HET SPORTGESPREK
hfearlem's martelkamer verdwijnt.
Synthese in de Protestantsche kunst.
Litteraire
Kantteekeningen.
Wordt een ingang van het vernieuwde Stadhuis.
De werktuigen uit Haarlem's martelkamer, die nu in het Frans Halsmuseum
tentoongesteld zijn. Op den voorgrond een instrument om iemand te radbraken,
daarachter een zwaard van den scherprechter en rechts de schandton voor
kwaadsprekende vrouwen en het blok waarop iemand werd onthoofd.
m den loop der eeuwen kan veel verande-'
ren' In den ouden tijd was een der vertrekjes
van het Stadhuis te Haarlem aan de zijde der
Pandpoort ingericht tot martelkamer. Toen
hebben ongetwijfeld velen het hoofd geschud
en gezegd „wie dezen grond betreedt laat alle
hoop varen", want. daar stonden immers de
gruwelijke werktuigen om een kwaaddoener
(vermoedelijk ook wel eens een onschuldige)
tot een bekentenis te dwingen, of hem door
wreede lijfstraffen tot een beter leven aan te
sporen. Maar over een goed jaar zal dezelfde
g-ond door honderden Haarlemmers betreden
worden zonder dat zij aan narigheid denken.
Dc oude martelkamer in de Pand
poort wordt afgebroken omdat op die
plaats de nieuwe ingang komt voor de
administratieve afdeelingen in het
vernieuwde Stadhuis.
Als de verbouwing van het Stadhuis klaar
ia komt de portier in het kamertje te zitten
waar vroeger de beul op zijn manier aan het
-recht werkte.
De gewelven van het Stadhuis, nu on
schuldig voor kolenbergplaats bestemd, wa
ren eenige eeuwen geleden als gevangenis
ingericht. Die kelders liggen onder het oud
ste gedeelte van het Stadhuis. Ongetwijfeld
dateeren zij uit den tijd dat het Stadhuis het
paleis, van den Graaf van Holland was. Ook
worden kelders gevonden onder het nieuwe
gedeelte van het Stadhuis aan den kant der
Zijlstraat. Daar werd namelijk in het begin
der 17e eeuw een gevangenis gebouwd. Maar
reeds 10 jaar nadat de gevangenis gebouwd
was werd het bovengrondsche deel al opge
offerd om gebruikt te worden voor de ver-
groot-ing van het Stadhuis.
Op de muren van deze gewelfde kelders
heeft de heer C. J. Gonnet in 1927 nog namen
geschreven gevonden van veroordeelden die
daar opgesloten waren.
Op die sombere plaatsen zuchtten de men-
schen die verdacht werden tegen de wetten
gezondigd te hebben. Zij hoopten weer gauw
het zonlicht te zien, maar liefst niet op de
Groote Markt, want daar was de plaats des
gerechts. Het ook nu nog vooruitspringende
gedeelte waar de ingang wordt gevonden,
was vroeger nog meer uitgebouwd en diende
tot schavot. De kamer van den secretaris
diende toen als Justitie-kamer. De veroor
deelden die terechtgesteld werden, of in het
openbaar lichamelijk gestraft, moesten door
die kamer het schavot betreden opdat
de beul zijn vreeselijk werk kon volvoeren.
Voor het schavot stonden dan honderden
menschen de terechtstelling te aanschouwen.
De een beklaagde den veroordeelde die zoo
gruwelijk leed, maar de ander sloeg met wel
gevallen gade dat Vrouwe Justitia (het beeld
van de geblindoekte Godin van het recht is
in zandsteen in den gevel gehouwen) de re
kening met de kwaaddoeners vereffende. Er
wordt beweerd als het waar is, is het ty
peerend voor den wreedheid van dien tijd
dat de toeschouwers op de Groote Markt
weddingschappen aangingen over de vraag
hoe lang de doodstrijd van een veroordeelde
zou duren
Een enkele keer gebeurde het, dat het pu
bliek partij trok voor een veroordeelde, na
melijk als men van zijn onschuld overtuigd
was. Dan klonken er luide protesten en in de
geschiedenisboeken is opgeteekend, dat de
toeschouwers te Haarlem eens zoo kwaadge-
Interieuv der martelkamer. Aan dc zware eiken
balken zijn de ringen te zien waaraan de
veroordeelden werden vastgezet.
zind opdrongen, dat het leek of zij de beul
zelf wilden terechtstellen. De schepenen, die
in de gerechtshoven de strafoefening bij
woonden moesten te hulp snellen om den
beul te ontzetten.
