BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
"$Ve zitten plotseling in het gure najaars
weer. Wie niet noodzakelijk naar buiten moet,
blijft binnen. Nu wordt het zoo langzamerhand
weer tijd voor ons clubuurtje.
Wanneer zich geen onvoorziene omstandig
heden voordoen, dan houden we onze eerste
middag a.s. Woensdag over een week, dus 19
Oct. Volgende week meld ik in m'n briefje
vooraf plaats en uur van samenkomst. Denkt
er vooral om trouw te schrijven. Nieuwe ru-
briekertjes kunnen zich a.s. week nog opgeven.
Beste ANEMOON. Ja meisje, je was wel
laat maar nog niet te laat. A.s. Woensdag over
een week dus 19 Oct. beginnen onze clubuur
tjes weer. Gezellig vind je niet? Uit m'n vol
gend briefje vooraf verneem je nog eenige bij
zonderheden. Is de moeder van J. en H. ook op
de IJm. Courant geabonneerd? Zoo ja, dan
kunnen zij, wanneer ze ook rubriekertjes wor
den, met Atty mede naar de club. Krijg ik in
het vervolg je briefje wat vroeger? Dag Ane
moon.
Beste BENJAMIN. Weet je wat ik geloof?
Dat je nog maar alleen thuis komt om te sla
pen verder ben je maar steeds bij mevrouw F.
De vriendschap tusschen jou en Jan schijnt
de laatste weken al heel hecht. L.l. Woensdag
middag dacht ik dat een kaboutertje aan m'n
raam tikte, maar toen ik goed keek zag ik een
meisje met blonde haren. Weet jij wie dat
meisje was? Dag Benjamin.
Best TEEKENAARSTERTJE. Hartelijk
dank voor de keurige teekening en de sommen.
Je begint met rekenen al weer aardig te vor
deren. Je had al je sommen goed. Flink zoo.
Gelukkig dat je weer beter bent en naar
school kunt gaan. Nu maar een beetje op je
zelf passen, zoodat je geen koude vat of wat
juister is dat de koude jou niet vat. Nu nade
ren onze clubuurtjes snel. Lees m'n briefje
vooraf maar eens. Het beste hoor. Dag Tee-
kenaarstertje.
Lief KRULLEKOPJE. Gelukkig dat mijn
heer L. weer hersteld is en op de school reeds
les gegeven heeft. Ja je kussen is heel mooi
geworden. Heb je het koord er al omgenaaid?
De lussen op de hoeken zullen het uitstekend
doen. Dat Lorre het momenteel in de keuken
te koud kreeg kan ik begrijpen. Het weer is
echt guur, de regen maakt alles kil. Het wordt
clubwerkweer en daarom.... neen ik schrijf
in je briefje er niets over. Je moet m'n briefje
vooraf maar lezen. Dag Krullekopje.
Best BIJDEHANDJE. Je hebt op school
flink gewerkt zeg. Mag ik het gevlochten
matje en het plakwerk eens van je zien of heb
je het werk niet mede naar huis gekregen? Je
kunt nu niet buiten spelen, maar moet- je in
huis vermaken. De sjoelbak heeft het zeker al
wel hard te verantwoorden? Het beste hoor.
Dag Bijdehandje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Prettig dat
je het op school zoo goed maakt. De sommen
en de taallessen zijn volgens jou erg gemak
kelijk. Ze zouden echter niet zoo gemakkelijk
voor je zijn, wanneer je minder goed opgelet
had toen mijnheer het werk behandelde. Daar
bij komt, dat je moeder er altijd voor zorgt
dat je op tijd te bed ligt. Je komt dus door
haar goede zorgen geen slaap te kort. Kinde
ren die te laat naar bed gaan, zijn op school
minder fit en geraken gemakkelijk achter. Al
mopper je wel eens wanneer je naar bed moet,
je merkt wel dat behoorlijke rust je op schooi
ten goede komt. Dag B'oodschapstertje.
