VIERING VAN DEN 14 JULI IN FRANKRIJK. SI MARGAGA. Rustdag te Pau tijdens den Tour de France. Troggi, Bini en Berge- De deelnemers aan het internationaal concours hippique te Am.ter Een overzicht van de deelnemende vliegtuigen aan de Internationale Neder- maschi bij den barbier onder het mes, terwijl Speicher en Mollo hun dam werden Donderdag door het gemeentebestuur der hoofdstad landsch-Belgische rondvlucht voor den start op het vliegveld Ypenburg beurt afwachten ontvangen Tijdens het bezoek van minister mr. M. P. L. Steenberghe aan de Lagere Landbouwschool te Hoogeveen werden ook de proeftuinen bezichtigd Tijdens de viering van den nationalen feestdag in Frankrijk werd Donderdag te Parijs de gebruikelijke militaire parade gehouden. Een kijkje bij de Are de Triomphe Tot besluit van den eersten dag van het 6de internationaal officieel concours hippique in het Olympisch stadion te Amsterdam voerde het vrijw. muziek korps van het 1ste half regiment huzaren uit Amersfoort Donderdag een taptoe uit De jongste stenographe van Frank rijk is de 7-jarige Jeanne Lepot Robin, die op het examen een dictée van 120 woorden zonder fouten stenographeerde H. K. H. Prinses Juliana en Z. K. H. Prins Bernhard hebben Donder dag een onofficieel bezoek gebracht aan Koning Leopold van België. Het Prinselijk Paar bij het verlaten van het paleis te Laeken in de auto van Prins Bernhard FEUILLETON Een avontuurlijk verhaal uit de binnenlanden van Sumatra's Oostkust, door GERT HARTENAU—THIEL. 36) Onwillekeurig schoven de heeren, die het dichtst bij hem zaten, hun stoelen wat achter uit en hier en daar klonk een gedempte uit roep van verbazing of van ergernis. „Apa la maoe!" zei een planter. „Niemand heeft je geroepen!" De fakir zweeg; slechts zijn fonkelende oogen richtten zich op den spreker, die een paar scheldwoorden onderdrukte. Daarna opende de indringer een groezeligen leeren zak. bracht een herdersfluit naar zijn lippen en ontlokte aan dit instument eenige merk waardige, slaapverwekkende tonen. Tot onze ontzetting kwam er plotseling be weging in den zak; het was of een levend schepsel daarbinnen ademde en het volgende oogenblik schoot een reusachtige cobra naar buiten. Sissend rekte zij zich uit, zich ver vaarlijk opblazend en op de maat van de mu ziek bewoog ze haar spitsen kop heen en weer, terwijl haar lenig lichaam zich in bochten wrong en haar staart dof de houten vloer van de veranda betrommelde. Als een dolle beet de cobra daarbij telkens naar den bedel- fakir, (dien hii in ziin blooten arm en in zijn borst beet, daarbij zoodanig vasthoudend, dat hij soms seconden lang niet meer los kwam. Doch de inlander scheen in deze woedende aanvallen van de slang slechts behagen te scheppen, want geen enkele maal deed hij zelfs maar een poging aan de venijnige beten van het dier te ontkomen. Over zijn donker bruin gezicht gleed slechts een fanatiek lachje. Star van verbazing volgden wij het walge lijk schouwspel en niemand deed zelfs maar een poging er een eind aan te maken. Wij allen voelden ons ten prooi aan een onver klaarbare beklemming. De eigenaar van het hotel en eenige bedienden snelden toe om den fakir van de veranda te verwijderen, maar de doordringende blik van den geheimzinnigen Oosterling hield ook hen in bedwang, zoodat zij machteloos terugdeinsden. Op dat oogenblik weerklonk een hevige slag, welke het gebouw op zijn grondvesten deed schudden. Vuurkolommen stegen op, kre ten en vloeken vermengden zich met het lawaai van omver geworpen tafeltjes en het gerinkel van scherven, bliksemstralen flitsten door de lucht, balken werden versplinterd en in een minimum van tijd stond alles in lich ter laai. De licht gebouwde houten veranda, de meubels en tapijten, het was alles een vuurzee, waar we ook keken en schreeuwend en razend zich een weg banend door de vlam men en rook trachtten de gasten zich in vei ligheid te stellen. Half versuft door de hitte en den verstik- kenden rook. welke elk uitzicht belemmerde, greep ik werktuigelijk twee Javaansohe hotel bedienden, die mij in hun radeloozen angst voor de voeten liepen en slingerde hen over de balustrade in den tuin. Het volgende oogenblik klom ik zelf met brandende kleeren over de afscheiding van het reddende park, waar ik mét de andere gaisten door soldaten ontvangen en met water overgoten werd. Maar ondanks het loeien en knetteren der vlammen en temidden van het lawaai klonk nog steeds lokkend en droomerig de herders fluit van den bedelfakir. „Langas!" beval ik woedend den mannen, die er. nu de bezoekers in veiligheid waren, wat hulpeloos bij stonden, „grijpt dien kerel, dien bedelfakir!" „Tida