w
Aan allen!
BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
A.s. Woensdagmiddag 2.30 houden we weer
club. Het ledenaantal wordt steeds grooter en
omvat nu ongeveer 40 leden. Komen er nu nog
eenige kinderen bij dan wordt het aantal te
groot voor mij alleen en daarom heb ik nu reeds
de hulp van een assistente ingeroepen. A.s.
Woensdagmiddag worden de leden in 2 groepen
verdeeld. Een groep bestaande uit de jongste le
den komen onder leiding van de assistente, de
andere groep blijft bij mij zitten. De oudste le
den vervolgen het prentbriefkaartenspel, de an
dere groep krijgt nieuw werk. Verlangen jullie
al weer naar ons clubuur? Ik ook. Tot Woens
dag dus.
Beste VERGEET MIJN IET. Wat het weer
tot heden. Woensdag, betreft ben ik heusch wel
tevreden. Het is tenminste zoo dat men naar
buiten kan zonder door nat te worden. Bewaar
de photo's van Prinses Beatrix maar tot nader
order. A.s. Woensdag begint de club weer. Het
leed is dus spoedig geleden. Het beste met de
verkouden menschen. Dag Vergeetmijniet.
Lief MADELIEFJE. Ja meisje, het is weer
het oude liedje. Zoodra de club begint, komen
de leden toestroomen. Ik vind het wel prettig
en het bewijst mij dat het clubwerk door de
ouders cn kinderen op prijs wordt gesteld.
Voortaan komt er voor de jongste leden een as
sistente bij, terwijl de hoofdleiding bij mij blijft.
Je werk wil ik a.s. Woensdag graag zien. De
photo van Prinses Beatrix moet je maar even
goed bewaren. Dag Madeliefje.
Best REPELSTEELTJE. Wat stond je
naam keurig onder je brief. Ja als er een kind
is dat geen pboto heeft dan mag jij het er één
geven. Het niet houden van de club deze week
was een teleurstelling voor je? Gelukkig dan
maar, dat het over eenige dagen weer Woensdag
is en we dan weer bij elkander komen. Tot
ziens dus. Dag Repelsteeltje.
Lief ZWARTKOPJE. De photo van Prinses
Beatrix in het blad „Panorama' heb ik gezien.
Ze was al heel mooi. Natuurlijk mag je, als je
wil. haar voor het werk op de club houden. Je
moet haar echter voorloopig nog goed wegber
gen. Eerst moet het prentbriefkaartenspel af en
dan komen de photo's aan bod. Je handwerk
wil ik a.s. Woensdag graag zien.
Dag Zwartkopje.
Beste ANEMOON. A.s. Woensdag gaan we
eerst verder met ons spel. Attie en Jan komen
bij de kleintjes apart te zitten en krijgen nieuw
werk.*Wij kunnen dan vlugger voortmaken. Is
het spel klaar, dan komen de photo's aan de
beurt.j Tot Woensdag. Dag Anemoon.
Lief BENJAMINNETJE. Hartelijk dank ik
je voor de mooie toeken ing. Voor meerdere
exemplaren houd ik mij warm aanbevolen. Dag
Benjamin.
Best VUURSTEENTJE I en VUURSTEENTJE
II. Gelukkig zijn jullie weer geheel hersteld.
A.s. Woensdag zijn jullie dus weer present. Je
zult eens zien wat een mooi en prettig werkje
ik voor jullie heb uitgedacht. Tot kijk dus. Dag
Vuursteentjes.
Best GOUDHAARTJE. M'n dank voor hel
liedje. Kan je het ook zingen? Zoo ja, dan moet
je a.s. Woensdag mij het melodietje eens leeren.
Dag Goudhaartje.
Best NACHTEGAALTJE. Als rubriekertje
en clublid ben je van harte welkom. Je schuil
naam vind ik uitstekend. A.s. Woensdag 2.30
verwacht ik je op.de club. Je mag je briefje dan
aan mij afgeven. Tot Woensdag dus. Dag Nachte
gaaltje.
