SI MARGAGA.
Jhr. mr. A. D. H. Quintus za! op 1
Augustus a.s. afscheid nemen als presi
dent der arrondissements rechtbank te
Arnhem
Londen werd voor de eerste maal be
trokken door manschappen der artillerie
brigade. Tijdens de overname der
wacht van de Scots Guards
Op het kasteel Nijenrode wordt binnen eenige dagen de elfde In het Olympisch stadion zijn Donderdagavond internationale wielerwedstrij-
speciale lathyrus-tentoonstelling geopend, waarbij ook eenige fraaie p.
collecties kasplanten geëxposeerd worden. - Het inrichten der den gehouden. De start voor de race achter groote motoren
expositie op de binnenplaats van het kasteel
De derde etappe in den Tour de France, St. Brieuc - Nantes,
is gewonnen door onzen landgenoot Schutte. Luide toegejuicht,
passeert de kranige Nederlander de eindstreep te Nantes
Te Tjandtjoer (tusschen Bandoeng en Soekaboemi) werden onlangs tenniswed
strijden gehouden om den Gouverneur Generaal-beker, welke door den
Landvoogd en zijn echtgenoote werden bijgewoond
Een kranige sprong van een der Engelsche politie
ruiters, die deelneemt aan de jaarlijksche compe
titie, verbonden aan de groote paardententoon-
stelling te Imber Court (Surrey)
De derde divisie van de
Engelsche Home Fleet en de
Royal Air Force houden ge
combineerde manoeuvres aan
de Zuidkust van Engeland.
Tijdens de oefeningen aan het
strand
De ..Sheir-vlag gaat omhoog. Het moment van de officieele overdracht van
het door de Ned. Scheepsbouw Mij. gebouwde motor-tankschip „Cymbula'j
tijdens den proeftocht, welke Donderdag op de Noordzee werd gemaakt
FEUILLETON
Een avontuurlijk verhaal uit de binnenlanden
van Sumatra's Oostkust,
door
GERT HARTENAUTHIEL.
30)
Even kromp hü ineen, maar energiek en ge
decideerd klonk :t daarop bevestigend: ,,Saja!
Ik zal ze weten te vinden!"
Nauwelijks waren we in Bila terug, of in
gezelschap van Margaga en eenige manschap
pen reden wij te paard naar de plantage van
van onzen vermoorden vriend König, waar wij
zonder veel moeite in het slaapvertrek van zijn
bungalow de geheime bergplaats vonden, welke
een aantal brieven alsmede zijn testament be
vatte. De spoedige ontdekking van een en
ander was echter uitsluitend een gevolg van
het feit, dat wij nauwkeurig de aanwijzingen
volgden, welke ons door den fakir hadden be
reikt
Ik kan niet zeggen, dat ik bijzonder in mijn
schik was, toen ik na het vertrek der andere
officieren, dat een einde had gemaakt aan de
opwindende gebeurtenissen der laatste dagen,
weer eens een ambtelijk spoedschrijven ont
ving, waarin mij opdracht werd gegeven on
middellijk den planter Van der Trijs op de ta
baksplantage Telok op te zoeken en in ver
band met een aanklacht de noodige schikkin
gen te treffen.
Van der Trijs was niet slechts administra
teur van Telok, maar ook, wat zelden voor
komt, de eigenaar van deze plantage. Hij stond
aan de Oostkust algemeen bekend als een zon
derling, over wien de merkwaardigste verha
len de ronde deden. Het gevolg daarvan was
geweest, dat geen der in de omgeving wonende
planters ook maar eenige behoefte gevoelde
wat nader met Van der Trijs in relatie te tre
den, laat staan zijn gezelschap te zoeken. Ja,
zelfs vreemdelingen, die zijn terreinen van den
waterkant af moesten passeeren, wachtten
zich wel zijn gebied te betreden. Het scheen
inderdaad, dat er op de onderneming een
vloek rustte.