Best GOUDMUILTJE. Je mag in ieder ge
val rubriekertje blijven. Kan je door omstan
digheden niet geregeld op de club komen, dan
treft je geen schuld. Je komt dan maar wan
neer je kunt. Je moet echter iedere week je
briefje inleveren. Dat is natuurlijk geen be
zwaar. Volgende week meld ik aanvang en
einde van het clubuur. Misschien valt het zoo.
dat je kunt komen. Dag Goudmuiltje.
Best ZWEMSTERTJE. Ach, ach, wat zijn
je ouders je aan het verwennen. Eerst een
mooie kast om alles in op te bergen en dan
nog je kamer opnieuw laten behangen en
schilderen. Dat alles keurig wordt begrijp ik.
Nu er maar voor zorgen dat je zoo'n keurig,
eigen kamertje waard bent, zoodat je ouders
geen spijt van hun verwennerij krijgen. Wan
neer ik kom, breng ik iets voor je kamer mede.
Je hebt altijd nog eenvan mij te goed. Tot
volgende week dus. 'k Hoop dan even gelegen
heid te hebben. Dag Zwemstertje.
Best CROCUSJE. Je vriendinnetje mag
me a.s. week schrijven, ten minste als haar
moeder op de IJm. Courant geabonneerd is.
Ze kan dan ook meteen clublid worden. Ja
hoor, je wensch gaat nu spoedig in vervulling.
A.s. Woensdag over een week, dus 19 Oct. hoop
ik weer te beginnen. Nadere bijzonderheden
komen volgende week in m'n briefje vooraf.
Dag Crocusje.
Lief ZONNESTRAALTJE. --De koude zal
denkelijk niemand welkom zijn. Maar het is
niet anders en we zullen moeten aanvaarden
wat komt. Dat je nu niet buiten kunt spelen
is jammer. Je kunt je echter in huis best ver
maken en dan vliegen de uurtjes ook om. Je
hebt nog een schattig klein zusje, die het heel
prettig zal yiaden, wanneer je met haar gaat
spelen. Dag Zonnestraaltje.
Best ZONDAGSKIND. Wil je me volgen
de week naam en adres van het adspirant ru
briekertje opgeven? Ze kan dan waarschijn
lijk direct het eerste clubuur mede maken. Nu
wordt je wensch spoedig vervuld. A.s. Woens
dag over een week hoop ik met het clubwerk
te beginnen. Het zullen wel weer gezellige uur
tjes worden, daar twijfel ik niet aan. Dag Zon
dagskind.
Verschillende rubriekertjes konden mij door
het regen- en stormachtige weer geen briefje
doen toekomen. Ik hoop echter dat ze a.s. week
hun schade inhalen. Van Repelsteeltje, Goud
haartje, Veronika, Kleine Zus, Zwartkopje.
Madeliefje en anderen ontvang ik gaarne
weer eenig teeken van leven.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF
WAAR BLIJFT DE HARING?
Wonderlijke ex-varingen van hai-ingvisschers,
vroeger en nu.
Toen de haringschepen uit Wiek, de beken
de visschersplaats aan de Noord-Oostkust van
Schotland, dit voorjaar evenals ieder jaar in
zee staken om het „zeebanket" te gaan bin
nenhalen, beleefden de visschers iets wonder
lijks, dat zelfs de alleroudste Opa onder hen
zich niet kon herinneren ooit eerder te hebben
meegemaakt! Op de plaatsen, waar anders
ieder jaar de zee wemelde van zilverglanzende
haringen, wasgeen enkele visch te zien.
Men praatte, maakte gissingen, praatte nog-
eens en wachtte toen maar rustig af, wat er
gebeuren zou. 't Werd Juli en daarna Augustus
maar er veranderde niets: de haringscholen,
die sinds menschenheugenis op hun weg van
den Atlantischen Oceaan juist dit gedeelte van
de zee passeerden, bleven weg en de anders
zoo levendige stad Wick met haar honderden
hai'ingvisschers werd stil en uitgestorven. Zelfs
de vele vliegtuigen, die werden uitgezonden
om te kijken, waar de haring bleef, keerden
onverrichter zake terug!
Gek, hè? Ja, 't was een groot raadsel, maar
toch is dit niet de eerste keer in de geschiede
nis van de haringvisscherij, dat de haring
scholen opeens een anderen kant uitgaan.