Best BERGKONINGINNETJE. Evenals je
vriendin ben je als rubriekertje en als clublid
welkom. Je schuilnaam vind ik goed. Zal je me
trouw schrijven? A.s. Woensdagmdidag 2.30
mag je op de club komen. Je kunt je briefje dan
tevens aan mij afgeven. Tot Woensdag. Dag
Bergkoninginnetje.
Best GOUDMUILTJE. Jij mag zoowel de
groote als de kleine photo in orde maken. Je
moet ze echter nu nog even netjes opbergen.
Het spel moet eerst af. A.s. Woensdag pakken
we maar weer flink aan des te vlugger komen
de photo's aan bod. Dag Goudmuiltje.
Best ZWEMSTERTJE. Ja, ook ik veronder
stel dat je het schrijven van brieven nu al heel
goed zult leeren. M'nvoor je kamer, heb je
zeker toen je uit B. terug kwam wel gevonden.
Nu vond ik tijd voor een visite maar het vogel
tje was gevlogen. Gelukkig dat je broer het
naar omstandigheden goed maakt. Beterschap
met hem. Dag Zwemstertje.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
KNAPPE MIES
REGEN, REGEN STROOM
door W. B.Z.
Als moeder thuis komt
Is het koud,
Daarom nam ik wat turf en hout
En maakte vlug de kachel aan.
Moes heeft het mij eens voorgedaan.
Als moeder thuis komt,
Is ze blij.
Ze zegt: „Wat zorg je goed voor mij.
Ik heb het- altijd wei gezeid.
Die Mies is moeders groote meid."
Regen, regen stroom
Daar boven uit dien boom
Het boertje brengt zijn paard naar huis
En wij zijn ook vooreerst niet thuis.
Regen, regen stroom
Regen, regen ruisch
Hè waren wij maar thuis
Hoor, boertjes schoenen gaan klats, klats.
Het natte paardje stapt pats, pats,
Regen, regen ruisch
Regen, regen spat
Wij worden niet doornat
Al moeten wij door plassen gaan.
Wij hebben regenlaarzen aan
Regen, regen spat
DE ONHANDIGE BARBIERSJONGEN
William Turner, de beroemde Engelsche
schilder van zeegezichten, was de zoon van
een eenvoudig barbiertje. In zijn jonge jaren
werd hij zeer tegen zijn zin natuurlijk, door
zijn vader gedwongen, het schilderen op te
geven en in den scheerwinkel mee te helpen.
Eerst moest hij de klanten inzeepen en later
ook scheren.
Je begrijpt, dat William, die reeds toen
droomde van zonsondergangen en zilveren
golfjes, dit verschrikkelijk vond en vaak brom
mend en mopperend zijn taak verrichtte. Eens
op een dag had hij een student onder 't mes
en William was weer zóó uit z'n humeur, dat
hij dezen bij ongeluk een jaap over zijn wang-
gaf. Groot spektakel in den scheerwinkel en de
baas zelf moest erbij te pas komen om den
vrede te herstellen. Daarna gaf hij zijn zoon
"n paar flinke oorvijgen en joeg hem de deur
uit met de woorden: „Ga jij maar schilderen,
nietsnut! Nooit kom je meer over m'n drem
pel!"
Inplaats van echter wanhopig te zijn, was
William blij. Hij leende wat geld van een
vriend en wijdde zich met gloeienden ijver aan
de schilderkunst.
Vele jaren later, toen Turner door heel En
geland en daarbuiten beroemd geworden was.
kwam eens een heer bij hem op bezoek om een
schilderij te koopen voor den verjaardag van
zijn vrouw.
„Hoeveel kost dit zeegezicht?"
„Driehonderd pond", antwoordde Turner.
,,'t Spijt me erg, maar dat bedrag kan ik on
mogelijk missen. Maar(en hij keek Tur
ner verbaasd aan)u komt me zoo bekend
voor! Waar kan ik u toch eerder hebben ont
moet?