apa. toean commandant!" antwoord de een onderofficier, „ik zoek den man al lang, maar ik heb hem nergens kunnen vinden. Ik heb de tonen van zijn fluit gevolgd, maar zon der resultaat. Liep ik naar rechts, dan klonk de fluit links en ging ik naar links, dan hoor de ik de muziek heel in de verte uit tegen overgestelde richting. Toean commandant, de man heeft drie roodie strepen op zijn voor hoofd, hij is een toovenaar, bevindt zich overal en nergens en kan zich zichtbaar en onzicht baar maken. Saja!" „Drie roode strepen?" Ik onderdrukte met moeite een vloek, ,,'t Komt er niet op aan, Doto. we moeten hem hebben!" De onderofficier verdween, knarsetandend van machtelooze woede. Mijn bedienden baanden zich een weg dooi de menigte en betuigden hun blijdschap mij levend terug te zien. Gezamenlijk begaven wij ons naar een der zijvleugels van het hotel, waar zich onze kamers bevonden en die voor- loopig nog geen gevaar liepen door het vuur te worden aangetast, daar het er naar uitzag, dat de brand tot de veranda beperkt zou blij ven. De gang, waar wij doorheen moesten, liep ook langs de kamer van den ongeluk- kigen Van der Trijs. Onwillekeurig bleef ik even staan, luisterend naar de regelmatige ademhaling van den nog steeds sl'apenden planter. Maar toen bij een vergeefsche poging om de van binnen afgesloten deur te openen, mijn blik toevallig op de witte deurpost viel, deinsde ik een stap achteruit, want in schrille kleur waren daar drie roode strepen aange bracht, die aan duidelijkheid niets te wen- schen overlieten. Woedend wendde ik mij af om me, gevolgd door mijn bedienden, naar mijn kamer te begeven. Midden op de tafel van dit eenvoudig ge meubileerde hotelappartemcnt lag onder het schelle licht van de elëctrische kroon de hou ten cobra. Maar niet zoo, als ik haar bij het verlaten van de kamer voor het laatst had gezien, hoog opgericht en met gezwollen borstschil den. doch ineengerold en slapend. Verwonderd bekeek ik het kunstwerk wat nauwkeuriger en ook mijn boys bleven wan trouwend staan. Geen hunner durfde naderbij te komen. Hoe langer ik keek, des te stelliger kwam ik tot de overtuiging, dat de cobra ademde en het dikke, fel gekleurde lichaam van het reptiel afwisselend uitzette en weer smaller werd. Er was dan ook niet veel intel lect voor noodig om tot de conclusie te komen, dat de slang, die hier lag, niet het kunstwerk kon zijn, dat ik dezen zelfden dag van den bedelfakir had gekocht, maar een werkelijk levende cobra. „Wie is hier in de kamer geweest?" vroeg ik streng. „Niemand heer! Wij hebben ons om beurten hier opgehouden, zooals de toean bevolen heeft. Alleen „AlleenWat?" drong ik aan. „Alleen toen het onweer losbarstte, de blik sem insloeg en op de veranda brand uitbrak, zijn we allen naar buiten geloopen om den toean besar te zoeken. Saja!" Ik knikte en begreep nu, dat de bedelfakir van de paniek gebruik had gemaakt om de imitatie-cobra tegen haar echte soortgenoote te verwisselen. En als ter bevestiging van deze veronderstelling klonk in den tuin een heesche lach, spoedig gevolgd door de mee- sleepende tonen van de herdersfluit. Onmiddellijk reageerde de cobra op de muziek. Zij schoot overeind, sissend blies zij zich op en tastend en zoekend bewoog zij haar splitsen kop. Vrijwel gelijktijdig echter trok ik mijn dienstrevolver en op een meter afstand verpletterde ik het reptiel met één schot den kop. In doodskrampen rolde het zware slangen lijf van de tafel op den grond, waar het nog lang stuiptrekkend bleef liggen, terwijl in den tuin de fluittonen steeds schriller en wilder klonken. Eerst toen mijn bedienden het doode lichaam van de cobra naar buiten hadden ge worpen, stierf de vreemde, maar zeldzaam fascineerende muziek langzaam weg. Maar een waanzinnige, hartverscheurende kreet verbrak één oogenblik de stilte van den. nacht. Na een diepen, droomloozen slaap ont waakte ik midden in den nacht door een windvlaag, welke het muskietengaas rond mijn bed in heftige beroering bracht. Niet ver van mijn ledikant zaten twee mijner bedien den. die de wacht hielden. Overigens zag ik niets. Ja, toch! Daar aan het voeteneinde van mijn bed in het helle schijnsel van de lamp stondde bedelfakir, onbeweeglijk. Hij staarde mij met zijn doordringende, vreesaan jagende oogen aan en lachte diabolisch. Ik slaakte een kreet. De beide bedienden snelden naderbij en ik wees op den fakir. „Grijpt dien man!" bracht ik er met moeite uit. „Grijpt hem! Bindt hem!" Stom verbaasd staarden de beide Javanen mij aan. „Tida apa, toean besar! Er is nie mand hier; wij zijn geheel alleen!" .{Slot volgt),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 5