BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Aan allen!
Een briefje vooraf blijft ook heden achter
wege.
Beste BENJAMIN. Wat een feesten zeg
Eerst zus, toen je moeder en 1.1. Donderdag
jij jarig. De pretjes duren maar voort. Heb je
m'n kaart op tijd ontvangen? De volgende
week schrijf je me maar eens wat je voor je
verjaardag gekregen hebt. Dag Benjamin.
Beste ANEMOON. Prettig, dat je het schil
derijtje een plaats op je kamertje gegeven
hebt. Het zal wel gezellig staan. Hoe ver is je
breiwerk gevorderd? Heb je al een paar boord
jes af? Wat is de groote vacantie dichtbij. He
den over acht dagen. Ga je nog uit logeeren of
blijf je prettig thuis? Dag Anemoon.
Lief ZWARTKOPJE. Dat je me vorige
week niet geschreven hebt, was buiten je
schuld. Als er visite is, kan je niet schrijven,
dat begrijp ik. Hoe was het schoolreisje? Heb
je goed weer gehad en heb je genoten? Prettig
dat je a.s. vacantie uit logeeren gaat. 'k Wensch
je veel genoegen en mooi weer gedurende je
verblijf te Meppel. Ja, de visiteuurtjes bij mij
thuis vliegen om. Dag' Zwartkopje.
Lief TEEKENAARSTERTJE. Ja. ik wil
zelfs graag in je album schrijven. Breng het
album a.s. week, 's middags t-usschen 5 en 6
uur maar aan m'n huis. In de rubriek schrijf
ik wanneer je het album weer terug kunt ha
len. Heb je het 1.1. Maandag naar je zin ge
had? Na de vacantie kom je nog wel eens
aan de beurt. Dag Teekenaarstertje.
Best KRULLEKOPJE. Jij mag dus waar
schijnlijk September of October a.s. verkeers-
examen doen. Nu maar goed opgelet tijdens de
lessen over het verkeer, zoodat je, wanneer je
eenmaal examen doet, ook slaagt. Het uurtje
was 1.1. Dinsdag al heel vlug om. Dat kwam
natuurlijk ook doordat lk gepresseerd was.
Een volgend keertje weer eens een visiteuurtje
met een staart. Dag Krullekopje.
Best DUINROOSJE. Hoe is je tweedaag-
sche schoolreis verloopen? Heb je goed weer
gehad en volop genoten? Je moet me in je
volgend briefje eens iets van je schoolreis ver
tellen. en schrijven welke dorpjes je bezocht
hebt. Dag Duinroosje.
Best VERGEETMIJNIETJE. Heb jij zoo
verlangend naar de krant van 1.1. Zaterdag
uitgezien? GraRpig zeg, dat jij precies eender
doet als al m'n vriendinnen. Ze staan allemaal
Zaterdag's op de krant te wachten en pak
ken haar, zoodra ze in de bus ligt. Je bent
dus een zusje van Nellie en Jan T. Dat dacht
ik al. A.s. Dinsdag mag je op visite komen. Tij
dens de vacantie houd ik geen visiteuur. Dag
Vergeetmijnietje.
Beste VRIENDEN P. K. EN B. Zoo, wonen
jullie weer te IJmuiden? Dat zal je moeder
prettig vinden. Jammer dat jullie zoo weinig
tijd hebt om mij te schrijven. Maar misschien
val.t het nog wel mede met het werk en krijgen
jullie nog wel gelegenheid. Anders maar één
briefje inplaats van drie. Dag Jongens.
Lief ZWEMSTERTJE. Wel gefeliciteerd
met het halen van je zwemdiploma. Heb je
nu wat meer rust of is er weer iets anders,
waarvoor je druk in de weer moet zijn. Ge
zellig zeg, dat versje ter eere van je tante's
huwelijk. Je haar was keurig gekruld zeg ter
eere van het feest. Hoe staat het met je hand
werkje? Kan je nog verder met je werk? Dag
Zwemstertje.
Lief ZONNESTRAALTJE. Heeft je moeder
het door je geplakte wandbord je erg mooi
gevonden? Het was ook keurig geplakt en met
recht een verrassing voor haar. Heb je een
prettigen dag gehad? Dag Zonnestraaltje.