In de officieele archiefstukken van Haar
lem is ook een document waaruit blijkt, dat
soms onschuldigen veel te lijden hadden. Zoo
is in 1536 door de overheid een schadeloos
stelling uitbetaald aan iemand die gepijnigd
was omdat hij verdacht was van moord, ter
wijl later bleek dat hij „onnosel" (onschul
dig) was. Hij kreeg het geld om te genezen
van zijn wonden en voor het verlies van ar-
beidsgeld in dien tijd van herstel.
Het loon van den beul was hoog. Hij kreeg
voor het onthoofden of wurgen van een ver
oordeelde 6 gulden, als hij het ontzielde
lichaam zelf kistte nog 3 gulden bovendien.
Vooral het radbraken bracht hem veel geld
want voor eiken slag schreef hij 3 gulden op
zijn rekening en soms waren voor een ver
oordeelde negen slagen noodig!
Voor het leggen van een gloeiend zwaard op
den blooten rug van een veroordeelde kreeg
de beul 6 gulden. Als hij iemand geeselde
werd dit betaald met 3 gulden. Het gebeurde
wel, dat de scherprechter op één dag 24
menschen geeselen moest, wat hem dus niet
minder dan 72 gulden opleverde. Ook werden
veroordeelden soms met „een brief" te pronk
gezet. Dit was een straf bij voorkeur toege
diend wegens achterklap, kwaadsprekerij,
Dit was dus een onbloedige geschiedenis,
maar toch streek de beul daar 6 gulden
voor op.
De martelwerktuigen die op het schavot
gebruikt werden waren geborgen in de mar
telkamer in de Pandpoort. Maar in dit ka
mertje werd ook gemarteld. Blijkbaar alleen
als de straf niet in het openbaar werd toege
diend. Het „verhooren" van verdachten, dat
wil zeggen hem op de pijnbank leggen om
de „waarheid" uit henl te halen, geschiedde
ook in dat kamertje. Dat er gestraft werd
blijkt ook wel uit het feit, dat er nu nog
ringen aan de zware eiken balken der zolde
ring zitten waaraan de veroordeelden vast
gebonden werden om hun straf te onder
gaan.
De martelkamer in den Haag is nog steeds
een bezienswaardigheid. In Haarlem heeft
men er nooit aan gedacht de plek waar in
vroeger eeuwen de beul oppermachtig was,
voor publiek ter bezichtiging te stellen. De
herinnering aan dien wreeden tijd was al zoo
vervaagd, dat in 1885 door Openbare Werken
een tee ken in g van het Stadhuis werd ge
maakt waarbij de verkeerde kamer als mar
telplaats werd aangegeven. Een onderzoek ter
plaatse wees uit, dat de martelkamer geves
tigd is geweest in het eerste kamertje bij den
ingang van de Pandpoort aan de zijde der
Koningstraat. Wij geven van het interieur
een foto, waarop nog de zware ijzeren haken
aan de zoldering te zien zijn. Thans is het
kamertje als bergplaats voor oude kachels in
gebruik. Er is niets moois aan het kamertje,
alleen is te zien dat de zoldering oud is, als
ook de deur en het raam. Eenige reden om het
als oudheid te bewaren is er dus niet. Boven
dien was er alleen een goede oplossing voor
de verbouwing van het tegenwoordige Stad
huis te maken als op die plek de hoofdingang
gemaakt wordt.
In het Frans Halsmuseum zijn de martel
werktuigen die indertijd op het schavot en
in deze martelkamer gebruikt zijn tentoon
gesteld. Wie dus nog wil griezelen en peinzen
over de wreedheid van onze voorouders kan
naar het Groot Heiligland gaan.
Daar vindt men voorwerpen als een pijn
bank waarop de slachtoffers werden vastge
bonden aan handen en voeten, waarna hun
lichaam werd uitgerekt. Gruwelijk waren ook
de banken waarop veroordeelden werden ge
radbraakt. Met een koevoet werden de armen
en de beenen stuk geslagen. Het afgeslagen
hoofd van een gevonniste werd op een piek
gestoken om ter afschrikking tentoongesteld
te worden, om tenslotte te dienen als spijs
voor hongerige raven. Er zijn ook ijzers met
het wapen van Haarlem die gloeiend werden
gemaakt om in te branden op de lichamen
van veroordeelden. Verder was er een ton
met spijkers waarin een veroordeelde werd
voortgerold.
