HET SPORTGESPREK hfearlem's martelkamer verdwijnt. Synthese in de Protestantsche kunst. Litteraire Kantteekeningen. Wordt een ingang van het vernieuwde Stadhuis. De werktuigen uit Haarlem's martelkamer, die nu in het Frans Halsmuseum tentoongesteld zijn. Op den voorgrond een instrument om iemand te radbraken, daarachter een zwaard van den scherprechter en rechts de schandton voor kwaadsprekende vrouwen en het blok waarop iemand werd onthoofd. m den loop der eeuwen kan veel verande-' ren' In den ouden tijd was een der vertrekjes van het Stadhuis te Haarlem aan de zijde der Pandpoort ingericht tot martelkamer. Toen hebben ongetwijfeld velen het hoofd geschud en gezegd „wie dezen grond betreedt laat alle hoop varen", want. daar stonden immers de gruwelijke werktuigen om een kwaaddoener (vermoedelijk ook wel eens een onschuldige) tot een bekentenis te dwingen, of hem door wreede lijfstraffen tot een beter leven aan te sporen. Maar over een goed jaar zal dezelfde g-ond door honderden Haarlemmers betreden worden zonder dat zij aan narigheid denken. Dc oude martelkamer in de Pand poort wordt afgebroken omdat op die plaats de nieuwe ingang komt voor de administratieve afdeelingen in het vernieuwde Stadhuis. Als de verbouwing van het Stadhuis klaar ia komt de portier in het kamertje te zitten waar vroeger de beul op zijn manier aan het -recht werkte. De gewelven van het Stadhuis, nu on schuldig voor kolenbergplaats bestemd, wa ren eenige eeuwen geleden als gevangenis ingericht. Die kelders liggen onder het oud ste gedeelte van het Stadhuis. Ongetwijfeld dateeren zij uit den tijd dat het Stadhuis het paleis, van den Graaf van Holland was. Ook worden kelders gevonden onder het nieuwe gedeelte van het Stadhuis aan den kant der Zijlstraat. Daar werd namelijk in het begin der 17e eeuw een gevangenis gebouwd. Maar reeds 10 jaar nadat de gevangenis gebouwd was werd het bovengrondsche deel al opge offerd om gebruikt te worden voor de ver- groot-ing van het Stadhuis. Op de muren van deze gewelfde kelders heeft de heer C. J. Gonnet in 1927 nog namen geschreven gevonden van veroordeelden die daar opgesloten waren. Op die sombere plaatsen zuchtten de men- schen die verdacht werden tegen de wetten gezondigd te hebben. Zij hoopten weer gauw het zonlicht te zien, maar liefst niet op de Groote Markt, want daar was de plaats des gerechts. Het ook nu nog vooruitspringende gedeelte waar de ingang wordt gevonden, was vroeger nog meer uitgebouwd en diende tot schavot. De kamer van den secretaris diende toen als Justitie-kamer. De veroor deelden die terechtgesteld werden, of in het openbaar lichamelijk gestraft, moesten door die kamer het schavot betreden opdat de beul zijn vreeselijk werk kon volvoeren. Voor het schavot stonden dan honderden menschen de terechtstelling te aanschouwen. De een beklaagde den veroordeelde die zoo gruwelijk leed, maar de ander sloeg met wel gevallen gade dat Vrouwe Justitia (het beeld van de geblindoekte Godin van het recht is in zandsteen in den gevel gehouwen) de re kening met de kwaaddoeners vereffende. Er wordt beweerd als het waar is, is het ty peerend voor den wreedheid van dien tijd dat de toeschouwers op de Groote Markt weddingschappen aangingen over de vraag hoe lang de doodstrijd van een veroordeelde zou duren Een enkele keer gebeurde het, dat het pu bliek partij trok voor een veroordeelde, na melijk als men van zijn onschuld overtuigd was. Dan klonken er luide protesten en in de geschiedenisboeken is opgeteekend, dat de toeschouwers te Haarlem eens zoo kwaadge- Interieuv der