De plantage lag diep in het binnenland van
de residentie Laboehan Batoe aan de Bila-
rivier; de onderneming was slechts klein en
Van der Trijs zwaaide er aLs eenige Europeaan
den scepter. Hij werd geassisteerd door een
tendel besar. een Chineeschen hoofdopzichter,
die den eigenaar ook tegenover de regeerings-
ambtenaren vertegenwoordigde, voorts door
eenige Chineesche en Maleische opzichters en
een kleine schare koelies en Javaansche land
arbeiders. Voor zijn persoonlijke bediening, zoo
heette het, had Van der Trijs slechts een be
diende, een ouden Hindoe, die al het werk in
de kleine bungalow verrichtte, voor zijn mees
ter diens maaltijden bereidde en er voor het
overige angstvallig voor waakte, dat deze niet
met de buitenwereld in aanraking kwam.
Het was dus begrijpelijk, dat mij de ambte
lijke opdracht niet bijster toelachte, te minder,
omdat de ongastvrijheid van den heer Van dei-
Trijs mij meer dan eens ter oore was gekomen.
Daarentegen echter was de fakir Si Mar
gaga, wien ik langzaam elk woord van het
ambtelijke schrijven moest voorlezen, een en al
belangstelling. Er scheen hem alles aan gele
gen te zijn tot het rijk van den zonderling te
kunnen doordringen en hij wenschte mij dan
ook in ieder geval te vergezellen. Sinds wij uit
Negri Lama terug waren, was hij opvallend
stil en in zichzelf gekeerd geweest, maar nu
veranderde hij plotseling als bij tooverslag. Hij
werd onrustig, spraakzaam en ongeduldig en
tenslotte voelde ook ik mij tengevolge van dit
ongewone gedrag van den fakir door een ze
kere nerveuze onrust aangegrepen, zoodat ik
bevel gaf de boot zoo spoedig mogelijk onder
stoom te brengen.
Na sen voorspoedige ïeis van btin.a drie uur.
welke dwars door de weelderige vegetatie van
het oerwoud leidde, bereikten wij den steiger
van de plantage. De sirene loeide om den eige
naar op onze aankomst op merkzaam te ma
ken, maar niemand scheen daarvan ook maar
eenige notitie te nemen. Geen mensch liet zich
zien; de onderneming leek wel uitgestorven.
Na eenige minuten begaven wij ons aan wal,
waarna wij rechtstreeks onze schreden richt
ten naar de bungalow van den planter, welke
dicht bij de rivier lag.
Op mijn aanwijzingen bleven de manschap
pen in den voortuin achter, terwijl de fakir,
die mij als een schaduw volgde en ik de kra
kende houten trap beklommen, welke toegang
gaf tot de voorgalerij.
De weinige meubels, welke hier een palats
hadden gevonden, waren ruw en uiterst pri
mitief en zelfs de twee lange dekstoelen, welke
ter weerszijden van een ouderwetsche ronde
tafel stonden, maakten een zoo bouwvalligen
indruk, dat men elk oogenblik kon verwach
ten er doorheen te zullen zakken. Verwaar
loosd, ongezellig en troosteloos zag alles er uit,
niettegenstaande het geheel toch een vrij orde
lijken indruk maakte. Het ergste echter was
de muffe, bedorven atmosfeer, die hier
heerschte; zoo walgelijk was de lucht, welke
ons onmiddellijk bij het betreden van de voor
galerij overviel, dat ik vreesde het hier geen
kwartier te zullen uithouden.
De fakir scheen hiervan echter niet den min
sten hinder te ondervinden. Soepel en elastisch
als een kat sloop hij rond, elk voorwerp be
tastend en af en toe luisterend het hoofd op
heffend. alsof hij gevaar rook. Zijn koolzwarte
oogen fonkelden zoo fanatiek en getuigden van
zoo'n wilde vreugde, dat ik mij vrij onbehaag
lijk voelde.
„Heer", fluisterde hij, voorzichtig om zich
heen glurend, „ik heb hem, ik heb hem!" Er
lag een onderdrukte juichtoon in zijn stem.
„Heer, wij zijn in het hol van den ratten-
vorst!"
„Wat? Rattenvorst?" Verwonderd
schudde ik het hoofd. Onzin, dacht ik, ratten
hebben we toch allemaal in huis. De een meer,
de ander minder. Dat er echter' ook een vorst..
over dit ongedierte zou bestaan, wilde er bij
mij niet in.
