onze
nadering zeggen. Enwat de brandinggol-
ven doen, die hoog tegen het rotseiland op-
loopen. De robben nemen absoluut geen no
titie van ons. Ze liggen bij honderden lang
uit in de zon en waaieren met hun vinvormige
pooten. Hier en daar glijdt er rustig een te wa
ter of kruipt er een hobbelend als een zeehond
tegen de helling op. Ze liggen tot op de hooge
rotsblokken en laten zich tegen de met mos
selen bedekte rotsen opspoelen door de voort
jagende brandinggolven, als of ze net als mijn
bootje een huid hadden van zeven lagen
rubber en canvas afwisselend. Ook op de rot
sen voor het eiland liggen overal groote of
kleine dieren, glanzend zwart als ze nat
zijn, mooi fluweelig goud-bruin als het zon
netje hun pels heeft gedroogd. Tientallen,
neen honderden zwemmen rond vlak bij de
rots en als we wat dichter naderen, kunnen
we heel duidelijk zien, dat het zeeleeuwen
zijn. die ge misschien kent uit Artis. Tenmin
ste, daar lijken ze het meest op, maar ze zijn
twee. misschien driemaal zoo groot. Ik schat
ze zeker op vijf meter lang. Er zit ook een
troep aalscholvers op een rots, die roken we
al in ons kamp. Een mooie kwak, een nacht,
ïeiziger, zit er midden tusschen te genieten
van den vischstank. We naderen tot een vijf
tig meter misschien, heel kalm, steeds klaar
om achteruit te slaan en nu komen ze kijken.
Ge weet hoe plotseling ze kunnen opduiken,
waar je ze juist niet verwacht, maar houden
aardig afstand, dus ik laat de filmcamera kalm
werken. Wegens dc branding en de nalatig
heid heb ik alleen de filmcamera mee. Maar
goed ook, wat bij de landing hebben wij even
te lang werk om den wal te halen in een ove
rigens goed gekozen stil moment. Een golf
haal ons in, krult over den bootrand om onze
lichamen heen, dan nadert bruisend de twee
de, ik kan nog juist mijn camex-apakje over
geven aan Hans, die komt aanhollen door het
water heen, dat tot zijn middel rijkt, dan
worden we scheef van achteren een meter op
getild, slaan dwars en ki-ijgen de volle laag
midden in de boot. Maar dank zij het spatdek
bleven we drijven en kwamen er met een nat
badpak af. Vijf minuten later waren Hans en
Maurits alweer door de branding heen op weg
naar het eiland en voeren het heelemaal rond.
Toen ging de zon onder en kwam de maan op.
Den geheelen nacht hoorden we het gebrul en
geblaat van de dieren die blijkbaar ook heel
wat aan de maan te vertellen hadden, net
zoo als de honden dat zoo aardig(?) kunnen
doen! En den volgenden morgen gold onze
eerste blik uit de tent weer het eiland. De die
ren lagen er nog. De branding was nog even
sterk. Dus gauw ontbeten, camera, kijker en
Movex filmcamera in stukken binnenband
gebonden en er weer op uit. We leeren het.
Dezen keer kom ik met Reintje keurig, bijna
droog door de branding heen naar buiten. En
wat we toen genoten hebben! Zeker een uur
lang hebben we heen en weer liggen drij
ven en deinen naast wat toch eigenlijk eexx
Zuidpooltafereel was. We hebben de ouden
zien vechten en de jongen zien stoeien; we
zijn zoo dicht bij den in het water rond-
stoeienden troep gekomen, dat in eens een
zestal gi'oote dieren zich voor ons begon te
intci-csseeren en telkens half, soms heele
maal uit het water opspringende kwam aan-
buitelen. Volle kracht achteruit dan maar. En
als wij even uitpuffen van de inspanning,
rijst op nog geen tien meter van ons af een
lange spitse vin uit het, water op, even is een
grijze rug, dan een witte buik zichtbaar. De
rugvin was zeker een halve meter lang, dan
moet de haai minstens vijf meter lang ge
weest zijn. Dan houdt je je bloote armen een
paar minuten zuinig binnenboord, maar als
je dan weer kalm nadert dit fotografeert en
dat filmt en daar wil zien, vergeet je al die
voorzorgen weer en geniet van die typische
hobbelpartijen, de lange glacéhandschoen-
achterpooten en de allerkoddigste bewegingen
van 'n reus van 'n vent. die jeuk onder zijn
kin had en probeerde, daar met zijn achter-
pootcn bij te komen. En dan sneed, nu links,
die lange spitse vin weer met groote snelheid
dicht langs de boot heen door het water.