Best ZONDAGSKIND. Prettig dat je moe
der het door je gemaakte kussen erg mooi
vond. Het was ook heel netjes door je gewerkt-
Heerlijk dat je met elkander zoo'n gezelligen
dag hebt gehad. Nu maar flink aan het
kleedje voor je oma werken. De verkeerde ster
retjes moet je echter eerst uithalen. Zoo kun
nen ze onmogelijk blijven. Je moet steeds zes
vakjes met stokjes maken en niet, zooals je
zoo nu en dan deed, zeven vakjes. Kan je het
absoluut niet, kom dan maar even bij me. Dag
Zondagskind.
Best CROCUS JE. Wat heb je een f linken
fietstocht gemaakt. Gezellig zoo samen. Je
kleedje is zeker wel heel mooi gevonden. Ik
vond het snoezig. Vooral op een donker ge
beitst tafeltje zal het goed uitkomen. Waar
ga je nu aan beginnen na de vacantie? Gedu
rende de vacantie houd ik geen visiteuur. Vol
gende week geef ik een volledige vacantie-
regeling op, ook wat betreft het briefjesschrij-
ven. Dag Zwemstertje.
VISITE.
As. Dinsdag mogen VERONIKA,. EDEL
STEENTJE, VERGEETMIJNIETJE, DOORN
ROOSJE en GOUDMUILTJE op visite komen.
Wie werk heeft, brengt werk mede. Ik ver
wacht ze om 4.30. Tot a.s. Dinsdag dus.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
DE JEUGD VREDESBOND.
In dezen tijd is het meer dan noodig, dat
een krachtige vredes-propaganda gevoerd
wordt, omdat het anders misschien te laat is!
Wij mogen niet meer gewikkeld worden in
een nieuwen volkerenstrijd, waarvan de ge
volgen m dezen slechten tijd niet te overzien
zijn. De kranten staan vol met foto's van het
front in Japan, China en Spanje. Niet alleen
onschuldige menschen worden het slachtoffer
van dezen modernen krijg, maar ook prachtige
bouwwerken worden verwoest.
Laten we met al onze krachten de vredes-
propaganda steunen. Dat is je plicht. Het is
zelfbehoud, maar ook een vriendschapsdaad
tegenover je medemenschen. Werk mee aan
dit streven. De Jeugd Vredesbond brengt de
meestal onverschillige jeugd het belang en de
noodzaak van den vrede onder de oogen.
Het lidmaatschap is gratis!
Abonnement op ons orgaan kost meestal
f 0.50 p. jaar. Het adres van den secretaris der
afd. Velsen: Duin en Kruidbergerweg 21, Drie
huis, verstrekt graag alle gewenschte inlich
tingen.
ZUS WEET RAAD
door W. B. Z.
Jantje:
De bal ligt in die groote tuin,
Waar 't gordijntje hangt zoo schuin.
Piet:
Hoor eens Jan, jij hebt 't gedaan,
Jij moet maar die tuin in gaan.
Jantje:
Nee, ik kan het heusch niet doen.
Weet je nog wel Piet van toen?
Ik heb hem toen ook stil gepakt
En ben door de haag gezakt.
Ik trapte op die mooie roos
En wat was die juffrouw boos!
Plet:
Hoor eens Jan, jij hebt 't gedaan,
Jij moet zelf die tuin in gaan.
Jantje:
Wat je ook zegt: ik doe 't niet,
Doe het dan maar zelf hoor, Piet.
EEN SPROOKJE ONDER WATER
Prachtige roeitocht over de Sargassozee
Jan werd kwaad en Piet werd boos
Duurde zoo een heele poos,
Zusje zei: „Wacht, ik weet raad,
Wat geeft nu al dat gepraat?"
Kleine zus, die durfde wel,
Ze trok heel netjes aan de bel.
Dapper bleef ze even staan.
Tot de deur zou opengaan.
„Wat wou je lieve kleine meid?"
Heeft opeens een stem gezeid.
Ze zei heel netjes: „Dag juffrouw
Weet U, wat ik vragen wou?
De bal viel juist-over de haag,
Mag *k hem terug? 'k Wou 't zoo graag."
Zus mocht zelf de bal gaan halen,
Ze bedankt de juffrouw vele malen.
Toen zus terugkwam zei ze blij:
„Hier heb je de bal van mij.
Maar dit is de laatste keer,
Bal nu bij die tuin niet meer."
