VERDUISTERINGSOEFENINGEN
Drie mannen en hun Noodlot
Lieftallige verpleegsters zorgden voor een bloem-
rijke versiering der manschappen van de grens-
verdediging, die Dinsdag in Maastricht zijn terug-
gekeerd
De Hongaarsche minister-president
Imredy tijdens zijn radiorede over de
positie der Hongaarsche minderheid in
Tsjecho Slowakiie
Ruim drie duizend manschappen der grensverdediging zijn Dinsdag in Maastricht
teruggekeerd. Het défilé der troepen werd door vele autoriteiten bijgewoond
Het slipgevaar. Op den Sloterweg te Amsterdam maakte
een auto er Dinsdag kennis mede met bovenstaand ge
volg
Als de najaarsstorm over het Scheveningsche
strand raast
De bezetting van Teschen door de Poolsche weermacht. Het historisch moment, waarop een der
Poolsche legerafdeelingen over de Olsa-brug Tsjecho Slowakije binnenmarscheert
FEUILLETON
23)
Naar het Engeseh
door
A. J. HUISMAN.
(Nadruk verboden).
Zoo gingen ze een poosje voort tot Julian
aan een hoek kwam, met O'Malley in de ach
terhoede. Julian draaide rechtsaf en verdween
in de zijstraat. De man achter hem deed het
zelfde. En weldra had O'Malley eveneens den
hoek bereikt, stak over en hield de andere
zijde van de straat. Daar slenterde hij voort
en bleef toen staan, alsof hij een huisnummer
zocht. Een korten blik over zijn schouder deed
hem zien dat Julian en diens metgezel aan
den overkant van de straat een gefluisterd ge
sprek voerden.
O'Malley liep langzaam voort en nam, om
geen argwaan te wekken, ieder huis, dat hij
passeerde, aandachtig op. Toen zag hij ter
sluiks, dat Julian teruggekeerd was naar Ri
verside Drive en een taxi wenkte. De ander
liep snel in de richting van O'Malley, maar
aan de andere zijde van de straat.
Zijn pas zooveel versnellend, dat hij den
volgenden hoek vóór den man bereiken moest,
liep O'Malley vlug denzelfden kant uit. Hij
kwam aan den hoek. keerde zich met een
scherpe draai naar rechts en stak de straat
over, juist toen de man, die Julian gewenkt
had. onder het schijnsel van een lantaarn
kwam.
Waarschijnlijk had hij O'Malley niet opge
merkt. want hij liep voorbij zonder naar den
Ier te kijken. Maar de laatste was zóó ge-
schrokken dat hij, na een korten blik, het
hoofd afwendde. Het was de man zonder
hoed, de man met de geblesseerde wang, die
uit Barretts kantoorgebouw was komen loopen
en het meisje gevolgd had en die laterf
O'Malley had aangevallen. Er was nu één ver
andering in zijn uiterlijk te zien, afgezien van
het feit dat hij nu een slappen hoed droeg.
De kwetsuur, die O'Malley had opgemerkt,
was nu een blauw oog.
Geschrokken en verbaasd, ging OMalley
terug naar het flatgebouw en betrok zijn
wacht weer, zich afvragend welk aandeel
Julian in de zaak had. Tot na middernacht
bleef hij op zijn post, maar niemand dien hij
kende, kwam meer buiten. En eindelijk keer
de hij naar huis terug. Hij had tenminste
iets ontdekt dat hem stof tot nadenken ver
schafte.
HOOFDSTUK XI.
Het huis van Bindles.
O'Malley was in de eerste uren van den
morgen thuisgekomen en toen het aardige,
keurige dienstmeisje, waarmee miss Hippy de
oogen van haar huurders streelde, aan zijn
deur klopte met het ontbijt, was hij nog vast
in slaap. In antwoord op haar kloppen sprong
hij uit bed, schoot in zijn pantoffels en open
de de deur.
Hij nam een bad, nuttigde zijn ontbijt en
kleedde zich snel aan. Toen verliet hij het
huis en begaf zich naar de weinig-aanzienlijke
woning van mr. Julius Schmidt.
Het kleine meisje met de vlechten liet hem
.veer bij den dikken man binnen. Hij wenschte
Schmidt op vriendelijken toon goeden morgen
en keek hem onderzoekend aan, want zijn
gastheer had hem het hoofd toegewend toen
hij binnenkwam en nam hem nu met zijn
diepgezonken kleine oogen op.
„Goeden morgen", beantwoordde de dikzak
eindelijk zijn groet. „U komt voor dien brief?"
„Natuurlijk", verklaarde O'Malley een tikje
kortaf. Hij werd wel een beetje onrustig on
der dat langzame monsterende kijken.
„Ach zoo", Schmidt verviel weer in stil
zwijgen.
Succes gehad?", informeerde O'Malley.
„Kon u er een touw aan vast knoopen?"
Schmidt knikte.
„Het was niet zoo moeilijk, mr. O'Malley.
Maar om de boodschap uit te leggen dat
zal minder gemakkelijk zijn, hè?"
O'Malley kwam een stap naderbij.
„Wat bedoelt u?", vroeg hij.
Schmidt haalde het afschrift en een aan
gehecht vel papier uit een la en keek toen
op.
„Ik zal het u laten zien", bromde hij. „Het
was gemakkelijk voor mij"
Hij spreidde de papieren voor zich uit.