„Ik zal uw geheugen eens opfrisschen," zei
Turner. „Ik was de onhandige barbiersjongen,
die u twintig jaar geleden een jaap over uw
wang gaf. Ik moet u dus eigenlijk wel zeer
dankbaar zijn, want juist door dit ongelukje
zag mijn vader in, dat ik niet voor barbier
deugde en joeg me de deur uit. Zonder u zou
ik misschien nooit schilder geworden zijn! En
dusmoogt u het schilderij voor honderd
pond hebben!
Je begrijpt, dat de heer blij was. Hij kocht
het schilderij en maakte er zijn vrouw geluk
kig mee. In 1850 werd ditzelfde doek door zijn
erfgenamen voor vijfduizend pond verkocht!
Op school behandelt de juffrouw de breu
ken. Ze vraagt:
„Frits, als jij een appel hebt en er komen
drie vriendjes bij je. Wat doe je dan?"
„Ik wacht tot ze weg zijn, juffrouw en dan
eet ik hem op," antwoordt Fritsje zonder aar
zelen.
EEN GRAPJE VAN MIJNHEER BLÜMCHEN.
Mijnheer Blümchen in Pima had zijn neef
uit Amerika te logeeren. Deze was een gewel
dige opsnijder. Alles wat zijn oom hem toonde
bekeek hij met minachting en beweerde steeds
dat ze dat in Amerika veel grooter en gewel
diger hadden.
Blümchen had hem meegenomen naar de
„Saksische Schweiz" waar hij hem vol trots de
prachtige zandsteenrotsen en den waterval
bij Schmilka wees.
„Bah!" zei neef John, „noemen ze dat rot
sen? Moet je bij ons in Amerika het Natio-
naalpark zien. En pen waterval? Het lijkt wel
een regengootl Moet je bij ons de Niagara
zien!"
Toen ze met dc boot naar Schandau voeren,
vroeg John:
„Is dat nou de Elbe? En dat is de grootste
stroom in Saksen?"
Oom Blümchen bromde iets in zijn baard,
want hij wist nu al, wat er op volgen zou. Hij
had zich niet vergist, want John begon sma
lend te lachen: „De grootste rivier! Een snert
beekje is het. Moet je bij ons in Amerika de
Missisippi zien. Als je op den rechteroever staat
kun je den linker niet zien, zon breed is die!
„Grootere rivieren dan wij hebben jullie wel
in Amerika, maar kleinere, smallere hebben
jullie zeker niet!"
„Wat? hebben wij ze niet kleiner? Bij ons
zijn er rivieren, die je met de vuist dichtstop
pen kunt!"
„Kan wel zijn," antwoordde Blümchen
Tiomfantelijk. „maar bij ons in Saksen heb
ben we rivieren, die zijn zoo smal, dat ze in 't
geheel maar één oever hebben."
DE VROOLIJKE TOOVENAAR
Grapjes van den wereldberoemden Bellachini.
Een der populairste „toovenaars" die ooit
geleefd hebben, was de Pool Bellachini. Hij
legde zulk een verbluffende handigheid in het
goochelen aan den dag, dat hij door heel Euro
pa beroemd was.
Zijn loopbaan begon in 1845, in het Poolsche
stadje Ligatta, waar een reizend goochelaar
eens een paar voorstellingen gaf. 't Was er een
van het ouderwetsche soort, die met 'n heele
reeks tooverapparaten, kisten met dubbele
bodem, valsche kaarten, speciale messen, trom
mels en pistolen van stad tot stad trok.
Na de vlaatste voorstelling meldde zich een
lange, bleeke jongen bij den goochelaar aan.
Hij heette Ernst Berlach, was de zoon van een
herbergier en zeventien jaar oud.
Wat hij wilde? „Toovenaar worden, net als
u." Zoo begon de loopbaan van den toovenaar
Bellachini. Na een paar maanden was hij zijn
eersten meester volkomend e baas.Niemand kon
zóó handig als hij een geldstuk in een kana
rievogel veranderen en andere verbluffende
streken uithalen.