O, gruwelijke tijd!
De achterzijde van de martelkamer, uitkomend
op een kleine binnenplaats.
De Zwitsersche reis van H. M. de
Koningin.
Naar men ons van officieele zijde meldt is
H. M. de Koningin Maandag per auto van
Brieg naar Weissenburg vertrokken en daar
's avonds aangekomen.
De werkloosheid in Haarlem.
Weer iets toegenomen.
Het aantal werkloozen te Haarlem is vol
gens de jongste opgave 5026; dat is 45 meer
dan de week daarvóór.
Ofschoon de vermeerdering naturulijk te
betreuren is, is toch een gunstig verschil van
165 te constateeren met dezelfde periode van
1937, toen er 5191 werkloozen waren en een
nog gunstiger verschil van 1092 met
dezelfde periode van 1936.
DR. R. MIEDEMA te Amersfoort, privaat
docent in de geschiedenis der reli
gieuze Kunst aan de Universiteiten te
Utrecht en Leiden, heeft een initiatief geno
men, dat stellig voor het godsdienstig leven in
Nederland van groot belang zal zijn.
Dr. Midema wil Protestantsche Religieuze
kunstuitingen leiden, ordenen en stimuleeren,
en dit alles in het licht van de oecumenische
gedachte.
Het plan is langzaam in hem gegroeid en
heeft thans vasten vorm gevonden. In
Utrecht wordt in September a.s. een instituut
voor kerkelijke en religieuze Kunst geopend,
dat in het gebouw Achter St.-Pieter 14 ge
vestigd zal worden.
De nieuwe instelling zal een semi-universi-
tair karakter dragen. Zoo vormt het een scha
kel tusschen universiteit en samenleving.
Als zoodanig zullen studenten in dc
Theologie en Kunstgeschiedenis het contact
met dit. lichaam tenslotte als onmisbaar gaan
beschouwen. Voorts is de mogelijkheid aanwe
zig, verschillende docenten aan de Universi
teit die college geven in onderwerpen, die
binnen de sfeer van de religieuze kust vallen
of hiermede verwant zijn, samen te bren
gen.
Dr. Miedema vindt het verband met de Uni
versiteit gewenscht, omdat er een stijgend
verlangen bestaat, deze direct dienstbaar
te maken aan de maatschappij. De kerkelijke
architectuur, de beeldhouwkunst, biedt slechts
enkele symptomen van een eenheid. Doch over
het algemeen ontbreekt een eigen karakter,
ontbreekt een aanwijsbare algemeene ontwik
keling.
Het Utrechtsche Instituut wil nieuwe we
gen wijzen. Het hoopt alle takken van kunst
in een bepaalde godsdienstige samenhang in
zich te kunnen vereenigen, zoowel de beel
dende kunst als de muziek.
De literatuur met zijn onderafdeeling too-
neel blijft voorloopig nog in een donker
hoekje. Hieruit mag niet geconcludeerd wor
den, dat deze geen plaats zal vinden: het ligt
stellig in de bedoeling, t.z.t. ook hieraan aan
dacht te besteden.
Zoo zal de op te richten instelling een (po
ging zijn tot herbeleving van den geest der
gothiek, die gekenmerkt wordt door een
zonde samenvloeiing van geestelijk leven en
de incorperatie van de kunst in de kerk.
Het instituut zal dus trachten, een con
centratie van de kerkelijke kunst te bewerk
stelligen en wordt in dit streven reeds gé
steund door het sterker bewust worden van de
oecumenische verbondenheid in de laatste ja
ren. Onmiskenbare uitingen hiervan waren
verschillende pogingen om op Liturgisch ter
rein tot een betere samenwerking te geraken.
Hier toonden vooral de jongeren hun enthou
siasme en de wereldconferentie der ker
ken te Oxford.
Interne organisatie.
..Reeds werden vier adviescommissies ln het
leven geroepen, respectievelijk voor Kerkbouw
en Kerkinrichting, Religieuze Muziek, Litur
gie en Symboliek, Museum en Tentoonstellin
gen.