O'Malley boog zich naar voren en zag dat
Schmidt de copie van den brief opnieuw
overgeschreven had, in keurige drukletters.
Maar in dit tweede afschrift waren verschei
dene letters onderstreept.
„Ziet u", legde Sehmidt uit, wijzend met
een met inkt besmeerden vinger, „de laatste
letter van het eerste woord dient om ons op
een dwaalspoor te brengen. Maar daarna is
alles duidelijk. De sleutel bestaat hierin, dat
we de eerste letter van het tweede woord, de
twede van het derde woord, de derde van het
vierde woord, de eerste van het vijfde moeten
hebben enzoovoorts. Ziet u?"
O'Malley staarde naar het papier.
.Maar hoe ter wereld kwam u op het idee?"
vroeg hij.
„Dat", grinnikte Schmidt, „is mijn zaak.
Maar ik wil er u wel wat van vertellen. Den
heelen brief door zijn er woorden met een H
in. En H is altijd de derde letter in die w-oro
den. Dat is een begin, maar het helpt ons
niet voldoende. Dus we probeeren iets anders.
Drie keer komt de naam Evans in den brief
voor. Dat brengt ons al weer een stukje ver
der. En het eind van het liedje is, dat ik na
een poosje den sleutel te pakken krijg!"
O'Malley knikte, ofschoon de explicatie van
den expert hem niet overmatig helder was.
Maar wat deed dat er toe op het resultaat
kwam het aan!
Ongeduldig vroeg hij dan ook:
„Maar nu de mededeeling die de brief be
vat. Hebt u die voor mij opgeschreven?"
De man keek hem van terzijde aan.
„Wat zou u er van zeggen", stelde hij
voor, als u nu eens een potlood en een blad
papier neemt en de woorden opschrijft, die
ik voorlees, de onderstreepte woorden, hè?"
OMalley knikte nogmaals, trok een stoel
aan de tafel en nam het schrijfbloc en het
potlood, dat hem aangeboden werd. Sehmidt
nam het afschrift, dat hij gemaakt had, op
en hield het voor zich. En terwijl hij de let
ters oplas schreef OMalley ze neer.
Na een paar minuten met monotone stem
een serie letters te hebben opgedreund, ver
klaarde de expert:
„Dat is alles!"
„O'Malley staarde naar wat hij geschreven
had en in klimmende opwinding combineerde
hij de afzonderlijke letters tot woorden, die
samen de in het geheimschrift verborgen
mededeeling vormden en die, in het Engelsch,
het volgende te kennen gaven:
„U kunt brenger dezes vijftig duizend dollar
van het geld van Chester betalen of de con
sequenties aanvaarden".
„Wel verdraaid", riep hij uit. Hij staarde een
oogenblik verbouwereerd naar het papier voor
zich. Toen keek hij op naar Sehmidt. Deze
had het afschrift vhn den brief laten vallen
en de Ier zag over de rand van de tafel de
loop yan een groote revolver uitkomen, die
Sehmidt stevig vasthield. De haren boven aan
zijn hals gingen een beetje overeind. Hij keek
recht in den loop en leunde achterover;
een waas voor zijn oogen.
„Wat moet die revolver?", vroeg hij, zich
dwingend tot een opgewekten toon.
Sehmidt staarde hem aan. Toen borg hij
het wapen langzaam weg, terwijl zijn groot
gezicht in een glimlach rimpelde. Maar hij
hield de revolver, die nu weer in zijn zak
zat, nog steeds vast.
„Wel", merkte Sehmidt op, „ik heb van die
inbraak bij Chester gehoord. Het lijkt me toe
dat die brief die u me gebracht hebt, nogal
verdacht is".
„Dat ben ik met u eens", lachte O'Malley.
„Maar hij was niet aan mij geadresseerd en
niet voor mij bestemd. En ik heb uw woord
en dat van Brady, dat dat strikt vertrouwe
lijk tusschen ons blijft, nietwaar?"
„Dat is de reden", knikte Sehmidt, „dat lk
de politie niet hier had, toen u kwam. Maai
het is mijn plicht om ze op de hoogte te
brengen". Hij tikte tegen zijn borst. „Ik sta
zelf ook in dienst van de politie, begrijpt u?
„Precies", bevestigde O'Malley. „Maar u
bent ook een man van uw woord. Er zit acbtei
deze zaak meer, dan u kunt beseffen. En is de
mogelijkheid niet bij u opgekomen, dat ik
ook wel tot de politie in betrekking kan staan
en dat er een afdoende reden kan zijn om
dien brief voor het oogenblik als vertrouwe
lijk te beschouwen? Vergeet u niet dat ik met
een introductie van inspecteur Brady bij uben
gekomen!"
OMalley zag dat Schmidt geïmponeerd
scheen en onzeker. Dus voegde hij nog iets
aan zijn suggestieve argumentatie toe. „Maas
u geen zorgen, mra Sehmidt; deze brief en
de ontcijfering ervan zullen in Brady's handen
komen voor we tien dagen verder zijn- Set
is alleen maar een noodzakelijk uitstel in net
belang van de zaak".
Sehmidt liet zich overtuigen.
„Goed dan", gaf hij toe. „Ik zal tegen nie
mand iets zeggen".
(Wordt vervolgd)»