„Je fantasie gaat er weer eens met je van
door, Margaga", antwoordde ik, eveneens fluis
terend.
„Wacht maar, wacht!", klonk het terug en
als om het voorbeeld te geven, trok hij zich
naar den uitersten hoek van de veranda terug,
waar hij met gekruiste beenen op den grond
ging zitten.
Na herhaald kloppen en roepen verscheen
eindelijk de oude bediende van den heer des
huizes. Zijn zwarte oogen waren doordringend
op mij gericht en slechts aarzelend boog hij
zijn rug en kruiste hij zijn armen ten groet.
,.Tabé„ toean commandant", klonk het on
vriendelijk en nauwelijks verstaanbaar.
„Tabé", bromde ik, zoo mogelijk nog stroe
ver en geïrriteerd door de vrij onhebbelijke
houding van den man.
Zijn lange gestalte rekte zich en zijn blik
bleef uitdagend. Ongetwijfeld was deze Britsch-
Indiër, ondanks zijn vrij hoogen leeftijd, een
imposante verschijning, waarvan misschien
ook wel iets sympathieks zou zijn uitgegaan,
wanneer zijn loerende blik niet al het edele
en temperamentvolle in zijn gelaatstrekken
overheerscht had. In tegenstelling met Ma
leische en Javaansche bedienden, die slechts
een stevig geknoopten hoofddoek dragen, was
zijn hoofd getooid met een lagen tulband,
welke ook zijn voorhoofd bedekte.
Hoewel de houding en het gedrag van den
man van dien aard waren, dat ik hem het
liefst maar eens flink door elkaar zou hebben
geschud, wist ik mij te beheerschen en schijn
baar rustig, vroeg ik:
„Mana toean besar?" (Waar is meneer?)
„Tiaa taoe (ik weet het niet), toean com
mandant", antwoordde hij aarzelend, terwijl
zijn oogen onrustig over de manschappen in
den voortuin dwaalden en daarna plotseling
ontsteld op Margaga gericht bleven.
Als twee roofdieren, die zich voor den strijd
gereed maakten, zoo boorden de blikken dei-
beide Britsch-Indiërs zich in elkaar.
„Je liegt, Montono", klonk het schelp uit
,den mond van den fakir. Doch de ander i
wendde zich kwasi onverschillig af, boog
wederom en zei, zich weer geheel tot mij rich
tend, kalm en gedecideerd: „Heer ik heb
gesproken ik weet het niet!"
Ook mijn geduld was nu echter ten einde.
Ik begreep, dat er zoo niets met den man te
beginnen was en daarom snauwde ik hem toe:
„Loop dan onmiddellijk naar de plantage en
zoek je meester!" En toen hij nog steeds
geen aanstalten scheen te zullen maken hier
aan te voldoen, liet ik mijn vuist met een
dreunenden slag op de tafel neerkomen en
schreeuwde: „Langkar! Anders zal ik je
leeren loopen!"
Eerst daarop boog de oude toestemmend om
vervolgens tergend langzaam de veranda af
te gaan.
Op dit oogenblik werd de deur van een zij
vertrek met een ruk geopend en verscheen de
planter op den drempel. Woedend wierp hij de
deur achter zich weer in het slot, terwijl hij
mij met een dreigenden blik opnam. De forsche
gestalte met het verweerde gelaat en den ver
waarloosden, bijna geheel grijzen baard zou
iets angstwekkends hebben gehad, wanneer 't
medelijden met dezen totaal vereenzaamden
en ietwat gedegenereerden man niet sterker
was geweest.
„Hier beveel ik, kaptein", bromde hij.
Ik knikte. „Dat spreekt vanzelf, meneer Van
der Trijs. En daarom stelt het gouvernement
ook u alleen aansprakelijk voor al hetgeen er
op uw plantage gebeurt."
Even leek het. of hij schrok. Daarna zei hij
kalm: „ik ben me van geen kwaad tegenover
het gouvernement bewust. Misschien wilt u mij
dus wel eens vertellen, wat er aan de hand is!"
Met een handbeweging noodigde hij mij ui
plaats te nemen.
(Wordt vervolgd.)