martelkamer. Aan dc zware eiken balken zijn de ringen te zien waaraan de veroordeelden werden vastgezet. zind opdrongen, dat het leek of zij de beul zelf wilden terechtstellen. De schepenen, die in de gerechtshoven de strafoefening bij woonden moesten te hulp snellen om den beul te ontzetten. In de officieele archiefstukken van Haar lem is ook een document waaruit blijkt, dat soms onschuldigen veel te lijden hadden. Zoo is in 1536 door de overheid een schadeloos stelling uitbetaald aan iemand die gepijnigd was omdat hij verdacht was van moord, ter wijl later bleek dat hij „onnosel" (onschul dig) was. Hij kreeg het geld om te genezen van zijn wonden en voor het verlies van ar- beidsgeld in dien tijd van herstel. Het loon van den beul was hoog. Hij kreeg voor het onthoofden of wurgen van een ver oordeelde 6 gulden, als hij het ontzielde lichaam zelf kistte nog 3 gulden bovendien. Vooral het radbraken bracht hem veel geld want voor eiken slag schreef hij 3 gulden op zijn rekening en soms waren voor een ver oordeelde negen slagen noodig! Voor het leggen van een gloeiend zwaard op den blooten rug van een veroordeelde kreeg de beul 6 gulden. Als hij iemand geeselde werd dit betaald met 3 gulden. Het gebeurde wel, dat de scherprechter op één dag 24 menschen geeselen moest, wat hem dus niet minder dan 72 gulden opleverde. Ook werden veroordeelden soms met „een brief" te pronk gezet. Dit was een straf bij voorkeur toege diend wegens achterklap, kwaadsprekerij, Dit was dus een onbloedige geschiedenis, maar toch streek de beul daar 6 gulden voor op. De martelwerktuigen die op het schavot gebruikt werden waren geborgen in de mar telkamer in de Pandpoort. Maar in dit ka mertje werd ook gemarteld. Blijkbaar alleen als de straf niet in het openbaar werd toege diend. Het „verhooren" van verdachten, dat wil zeggen hem op de pijnbank leggen om de „waarheid" uit henl te halen, geschiedde ook in dat kamertje. Dat er gestraft werd blijkt ook wel uit het feit, dat er nu nog ringen aan de zware eiken balken der zolde ring zitten waaraan de veroordeelden vast gebonden werden om hun straf te onder gaan. De martelkamer in den Haag is nog steeds een bezienswaardigheid. In Haarlem heeft men er nooit aan gedacht de plek waar in vroeger eeuwen de beul oppermachtig was, voor publiek ter bezichtiging te stellen. De herinnering aan dien wreeden tijd was al zoo vervaagd, dat in 1885 door Openbare Werken een tee ken in g van het Stadhuis werd ge maakt waarbij de verkeerde kamer als mar telplaats werd aangegeven. Een onderzoek ter plaatse wees uit, dat de martelkamer geves tigd is geweest in het eerste kamertje bij den ingang van de Pandpoort aan de zijde der Koningstraat. Wij geven van het interieur een foto, waarop nog de zware ijzeren haken aan de zoldering te zien zijn. Thans is het kamertje als bergplaats voor oude kachels in gebruik. Er is niets moois aan het kamertje, alleen is te zien dat de zoldering oud is, als ook de deur en het raam. Eenige reden om het als oudheid te bewaren is er dus niet. Boven dien was er alleen een goede oplossing voor de verbouwing van het tegenwoordige Stad huis te maken als op die plek de hoofdingang gemaakt wordt. In het Frans Halsmuseum zijn de martel werktuigen die indertijd op het schavot en in deze martelkamer gebruikt zijn tentoon gesteld. Wie dus nog wil griezelen en peinzen over de wreedheid van onze voorouders kan naar het Groot Heiligland gaan. Daar vindt men voorwerpen als een pijn bank waarop de slachtoffers werden vastge bonden aan handen en voeten, waarna hun lichaam