BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Aan allen! Een briefje vooraf blijft ook heden achter wege. Beste BENJAMIN. Wat een feesten zeg Eerst zus, toen je moeder en 1.1. Donderdag jij jarig. De pretjes duren maar voort. Heb je m'n kaart op tijd ontvangen? De volgende week schrijf je me maar eens wat je voor je verjaardag gekregen hebt. Dag Benjamin. Beste ANEMOON. Prettig, dat je het schil derijtje een plaats op je kamertje gegeven hebt. Het zal wel gezellig staan. Hoe ver is je breiwerk gevorderd? Heb je al een paar boord jes af? Wat is de groote vacantie dichtbij. He den over acht dagen. Ga je nog uit logeeren of blijf je prettig thuis? Dag Anemoon. Lief ZWARTKOPJE. Dat je me vorige week niet geschreven hebt, was buiten je schuld. Als er visite is, kan je niet schrijven, dat begrijp ik. Hoe was het schoolreisje? Heb je goed weer gehad en heb je genoten? Prettig dat je a.s. vacantie uit logeeren gaat. 'k Wensch je veel genoegen en mooi weer gedurende je verblijf te Meppel. Ja, de visiteuurtjes bij mij thuis vliegen om. Dag' Zwartkopje. Lief TEEKENAARSTERTJE. Ja. ik wil zelfs graag in je album schrijven. Breng het album a.s. week, 's middags t-usschen 5 en 6 uur maar aan m'n huis. In de rubriek schrijf ik wanneer je het album weer terug kunt ha len. Heb je het 1.1. Maandag naar je zin ge had? Na de vacantie kom je nog wel eens aan de beurt. Dag Teekenaarstertje. Best KRULLEKOPJE. Jij mag dus waar schijnlijk September of October a.s. verkeers- examen doen. Nu maar goed opgelet tijdens de lessen over het verkeer, zoodat je, wanneer je eenmaal examen doet, ook slaagt. Het uurtje was 1.1. Dinsdag al heel vlug om. Dat kwam natuurlijk ook doordat lk gepresseerd was. Een volgend keertje weer eens een visiteuurtje met een staart. Dag Krullekopje. Best DUINROOSJE. Hoe is je tweedaag- sche schoolreis verloopen? Heb je goed weer gehad en volop genoten? Je moet me in je volgend briefje eens iets van je schoolreis ver tellen. en schrijven welke dorpjes je bezocht hebt. Dag Duinroosje. Best VERGEETMIJNIETJE. Heb jij zoo verlangend naar de krant van 1.1. Zaterdag uitgezien? GraRpig zeg, dat jij precies eender doet als al m'n vriendinnen. Ze staan allemaal Zaterdag's op de krant te wachten en pak ken haar, zoodra ze in de bus ligt. Je bent dus een zusje van Nellie en Jan T. Dat dacht ik al. A.s. Dinsdag mag je op visite komen. Tij dens de vacantie houd ik geen visiteuur. Dag Vergeetmijnietje. Beste VRIENDEN P. K. EN B. Zoo, wonen jullie weer te IJmuiden? Dat zal je moeder prettig vinden. Jammer dat jullie zoo weinig tijd hebt om mij te schrijven. Maar misschien val.t het nog wel mede met het werk en krijgen jullie nog wel gelegenheid. Anders maar één briefje inplaats van drie. Dag Jongens. Lief ZWEMSTERTJE. Wel gefeliciteerd met het halen van je zwemdiploma. Heb je nu wat meer rust of is er weer iets anders, waarvoor je druk in de weer moet zijn. Ge zellig zeg, dat versje ter eere van je tante's huwelijk. Je haar was keurig gekruld zeg ter eere van het feest. Hoe staat het met je hand werkje? Kan je nog verder met je werk? Dag Zwemstertje. Lief ZONNESTRAALTJE. Heeft je moeder het door je geplakte wandbord je erg mooi gevonden? Het was ook keurig geplakt en met recht een verrassing voor haar. Heb je een prettigen dag gehad? Dag Zonnestraaltje. Best ZONDAGSKIND. Prettig dat je moe der het door je gemaakte kussen erg mooi vond. Het was ook heel netjes door je gewerkt- Heerlijk dat je met elkander zoo'n gezelligen dag hebt gehad. Nu maar flink aan het kleedje voor je oma