Hierin hebben verschillende vooraan
staande personen uit Universitaire, Kerke
lijke en Kunstenaarskringen zitting geno
men. Indien wij een greep doen uit de lange
lijst van namen: Prof. Dr. J. Lindeboom, Gro
ningen; Prof. Dr. J. N. Bakhuizen van den
Brink, Leiden, Dr. M. D. Ozinga, Den Haag;
Dr.- Ir. G. W. van-Heukelom, Bilthoven;_ar-
chitect H. v. d. Kloot Meyburg, Scheyenin-
gen; Prof Dr. G. van der Leeuw, Groningen;
Dr. E. W. Schallenberg; Leiden; Herman
Rutters, Amsterdam; H. Burger, Amsterdam;
Prof. Dr. M. van Rhijn, Utrecht; Ds. G. J.
Sirks, Amsterdam; Architect Daan Jansen,
Utrecht; Dr. G. Knuttel, Den Haag;; Mej. N.
Posthumus Meyjes, Haarlem; ;Dr. J. Nieweg,
Amersfoort.
De geestelijke directie berust bij een cura
torium, dat als volgt is samengesteld: Arch,
H. Baandeï's, Amsterdam; Prof. Dr. J. N.
Bakhuizen van den Brink, Leiden; Ir. B. J.
Kerckhof, Utrecht; Arch. Ir. Daan Jansen te
Utrecht; Prof. Dr. G. van der Leeuw, Gro
ningen; Prof. Dr. J. Lindeboom, Groningen;
Dr. R. Miedema, Amersfoort; Prof. Dr. M. van
Rhijn, Utrecht.
Hoe het doel te bereiken.
Hoe denkt men zich thans het doel dat ten
grondslag ligt aan de oprichting, te berei
ken?
Het instituut kent drie vormen van leden,
namelijk buitengewone, gewone en werkende.
Onder de eerste groep ressorteeren de
kerkelijke gemeenten, die door de aanslui
ting verschillende rechten verkrijgen. Zoo
mogen zij voor de betaling van een vast be
drag eens in het jaar een tentoonstelling aan
vragen. b.v. op het gebied van grafiek, schilde
rijen of foto's.
Het expositiemateriaal wordt naar de plaats
gezonden,', waar het kerkbestuur de tentoon
stelling wil Inrichten en voor een bepaalden
tijd ter beschikking gesteld.
Een andere mogelijkheid: ergens wil men
een kerkconcert geven. Solo- of koorzang, or
gelspel. De menschen, die in staat zijn om
zulke uitvoeringen tot een religieus kunstge
not te maken, zijn niet al te dik gezaaid. Veel
eer moet men zich steeds behelpen met per
sonen, die geheel niet op een kerkgebouw
afgestemd zijn.
Nu zendt het instituut eenige van haar
werkende leden. Deze zullen vooral bestaan
uitkrachten met erkende capaciteiten. Jonge
kunstenaars zullen alvorens toegelaten te
worden getest worden door een speciale
ballotage-commissie.
Voorts kunnen de werkende leden ook uit
gezonden worden voor lezingen en voordrach
ten. De gewone leden zijn bij wijze van
spreken voortdurend gast van het instituut.
Voordrachten, exposities, uitvoeringen, ad
viezen, enz. zij zijn steeds welkom. Ten
slotte hoopt men door prijsvragen en ver-
verschillende publicaties belangrijk aanvul
lend werk te kunnen verrichten.
Zoo wordt de kunst geactiveerd en het ar
beidsveld voor den kunstenaar verbreed. Er
volgen opdrachten, er komt belangstelling,
het kwijnende wordt levend.
De voorzaal van het nieuwe instituut zal in
gericht worden voor beeldende kunst (ook
beeldhouwen), lezingen en muziek. De ach
terzaal is bestemd voor grafiek, bouwkunst,
terwijl daar voorts de bibliotheek en het ar
chief ondergebracht zal worden.
Vermelding verdient, dat de conservator
van de Utrechtsche universiteit, de heer A.
Brom, toezegging heeft gedaan, zijn geheele
merkwaardige musicologische bibliotheek hier
te zullen onderbrengen.
Muzenkeuken. Door Job Steynen.