werd uitgerekt. Gruwelijk waren ook de banken waarop veroordeelden werden ge radbraakt. Met een koevoet werden de armen en de beenen stuk geslagen. Het afgeslagen hoofd van een gevonniste werd op een piek gestoken om ter afschrikking tentoongesteld te worden, om tenslotte te dienen als spijs voor hongerige raven. Er zijn ook ijzers met het wapen van Haarlem die gloeiend werden gemaakt om in te branden op de lichamen van veroordeelden. Verder was er een ton met spijkers waarin een veroordeelde werd voortgerold. O, gruwelijke tijd! De achterzijde van de martelkamer, uitkomend op een kleine binnenplaats. De Zwitsersche reis van H. M. de Koningin. Naar men ons van officieele zijde meldt is H. M. de Koningin Maandag per auto van Brieg naar Weissenburg vertrokken en daar 's avonds aangekomen. De werkloosheid in Haarlem. Weer iets toegenomen. Het aantal werkloozen te Haarlem is vol gens de jongste opgave 5026; dat is 45 meer dan de week daarvóór. Ofschoon de vermeerdering naturulijk te betreuren is, is toch een gunstig verschil van 165 te constateeren met dezelfde periode van 1937, toen er 5191 werkloozen waren en een nog gunstiger verschil van 1092 met dezelfde periode van 1936. DR. R. MIEDEMA te Amersfoort, privaat docent in de geschiedenis der reli gieuze Kunst aan de Universiteiten te Utrecht en Leiden, heeft een initiatief geno men, dat stellig voor het godsdienstig leven in Nederland van groot belang zal zijn. Dr. Midema wil Protestantsche Religieuze kunstuitingen leiden, ordenen en stimuleeren, en dit alles in het licht van de oecumenische gedachte. Het plan is langzaam in hem gegroeid en heeft thans vasten vorm gevonden. In Utrecht wordt in September a.s. een instituut voor kerkelijke en religieuze Kunst geopend, dat in het gebouw Achter St.-Pieter 14 ge vestigd zal worden. De nieuwe instelling zal een semi-universi- tair karakter dragen. Zoo vormt het een scha kel tusschen universiteit en samenleving. Als zoodanig zullen studenten in dc Theologie en Kunstgeschiedenis het contact met dit. lichaam tenslotte als onmisbaar gaan beschouwen. Voorts is de mogelijkheid aanwe zig, verschillende docenten aan de Universi teit die college geven in onderwerpen, die binnen de sfeer van de religieuze kust vallen of hiermede verwant zijn, samen te bren gen. Dr. Miedema vindt het verband met de Uni versiteit gewenscht, omdat er een stijgend verlangen bestaat, deze direct dienstbaar te maken aan de maatschappij. De kerkelijke architectuur, de beeldhouwkunst, biedt slechts enkele symptomen van een eenheid. Doch over het algemeen ontbreekt een eigen karakter, ontbreekt een aanwijsbare algemeene ontwik keling. Het Utrechtsche Instituut wil nieuwe we gen wijzen. Het hoopt alle takken van kunst in een bepaalde godsdienstige samenhang in zich te kunnen vereenigen, zoowel de beel dende kunst als de muziek. De literatuur met zijn onderafdeeling too- neel blijft voorloopig nog in een donker hoekje. Hieruit mag niet geconcludeerd wor den, dat deze geen plaats zal vinden: het ligt stellig in de bedoeling, t.z.t. ook hieraan aan dacht te besteden. Zoo zal de op te richten instelling een (po ging zijn tot herbeleving van den geest der gothiek, die gekenmerkt wordt door een zonde samenvloeiing van geestelijk leven en de incorperatie van de kunst in de kerk. Het instituut zal dus trachten, een con centratie van de kerkelijke kunst te bewerk stelligen en wordt in dit streven reeds gé steund door het sterker bewust worden van de oecumenische verbondenheid in de laatste ja ren. Onmiskenbare uitingen hiervan waren