Een paar jaar later is hij wereldberoemd. In
Europa wordt hij aan vorstenhoven genoodigd,
in Indië overtrof hij zelfs de fakirs. De keizer
van Rusland en de sultan van Turkije benoe
men hem tot hof too venaar en de laatste bo
vendien tot professor in de tooverkunst.
Het aardige van Bellachini is echter, dat hij
nooit om de gunst van vorsten of hooge hee-
ren bedelt, zelfs steekt hij meermalen in zijn
humoristische causerieën, die aan de voorstel
lingen voorafgaan, den draak met hen. In
Dresden vraagt hij b.v. in een besloten kring-
van vorsten en adellijke personen, wie van de
dames of heeren misschien toevalligeen
schoonen zakdoek bij zich heerc!
Bellachini munt uit door tegenwoordigheid
van geest: nooit laat hij zich uit het veld
slaan.
Als hij in Weenen plotseling een mensch van
het tooneel doet verdwijnen en er een hond
voor in de plaats stelt, zoodat sommige men
schen bang' worden, dat hij werkelijk menschen
in dieren kan veranderen, vraagt een overmoe
dig studentje hem of hij ook misschien men
schen opeet
„Natuurlijk," antwoordt Bellachini kalm.
„Met 't grootste genoegen! Komt u maar eens
op het tooneel!"
De brutale student heeft al spijt van zijn
grapje, maar er is niets aan te doen: hij wordt
door de anderen op het tooneel geduwd. Bella
chini loopt een paar keer om hem heen, be
tast zijn lichaam en zijn wangen, trekt tien
meter wit band uit zijn zak, toovert een ka
nonskogel uit zijn vest en zegt dan: „Hm, een
beetje mager! Maar als avondeten zal 't wel
gaan." En dan bijt hij den student in het oor.
De jongeling valt haast flauw van angst en
loopt schreeuwend van het tooneel. „Hoe komt.
u erbij" gilt hij verontwaardigd. „U bijt wer
kelijk!"
„Natuurlijk, goede vriend," antwoordt Bel
lachini onder het daverend gelach der toe
schouwers, „als ik u wil opeten, moet ik toch
ergens beginnen te bijten!"
Bellachini maakte een paar reizen naar In
dië en bracht vandaar de truc van de snel
groeiende planten mee. Net als de Indische fa
kirs stopte hij voor de oogen der toeschouwers
een zaadkorrel in een bloempot en tooverde
hieruit in een paar minuten eeA plantje te
voorschijn, wierp er een doek overheen, trok
dien weg en liet zien, dat het plantje minstens
zes centimeter gegroeid was. En daarmee ging
hij net zoo lang voort, tot een plant van een
halven meter hoog in den pot stond. Een ver
bluffend staaltje, dat toch heel eenvoudig is:
in de vouwen van den tooverdoek waren plant
jes van verschillende grootte verborgen, die
Bellachini met verbluffende snelheid wist te
verwisselen. Ook hl het dagelijksch leven gaf
de groote goochelaar vaak voor de grap
allerlei staaltjes van zijn kunnen ten beste.
Eens kwam hij op straat een vriend tegen en
ging met dezen een weddenschap aan, dat hij
een daalder uit zijn gesloten hand kon toove-
ren. De vriend knijpt de hand stijf dicht en
concentreert er al zijn aandacht op, terwijl
Bellachini langzaam tot drie telt. Dan doet de
vriend zijn hand open en straalt! De daalder
is er nog!
Bellachini doet net of hij een beetje boos is.
Hij bromt: „Ik moet noodig weg! Hoe laat is
het?" De vriend grijpt naar zijn horloge.'t
is weg, evenals de ketting. Terwijl hij enkel
op zijn hand lette heeft de goochelaar het
weggenomen.^ Dit experiment was Bellachini
best een daalder waard, want het bewees hem.
van hoeveel belang het is de opmerkzaamheid
van de toeschouwers op bijkomstigheden te
vestigen
NOG IETS OVER WATER.
