BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Heden heb ik geen extra nieuws mede te deelen. M'n briefje vooraf blijft dus achter wege. Lief ZWARTKOPJE. Jammer dat je 1.1. Woensdagmiddag niet op de club kon komen. Je mag' nu a.s. Zondagmiddag om 2 uur even bij me aankomen om het werk te halen. Je kunt het dan thuis maken. De andere club leden hebben het werk op de club geapaakt.Tot Zondag dus. Dag Zwartkopje. Beste ANEMOON. Gelukkig dat je moe der waarschijnlijk weer spoedig het bed mag verlaten. Ze zal dan echter nog lang niet zijn zooals voorheen en daarom moet je thuis heel lief zijn en helpen waar je in de gelegenheid bent. Het was Woensdag weer gezellig op de club en we hebben fijn gewerkt Dag Anemoon. Beste BENJAMIN. En hoe vond je moeder je werk? Ik denk dat ze je erg knap gevonden heeft. Je tweede kaart was even mooi zeg. Tot Woensdag dan mag je weer verder gaan. Dag Benjamin. Best ZONDAGSKIND. Ja hoor. je mag voortaan zoolang het noodig is om half vier naar huis. Gelukkig dat je ongesteldheid slechts kort heeft geduurd. Je nu maar ver der goed houden. M'n groeten aan Lizetta. Dag Zondagskind, Best LELIETJE VAN DALEN. De door je bedoelde foto behoef je niet mede te brengen. We hebben voor het oogenblik foto's genoeg. Het werkje van 1.1. Woensdag viel zeker wel in je smaak? A.s. week hoop ik weer een nieuw werkje mede te brengen. Tot ziens dus. Dag Lelietje van Dalen. Lief DUINROOSJE. Ja, we zijn zoo ongemerkt weer een heel eind het jaar in. 1939 is niet ver meer. Nog ongeveer vier we ken dan hebben we weer den kortsten dag. Wat gaat alles toch vlug voorbij, 'k Begrijp dat je sneeuw in de kerstvacantie dolletjes zult vinden. Een witte Kerst is de laatste ja ren niet voorgekomen, doch is niet onmoge lijk. Wie weet. Dag Duinroosje. Best WITWOLLETJE. M'n dank voor het snoezige versje. Ja, in Amsterdam is heel veel te zien en heb je voor alle bezienswaar digheden aan eenige dagen tijd te kort. Vooral door de groote afstanden. Bij een volgende logeerpartij werk je dan de rest maar af. Dag Witwolletje. Lief ZONNESTRAALTJE. Jij hebt ge lijk. Als je te bed ligt moet je slapen.. Wel te ruste. Dag Zonnestraaltje. Best CROCUSJE. Ja meisje, de tijd van aanpakken breekt langzamerhand voor je aan. Wat zal je gelukkig zijn met je voor het eerst verdiende geld. Zorg er maar voor dat- men je waardeert om de manier waarop je, al les wat je te doen krijgt, verricht. Dag Crocus je. Lief BRUINOOGJE. Prettig dat je groot ouders geregeld iedere week een dag te gast komen. Het Sinterklaasfeest op school wordt soms nog mooier gevonden dan het Sinter klaasfeest thuis. Heb je er ook een tooneelstukje of voor dracht voor geleerd? Dag Bruinoogje. Best KRULLEKOPJE. Jij mag wel op passen. Je kunt door met loshangende jas tegen den wind in te gaan loopen leelijk kou de vatten. De kamers, schoollokalen, enz. zijn verwarmd. Ga je nu met loshangenden jas naar buiten tegen den wind in, dan koelt je lichaam veel te sterk af, waardoor je zelfs een pleuritis of longontsteking kunt oploo- pen. Ik zou dat spelletje maar niet meer doen. 'k Ben benieuwd naar hetgeen je moe der me zal mededeelen. Dag Krullekopje. Best ZANGERESJE. Je bent als ru- briekertje en als clublid van harte welkom, 'k Hoop dat je het prettig bij ons zult heb ben. Dag Zangeresje. Lief MADELIEFJE. Kom a.s. Zondag met Jeannette om 2 uur even bij me aan. Ik zal je dan ook het werk van 1.1. Woensdag middag medegeven. Je kunt het dan met J. samen thuis maken. Het verzuim van J. en jou berust op een grondige reden. Vandaar m'n tegemoetkoming. Dag Madeliefje. Best NACHTEGAALTJE. 'k Neem graag aan dat je het heel prettig zult vinden als je vader met St.-Nicolaas binnen is. Mocht het echter niet zoo zijn, dan heb je toch nog een reden om dankbaar te zijn. Dankbaar omdat je vader werk heeft en werken kan. Ook ik hoop dat Sint Nicolaas je niet vergeet. Dag Nachtegaaltje. Lief GOUDMUILTJE. Zoo gaat het fijn, vind je niet? De zwemles behoef je niet te verzuimen en van de club kan je ook gedeelte lijk genieten. Je werk is, evenals dat van de andere meisjes klaar gekomen. A.s. Woens dag moeten de rubriekertjes die op school H. gaan nog eens voor mij zingen. Dus jij ook. Dag Goudmuiltje. Lief BERGKONINGINNETJE. Veleden week waren vele clubleden absent om Sint- Nicolaas te verwelkomen, doch 1.1. Woensdag waren, op enkele na die een grondige reden hadden, om te verzuimen, alle kinderen pre sent. A.s. Woensdag hoop ik aan het opplak ken en omranden van de foto's van H.K.H. Prinses Beatrix te beginnen. Misschien krij gen we het werk af. Maar zeker is het niet. Dag Bergkoninginnetje. Best BLONDJE. Zoo, heeft Ramenlap- stertje al het mede te deelen nieuws voor je voeten weggemaaid? Je kunt me nu niets anders schrijven dan dat je blij bent, dat het Woensdag is en je dus naar de club kunt gaan. Dat is al heel weinig. Dag Blondje. Lief RAMENLAPSTERTJE. Van harte wensch ik je geluk met je vader's bevorde ring. Wat zijn er een feesten in aantocht zeg. Verjaardagen, Sint Nicolaas, Kerst. enz. 