verschillende pogingen om op Liturgisch ter rein tot een betere samenwerking te geraken. Hier toonden vooral de jongeren hun enthou siasme en de wereldconferentie der ker ken te Oxford. Interne organisatie. ..Reeds werden vier adviescommissies ln het leven geroepen, respectievelijk voor Kerkbouw en Kerkinrichting, Religieuze Muziek, Litur gie en Symboliek, Museum en Tentoonstellin gen. Hierin hebben verschillende vooraan staande personen uit Universitaire, Kerke lijke en Kunstenaarskringen zitting geno men. Indien wij een greep doen uit de lange lijst van namen: Prof. Dr. J. Lindeboom, Gro ningen; Prof. Dr. J. N. Bakhuizen van den Brink, Leiden, Dr. M. D. Ozinga, Den Haag; Dr.- Ir. G. W. van-Heukelom, Bilthoven;_ar- chitect H. v. d. Kloot Meyburg, Scheyenin- gen; Prof Dr. G. van der Leeuw, Groningen; Dr. E. W. Schallenberg; Leiden; Herman Rutters, Amsterdam; H. Burger, Amsterdam; Prof. Dr. M. van Rhijn, Utrecht; Ds. G. J. Sirks, Amsterdam; Architect Daan Jansen, Utrecht; Dr. G. Knuttel, Den Haag;; Mej. N. Posthumus Meyjes, Haarlem; ;Dr. J. Nieweg, Amersfoort. De geestelijke directie berust bij een cura torium, dat als volgt is samengesteld: Arch, H. Baandeï's, Amsterdam; Prof. Dr. J. N. Bakhuizen van den Brink, Leiden; Ir. B. J. Kerckhof, Utrecht; Arch. Ir. Daan Jansen te Utrecht; Prof. Dr. G. van der Leeuw, Gro ningen; Prof. Dr. J. Lindeboom, Groningen; Dr. R. Miedema, Amersfoort; Prof. Dr. M. van Rhijn, Utrecht. Hoe het doel te bereiken. Hoe denkt men zich thans het doel dat ten grondslag ligt aan de oprichting, te berei ken? Het instituut kent drie vormen van leden, namelijk buitengewone, gewone en werkende. Onder de eerste groep ressorteeren de kerkelijke gemeenten, die door de aanslui ting verschillende rechten verkrijgen. Zoo mogen zij voor de betaling van een vast be drag eens in het jaar een tentoonstelling aan vragen. b.v. op het gebied van grafiek, schilde rijen of foto's. Het expositiemateriaal wordt naar de plaats gezonden,', waar het kerkbestuur de tentoon stelling wil Inrichten en voor een bepaalden tijd ter beschikking gesteld. Een andere mogelijkheid: ergens wil men een kerkconcert geven. Solo- of koorzang, or gelspel. De menschen, die in staat zijn om zulke uitvoeringen tot een religieus kunstge not te maken, zijn niet al te dik gezaaid. Veel eer moet men zich steeds behelpen met per sonen, die geheel niet op een kerkgebouw afgestemd zijn. Nu zendt het instituut eenige van haar werkende leden. Deze zullen vooral bestaan uitkrachten met erkende capaciteiten. Jonge kunstenaars zullen alvorens toegelaten te worden getest worden door een speciale ballotage-commissie. Voorts kunnen de werkende leden ook uit gezonden worden voor lezingen en voordrach ten. De gewone leden zijn bij wijze van spreken voortdurend gast van het instituut. Voordrachten, exposities, uitvoeringen, ad viezen, enz. zij zijn steeds welkom. Ten slotte hoopt men door prijsvragen en ver- verschillende publicaties belangrijk aanvul lend werk te kunnen verrichten. Zoo wordt de kunst geactiveerd en het ar beidsveld voor den kunstenaar verbreed. Er volgen opdrachten, er komt belangstelling, het kwijnende wordt levend. De voorzaal van het nieuwe instituut zal in gericht worden voor beeldende kunst (ook beeldhouwen), lezingen en muziek. De ach terzaal is bestemd voor grafiek, bouwkunst, terwijl daar voorts de bibliotheek en het ar chief ondergebracht zal worden. Vermelding verdient, dat de conservator van de Utrechtsche universiteit, de heer A. Brom, toezegging heeft gedaan, zijn geheele merkwaardige musicologische