Och, die zal ook geen honger hebben; ei-
zwemmen hier vette hapjes genoeg! Maar ein
delijk moeten ook wij weer terug en maken
een feillooze landing na tien minuten wach
tend rijden vlak achter de overslaande gol
ven. Dan gaan Hans en At uit en slaan bij de
landing absoluut over den kop, zoodat wij
toerennen om ze onder de boot uit te halen.
Maar At was al boven met zijn pet nog op en
Hans met zijn zonnebril onder de kin. De
boot was vol, maar is nu alweer droog en zit
weer in den wijnkelder van onzen aanhang
wagen. Alles is weer gepakt. Mijn luchtma
tras je en donsdeken liggen klaar. En slaap
heb ik ook! Wel te rusten.
(Nadruk verboden.)
Verbitterd gevecht tussclien de
politie en bandietenbende.
Vier politiemannen gedood.
WARSCHAU, 5 Juli (D.N.B.). In het
Wojwodschap Lublin in Polen is het tot een
vuurgevecht tusschen politie en een bende
bandieten gekomen. De bandieten maakten
reeds zeven jaar de Wojwodschap onveilig
en hadden tallooze moorden en roofoverval
len op het geweten. Vier politiemannen wer
den door de bende gedood. De politie maakte
gebruik van mitrailleurs en twee leden van de
uit vijf personen bestaande bende werden ge
dood.
Jonge zeeleeuwen op een rots bij Mosselbaai.
Fransche belangstelling in Enge-
land's letterkunde.
Het aanstaand bezoek van het Engelsche
koningspaar aan de hoofdstad der Fransehen,
is voor de veel gelezen Nouvelles Littéraires
aanleiding geweest het nummer van verleden
Zaterdag bijna geheel te vullen met bijdragen
over de Engelsche litteratuur, die zonder uit
zondering door eersterangs specialisten ge
schreven zijn en in zeldzaam waardeerende
termen vervat. Loffelijke pogingen om de
buurvolken elkaar beter te doen begrijpen,
door elkanders geestesproducten bekend te
maken, die wellicht uiteindelijk kunnen mee-
wei-ken ook belangenverschillen anders dan
door vernietiging op te lossen.
„Wel zijn we anders zegt Paul Hazard
van het Collége de France doch laten wij
probeeren de andèren te begrijpen. Te begrij
pen, dat een ziel in haar rijke veelzijdigheid
tegenstrijdigheden kan bevatten, dat zij be
houdsgezind wil zijn en niet tot een keuze
gedwongen wil woi-den. Er zijn menschen die
proza en poëzie tegelijkertijd zijn, die beschei
den zijn èn hoogmoedig, die koel schijnen
omdat in hen de hartstocht zoo sterk is, dat
zij er het stuur over z-ouden kwijtraken zoo
ze die slechts lieten vermoeden. Menschen die,
tenslotte, sentimenteele realisten zijn. Het zijn
de EngelsehenZelfs de vrijheid, die wij
gelijkelijk beminnen hebben zij lief op een
andere wijze dan wij".
Een der Fransche schrijvers die voor het
Engelsche volk en zijn letterkunde groote be
wondering koesteren, is het pas gekozen lid
der Fransche Académie André Maurois. Zijn
prachtige levensbeschrijving van Disraëli is
ook in het Hollandsch vertaald en hier in
dertijd besproken. Hij is als weinigen tehuis
in de Engelsche letterkunde en behandelt in
het blad, dat wij bespreken, de periode die
de Engelschen die der Edwardians noemen.
Hoewel Edward VII slechts tien jaar regeer
de, werden in die jaren de grondslagen voor
het tegenwoordig geestelijk leven van Enge
land gelegd, terwijl terzelfder tijd nog ver
scheidene groote figuren de voorafgegane Vic-
toriaansche periode voortzetten. Maurois
noemt als voorbeelden Hardy en Kipling.