Veel erger was het nog, wat de Duitsche
Oostzeevisschers in de 17e eeuw moesten bele
ven. Van de 13e eeuw af was het in de kust
stadjes en visschersdorpen aan de Oostzee de
gewoonte geweest, dat ieder jaar tal van
mannen en vrouwen naar Schonen in Zweden
trokken. Ze namen een groote hoeveelheid
zakken zout en proviand mee, en vestigden
zich in tenten aan de Zweedsche kust om de
komst van de haringscholen af te wachten,
die altijd precies op den dag af verschenen. Er
werden dan millioenen haringen gevangen, die
onmiddellijk werden ingezouten en naar
Duitschland overgebracht. En daarmee werden
eeuwenlang jaar op jaar schatten verdiend,
totdatopeens omstreeks in het midden
van de 17e eeuw de haring een kuur kreeg en
wegbleef. Voortaan gingen de scholen niet
meer door de Oostzee maar door de Noordzee.
Natuurlijk moeten deze koersveranderingen
een oorzaak hebben, doch zelden is deze door
menschen uit te visschen. Trouwens, tot op
den huidigen dag weet ook nog geen mensch,
waar de haruigscholen eigenlijk precies van
daan komen. Men weet alleen, dat de plaatsen
waar zij ieder jaar kuitschieten d.w.z. eitjes
leggen, waaruit weer jonge vischjes komen
zich bevinden tusschen 54 en 56 gr. Noorder
breedte. Vóór het kuitschieten leven de harin
gen waarschijnlijk veel dieper in den oceaan
doch als het voorjaar nadert trekken ze bij
groote scholen naar 't Noorden. En nu is het
wel zeker, dat een betrekkelijk kleine hinder
nis voldoende is, om een heele school van
route te doen veranderen. Zoo hebben onlangs
onderzoekingen aangetoond, dat soms een
groote hoeveelheid algen in het water de vis
schen zoodanig hindert, dat ze liever een groo-
ten omweg willen maken dan door die glibbe
rige groenigheid heen te moeten breken. Een
dergelijke oorzaak zal dit voorjaar ook wel de
visschers te Wick van hun boterham hebben
beroofd.
In vroeger tijden werd het uitblijven van de
haring niet zoo koeltjes en zakelijk opgenomen
als nu. Meestal zocht en vond men spoedig
een bovennatuurlijke oorzaak hiervoor. Zoo
wisten in 't jaar 1630 de visschers van Helgo
land, die tevergeefs op de haring gewacht had
den, een geheimzinnig verhaal te vertellen.
Een jaar tevoren haden n.l. een paar jongelui
bij de haringvangst een haring opgehaald, met
een zweepje geslagen en weer in zee gegooid
en nu wreekten de visschen zich over den
smaad hun soortgenoot aangedaan. Een halve
eeuw later werden aan de kust twee haringen
gevangen, die een letterteekening op den rug
droegen. Vele geleerden braken er zich het
hoofd over, wat die geheimzinnige letters be-
teekenden en tenslotte werden ze 't erover
eens, dat er stond, „In deze zee zal niemand
meer haring vangen."
Dat de visch soms ook door heel gewone, be
grijpelijke oorzaken van broedplaats veran
dert, hebben we van zeer nabij in ons eigen
land kunnen zien.
Toen de Zuiderzee van de Noordzee werd
afgesloten, gingen de ansjovissen, die altijd
bij groote massa's daar hadden kuitgesclioten,
op zoek naar een andere broedplaats. Sinds
eenige jaren komen langs de Duitsche kust en
zelfs tot de golf van Riga groote scholen
ansjovis voor.
EEN DETECTIVE-RAADSEL.
Een boer wantrouwde den molenaar en legde
daarom, toen hij weer koren naar de molen
bracht, de zakken zóó om de molen heen, dat
óp elke zijde 12 zakken kwamen te liggen, vol
gens onderstaande teekening.
De molenaar bemerkte de argwaan van den
boer en wilde hem een poets bakken. Hij nam
4 zakken weg, maar zoo, dat ejr toch op elke
kant 12 zakken bleven liggen. Hoe leverde hij
dat?