bibliotheek hier te zullen onderbrengen. Muzenkeuken. Door Job Steynen. Roman 215 pag. R'dam, Brusse. Steynen behoort tot de zeer weinige Hol- landsche auteurs, die aanspraak mogen ma ken op den eerepalm voor geest en guitig heid, zoo deze door een naarstige subcom missie in de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde mocht worden toegekend. Want tot de Letterkunde behoort zijn werk ge rekend te worden en het is misschien juist daarom dat het woord humorist ons niet uit de pen wil. Daaraan toch kleeft in de hoogere artistieke regionen van Holland een zeker welwillend wantrouwen waaraan we ons on gaarne zouden bezondigen. Daarvoor zijn zoowel de geest als de guitigheid van een schrijver als Steynen ons te zeldzame ont moetingen in de litteraire wandelingen die wij ondernemen en de ontmoetingen zelf te aangenaam. Evenals Guido Gezelle heeft ook Job Steynen vele jaren gezwegen, althans in boekvorm heeft men geen uitingen van hem vernomen. „Waarom zweeg Steynen", zal over veertig, vijftig jaar wel geen onderwerp voor een dissertatie zijn, maar het is even goed jammer, dat hij zweeg. Want hij bezit de zeldzame gave nooit vervelend te worden waar hij amusant is en niet te onwaarschijn lijk te worden, waar hij sentimenteel zou kun nen schijnen. En tusschen die beide sport velden door, loopt een beekje, een stroompje van zóó rake typeeringen, zóó bizar maar fel treffende woordkeus, zulke beminnelijke grijnzen en bittere vriendelijkheden dat ge den schrijver best als een spelevarend satiri cus zoudt kunnen schetsen zoo hij daarvoor in den grond des harten niet te gocdig- menschelijk was. Van dat alles vindt de lezer in Muzen- keuken het een en ander gemakkelijk terug. De Muzenzonen die Steynen ten tooneele voert, geven hem ruimschoots de gelegenheid over hun bedrijf het een en ander ten beste te geven, waardoor hun gansche bedrijvigheid een zotte klucht wordt, maar juist daardoor kan hij en passant ook met de zoogenaamde serieuse kunstbeoefening ongemerkt den gek steken en hij doet dat met merkbaar welge vallen. Het ligt hem aan het hart, tegenover den kletsenden beeldhouwer en den zich in het afsterven oefenenden schilder den Zigeu nerjongen voor te stellen, wiens vioolspel den ouden Robijns gezond maakt- en het echtpaar Jaap en Ciel Kwint, dat bij alle artisticiteit tenminste een gezonde levens lust bewaart, in het gunstigst daglicht te plaatsen. In de figuur van den ouden musi- 'cus Robijns vond de schrijver een gewenschte afleiding voor te veel zotteklap en raakt daar door de sentimentaliteit, die in sommige ge vallen de nasleep van te uitbundige vroolijk- heid pleegt te zijn. Ook hierin wordt het leven dus op de juiste wijze tot in het humoristi sche getransponeerd, terwijl te gelijkertijd de mogelijkheid blijft bestaan dat men die hoofdstukken nog op gansch andere wijze genieten kan. Mij wil het voorkomen dat van de snaren op Steynen's viool die der min zame, luchtige spot het zuiverst gestemd is. Dat men er ook anders over oordeelen kan, geef ik graag toe. Dat Muzenkeuken een al leraardigst boek isdaarover zal men het wel spoedig eens zijn, zou ik meenen. Marsman-nummer van Groot- Nederland. A'dam, van Holkema en Warendorf. Reactie en vervolg op de onlangs uitgegeven Verzamelde Werken van dezen voorman dei- jongeren: een proeve van zelfcritiek en be schouwingen van anderen gebundeld in een tijdschriftnummer, dat daardoor document werd voor de litteratuurhistorie van den jong- sten tijd. Engelman, Du Perron, Stuiveling en Van Wessem over Marsman en een studie van den