Dat het water vaak de oorzaak van allerlei
ziekten kon wezen, wisten onze voorouders
reeds, hoewel die zoo goed als geen water dron
ken. Dat was goed voor kikkers en eenden,
meenden ze. Zij dronken wijn of bier. Maar
toen in 1540 Karei V de wensch te kennen had
gegeven een vergadering van de Staten van
Holland te willen bijwonen, zaten de heeren
met de handen in 't haar. Het was immers be
kend, dat Zijne Majesteit niets liever dronk
dan frisch, versch getapt water en dat had
men in Amsterdam niet Men besloot toen de
bedoelde vergadering te Haarlem te houden,
want daar had men heerlijk, frisch water, dat
uit de duinen kon gehaald worden en men
kon zoodoende voorkomen dat Karei V of één
of meer leden van zijn gevolg een ziekte zou
den opdoen door het drinken van onzuiver
water. Toch bracht dit onzuivere water ook
nog wel voordeel. Het Delftsche bier b.v. was
in die dagen wijd en zijn bekend en gezocht
om zijn pittigheid. En die had het te danken
aan het gebruik van 't Delftsche grachtwater
bij het brouwen. Alle afval van mensch en dier
dier smeten de Delftenaren in de stadsgrach
ten en dat veroorzaakte de pittigheid. Later
werd door het stadsbestuur aan het vervuilen
der grachten paal en perk gesteld. Ook Amer-
foortsch bier was om diezelfde reden zeer ge
zocht. Toch had men in vroeger tijden al fil
ters in gebruik. Johan v. Oldenbarneveldt ge
bruikte er indertijd reeds een.
Een Italiaan Petrus Silverer, die in 1530 een
reis door ons land gemaakt had, was opgeto
gen over alles wat hij gezien had. Hij had
maar één aanmerking. Hij vond het drink
water afschuwelijk. Hij wilde nu bovengrond-
sche pijpleidingen aanleggen om daardoor het
water van de heide naar de steden te voeren,
om die zoodoende van zuiver drinkwater te
voorzien. De Staten voelden niets voor dit plan
maar als de heer Silverer voor eigen rekening
zijn plan wilde uitvoeren, dan mocht hij zijn
gang gaan. Dat het water besmettingsgevaar
opleveren kon, vond men nog lang na Silverer
om te lachen. Toen in 1831 een cholera-epide
mie in ons land heerschte waren er wel dok
toren, die de vraag stelden of het water ook
de verspreiding zou bevorderen. Doch de ge
leerde Rotterdammer dokter G. J. Mulder, la
ter professor te Utrecht, beweerde dat men
gerust water drinken kon en men dronk met
een gerust geweten het besmette rivierwater.
Maar toen in 1866 de ziekte opnieuw uitbrak,
hadden plaatsen met een waterleiding, waar
onder ook Haarlem, het minst van de ziekte te
lijden.
W. B.—Z.
EEN GRAPJE VAN MIJNHEER BLÜMCHEN
Mijnheer Blümchen was spoorwegambtenaar
in Pirna. Hij verkocht aan een der loketten van
het station kaartjes en deed zulks plichtge
trouw en met toewijding. Op een goeden dag
kwam een vreemdeling aan het loket en vroeg
een spoorkaartje tweede klas naar Dresden.
Mijnheer Blümchen bekeek den sportief uit-
zienden man met een kritisch oog, echter zon
der hem het kartonnetje, dat recht op ver
voer naar de hoofdstad van het land waar
borgde, te overhandigen.
„Mijn waarde heer," sprak hij eindelijk,
„waarom wilt U naar Dresden? Daar is van
daag niets te doen. Gaat U toch liever naar
Arnsdorf!"
De vreemdeling, wien zooiets zeker nog nooit
overkomen was, lachte hartelijk en ant
woordde
„Maar m'n lieve man, ik moet niet naar
Arnsdorf, maar naar Dresden, waar ik zaken
te doen heb."
Maar Blümchen was niet zoo gauw van zijn
stuk gebracht.
,De zaken hebben toch geen haast, en bo
vendien is 't vandaag Zondag en dan zijn geen
zaken te doen in Dresden. Gaat U morgen naar
Dresden en heden eerst naar Arnsdorf".