werken. De verkeerde ster retjes moet je echter eerst uithalen. Zoo kun nen ze onmogelijk blijven. Je moet steeds zes vakjes met stokjes maken en niet, zooals je zoo nu en dan deed, zeven vakjes. Kan je het absoluut niet, kom dan maar even bij me. Dag Zondagskind. Best CROCUS JE. Wat heb je een f linken fietstocht gemaakt. Gezellig zoo samen. Je kleedje is zeker wel heel mooi gevonden. Ik vond het snoezig. Vooral op een donker ge beitst tafeltje zal het goed uitkomen. Waar ga je nu aan beginnen na de vacantie? Gedu rende de vacantie houd ik geen visiteuur. Vol gende week geef ik een volledige vacantie- regeling op, ook wat betreft het briefjesschrij- ven. Dag Zwemstertje. VISITE. As. Dinsdag mogen VERONIKA,. EDEL STEENTJE, VERGEETMIJNIETJE, DOORN ROOSJE en GOUDMUILTJE op visite komen. Wie werk heeft, brengt werk mede. Ik ver wacht ze om 4.30. Tot a.s. Dinsdag dus. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. DE JEUGD VREDESBOND. In dezen tijd is het meer dan noodig, dat een krachtige vredes-propaganda gevoerd wordt, omdat het anders misschien te laat is! Wij mogen niet meer gewikkeld worden in een nieuwen volkerenstrijd, waarvan de ge volgen m dezen slechten tijd niet te overzien zijn. De kranten staan vol met foto's van het front in Japan, China en Spanje. Niet alleen onschuldige menschen worden het slachtoffer van dezen modernen krijg, maar ook prachtige bouwwerken worden verwoest. Laten we met al onze krachten de vredes- propaganda steunen. Dat is je plicht. Het is zelfbehoud, maar ook een vriendschapsdaad tegenover je medemenschen. Werk mee aan dit streven. De Jeugd Vredesbond brengt de meestal onverschillige jeugd het belang en de noodzaak van den vrede onder de oogen. Het lidmaatschap is gratis! Abonnement op ons orgaan kost meestal f 0.50 p. jaar. Het adres van den secretaris der afd. Velsen: Duin en Kruidbergerweg 21, Drie huis, verstrekt graag alle gewenschte inlich tingen. ZUS WEET RAAD door W. B. Z. Jantje: De bal ligt in die groote tuin, Waar 't gordijntje hangt zoo schuin. Piet: Hoor eens Jan, jij hebt 't gedaan, Jij moet maar die tuin in gaan. Jantje: Nee, ik kan het heusch niet doen. Weet je nog wel Piet van toen? Ik heb hem toen ook stil gepakt En ben door de haag gezakt. Ik trapte op die mooie roos En wat was die juffrouw boos! Plet: Hoor eens Jan, jij hebt 't gedaan, Jij moet zelf die tuin in gaan. Jantje: Wat je ook zegt: ik doe 't niet, Doe het dan maar zelf hoor, Piet. EEN SPROOKJE ONDER WATER Prachtige roeitocht over de Sargassozee Jan werd kwaad en Piet werd boos Duurde zoo een heele poos, Zusje zei: „Wacht, ik weet raad, Wat geeft nu al dat gepraat?" Kleine zus, die durfde wel, Ze trok heel netjes aan de bel. Dapper bleef ze even staan. Tot de deur zou opengaan. „Wat wou je lieve kleine meid?" Heeft opeens een stem gezeid. Ze zei heel netjes: „Dag juffrouw Weet U, wat ik vragen wou? De bal viel juist-over de haag, Mag *k hem terug? 'k Wou 't zoo graag." Zus mocht zelf de bal gaan halen, Ze bedankt de juffrouw vele malen. Toen zus terugkwam zei ze blij: „Hier heb je de bal van mij. Maar dit is de laatste keer, Bal nu bij die tuin niet meer." Een Salomons uitspraak. Die gaf de rechter te Tacoma toen hij een geschil over den eigendom van een herdershond aldus be sliste. De een mocht overdag met den hond wandelen, terwijl de hond 's nachts het huis van den ander mocht bewaken. JANTJE WAAGHALS door W. B.Z. Jan zwom nog in 't pierebad. Hij was heusch geen waterrat Toch moest je b,em altijd remmen, Want hij wou in 't diepe zwemmen. Jan ging met zijn ouders uit. Hij vermaakte zich die guit, De zweminrichting was bij 't meer Hij ging daar zwemmen menig keer. De zwemmeester zei: „Zeg Jan, Je kent er nog maar weinig van. Je moogt niet in 't midden komen, 't Water kan daar duchtig stroomen." 