Roman 215 pag. R'dam, Brusse.
Steynen behoort tot de zeer weinige Hol-
landsche auteurs, die aanspraak mogen ma
ken op den eerepalm voor geest en guitig
heid, zoo deze door een naarstige subcom
missie in de Maatschappij voor Nederlandsche
Letterkunde mocht worden toegekend. Want
tot de Letterkunde behoort zijn werk ge
rekend te worden en het is misschien juist
daarom dat het woord humorist ons niet uit
de pen wil. Daaraan toch kleeft in de hoogere
artistieke regionen van Holland een zeker
welwillend wantrouwen waaraan we ons on
gaarne zouden bezondigen. Daarvoor zijn
zoowel de geest als de guitigheid van een
schrijver als Steynen ons te zeldzame ont
moetingen in de litteraire wandelingen die
wij ondernemen en de ontmoetingen zelf te
aangenaam.
Evenals Guido Gezelle heeft ook Job
Steynen vele jaren gezwegen, althans in
boekvorm heeft men geen uitingen van hem
vernomen. „Waarom zweeg Steynen", zal
over veertig, vijftig jaar wel geen onderwerp
voor een dissertatie zijn, maar het is even
goed jammer, dat hij zweeg. Want hij bezit
de zeldzame gave nooit vervelend te worden
waar hij amusant is en niet te onwaarschijn
lijk te worden, waar hij sentimenteel zou kun
nen schijnen. En tusschen die beide sport
velden door, loopt een beekje, een stroompje
van zóó rake typeeringen, zóó bizar maar fel
treffende woordkeus, zulke beminnelijke
grijnzen en bittere vriendelijkheden dat ge
den schrijver best als een spelevarend satiri
cus zoudt kunnen schetsen zoo hij daarvoor
in den grond des harten niet te gocdig-
menschelijk was.
Van dat alles vindt de lezer in Muzen-
keuken het een en ander gemakkelijk terug.
De Muzenzonen die Steynen ten tooneele
voert, geven hem ruimschoots de gelegenheid
over hun bedrijf het een en ander ten beste
te geven, waardoor hun gansche bedrijvigheid
een zotte klucht wordt, maar juist daardoor
kan hij en passant ook met de zoogenaamde
serieuse kunstbeoefening ongemerkt den gek
steken en hij doet dat met merkbaar welge
vallen. Het ligt hem aan het hart, tegenover
den kletsenden beeldhouwer en den zich in
het afsterven oefenenden schilder den Zigeu
nerjongen voor te stellen, wiens vioolspel
den ouden Robijns gezond maakt- en het
echtpaar Jaap en Ciel Kwint, dat bij alle
artisticiteit tenminste een gezonde levens
lust bewaart, in het gunstigst daglicht te
plaatsen. In de figuur van den ouden musi-
'cus Robijns vond de schrijver een gewenschte
afleiding voor te veel zotteklap en raakt daar
door de sentimentaliteit, die in sommige ge
vallen de nasleep van te uitbundige vroolijk-
heid pleegt te zijn. Ook hierin wordt het leven
dus op de juiste wijze tot in het humoristi
sche getransponeerd, terwijl te gelijkertijd
de mogelijkheid blijft bestaan dat men die
hoofdstukken nog op gansch andere wijze
genieten kan. Mij wil het voorkomen dat van
de snaren op Steynen's viool die der min
zame, luchtige spot het zuiverst gestemd is.
Dat men er ook anders over oordeelen kan,
geef ik graag toe. Dat Muzenkeuken een al
leraardigst boek isdaarover zal men het
wel spoedig eens zijn, zou ik meenen.
Marsman-nummer van Groot-
Nederland. A'dam, van Holkema
en Warendorf.
Reactie en vervolg op de onlangs uitgegeven
Verzamelde Werken van dezen voorman dei-
jongeren: een proeve van zelfcritiek en be
schouwingen van anderen gebundeld in een
tijdschriftnummer, dat daardoor document
werd voor de litteratuurhistorie van den jong-
sten tijd. Engelman, Du Perron, Stuiveling en
Van Wessem over Marsman en een studie van
den laatste over Ter Braak. Onder litterato
ren doet men de wasch nooit binnenshuis. De
zeepsoplucht prikkelt velen op aangename
wijze.