Een Salomons uitspraak. Die gaf de
rechter te Tacoma toen hij een geschil over
den eigendom van een herdershond aldus be
sliste. De een mocht overdag met den hond
wandelen, terwijl de hond 's nachts het huis
van den ander mocht bewaken.
JANTJE WAAGHALS
door W. B.Z.
Jan zwom nog in 't pierebad.
Hij was heusch geen waterrat
Toch moest je b,em altijd remmen,
Want hij wou in 't diepe zwemmen.
Jan ging met zijn ouders uit.
Hij vermaakte zich die guit,
De zweminrichting was bij 't meer
Hij ging daar zwemmen menig keer.
De zwemmeester zei: „Zeg Jan,
Je kent er nog maar weinig van.
Je moogt niet in 't midden komen,
't Water kan daar duchtig stroomen."
't Gebeurde nu op zekren keer,
Dat Jan zwom alleen in 't meer.
Het viel Jantje heel niet mee,
't Water golfde als een zee.
Als je de aardglobe eens goed bekijkt, dan
vind je daarop maar weinig geheel witte ge
deelten ten teeken dat dit „onbekend land"
is, waar nog nooit een blanke de voet heeft
gezet. Maar als er eens een nauwkeurige kaart
zou worden gemaakt van alle zeeën ter we
reld, dan zouden die plekken veelvuldiger en
groober zijn. Talloos zijn de plaatsen, waar nog
nooit een schip heeft gevaren; als je bedenkt,
dat alle schepen steeds door bepaalde vaar
geulen gaan, dan kan je dit gemakkelijk be
grijpen. Deze onbekendheid met groote ge
deelten van de zee maakt, dat de bemanning
van kleinere booten, als ze maar eventjes uit
de koers raken, steeds nog groote verrassingen
beleven.
Een van die onbekende gebieden is de Sar
gassozee, het rustige gedeelte van den Atlan-
tischen Oceaan, waar bijna altijd windstilte
heerscht. Sedert de eerste tocht van Columbus
is dit oceaan-gedeelte, dat wel zoo groot is als
geheel Midden-Europa van Polen tot Frank
rijk en van Italië tot Zweden, terecht berucht
om de groote hoeveelheden zeewier, die er de
scheepvaart onmogelijk maken. De moderne
zeeman vaart steeds om de Sargassazee heen,
want o wee als de schroef in die massa's wier
verward raakt! Maar voor den toerist, die te
vens natuurvriend is, kan een dergelijk onge
lukje een prachtervaring opleveren. Want de
Sargassozee is een waar paradijsje! Een En-
;elsch ontdekkingsreiziger, die zich aan boord
van een vrachtschip bevond, dat van West-In-
dië naar Spanje voer, vertelt, hoe ze eens vlak
bij de Sargassozee averij kregen en toen daar
stil bleven liggen om de machine te repa-
reeren.
Dat was een verrukkelijke tijd! Als je in een
roeiboot over het spiegelgladde watervlak van
deze sprookjeszee vaart, dan sta je van uur
tot uur verstomd over de prachtige dingen,
die je daar te zien krijgt.
In het diepblauwe water wiegen zich de ro
zetten van het gele berenwier, aan welks
Spaanschen naam Sargasso de heele zee zijn
naam te danken heeft. Deze wieren zijn van
onder tot boven bezet met allerlei dieren.
Schattige posthoornt-jes zitten bij dozijnen op
elk blad, kleine kreeften drijven rond, bontge
kleurde slakken schijnen als bloemen te
bloeien op de groene waterplanten, terwijl zee
sterren den bodem bedekken en sierlijke glim
wormen hun lampjes tusschen al die pracht
laten flonkeren.
Overal waar men kijkt op de dichte wier
banken, die vaak als dammen voor de boot
liggen ziet men leven en beweging. Daar loo-
)en fantastisch gevormde krabben, groote en
cleine garnalen. Heele kolonies vreemd ge
vormde, helkleurige inktvisschen drijven rond
in de kristalheldere meertjes, die tusschen de
wierwouden nis ten. Als je er lang naar kijkt,
moet je onwillekeurig denken: zóó moet het
paradijs er hebben uitgezien lang voor de eer
ste mensch op aarde verscheen, 't Is alles zoo
stil en plechtig, net of de schepping pas be
gonnen is. Er zijn visschen bij, waarvan je di
rect voelt: die zijn nog in geen enkel boek be
schreven. Bonte lipvisschen, wonderlijke zee
naalden, vuurroode barbeelen, gestreepte
haaien en heele kolonies gloeiendroze, viooltjes
blauwe en oranje vleugelslakken. En dan ver
schijnen als allermooiste wezentjes telkens
weer de „Portugeesche Galeier". Ze lijken op
vliegende visschen en bestaan uit een wonder
mooi, blauwgekleurd bootje, doorzichtig als
glas met daarop een rozerood kegeltje, waar
uit tallooze sierlijke draden afhangen.