't Gebeurde nu op zekren keer, Dat Jan zwom alleen in 't meer. Het viel Jantje heel niet mee, 't Water golfde als een zee. Als je de aardglobe eens goed bekijkt, dan vind je daarop maar weinig geheel witte ge deelten ten teeken dat dit „onbekend land" is, waar nog nooit een blanke de voet heeft gezet. Maar als er eens een nauwkeurige kaart zou worden gemaakt van alle zeeën ter we reld, dan zouden die plekken veelvuldiger en groober zijn. Talloos zijn de plaatsen, waar nog nooit een schip heeft gevaren; als je bedenkt, dat alle schepen steeds door bepaalde vaar geulen gaan, dan kan je dit gemakkelijk be grijpen. Deze onbekendheid met groote ge deelten van de zee maakt, dat de bemanning van kleinere booten, als ze maar eventjes uit de koers raken, steeds nog groote verrassingen beleven. Een van die onbekende gebieden is de Sar gassozee, het rustige gedeelte van den Atlan- tischen Oceaan, waar bijna altijd windstilte heerscht. Sedert de eerste tocht van Columbus is dit oceaan-gedeelte, dat wel zoo groot is als geheel Midden-Europa van Polen tot Frank rijk en van Italië tot Zweden, terecht berucht om de groote hoeveelheden zeewier, die er de scheepvaart onmogelijk maken. De moderne zeeman vaart steeds om de Sargassazee heen, want o wee als de schroef in die massa's wier verward raakt! Maar voor den toerist, die te vens natuurvriend is, kan een dergelijk onge lukje een prachtervaring opleveren. Want de Sargassozee is een waar paradijsje! Een En- ;elsch ontdekkingsreiziger, die zich aan boord van een vrachtschip bevond, dat van West-In- dië naar Spanje voer, vertelt, hoe ze eens vlak bij de Sargassozee averij kregen en toen daar stil bleven liggen om de machine te repa- reeren. Dat was een verrukkelijke tijd! Als je in een roeiboot over het spiegelgladde watervlak van deze sprookjeszee vaart, dan sta je van uur tot uur verstomd over de prachtige dingen, die je daar te zien krijgt. In het diepblauwe water wiegen zich de ro zetten van het gele berenwier, aan welks Spaanschen naam Sargasso de heele zee zijn naam te danken heeft. Deze wieren zijn van onder tot boven bezet met allerlei dieren. Schattige posthoornt-jes zitten bij dozijnen op elk blad, kleine kreeften drijven rond, bontge kleurde slakken schijnen als bloemen te bloeien op de groene waterplanten, terwijl zee sterren den bodem bedekken en sierlijke glim wormen hun lampjes tusschen al die pracht laten flonkeren. Overal waar men kijkt op de dichte wier banken, die vaak als dammen voor de boot liggen ziet men leven en beweging. Daar loo- )en fantastisch gevormde krabben, groote en cleine garnalen. Heele kolonies vreemd ge vormde, helkleurige inktvisschen drijven rond in de kristalheldere meertjes, die tusschen de wierwouden nis ten. Als je er lang naar kijkt, moet je onwillekeurig denken: zóó moet het paradijs er hebben uitgezien lang voor de eer ste mensch op aarde verscheen, 't Is alles zoo stil en plechtig, net of de schepping pas be gonnen is. Er zijn visschen bij, waarvan je di rect voelt: die zijn nog in geen enkel boek be schreven. Bonte lipvisschen, wonderlijke zee naalden, vuurroode barbeelen, gestreepte haaien en heele kolonies gloeiendroze, viooltjes blauwe en oranje vleugelslakken. En dan ver schijnen als allermooiste wezentjes telkens weer de „Portugeesche Galeier". Ze lijken op vliegende visschen en bestaan uit een wonder mooi, blauwgekleurd bootje, doorzichtig als glas met daarop een rozerood kegeltje, waar uit tallooze sierlijke draden afhangen. Een prentenboek van geweldige levensrijk dom ligt opengeslagen voor ons. Nog jaren la ter blijft die heerlijke tijd in de Sargassozee een onvergetelijke herinnering! „Help, o help," .riep hij bang Neen, hij hield het heusch niet lang. „Help o help", ik zal vergaan, Had ik dit maar nooit gedaan." 