Nieuwe Boeken
Jacobus van Looy (Tot het lezen in) door
zijn vrouw. In dit deel (132 pag.) behandelt de
schrijfster „De wonderlijke avonturen van
Zebedeus". Voor wie zich in het wondere proza
van Van Looy verdiept hebben of er zich mede
willen bezighouden zijn deze eenvoudig-stille,
uit herinnering geboren verhelderingen, haast
onmisbaar.
Leiden A. W. Sijthoff's U. M.
Melis Stoke. De revolutie van Mijnheer Stal-
perswaard. 185 pag. Ontspanningslectuur van
het gehalte, waaruit deze auteur zich een goe
de reputatie heeft gekweekt.
Amsterdam, Bigot en v. Rossum.
Stekelbaarzen en Hekelvaerzen. Een kleine
bloemlezing van ruim veertig hekeldichten en
spotverzen uit de Nederlandsche litteratuur.
Samengebracht door C. J. Kelk en Halbo,
C. Kool.
Wie dit bord
voor zich ziet
moet x t r a
voorzichtig
zijn, want hij
nadert 'n voor-
rangsweg (óók
het verkeer
van links laten
vóórgaan 1)
Amsterdam, Bigot en Van Rossum. (De
Uilenreeks).
De wereld lacht nog. Een paar dozijn vroo-
lijke novellen van schrijvers uit allerheeren
landen en uit onzen tijd. Ingeleid door Georg
Hermann. 271 pag.
Laren N.H. Uitgeverij De Nieuwe Tijd.
George Sava. Het reddende mes (The hea
ling knife). Uit het Eng. vertaald door Mr.
P. Lintei-, (306 pag). Roman, door een Lon-
densch chirurg onder pseudoniem geschreven
waarin hij van zijn avontuurlijk leven, zijn
zwerftochten en het tenslotte bereikte doel:
den medischen doctorsgraad, vertelt.
Uitgeverij Boot. Voorburg, Z.H.
Guido Gezelle. Vlaamsche Volksvertelsels.
Geïllustreerd door Martha van Coppenolle. 32
pag. oblong formaat.
Amsterdam, Bigot en Van Rossum.
Lieve vertelseltjes die verspreid en vergeten
lagen in vroege jaargangen van Rond den
Heerd en Biekorf.
Kinderen. Een kwarto album met zeer mooie
reproducties, waarvan vier in kleur en 56 in
zwart en wit, naar kinderuitbeeldingen door
een twintigtal moderne Hollandsche schilders,
waaraan eenige teksten in dicht en proza
kunst voorafgaan.
Amsterdam. Uitgeverij Contact.
Jan H. de Groot. Fir. Romantisch Poolsch
verhaal. 252 pag.. Nij'kerk, G. F. Callenbach
Uitg.
Dr. Magda Revesz-Alexander. Byzantijnsche
kunst in Italië. 150 pag. met 50 illustraties en
een kleurreproductie.
Amsterdam. Noord-Hollandsche Uitgevers
maatschappij.
Een grondige, keurig uitgevoerde en ook
voor den kunstzinnigen leek belangrijke stu
die. die zich niet tot de Byzantijnsche kunst
in Italië bepaalt, doch over haar geheele
bied en invloedssfeer inlicht.
Om de bedoeling der schrijfster duidelijk te
maken kunnen wij niet beter doen dan uit
het voorwoord te citeeren: ,3ysantijnsche
kunst in Italië, is geen vreemde kunst op Ita-
liaanschen bodem. Zij staat in organisch ver
band met den geest en de geschiedenis van
Italië. De geheele cultureele ontwikkeling van
dit land, zijn eigenaardige positie tegenover
de middeleeuwsche kunst van West- en Noord-
Europa, is nauwelijks te begrijpen, zonder re
kening te houden met deze centra van Byzan
tijnsche beschaving en kunstvaardigheid op
Italïaansch gebied.
Maar nog sterker zijn de banden tusschen
deze kunst en die van Byzantium, en van het
Oost-Romeinsche rijk zelf. waarmee zij zich
parallel heeft ontwikkeld, en waarvan zij een
integreerend deel uitmaakt. Om deze redenen
heb ik in mijn studie een zoo grooten nadruk
gelegd op de totaliteit der Byzantijnsche
kunst, terwijl ik bij de analyse van kunstwer
ken mij heb beperkt tot de meest belangrijke
Byzantijnsche scheppingen, die in Italië be
waard bleven".