Een prentenboek van geweldige levensrijk
dom ligt opengeslagen voor ons. Nog jaren la
ter blijft die heerlijke tijd in de Sargassozee
een onvergetelijke herinnering!
„Help, o help," .riep hij bang
Neen, hij hield het heusch niet lang.
„Help o help", ik zal vergaan,
Had ik dit maar nooit gedaan."
'n Auto reed er om het meer,
„Kijk die jongen," riep een heer.
„Hij roept hulp, hij zal vergaan,
Breng de auto vlug tot staan!"
Onze Jan was al aan 't zinken,
't Leek erop, hij zou verdrinken,
Maar zijn redder greep hem vlug,
Bracht hem bij zijn ouders terug.
Jan zwemt nu :n 't diepe bad,
Hij wordt heusch een waterrat.
Niemand hoeft hem meer te remmen.
Hij mag nu in 't. diepe zwemmen.
ANECDOTEN UIT HET HOOGE NOORDEN
Nordenskiöld, de bekende Noordpoolreiziger
was zeer eenvoudig van aard en had een hekel
aan alle eerbetoon. Toen hij door Koning Os
car II benoemd werd tot ridder in de orde van
de Noordster, weigerde hij deze onderschei
ding aan te nemen. De koning, die het oprech
te karakter van Nordenskiöld kende, nam hem
dit echter niet kwalijk. En toen de Noordpool
reiziger eens bij hem op audiëntie kwam en
hem bij die gelegenheid een prachtige ijsbe-
renhuid aanbood, zei de koning: „Ik neem dit
geschenk natuurlijk graag aan, beste vriend.
Ik ben namelijk niet zoo trotsch als u."
Koning Frederik VI van Denemarken be
zocht eens op een reis door Jutland een dorps
school. Toen hij een poosje naar het onder
richt had geluisterd, begon hij zelf vragen te
stielen; o.a. wilde hij van de kinderen weten,
wie de beroemdste Deensche koningen waren
geweest.
Knut de Groote, Waldemar de overwinnaar
en Christiaan rv" antwoordden de kinderen.
„Goed," zei de konnig en wilde aan een vol
gende vraag beginnen, toen een klein jongetje
achter in de klas den vinger opstak.
„Ik weet er nog één: Frederik VI". De ko
ning keek heel verbaasd en vroeg den jongen,
wat hij dan, vergeleken met zijn groote voor
gangers, wel voor zijn land gedaan had. De
jongen dacht een poosje na. maar kon zoo
gauw niets bedenken en barstte tenslotte in
huilen uit.
„Huil maar niet, hoor," zei de koning toen,
„ik weet het zelf ook niet!"
ALS er één ding in de wereld is, dat we
in deze regenachtige Julidagen wel
als onmisbaar hebben beschouwd,
dan is het zeker wel de paraplu. We
kunnen ons dan ook moeilijk voorstellen, dat
dit nuttige voorwerp nog geen twee eeuwen in
Europa algemeen in gebruik is en toch is het
zoo. Zeer waarschijnlijk is het regenscherm uit
China afkomstig, hoewel er aanwijzingen zijn
dat ook de oude Babyloniërs en Egyptenaren
de paraplu reeds kenden. Ook in het oude
Rome was de paraplu bekend, hoewel alleen
vrpuwen zich er mee op straat vertoonden.