'n Auto reed er om het meer, „Kijk die jongen," riep een heer. „Hij roept hulp, hij zal vergaan, Breng de auto vlug tot staan!" Onze Jan was al aan 't zinken, 't Leek erop, hij zou verdrinken, Maar zijn redder greep hem vlug, Bracht hem bij zijn ouders terug. Jan zwemt nu :n 't diepe bad, Hij wordt heusch een waterrat. Niemand hoeft hem meer te remmen. Hij mag nu in 't. diepe zwemmen. ANECDOTEN UIT HET HOOGE NOORDEN Nordenskiöld, de bekende Noordpoolreiziger was zeer eenvoudig van aard en had een hekel aan alle eerbetoon. Toen hij door Koning Os car II benoemd werd tot ridder in de orde van de Noordster, weigerde hij deze onderschei ding aan te nemen. De koning, die het oprech te karakter van Nordenskiöld kende, nam hem dit echter niet kwalijk. En toen de Noordpool reiziger eens bij hem op audiëntie kwam en hem bij die gelegenheid een prachtige ijsbe- renhuid aanbood, zei de koning: „Ik neem dit geschenk natuurlijk graag aan, beste vriend. Ik ben namelijk niet zoo trotsch als u." Koning Frederik VI van Denemarken be zocht eens op een reis door Jutland een dorps school. Toen hij een poosje naar het onder richt had geluisterd, begon hij zelf vragen te stielen; o.a. wilde hij van de kinderen weten, wie de beroemdste Deensche koningen waren geweest. Knut de Groote, Waldemar de overwinnaar en Christiaan rv" antwoordden de kinderen. „Goed," zei de konnig en wilde aan een vol gende vraag beginnen, toen een klein jongetje achter in de klas den vinger opstak. „Ik weet er nog één: Frederik VI". De ko ning keek heel verbaasd en vroeg den jongen, wat hij dan, vergeleken met zijn groote voor gangers, wel voor zijn land gedaan had. De jongen dacht een poosje na. maar kon zoo gauw niets bedenken en barstte tenslotte in huilen uit. „Huil maar niet, hoor," zei de koning toen, „ik weet het zelf ook niet!" ALS er één ding in de wereld is, dat we in deze regenachtige Julidagen wel als onmisbaar hebben beschouwd, dan is het zeker wel de paraplu. We kunnen ons dan ook moeilijk voorstellen, dat dit nuttige voorwerp nog geen twee eeuwen in Europa algemeen in gebruik is en toch is het zoo. Zeer waarschijnlijk is het regenscherm uit China afkomstig, hoewel er aanwijzingen zijn dat ook de oude Babyloniërs en Egyptenaren de paraplu reeds kenden. Ook in het oude Rome was de paraplu bekend, hoewel alleen vrpuwen zich er mee op straat vertoonden. Dan schijnt er een tijd te komen, waarin men met het gebruik ervan onbekend is, totdat men in het midden der 16e eeuw de menschen zoo hier en daar in West-Europa er weer mee ziet loopen. Daniel Defoe vertelt, hoe koningin Elisabeth geregeld onder een paraplu in den regen wandelde. Het voorbeeld van de konin gin werkte aanstekelijk op de hofdames en de vrouwen der rijke Engelsehe kooplieden. Maar geen man wilde er zich mee vertoonen. Toch schijnt het gebruik geen ingang gevonden te hebben, want in 1710 schreef Swift, de Iersche schrijver van Gullivers Reizen, als een bijzon derheid dat een vrouw met een paraplu in den regen liep. Als eenige jaren later de En- gelschman Hanway, die de