Nu werd de vreemdeling ongeduldig, maar
hij bedwong zijn drift en vroeg kwasi nieuws
gierig:
„Ja maar zeg eens, waarom wilt U mij toch
naar Arnsdorf hebben?"
„Nou ziet U, mijnheertje, in Arnsdorf is van
daag kegelwedstrijd en daarna dansen in de
open lucht."
„Kan mij geen zier schelen, ik kegel niet en
ik dans niet. Geef mij nu maar gauw een
kaartje naar Dresden."
,Och m'n beste mijnheer," pleitte Blüm
chen onverstoorbaar, zonder aan zijn wensch
te voldoen, „waarom wilt U toch niet naar
Arnsdorf? In Arnsdorf is 't toch zoo mooi
enverder kwam hij niet. De getergde rei
ziger sloeg woedend met de vuist op het ven
sterbankje en schreeuwde: „Nu is 't uit! Wilt
U mij nu direct een kaartje naar Dresden ge
ven of moet ik mij bij de Directie ovpv tt l
klagen?'- uveiube.
R. o.
MENEER KWIBUS WOND ZICH OpT"
„Een gek geval," zegt rechter Jansen it
grijp u niet. meneer Kwibus! Nu bent tt
jarenlang de beste maatjes met meneerV
ber, U hebt nooit ruzie of oneenigheiri
gehad en op 15 Juni om 4 uur 's midda??
gint u opeens meneer Faber uit te schelde
bedreigen en U wilt hem zelfs met uw wai?
stok te lijf!" wwandel-
Ik begrijp er niets van. Heeft meneer pnw
U misschien beleedigd?"
„Ja, meneer de rechter, Faber heeft mp h
leedigd hoewel hij het stellig niet zoo
doeld heeft. Mag ik u hiervan een kleine
leg geven?" m'
„Zeker, meneer Kwibus."
„Om de zaak goed duidelijk te maken mp
neer de rechter, moet ik u even een zeer m
soonlijke vraag stellen: waar hebt u tochdï
mooien vulpenhouder gekocht?"
„Bij Bastiaanse op de groote markt"
„Dank u, meneer de rechter. Dus, ik ga donr
't Was 15 Juni, een prachtige zomerdag Tt
wandelde met mijn wandelstok.... pard0n
meneer de rechter, waar hebt u ook weer diü'
vulpenhouder gekocht?" n
„Bij Bastiaanse op de groote markt," ze°t dP
rechter een beetje geërgerd
„O, ja, dat is waar ook. Ik wandel dus een
eindje met mijn nieuwen stok. En dan kom ik
een heel rijtje kennissen tegen. Allemaal von-
den ze den stok prachtig en ze vroegen., n
ja, dat is waar ook, meneer de rechter' waar
hebt U ook weer die vulpen gekocht?"
„Bij Bastiaanse ojl de groote markt"
schreeuwt de rechter met een vuurrood hoofd
en hij slaat met z'n vuist op tafel.
„Dank U. Nu Gieskens kwam eerst, toen Wil-
lemsen, toen Roggeveen, daarna Petersen"
daarna Van Dongen. En toen Meier, en Kla-
zema en Van der Velde en toenenfin noz
een stuk of drie. Maar apropos, meneer de
rechter, waar hebt u toch die mooie vulpen
gekocht?"
De rechter windt zich op. Hij brult: „Drom
mels nog toe, verdedigt u zich inplaats van me
voor den gek te houden!" Kwibus buigt: ,,'tis
al haast gebeurd, meneer de rechter, 't Spijt
me, dat ik u boos heb gemaakt. Maar ziet U, ik
heb u nog maar vier keer gevraagd, waar U
den vulpenhouder vandaan hebt en ik ben wel
twaalf keer gevraagd geworden: „hoe kom je
aan dien stok?" En toen kwam Faber als der-
tiende enDe rechter is volkomen bevre
digd. Meneer Faber ook. Als trouwe vrienden;
verlaten Kwibus ep Faber de rechtszaal en aj3
ze samen een kop koffie gaan drinken, waagt'
meneer Faber: „Ziezoo en vertel nu eindelijk
eens, waar je dien stok vandaan hebt!"