Dan schijnt er een tijd te komen, waarin men
met het gebruik ervan onbekend is, totdat
men in het midden der 16e eeuw de menschen
zoo hier en daar in West-Europa er weer mee
ziet loopen. Daniel Defoe vertelt, hoe koningin
Elisabeth geregeld onder een paraplu in den
regen wandelde. Het voorbeeld van de konin
gin werkte aanstekelijk op de hofdames en de
vrouwen der rijke Engelsehe kooplieden. Maar
geen man wilde er zich mee vertoonen. Toch
schijnt het gebruik geen ingang gevonden te
hebben, want in 1710 schreef Swift, de Iersche
schrijver van Gullivers Reizen, als een bijzon
derheid dat een vrouw met een paraplu in den
regen liep. Als eenige jaren later de En-
gelschman Hanway, die de paraplu als een
zeer nuttig voorwerp in Perzië had leeren
kennen, er in Londen mee in 't publiek ver
schijnt wordt hij weldra door een joelende me
nigte achtervolgd en ten slotte werd hij door
de politie opgebracht en beschuldigd van 't
veroorzaken van opstootjes en tot een boete
veroordeeld. Hanway gaf het echter niet op:
bij regenweer verscheen hij met zijn paraplu
op straat. Het deerde hem niet of men hem
uitschold voor krankzinnig en na een strijd
van ongeveer drie jaar begon men langzamer
hand in te zien, dat hij niet zoo'n ongelijk had
en men liet hem niet alleen vrij loopen, maar
volgde hier en daar zijn voorbeeld. Toch kon
in 1778 nog een zekere McDonald, die een
mooie zijden paraplu uit Spanje had meege
bracht er zich niet mee op straat vertoonen of
hij werd uitgescholden voor Fransoos en men
riep „Waarom neem je geen rijtuig?" Lang
zamerhand kreeg de paraplu echter burger
recht. Men zag nu soms soldaten met het re
genscherm loopen en deze raakten er zoo aan
gewend, dat ze zelfs het ding opstaken op het
slagveld. Maar hiertegen vaardigde de Hertog
van Wellington toch een order uit.Al raakte
men langzamerhand aan de paraplu gewend,
toch-schafte zich nog niet iedereen er een aan.
Bij regenachtig weer huurde men er een.
Vooral ha de Engelséhe universiteitsplaatsen
Oxford en Cambridge waren de studenten de
genen, die druk van deze gelegenheid gebruik
maakten. Ze hoefden nu niet meer doornat op
de collegebanken plaats te nemen. Ook in ons
land had men een dergelijke parapluverhuur-
derij en wel te 's Gravenhage. Uit een brief van
een zeer aanzienlijke dame aldaar blijkt toch
dat ze op een avond van 't jaar 1792 haar ver
jaarsvisite bij een notaris om het slechte weel
moest afschrijven, omdat de paraplue van Van
der Wilp tot 10 uur besproken was. Van der
Wilp was een Haagsche logementhouder, die
ook „verhuurder van een paraplu" was. Deze
paraplu was van blauw linnen vervaardigd en
gespannen op zeven groote halve hoepels en
VLINDER'S GEBOORTE
bevestigd aan een stok ter dikte van een mid
delmatige bezemsteel. Van dichtdoen was geen
sprake en het gevaarte was zoo groot dat 8
a 10 personen er gemakkelijk een flinke bui
onder konden afwachten. Wat een verschil
tusschen deze paraplu en onze tompous en
knirps, die we ha onze tasch kunnen steken.
W. B.—Z.
Eigenaardige slaapgewoonten. Bij een in-
boorlmgenstam is Brazilië, den stam der Uru-
ba's is het gewoonte, dat de ouden van dagen
op den grond slapen, de personen van middel
baren leeftijd liggen boven op hen en boven
op deze leggen zich de kinderen te sla
pen. Hoe zal 't gaan als één der oudjes zich
eens wil omkeeren? Een onrustige slaap geniet
de patriarch der koptïsche christenen te
Alexandrië. Deze wordt, onverschillig of hij
overdag of 's nachts slaapt, elk kwartier ge
wekt.
ALS JE GAAT KAMPEEREN
door W. B.-Z,
e.Nni VJ.IAEC.
Als je gaat kampeei-en,
Moet je heel veel leeren.
Mocht je vuurtje blijven rooken
En je moet toch eten koken.
Neem dan maar een primus-stel
Heusch, dan gaat het koken snel.
Maar, roer telkens in de pan,
Anders brandt het eten an,
De vlam mag niet hoog ook zijn,
Maar vooa*al ook niet te klein.
Zoo doende kun je heel veel leeren,
Wat van dienst is bij 't kampeeren.
De lucht is vol met rooden gloed
De zon komt op.
Nu barst een piepjong vlindertje
Wip! uit zijn pop!
Het sti-ekt de dunne beentjes uit
En kruipt omhoog.
De zon straalt zacht; het windje waait
Zijn lijfje droog.