DE HERFSTKABOUTERTJES
door W. B.Z.
BEIREIS, DE „MAGNEET" VAN HELMSTEDT
In het laatst van de achttiende eeuw werd
over geen man ter wereld misschien zóóveel
gesproken als over Beireis, den zonderlingen
geleerde van Helmstedt, toentertijd een der
belangrijkste Duitsche universiteitssteden.
Koningen en keizers, professoren en dich
ters uit alle beschaafde landen hadden
graag een lange reis voor over om hem te be
zoeken en zijn merkwaardige verzamelingen
te zien.
Beireis was in vele opzichten een soort acht
ste wereldwonder! In de eerste plaats had hij
een zeer ongewone loopbaan achter zich. In
1730 te Mühlhausen in Thuringen geboren, stu
deerde hij eerst in de rechten, doch wijdde
zich later aan een diepgaande studie der ge
schiedenis. Zonder ooit gewoon leeraar in dit
vak te zijn geweest, werd hij in 1759 benoemd
tot professor in de wis- en natuurkunde, en
spoedig daarop tot professor in de medicijnen
en de chirurgie. Tenslotte was hij professor in
zeven faculteiten en gaf dagelijks van vijf tot
twaalf en van één tot zeven uur college over
vijftig verschillende onderwerpen. Bovendien
was hij zeer beroemd- als geneesheer en hoogst
bekwaam in de dichtkunst en de muziek. Zijn
enorm geheugen was spreekwoordelijk en zijn
gezicht en gehoor bleven tot op hoogen leef
tijd voortreffelijk.
Tusschen de takken van de boomen
Zie je de herfstkaboutertjes komen.
Ze hebben penseelen en palet
En verven de blaren keurig net
Tusschen de takken van de boomen.
Zijn ze heel stil naar boven gekomen.
Ze keken rond in bosschen en tuin
En verfden de blaren rood en bruin,
Ze teekenden ook zwarte noppen
Op het groene blad en op de knoppen.
En werd er een blaadje afgescheurd
Dan kreeg een ander een extra beurt.
Is eindelijk dan hun werk gedaan
Dan zijn ze stil naar beneden gegaan.
De menschen zeggen: „Wat is dat mooi!
Nu zijn de boomen in najaarstooi!"
Doch dit alles was het nog niet eens, wat
Beireis maakte tot de „magneet" van Helm
stedt! Neen, er zweefde zooiets bijzonders en
geheimzinnigs om de figuur van dezen geleerde,
dat de menschen letterlijk niet genoeg van
hem konden krijgen! 't Was b.v. totaal onbe
jrijpelijk, waar Beireis, die van huis uit on
vermogend was, de enorme sommen vandaan
haalde om zijn verzamelingen, die uit de
vreemdste en kostbaarste voorwerpen beston
den, op peil te houden. Men bracht zijn rijk
dom in verband met geheimzinnige reizen, die
hij tusschen 1753 en 1756 had gemaakt en
waarover hij zelf de wonderlijkste verhalen
vertelde. Zoo had hij b.v. in Genua een woes-
ten Arabischen hengst cadeau gekregen, om
dat hij de eenige was, die het dier kon berij
den. Hij had n.l. zoo beweerde hij ge
merkt, dat het paard erop gedresseerd was,
den berijder slechts onder een hoek van 87
graden te laten opstijgen 1
Later werd echter bekend, dat Beireis zijn
jeweldig vermogen met zijn chemische uit
vindingen verdiend had. Zoo vond hij verschil
lende verfstoffen uit, hij wist de allerzwartste
inkt, die toenmaals bekend was, te bereiden
en maakte waskaarsen uit plantenvetten.
Met dit geld kocht hij te Helmstedt een mooi
huis, waar hij op de tweede verdieping zijn
enorme verzamelingen onderbracht.
Belde men aan de voordeur, dan sprong
deze door een geheimzinnig mecaniek vanzelf-
open. Uit de keuken kwam de bediende van
den professor te voorschijn en deze leidde den
bezoeker eerst naar een 64 pond zware mag
neet, waaraan eens een boerenjongen met de
koperen knoopen van zijn buis was blijven
hangen. Vandaar ging de tocht naar de voor
zaal, waar het levensgroote beeld van een
moor was opgesteld met een pijp in den mond.