paraplu als een zeer nuttig voorwerp in Perzië had leeren kennen, er in Londen mee in 't publiek ver schijnt wordt hij weldra door een joelende me nigte achtervolgd en ten slotte werd hij door de politie opgebracht en beschuldigd van 't veroorzaken van opstootjes en tot een boete veroordeeld. Hanway gaf het echter niet op: bij regenweer verscheen hij met zijn paraplu op straat. Het deerde hem niet of men hem uitschold voor krankzinnig en na een strijd van ongeveer drie jaar begon men langzamer hand in te zien, dat hij niet zoo'n ongelijk had en men liet hem niet alleen vrij loopen, maar volgde hier en daar zijn voorbeeld. Toch kon in 1778 nog een zekere McDonald, die een mooie zijden paraplu uit Spanje had meege bracht er zich niet mee op straat vertoonen of hij werd uitgescholden voor Fransoos en men riep „Waarom neem je geen rijtuig?" Lang zamerhand kreeg de paraplu echter burger recht. Men zag nu soms soldaten met het re genscherm loopen en deze raakten er zoo aan gewend, dat ze zelfs het ding opstaken op het slagveld. Maar hiertegen vaardigde de Hertog van Wellington toch een order uit.Al raakte men langzamerhand aan de paraplu gewend, toch-schafte zich nog niet iedereen er een aan. Bij regenachtig weer huurde men er een. Vooral ha de Engelséhe universiteitsplaatsen Oxford en Cambridge waren de studenten de genen, die druk van deze gelegenheid gebruik maakten. Ze hoefden nu niet meer doornat op de collegebanken plaats te nemen. Ook in ons land had men een dergelijke parapluverhuur- derij en wel te 's Gravenhage. Uit een brief van een zeer aanzienlijke dame aldaar blijkt toch dat ze op een avond van 't jaar 1792 haar ver jaarsvisite bij een notaris om het slechte weel moest afschrijven, omdat de paraplue van Van der Wilp tot 10 uur besproken was. Van der Wilp was een Haagsche logementhouder, die ook „verhuurder van een paraplu" was. Deze paraplu was van blauw linnen vervaardigd en gespannen op zeven groote halve hoepels en VLINDER'S GEBOORTE bevestigd aan een stok ter dikte van een mid delmatige bezemsteel. Van dichtdoen was geen sprake en het gevaarte was zoo groot dat 8 a 10 personen er gemakkelijk een flinke bui onder konden afwachten. Wat een verschil tusschen deze paraplu en onze tompous en knirps, die we ha onze tasch kunnen steken. W. B.—Z. Eigenaardige slaapgewoonten. Bij een in- boorlmgenstam is Brazilië, den stam der Uru- ba's is het gewoonte, dat de ouden van dagen op den grond slapen, de personen van middel baren leeftijd liggen boven op hen en boven op deze leggen zich de kinderen te sla pen. Hoe zal 't gaan als één der oudjes zich eens wil omkeeren? Een onrustige slaap geniet de patriarch der koptïsche christenen te Alexandrië. Deze wordt, onverschillig of hij overdag of 's nachts slaapt, elk kwartier ge wekt. ALS JE GAAT KAMPEEREN door W. B.-Z, e.Nni VJ.IAEC. Als je gaat kampeei-en, Moet je heel veel leeren. Mocht je vuurtje blijven rooken En je moet toch eten koken. Neem dan maar een primus-stel Heusch, dan gaat het koken snel. Maar, roer telkens in de pan, Anders brandt het eten an, De vlam mag niet hoog ook zijn, Maar vooa*al ook niet te klein. Zoo doende kun je heel veel leeren, Wat van dienst is bij 't kampeeren. De lucht is vol met rooden gloed De zon komt op. Nu barst een piepjong vlindertje Wip! uit zijn pop! Het sti-ekt de dunne beentjes uit En kruipt omhoog. De zon straalt zacht; het windje waait Zijn lijfje droog. Het trilt en siddert in de zon op dunnen tak. Aan 't teere lijfje draagt het nog Zijn vleugelpak. De zon wordt warm en koestert