Maar daartegenover zijn Arnold Bennett,
Galsworthy, Wells en Shaw uitblinkende fi-
gui-en uit Edward's jaren. Maurois herinnert
eraan hoe van dat tijdvak Wells wel eens de
Rousseau en Shaw de Voltaii-e genoemd is,
maar merkt daarbij op dat Engeland nooit
de daarbij behoorende consequentie van een
Danton noch die van een Robespierre gekend
heeft, Gedeeltelijk vei-klaart hij dat door de
ondoordringbaarheid van de Engelsche massa
voor absti-acte ideeën. Voor hen bestond Rous
seau slechts als romanschrijver en .Voltaire
als dramaturg.
Voor den lateren en den tegenwoordigen
tijd is het alweer een lid der Académie, de ge
leerde Louis Gillet, die de litteraire kunst
van hen die ook onze buren zijn de revue laat
passeeren.
We nemen de vrijheid over dit nummer der
Nouvelles Littéraires _een weinig uitvoerig te
berichten omdat de lezer, die daar belang in
stelt, voor een paar dubbeltjes aan de kiosk
een uitnemend stel samenvattende schetsen
over de Engelsche litteratuur kan machtig
worden
Louis Gillet dan noemt het jaar 1922 als
een speciaal keei-punt in de evolutie der
Engelsche litteratuur. Niet omdat er dan, in
dat aangewezen jaar, van een bepaalde nieu
we „school" sprake is, maar omdat in dat jaar
drie boeken verschijnen, die op de pi-oductie
van later grooten invloed zullen uitoefenen.
Het zijn de Ulysse van Joyce, The Waste Land
van T. S. Eliot en het eerste boek van D. H.
Lawrence, over wien Gillet het uitvoerigst is,
omdat zijn werk tot velerlei misverstand aan
leiding gegeven heeft.
„Bijna elk boek van Lawrence heeft een
schandaaltje verwekt, zelfs het zeer mooie
Sons and Lovers. De schrijver van Lady Chat-
terley's Lover ging door voor den losgeslagen
Engelschman, die openlijk brak met iedere
conventie en zich de meest volmaakte vi'ijheid
van taal voorbehield: los, cynisch, onver
schillig en als het ware in zijn ondergoed. Die
reputatie, die niet heelemaal gestolen is, heeft
zijn boeken succes bezorgd. Men kan daar een
zekere wraakneming in zien, een uitbarsting
van een eeuwenlange opgeki-optheid, maar
dan zou men den aard van het „geval Law
rence" zeer miskennen door er het mystisch
verschijnsel, de nieuwe soort religiositeit van
over het hoofd te zien" enz.
drieën op de voorbank van
auto zitten mag alléén, als er
den bestuurder 60 cm en voor
2/elken passagier 40 cm beschikbaar
is (voor 'n kind tot 12 jaar: 30 cm).
Wij kunnen niet teveel uit Gillet's opstel
aanhalen, doch denken dat ook voor Holland-
sche lezers van Lawi-ence deze Fransche kijk
op den schrijver interessant is. Er is trouwens
nog veel meer in het door Gillet aangevoer
de, dat als voorbeeld van vergelijkende litte-
i-atuurbeschouwing voor de lezers van Engel
sche boeken van belang is, zoo onder andere
de vergelijking der fabuleerende Garnett en
Virginia Woolff nxet Jules Renard en Colette.
Het ontbreekt den geleerden académicien niet
aan enthousiasme voor zijn ovei'buren en hij
verstaat de kunst zijn lezers nieuwsgierig te
maken naar die auteurs, die zij nog niet
kenden. En zwaar op de hand is Gillet ner
gens. Als hij het over de nog levenden uit de
Edward-periode heeft noemt hij Shaw, die
zijn laatste levensjaren als een gepensioeneer-
de Mefisto als sceptisch toeschouwer, de we
reld door ti-ekt, en Wells die de litei'atuur
uit wandelen stuurde, om zich te beperken
tot het witte doek waarop hij de toekomstige
catastrophes als een Mene tekel afbeeldt. Ed-
mond Jaloux gaf een uitvoerige studie over
de Engelsche dichtkunst, waarin alleraardig
ste opmerkingen over de liefde voorkomen, en
Marcel Brion behandelt de pre-raphaelieten,
van Ruskin tot Oscar Wilde. Ook in Nederland
is de tijd reeds lang voorbij dat men Ruskin's
idealen dacht te kunnen verwezenlijkt zien.
Dat de door Ruskin verheerlijkte Botticelli
meer Engelsch dan Italiaansch in de keuze
zijner modellen lijkt is niet onaardig gezien
en verklaart misschien voor een deel de ver
eering van de Brotherhood. Dat Walter Pater
en Oscar Wilde weer invloed op Marcel Proust
in Frankrijk hebben uitgeoefend wordt
eveneens door Brion vermeld.