IE van jullie een vader of moeder
heeft, die geboren Amsterdammer of
Amsterdamsche is heeft misschien
van hem of haar of anders van
grootvader of grootmoeder wel eens gehoord,
"dat ze in hun jeugd één week in 't jaar op de
Koopmansbeurs vrij mochten trommelen. Dat
kwam zoo. In 't jaar 1622 het Twaalfjarig
Bestand was pas geëindigd heeft men ge
probeerd het toenmalige Beursgebouw in de
lucht te laten vliegen. Men kon onder dat ge
bouw doorvaren en men had hier onder ge
varen een schuit met buskruit. Dit werd ont
dekt, door een Amsterdamschen weesjongen,
wiens bal onder de beurs was geraakt. Bij zijn
pogingen om den bal terug te krijgen, kwam
hij tot die belangrijke ontdekking, waarvan
hij dadelijk kennis gaf aan het stadsbestuur,
dat dadelijk opdracht gaf het schip met de
gevaarlijke lading te verwijderen. Niets na
tuurlijker dan dat men den jongen, aan wien
men te danken had dat de stad voor een
groote ramp was gespaard gebleven, wilde be-
loonen. Men bood hem dan ook een flinke som
gelds ter belooning aan. Tot verbazing van ae
Heeren weigerde de jongen, maar vroeg als
belooning, dat in 't vervolg alle Amsterdam
sche jongens elk jaar gedurende een week op-
de Amsterdamsche Beurs, mochten trommelen
Dit werd toegestaan en de Amsterdamsche jon
gens hebben dit recht behouden tot aan 't be
gin dezer eeuw, toen het nieuwe Beursgebouw
dat nu aan 't Damrak staat in gebruik werd
genomen. Zaterdag, 5 November is de Londen-
sche jeugd in actie, ook als gevolg van een
poging om een Londensch gebouw door miaaei
van buskruit in de lucht te laten vliegen. De
Londensche jeugd viert de herdenkine van dezen
mislukten aanslag niet door tromgeroffe- m
het gespaarde gebouw maar door het afsteken
van allerlei vuurwerk. Zooals bij ons tegen
Sint-Maarten trekt de Londensche jeugd ai
weken van te voren op de vreemdsoortigs^
wijze uitgedost door de straten, belt huis aan
huis, of bedelt op drukke punten om een klei
nigheid om straks op zoo luidruchtig mogelijke
manier den mislukten aanslag te kunnen ner-
denken. Het vuurwerk, met zijn knaken, zijn
vonken en zijn vlammen moet doen denken
aan de groote ontploffing, die Londen wera
gespaard. Ook wordt vaak nog rondgetrokken
met een kar waarop een stroopop of een groow
aangekleede pop in een kinderwagen. De pop
wordt ten slotte verbrand, waarvoor ook soms
al dagen van te voren een brandstapel wa
opgericht. Wel heeft de politie verboden n
vuurwerk op straat af te steken en bevoien
het te doen in zijn achtertuin, maar n
streng schijnt de politie op dezen dag niec
zijn. Ook de anti-lawaai-bond, die
in Londen heeft, doet op dien dag alsoi
niets hoort. De herdenking van dit *elt
den Engelschen zoo in 't bloed, dat eeni aj, -
heel verbod van 't afsteken van vuurwerk
waarschijnlijk geen kans van slagen zou i
ben. Trouwens de regeer ing zelf is oorzaa*
men zich dezen aanslag steeds blijft
ren, want hoewel het feit zelf reeds in i
heeft plaats gehad, wordt elk jaar voor de n
opening van 't parlement het geheele geo
van boven tot onder en in alle hoekeri en s
welven doorzocht of er geen vaatjes bu»
verborgen zijn. Men is er natuurlijk va
voren al vast v n overtuigd, dat men
vinden zal, maar toch houdt men aan
gewoonte vast.