Stak men de tabak in de pijp aan, dan begon
de moor te rooken als een schoorsteen. Voor
een der vensters stond het beeld van een klein
grijs mannetje; nam men hem een ijzeren bol
uit den rechterhand, dan spoot daar onmiddel
lijk een straal water uit. Weldra trad nu ook de
heer des huizes binnen; hij wordt beschreven
als een korte, gedrongen man met een bui
tengewoon fraaie schedel, waarop hij steeds
een wollen pruik droeg en grijze guitige oogen
onder borstelige wenkbrauwen. Altijd even
vriendelijk en voorkomend, liet hij zijn be
zoekers de verdere merkwaardigheden van zijn
huis zien. In een groot prieel in den tuin be
vonden zich automaten van den beroemden
werktuigkundige Vancanson; daar was b.v. een
eend, die onder water dook, water dronk,
graankorrels at en lustig snaterde. De bewe
gingen van hals en snavel waren zóó natuur
lijk, dat iedereen geloofde, dat de eend leefde.
Verder zag men een fluitspeler, een houten fi
guur van bijna een meter hoog, op een bank
zitten en men hoorde hem verschillende een
voudige liedjes spelen; de bewegingen van
hoofd, lippen en vingers waren ook weer „net
echt". Eindelijk stonden de bezoekers ver
baasd over een trommelaar, die volgens de re
gelen der kunst zijn kalfsvel bewerkte en over
verschillende rekenmachines. De geheele ver
zameling omvatte 1733 nummers; de munten
verzameling alleen werd door kenners op
20.000 daalders geschat.
Beireis, die zijn geheele leven ongehuwd
bleef, hield er vooral voor dien tijd een bijzon
dere levenswijze op na. Zijn ontbijt bestond uit
kruidenthee met beschuit; 's middags at hij
uitsluitend groente en 's avonds magere soep.
Peulvruchten achtte hij uit den booze, even
als aardappels. Aan het gebruik van deze ge
liefde knolletjes meende hij dan ook de steeds
toenemende domheid van het menschelijk ge
slacht te moeten toeschrijven. Koffie en thee
erkende hij slechts als geneesmiddel; bier en
tabak verwierp hij geheel. Overigens was hij
zeer gastvrij en zijn gasten, die keurig ont
vangen werden, konden van alle goede gaven
genieten, behalve dan van aardappelen.
Sedert het jaar 1761 was hij geen minuut
meer ziek geweest, hetgeen hij toeschreef aan
zijn verstandige levenswijze. In September 1809
Beireis was toen bijna 80 jaar oud brak
te Helmstedt de gele koorts uit en Beii'eis bleef
weken achtereen onvermoeid zijn patiënten,
arm en rijk, bezoeken, tot hij eindelijk ook zelf
door de koorts werd aangetast en stierf.
KUNNEN ZEEPAARDJES PRATFx,
Na jarenlang diepzeeonderzoek helft
Amerikaansch geleerde, verbonden a
stituut oceanografie te Washïn°t^
steld, dat er diepzeebewoners zijn3 die' 7nfge*
der elkaar verstaanbaar maken 'door -
van geluiden. In de eerste plaats
tot deze „pratende" dieren de zeepaanli511
brengen n.l. door het in- en uitrollen va!\Zij
staart toonen voort, die weliswaar do 11
menschelijk oor niet kunnen worden het
vangen, doch hun soortgenooten die R'
nabijheid zijn, verstaan hen wel' 08
Men zou dus zoo zegtd
pratende zeepaardjes kunnen sprekenfVan
HIJ KON KOMEDIESPELEN
oote Engelsche tooneelspeler i
stond ervoor bekend, dat hij uitstekend a
lei verschillende typen kon uitbeelden
hij eens met zijn vriend Proville van 'p,
naar Versailles wilde rijden en- een riitui/a 5
rie.r» pa f rip lrnptsipr harcnli „..A. d
riep. gaf de koetsier barsch ten antwoordt
de heeren wel vast konden instappen riS
dat hij beslist niet wilde vertrekken 'vóór
nog twee andere passagiers bij waren éekomo?