Ondanks Ruskin's prachtigen stijl en zijn
buitengewone kennis van de Middeleeuwen en
de Renaissance is de door hem vooi'gestane
beweging in een aristoci-atïsch apartje dood-
geloopen, wat juist niet de bedoeling was.
Brion ziet de oorzaak daarvan in het feit dat
Ruskin die voorbije tijden idealiseerde en de
reëele narigheden dier tijden negeerde. Zoo
werd het eind van de pre-raphaëlitische be
weging een esthetisch socialisme met een so
ciale esthetiek, het een door Ruskin, het an
der door William Morris voorgestaan, doch
geen van beide geëigend tot duurzame betee-
kenis voor de groote massa.
Nu hebben wij van een groot artikel door
den Sorbonne-professor Cazamian, „Van
Chaucer tot Dickens" getiteld, nog geen mel
ding gemaakt, noch de uitvoerige portretten
besproken, die Madeleine Cazamian van de
groote figuren uit het Victoriaansche tijdperk
schrijvend teekende. Maar het is genoeg om te
doen zien hoe tegenwoordig een heel gewoon
weekblad zijn lezers al een afwisselend pano
rama op de kunst van een tijd kan aanbieden.
Het is alleen maar jammer dat de stukken
telkens verbrokkeld over verschillende ko
lommen en pagina's worden afgedrukt. Dit is
een schijnbare noodzakelijkheid die ook in ons
land haar intree deed en in feite meer op af
braak dan op opmaak van een krant gelijkt,
T. H. DE BOIS.
of
Om de dooje dood niet.
Lustrumspel voor de viering
van het negentigjarig be
staan van het Delftsch
Studenten Corps.
et begin was al dadelijk feestelijk:
Delft in lustrumtooi. Waaiende vlag
gen, senaatsrijtuigen met bepluim-
de paai'den, rijen meisjes die liet al
oude „Gaudeamus igitur" poogden te popu-
lai'iseeren langs de smalle grachten met de
hooge bruggetjes, aapjeskoetsiers, studenten
in rok met hunne dames en een zich verga
pende menigte. Op de markt de hooge tribune.
Wij die aanstonds het kostbare lijf aan dit
gevaarte zullen toevertrouwen, prijzen ons ge
lukkig dat aanstaande ingenieurs een wakend
oog op deze bouwerij gehouden hebben.
De regen is opgehouden. Een late zon ver
licht nog den ouden toren, den „achtergrond"
van het fantastische spel dat aanstonds zal
beginnen.
Tien uur. De zoeklichten spelen in de sche
mering over de gigantische poppenkast die
d^ar voor ons is opgesteld. De senaten en
andere officieele personen nemen hun plaat
sen in. Het lo vivat klinkt over het oude
Marktplein.
Jan Engelman heeft in zijn „Jan Klaassen"
ons echt oud-vadei'landschen kost voorgezet.
In de volledige entoui'age, met Katrijn, den
diender, den dominee en den Dood van Pot
lood treedt hij op. De onzichtbare
spullebaas heeft ons al over hem ingelicht, 't
Zijn weer streken en niets dan streken die
Jan uithaalt. Maar de Dood verschijnt, luguber
en van ontzaglijke afmetingen en Jan's laat
ste uurtje schijnt geslagen. De onvermurwbare
laat zich echter vermurwen en stuurt Jan
de poppenkast uit, het werkelijke leven in.
Hij wordt een gewoon mensch; dat wil zeggen:
hij leeft als een gewoon mensch, maar inten
siever en bedrijft in een korte spanne tijds
de zeven hoofdzonden in optima forma. Ten
slotte keert hij in zijn wereldje van karton
en lappen terug, door als een bom midden in
de bruiloft van zijn vrouw Katrijn en den
kroegbaas te komen vallen en ook den Dood
van Potlood nog leelijk bij den neus te nemen.