laatste over Ter Braak. Onder litterato ren doet men de wasch nooit binnenshuis. De zeepsoplucht prikkelt velen op aangename wijze. Nieuwe Boeken Jacobus van Looy (Tot het lezen in) door zijn vrouw. In dit deel (132 pag.) behandelt de schrijfster „De wonderlijke avonturen van Zebedeus". Voor wie zich in het wondere proza van Van Looy verdiept hebben of er zich mede willen bezighouden zijn deze eenvoudig-stille, uit herinnering geboren verhelderingen, haast onmisbaar. Leiden A. W. Sijthoff's U. M. Melis Stoke. De revolutie van Mijnheer Stal- perswaard. 185 pag. Ontspanningslectuur van het gehalte, waaruit deze auteur zich een goe de reputatie heeft gekweekt. Amsterdam, Bigot en v. Rossum. Stekelbaarzen en Hekelvaerzen. Een kleine bloemlezing van ruim veertig hekeldichten en spotverzen uit de Nederlandsche litteratuur. Samengebracht door C. J. Kelk en Halbo, C. Kool. Wie dit bord voor zich ziet moet x t r a voorzichtig zijn, want hij nadert 'n voor- rangsweg (óók het verkeer van links laten vóórgaan 1) Amsterdam, Bigot en Van Rossum. (De Uilenreeks). De wereld lacht nog. Een paar dozijn vroo- lijke novellen van schrijvers uit allerheeren landen en uit onzen tijd. Ingeleid door Georg Hermann. 271 pag. Laren N.H. Uitgeverij De Nieuwe Tijd. George Sava. Het reddende mes (The hea ling knife). Uit het Eng. vertaald door Mr. P. Lintei-, (306 pag). Roman, door een Lon- densch chirurg onder pseudoniem geschreven waarin hij van zijn avontuurlijk leven, zijn zwerftochten en het tenslotte bereikte doel: den medischen doctorsgraad, vertelt. Uitgeverij Boot. Voorburg, Z.H. Guido Gezelle. Vlaamsche Volksvertelsels. Geïllustreerd door Martha van Coppenolle. 32 pag. oblong formaat. Amsterdam, Bigot en Van Rossum. Lieve vertelseltjes die verspreid en vergeten lagen in vroege jaargangen van Rond den Heerd en Biekorf. Kinderen. Een kwarto album met zeer mooie reproducties, waarvan vier in kleur en 56 in zwart en wit, naar kinderuitbeeldingen door een twintigtal moderne Hollandsche schilders, waaraan eenige teksten in dicht en proza kunst voorafgaan. Amsterdam. Uitgeverij Contact. Jan H. de Groot. Fir. Romantisch Poolsch verhaal. 252 pag.. Nij'kerk, G. F. Callenbach Uitg. Dr. Magda Revesz-Alexander. Byzantijnsche kunst in Italië. 150 pag. met 50 illustraties en een kleurreproductie. Amsterdam. Noord-Hollandsche Uitgevers maatschappij. Een grondige, keurig uitgevoerde en ook voor den kunstzinnigen leek belangrijke stu die. die zich niet tot de Byzantijnsche kunst in Italië bepaalt, doch over haar geheele bied en invloedssfeer inlicht. Om de bedoeling der schrijfster duidelijk te maken kunnen wij niet beter doen dan uit het voorwoord te citeeren: ,3ysantijnsche kunst in Italië, is geen vreemde kunst op Ita- liaanschen bodem. Zij staat in organisch ver band met den geest en de geschiedenis van Italië. De geheele cultureele ontwikkeling van dit land, zijn eigenaardige positie tegenover de middeleeuwsche kunst van West- en Noord- Europa, is nauwelijks te begrijpen, zonder re kening te houden met deze centra van Byzan tijnsche beschaving en kunstvaardigheid op Italïaansch gebied. Maar nog sterker zijn de banden tusschen deze kunst en die van Byzantium, en van het Oost-Romeinsche rijk zelf. waarmee zij zich parallel heeft ontwikkeld, en waarvan zij een integreerend deel uitmaakt. Om deze redenen heb ik in mijn studie een zoo grooten nadruk gelegd op de totaliteit der Byzantijnsche kunst, terwijl ik bij de analyse van kunstwer ken mij heb beperkt tot de meest belangrijke Byzantijnsche scheppingen, die in Italië be