Dit bracht Garrick op een goeden S
waardoor hij meteen zijn vriend -een S
staaltje van zijn kunst te zien kon geven
wijl de koetsier naar verdere passasiev!
keek, glipte hij stilletjes uit het rijtuig ]L
omheen, trok een ander gezicht en bood ?|S
als derden passagier aan, zonder dat de koet
sier iets van het bedrog merkte. Dit herhaald!
hij nog eens en tot groote verbazing van Gr!
ville werd Garrick ook als vierde passaei!!
aangenomen. Nu sprong hij echter no°nïï
uit het rijtuig en bood zich weer met een hiïï
andere stem en voorkomen, als vijfde passaeS
aan. De koetsier wees hem barsch af daar h3
rijtuig nu volgens hem vol was!
EEN „LAAGHARTIG" HEERSCHAP
In het vroegere groothertogdom Mecklen.
burg-Schwerin woonde aan het hof een zekere
Klockmann, die om zijn innemend karakter en
ook om zijn originaliteit zeer geliefd was
Eens was er een sterfgeval in de hertogelijke
familie en ook Klockman was op d.e begrafe
nis uitgenoodigd. In den dom, waar de° lijk
dienst zou worden gehouden, verscheen de
goede man echter met een gestreepte broek in-
plaats van met een zwarte, zooals de etikette
voorschreef en toen de groothertog hem ter-
zijde nam en hem verwijtend toevoegde: Uw
broek, Klockmann, uw broek" zei hij:
„Och wat broek, Hoogheid?" 't komt toch
niet op de broek aan, maar op het hart, dat
eronder klopt!"
DE KLEINE GANZENHOEDER
door W. B.—Z.
Hansje met zijn klompjes aan
Zie je bij de ganzen staan.
Ze luisterden niet naar hun moeder,
Daarom is hij ganzenhoeder.
Gak, gak, gak,
Kwak, kwak, kwak.
Hansje blijft wel telkens staan,,
Loopt dan waar de ganz engaan,
Ze moeten terug weer naar hun moeder,
Dat wil Hans de ganzenhoeder.
Gak, gak, gak,
Kwak, kwak, kwak.
Hansje drijft ze steeds maar voort,
Hij weet best, hoe of het hoort.
„Gauw in het water bij je moeder",
Zegt de kleine ganzenhoeder.
Gak, gak, gak,
Kwak, kwak, kwak.
WEL VISSCHEN MAAR NIEÏ VANGEN!
Van den grooten Engelschen schrijver Char
les Dickens is bekend, dat hij, om zijn zenuwen
te kalmeeren, dikwijls ging hengelen. Hi] was
gewoon aan een riviertje vlak bij zijn huis den
angel uit te werpen om zich intusschen stille
tjes in zijn eigen gedachtenwereld te verdie-
Peïl- L J
Eens op een morgen, toen hij weer zoo stona
te visschen, kwam een boer voorbij.
„Mijnheer Dickens" zei deze „U moet een
beetje hoogerop gaan. Daar vlak bij den moien
wemelt het van forellen. U haalt ze er ou do
zijnen uit!"
„Dank je wel, brave man," sprak Diaens
„ik weet dat allemaal wel, maar zie je, t z«u
me te veel storen."
Meer schapen dan menschen. In AustrJi*
lië zijn 6 x zooveel schapen als menschen n..
16 millioen inwoners en ruim 100 million sci -
pen. Het eigenaardige ervan is, dat toen aw
Tasman het land ontdekte er geen sehaap.
ontdekken was. Eerst in 't midden der vorig
eeuw hebben de Engelschen ze rng€v°er«'
Een langdurige brand. Maar dan 50
geleden begonnen de mijnwerkers in de reij*
steenkolenmijn in Ohio (Ver. St. AmeriKa)
staking. Twee van hen staken een paar
gentjes in brand en stootten die de mijn
sedert dat oogenblik brandt de mijn. w
voor meer dan 10 millioen gulden aan si
kool verbrand en nog altijd woedt de r
voort en zal zeer waarschijnlijk niet ew
voor alle kolenaderen uitgebrand z«n.