J.H. DEBOIS.
VAN DE WEEK.
„Tusschen het moderne turnen en dat van
vroeger ligt een hemelsbreed verschil", zoo
vertelde ons de heer W. A. J. G o e t i ri g, gym-
nastiek-deskundige van erkende reputatie.
,De oefenstof is volkomen gewijzigd, vooral bij
het vrouwenturnen, dat thans op een hoogte
staat, die eertijds door een tweede gelids
turner werd bereikt. Doch voordat men het
zoover had gebracht, is er door hen, die toe-
stelturnen voor vrouwen ongeschikt achtten,
veel strijd gevoerd. Turnen als lichaamsoefe
ning is een krachtuiting en wordt als zooda
nig door de voorstanders als een veiligheids
klep beschouwd
Persoonlijk voel ik niet
veel voor dit hoog op
gevoerd toestelturnen.
Vrouwen immers tur
nen met groote ambi
tie en het is zaak, te
waken tegen overdrij
ving.
„Waarin bestaan de
verschillen tusschen
het turnen van vroeger
en thans?"
„Vroeger was alles
meer op krachtwerk
gebaseerd; thans be
steedt men meer zorg
W. A. J. GOETING. aan de lichaamshou
ding en een goede coördinatie, waarbij in de
eerste plaats gelet wordt op souplesse, élégan-
ce en een mooie opeenvolging der oefeningen.
Bij de vrije oefeningen van vroeger bevond
men zich langen tijd in een moeilijke hou
ding; tegenwoordig heeft men lange series
oefeningen ,die geheel gebaseerd zijn op de
waarde voor het lichaam het is meer bewe-
gings- dan staands gymnastiek geworden.
Vroeger volstond men met minder, doch
zwaardere oefeningen, thans zijn die prettiger
en opgewekter.
Vroeger domineerde het toestelturnen,
thans ligt het zwaartepunt bij de vrije oefe
ningen. Deze vormen de basis van de moderne
gymnastiek; zij zijn er op gericht om het li
chaam fit te maken. Het toestelturnen is meer
de toepassing van de verkregen lichaamsge
schiktheid en dient eigenlijk meer als sport te
worden beschouwd".
„Werkt men volgens een bepaald systeem?"
„In de turnvereenigingen wordt de Deen-
sche gymnastiek volgens het systeem Niels
Bukh beoefend. Daarbij houdt men rekening
met wat het lichaam noodig heeft. De zooge
naamde arbeidsgymnastiek dient om de or
gaan functies te bevorderen, voorts besteden
we buitengewone zorg aan de houding ln uit-
gebreiden zin, dus ook de beweging.
Het doel is niet alleen, dat het lichaam
rechtop gehouden wordt, doch ook. dat de be
wegingen der menschen zoo natuurlijk moge
lijk zijn, in de allereerste plaats bij het loo-
pen".
„Moet men verschil maken tusschen de be-
1 grippen turnen en gymnastiek?"
„Turnen ïs sport; gymnastiek is alles, wat
noodig is, om goed sport te kunnen beoefe
nen men denke in dit verband aan indoor-
training JDe gymnastiek staat düs naast het
turnen
Een echte turner is als sportsman in breede-
ren zin niet zoo geschikt; de beoefening van
de verschillende takken van sport stelt andere
eischen.
Daarom heb ik op de scholen steeds ge
ijverd voor het invoeren van spelen, athletiek
en fietstochten en dit baanbrekend werk heeft
tenslotte een succesvol resultaat opgeleverd.
Het zou in dit verband nuttig zijn, wanneer de
jonge gymnastiek-leeraren in het algemeen
zich meer in het sport-onderricht speciali
seerden, hetzij van hockey, cricket of welke
sport dan ook".
„Hoe denkt u over kamer-gymnastiek?"
„Kamer-gymnastiek heeft het groote be
zwaar van geen controle en correctie; men
weet nooit, if men het goed doet dan wel te
veel opeens. Dat is het bezwaar van het
systeem Müller.
Eiken dag een kwartiertje vrije oefeningen
is beter dan op één dag heel veel. En daar
voor is men nooit te oud; op eiken leeftijd
kan mAw wvmnastlök doen'*.