Het trilt en siddert in de zon
op dunnen tak.
Aan 't teere lijfje draagt het nog
Zijn vleugelpak.
De zon wordt warm en koestert mild
De vleugels fijn.
Die twee witte waaiertjes
Gevouwen zijn.
Kijk, 't vleugelpaar ontplooit zich en
Het spreidt zich uit!
Hoe groot en blank staat het nu boven
Het lijfje uit.
Vlindertje wiegt zich even nog
Op windezucht
Dan zweeft het, licht als 'n bloesemblad
Weg in de lucht.
MARIE MICHON.
EEN VREESELIJKE ZIEKTE!
In een propvolle tram stapte een man bin
nen met een bleek, zeer bezorgd gezicht, 't Viel
den anderen reizigers onmiddellijk op dat hij
er zoo vreeselijk bezorgd uitzag en twee dames
die tegenover hem zaten en tot dusverre heel
gezellig over de mode gebabbeld hadden, staak
ten haar gesprek en fluisterden een paar me
delijdende woorden over den zieligen man.
Even later stapte een oudere man in die den
eersten scheen te kermen. Hij begroette hem
en ging naast hem zitten. Ook hem scheen
het op te valleia dat zijn kennis er zoo somber
uitzag en hij begon een fluisterend gesprek
met hem. Juist op dit moment stopte de tram
en iedereen kon duidelijk hooren wat de som
bere man zei.
„Ik heb toch de mammilaria pectinata", zei
hij. Maar toen reed de tram weer door en de
rest van het gesprek ging in het rumoer ver
loren.
De beide dames begonnen haar voorhoofden
te fronsen en alle anderen, die 't zinnetje ge
hoord hadden, keken den man half wantrou
wend, half medelijdend aan. Weer stopte de
tram.
„Geloof je dat 't besmettelijk is?" hoorde
men den vriend van den somberen man
vragen.
„Natuurlijk!" zei de ander, „ze gaan alle
maal dood!" De tram reed weer door. De beide
dames keken elkaar ontsteld aan en veegden
zich zich het angstzweet van het voorhoofd.
Een dikke heer, die naast de dames zat stond
haastig op en ging op het kantje vaia de bank
zitten.
En toen stond ook de vriend van den som
beren man op, groette haastig en rende naar
't balcon om bij de eerstvolgende halte de
tram te verlaten.
Toen konden de dames 't niet meer uithou
den! Ze stoiaden allebei tegelijk doodsbleek op
en gilden: „Conducteur, conducteur!"
De conducteur kwam.
„Conducteur", zei de eene dame beslist en
met luider stem, „die heer daar heeft een vree-
selijke ziekte, 't Is besmettelijk, zoodat we al
lemaal ieder oogenblik kurnaen sterven."
„Vreeselijk!" riep de oudere dame en een
heer brulde „Dat gaat te ver. Ze moesten die
bacillenda-agei-s verbieden, met de tram te rij
den!" En een oud heertje bibberde: „Misschien
hheeft hij w.... wel de papegaaien
ziekte!"
„Mijnheer," vroeg de conducteur beleefd aan
den somberen man, „is het waar, dat U een
vreeselijke ziekte heeft?"
De man schudde mistroostig het hoofd. „Hoe
komen de menschen erbij?"
„U hebt zelf gezegd, dat U de malaria spi-
nata had!" riep een der opgewonden dames.
Mammilaria pectinata", verbeterde ds man
en hij keek weer somber voor zich.
„Dat is hetzelfde. En U hebt zelf tegen uw
kennis gezegd, dat ze allemaal doodgaan".
„Dat gaan ze ook", zei de sombere man,
,mijn cactussen, weet U. Mijn Mammilaria
pectinata, op z'n Hollandsch wrattencactus,
heeft een vreeselijke schimmelziekte. Ik was
er zoo trotsch op en nu.
Er ging een luid gelach op en de beide ang
stige dames verlieten onder een kruisvuur van
spottende blikken de tram.
Een rondtrekkende tandarts. Die vinden
we in sommige streken van het platteland in
Engeland. Met een volledig uitgeruste auto
reist de tandarts van dorp tot dorp. en van
deur tot deur. zoodat ieder, die hem noodig
heeft, voor zijn huis geholpen kan worden. Dit
voorkomt dus niet alleen het naar de stad
trekken, maar ook het soms zoo langdurige
wachten in-de wachtkamer.