waard bleven". J.H. DEBOIS. VAN DE WEEK. „Tusschen het moderne turnen en dat van vroeger ligt een hemelsbreed verschil", zoo vertelde ons de heer W. A. J. G o e t i ri g, gym- nastiek-deskundige van erkende reputatie. ,De oefenstof is volkomen gewijzigd, vooral bij het vrouwenturnen, dat thans op een hoogte staat, die eertijds door een tweede gelids turner werd bereikt. Doch voordat men het zoover had gebracht, is er door hen, die toe- stelturnen voor vrouwen ongeschikt achtten, veel strijd gevoerd. Turnen als lichaamsoefe ning is een krachtuiting en wordt als zooda nig door de voorstanders als een veiligheids klep beschouwd Persoonlijk voel ik niet veel voor dit hoog op gevoerd toestelturnen. Vrouwen immers tur nen met groote ambi tie en het is zaak, te waken tegen overdrij ving. „Waarin bestaan de verschillen tusschen het turnen van vroeger en thans?" „Vroeger was alles meer op krachtwerk gebaseerd; thans be steedt men meer zorg W. A. J. GOETING. aan de lichaamshou ding en een goede coördinatie, waarbij in de eerste plaats gelet wordt op souplesse, élégan- ce en een mooie opeenvolging der oefeningen. Bij de vrije oefeningen van vroeger bevond men zich langen tijd in een moeilijke hou ding; tegenwoordig heeft men lange series oefeningen ,die geheel gebaseerd zijn op de waarde voor het lichaam het is meer bewe- gings- dan staands gymnastiek geworden. Vroeger volstond men met minder, doch zwaardere oefeningen, thans zijn die prettiger en opgewekter. Vroeger domineerde het toestelturnen, thans ligt het zwaartepunt bij de vrije oefe ningen. Deze vormen de basis van de moderne gymnastiek; zij zijn er op gericht om het li chaam fit te maken. Het toestelturnen is meer de toepassing van de verkregen lichaamsge schiktheid en dient eigenlijk meer als sport te worden beschouwd". „Werkt men volgens een bepaald systeem?" „In de turnvereenigingen wordt de Deen- sche gymnastiek volgens het systeem Niels Bukh beoefend. Daarbij houdt men rekening met wat het lichaam noodig heeft. De zooge naamde arbeidsgymnastiek dient om de or gaan functies te bevorderen, voorts besteden we buitengewone zorg aan de houding ln uit- gebreiden zin, dus ook de beweging. Het doel is niet alleen, dat het lichaam rechtop gehouden wordt, doch ook. dat de be wegingen der menschen zoo natuurlijk moge lijk zijn, in de allereerste plaats bij het loo- pen". „Moet men verschil maken tusschen de be- 1 grippen turnen en gymnastiek?" „Turnen ïs sport; gymnastiek is alles, wat noodig is, om goed sport te kunnen beoefe nen men denke in dit verband aan indoor- training JDe gymnastiek staat düs naast het turnen Een echte turner is als sportsman in breede- ren zin niet zoo geschikt; de beoefening van de verschillende takken van sport stelt andere eischen. Daarom heb ik op de scholen steeds ge ijverd voor het invoeren van spelen, athletiek en fietstochten en dit baanbrekend werk heeft tenslotte een succesvol resultaat opgeleverd. Het zou in dit verband nuttig zijn, wanneer de jonge gymnastiek-leeraren in het algemeen zich meer in het sport-onderricht speciali seerden, hetzij van hockey, cricket of welke sport dan ook". „Hoe denkt u over kamer-gymnastiek?" „Kamer-gymnastiek heeft het groote be zwaar van geen controle en correctie; men weet nooit, if men het goed doet dan wel te veel opeens. Dat is het bezwaar van het systeem Müller. Eiken dag een kwartiertje vrije oefeningen is beter dan op één dag heel veel. En daar voor is men nooit te oud; op eiken leeftijd kan mAw wvmnastlök doen'*.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 9