mild De vleugels fijn. Die twee witte waaiertjes Gevouwen zijn. Kijk, 't vleugelpaar ontplooit zich en Het spreidt zich uit! Hoe groot en blank staat het nu boven Het lijfje uit. Vlindertje wiegt zich even nog Op windezucht Dan zweeft het, licht als 'n bloesemblad Weg in de lucht. MARIE MICHON. EEN VREESELIJKE ZIEKTE! In een propvolle tram stapte een man bin nen met een bleek, zeer bezorgd gezicht, 't Viel den anderen reizigers onmiddellijk op dat hij er zoo vreeselijk bezorgd uitzag en twee dames die tegenover hem zaten en tot dusverre heel gezellig over de mode gebabbeld hadden, staak ten haar gesprek en fluisterden een paar me delijdende woorden over den zieligen man. Even later stapte een oudere man in die den eersten scheen te kermen. Hij begroette hem en ging naast hem zitten. Ook hem scheen het op te valleia dat zijn kennis er zoo somber uitzag en hij begon een fluisterend gesprek met hem. Juist op dit moment stopte de tram en iedereen kon duidelijk hooren wat de som bere man zei. „Ik heb toch de mammilaria pectinata", zei hij. Maar toen reed de tram weer door en de rest van het gesprek ging in het rumoer ver loren. De beide dames begonnen haar voorhoofden te fronsen en alle anderen, die 't zinnetje ge hoord hadden, keken den man half wantrou wend, half medelijdend aan. Weer stopte de tram. „Geloof je dat 't besmettelijk is?" hoorde men den vriend van den somberen man vragen. „Natuurlijk!" zei de ander, „ze gaan alle maal dood!" De tram reed weer door. De beide dames keken elkaar ontsteld aan en veegden zich zich het angstzweet van het voorhoofd. Een dikke heer, die naast de dames zat stond haastig op en ging op het kantje vaia de bank zitten. En toen stond ook de vriend van den som beren man op, groette haastig en rende naar 't balcon om bij de eerstvolgende halte de tram te verlaten. Toen konden de dames 't niet meer uithou den! Ze stoiaden allebei tegelijk doodsbleek op en gilden: „Conducteur, conducteur!" De conducteur kwam. „Conducteur", zei de eene dame beslist en met luider stem, „die heer daar heeft een vree- selijke ziekte, 't Is besmettelijk, zoodat we al lemaal ieder oogenblik kurnaen sterven." „Vreeselijk!" riep de oudere dame en een heer brulde „Dat gaat te ver. Ze moesten die bacillenda-agei-s verbieden, met de tram te rij den!" En een oud heertje bibberde: „Misschien hheeft hij w.... wel de papegaaien ziekte!" „Mijnheer," vroeg de conducteur beleefd aan den somberen man, „is het waar, dat U een vreeselijke ziekte heeft?" De man schudde mistroostig het hoofd. „Hoe komen de menschen erbij?" „U hebt zelf gezegd, dat U de malaria spi- nata had!" riep een der opgewonden dames. Mammilaria pectinata", verbeterde ds man en hij keek weer somber voor zich. „Dat is hetzelfde. En U hebt zelf tegen uw kennis gezegd, dat ze allemaal doodgaan". „Dat gaan ze ook", zei de sombere man, ,mijn cactussen, weet U. Mijn Mammilaria pectinata, op z'n Hollandsch wrattencactus, heeft een vreeselijke schimmelziekte. Ik was er zoo trotsch op en nu. Er ging een luid gelach op en de beide ang stige dames verlieten onder een kruisvuur van spottende blikken de tram. Een rondtrekkende tandarts. Die vinden we in sommige streken van het platteland in Engeland. Met een volledig uitgeruste auto reist de tandarts van dorp tot dorp. en van deur tot deur. zoodat ieder, die hem noodig heeft, voor zijn huis geholpen kan worden. Dit voorkomt dus niet alleen het naar de stad trekken, maar ook het soms zoo langdurige wachten in-de wachtkamer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 8