Wat zich tijdens Jan's verblijf in de wereld
afspeelt is de hoofdzaak en de schrijver is
er in geslaagd zonder ergens bitter te worden,
luchtig en spelenderwijs, het menschdom over
den hekel te halen. Daar hadden ook de re
gisseur en choreografe hun groote kans en
noch Paul Storm noch Chaja Goldstein hebben
die voorbij laten gaan. Voortreffelijk was al
dadelijk de inzet: de stramme militairen die,
meegesleept door Jan's tooverti-ompet, met
den sergeant aan het hoofd zich wiegen in
ij delen dans, waaraan zelfs het paard van den
commandant meedoet. En daarna de dolle
charge aan de Beurs, waar Philips, Deterding
en lubber kelderen en stijgen of 't zoo maar
niets is. Na de hebzucht den wellust in een
fantastische omgeving van dans en drank,
met wervelende figuren. Maar ook hier weten
dominee en diender, die Jan naar het aard-
sche leven zijn gevolgd, hem uit den poel des
verderfs te sleuren. Een terugval vormde toen
het tafereel der reizende tooneelspelers, maar
prachtig was de scène waarin Jan, op aan
raden van den predikant, geregeld werk gaat
verrichten aan den loopenden band. Plastisch
vormde dit deel wel het hoogtepunt. Die dooie
groepen arbeiders, in het bruin, in het grijs
en in het blauw in voortreffelijke regelmaat
de eentonige en toch telkens wisselende be
wegingen te zien uitvoeren, was werkelijk een
genot. Maar ook deze pei'iode komt snel tot
zijn eind: Jan's traagheid en zijn feilloos in
stinct dat hem steeds drijft naar de plaats
waar „100 pCt. alcohol" is te bemachtigen,
veroorzaken een ontploffing in de fabriek en
dat beteeken t het einde van zijn aardsche
carrière. Dan blijft natuurlijk de groote ver
rassing hoe Jan aan den greep van den Dood
van Potlood zal ontkomen, want hij, de held
van de poppenkast, kan en mag niet sterven.
Hij is het leven zelf. En zoo zien we dan ten
slotte ook de lange bleeke schim van zijn
grootsten vijand omhoog zweven langs den
toren aan het touw, voor Jan Klaassen be
stemd.
Grotesk is het spel van Engelman, maar
levend. En boeiend in hooge mate. Ik stel
mij de scènes in de poppenkast nog caricatu-
raler voor dan zij werden uitgebeeld, de figu
ren meer als poppen en minder als menschen,
maar overigens heb ik alleen lof voor de
heele voorstelling. Paul Storm en onmiddel
lijk naast hem Chaja Goldstein hebben ge
streefd naar een voortdurend bewegend ge
heel: nooit ontaardde de verwarring in een
warboel. En de studenten hebben zich niet
alleen met plezier, maar ook met toewijding
van hun groote of kleine taak gekweten. Per
sonen noemen is onmogelijk, maar Jan Klaas
sen zelf verdient een groote pluim op zijn
zotskap. En uitstekend in den toon was ook de
„spullebaas", die wij uit den aard der zaak niet
te zien kregen.
Behalve aan de costumeering stelt een derge
lijke voorstelling hooge eischen aan de ge-
luids- en de lichtinstallatie. Nu, dat klopte
allemaal als een bus en het is de moeite wel
waard even te vertellen dat het den electri-
cien-belichter van onzen Haarlemschen
Schouwburg is, onder wiens leiding dat inge
wikkelde samenstel van lampen en zoeklich
ten stond. Alle hulde!
Van „Jan Klaassen" wordt Woensdagavond
nog een voorstelling gegeven. Ik kan een be
zoek van ganscher harte aanbevelen.
P. H. SCHRÖDER,
Als een coureur de maclït over
het stuur verliest.
HONOKUS (New-Jersey), 5 Juli. Op dé
auto-renbaan van Honokus is een auto uit de
baan gevlogen en op de toeschouwers in
gereden. Een persoon werd gedood en vijftien
werden gewond.
Milicien prefereert de Gooisclie
tram boven autobussen.
De gemeenteraad van Muiden is Maandag
avond in spoedvergadering bijeengekomen
ten einde te protesteeren tegen de voorge
nomen vervanging van de Gboische tram
door autobussen. Na een uitvoerige bespre
king waarbij de raadsleden van alle fracties
(R.K., A.R., C.-H. en S.D) hun aanhankelijk
heid aan de tram uitspraken en zeer veel
nadeel voor Muiden en Muiderberg duchtten,
bij de exploitatie van den autobusdienst, die
den grooten rijksweg zou volgen en hun ge
meente dus links zou laten liggen, werd ten
slotte besloten tot de ministers van Binnen-
landsche Zaken, Financiën en Waterstaat een
protest te richten tegen de voorgenomen
plannen.