'k Wensch je met je familie prettige dagen toe. Dag Ramenlapstertje. Lief BIJDEHANDJE. Heeft Sint nu reeds iets bij je gebracht? Dat is ook vroeg zeg. Je kunt nu flink je moeder helpen. Het waschbord, strijkijzertje en mattenkloppertje komen je daarbij goed van pas. Dag Bijdehandje. Lief BOODSCHAPSTERTJE. Ja, het vloertje heb ik gezien. Het was keurig. Maar waarom heb je geen polstok voor me gereed gezet? Ik had dan stellig minder acrobati sche toeren behoeven te maken. Je verfdoos heeft je moeder me laten zien. Je kunt nu prettig met verf kleuren. Dag Boodschapstertje. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. EEN EIGENAARDIGE CLUB Alleen voor menschen, die zich door een para chutesprong het leven hebben gered. Een van de merkwaardigste clubs ter wereld is wel de Amerikaansche „rupsenclub", die in 1922 werd opgericht en die thans meer dan 2000 leden telt uit alle landen ter wereld. Men moet om lid van deze club te zijn, slechts aan één eisch voldoen, n.l. kunnen bewijzen, dat men zich minstens éénmaal in z'n leven door een parachutesprong het leven heeft gered. Men moet eens dat onbeschrijfelijke gevoel hebben gehad, dat dood of lever, inderdaad aan een zijden draad hingen, n.l. het koord, waarmee de parachute werd geopend. De „rupsenclub" heft geen lidmaatschaps geld. Men beschouwt het als een zeer groote eer, er lid van te mogen zijn. Toen een poosje geleden een machine van het Britsche luchtwapen door den bliksem getroffen werd en in vlammen opging, wist de bemanning, bestaande uit vijf koppen, zich door valschermen te redden. De eerste woor den van den jeugdigen vliegerluitenant Felt- well, toen hij grond onder de voeten voelde, was: „Nu is mijn vurigste wensch vervuld: ik mag lid worden van de „rupsenclub". En in derdaad werden de vijf vliegers reeds den vol genden dag in de club opgenomen. Voorzitter van de „rupsenclub" is de be roemde oceaanvlieger kolonel Lindbergh, die: zijn leven niet minder dan viermaal door een parachutesprong redde. De Engelsche af dee ling van de club heeft tot voorzitter gekozen den vlieger luitenant Seholefield, die een nieu wen eendekker invloog en daarbij voor 't eerst een parachute had meegenomen. De machine begon te slingeren en bij deze gelegenheid werd Seholefield eruit geslingerd. Hij waande zich reeds verloren, want hij had de heele pa rachute vergeten. Maar het valscherm ont plooide zich vanzelf en bracht den piloot vei lig op de aarde. De beroemde Engelsche vlieger Campbell Black werd lid van de club, toen zijn machine bij een recordvlucht naar Kaapstad boven den Nijl in vlammen opging en hij zich met de parachute wist te redden. Natuurlijk zijn er ook heel wat dappere en wereldberoemde vliegers, die toch geen recht hebben, den gouden dasspeld in den vorm van een rups het üdmaatsehapsteeken van de club te dragen! Tot de vrouwelijke leden van de .rupsen club" behoorde ook de spoorloos verdwenen Amelia Earhart, die eens met een parachute op het dak van een koeienstal landde. Het vreemdste avontuur werd echter be leefd door de Amerikaansche vlieger Williams die uit een brandend vliegtuig sprong en in een brandend bosch terechtkwam, waaruit hij zich met veel moeite ten tweeden male van den dood moest redden! DE TIJD door W. B. Z. De zonnewijzer wijst maar voort, De zandlooper loopt ongestoord, Het wekkerklokje staat op twee, Maar tikt met alle klokken mee. Tik, tak, tik, tak. De mooie gangklok wijst al vier Zij is gebouwd met eedlen zwier De schoolklok staat zoo waar op twee En tikt met alle klokken mee. Tik, tak, tik, tak. De klok in 't kleine kamertje, Die tikt steeds als een hamertje. Het zal heel gauw twaalf uren zijn, Dan speelt z'een wijsje o zoo fijn, Tik. tak, tik, tak. De klok op moeders groot buffet, Wordt wekelijks gelijk gezet. Ze wijst precies drie uren aan, Zooals je op 't plaatje hier ziet staan. Tik, tak, tik, tak. Landing op een zandbank. Hachelijk avontuur van Iwan Smirnoff. EEN brief ligt vóór mij op de schrijftafel. Hij is gedateerd: Juni 1935 en is af komstig van een man, die in 1923 zwoer, dat hij nooit van zijn leven weer zou vliegen. Twaalf jaren later schreef hij me, dat hij nu de luchtvaart accepteerde als een normaal middel van vervoer en dat hij tot een ander inzicht was gekomen. Het had twaalf jaren geduurd, voor hij weer durfde te vliegen, nadat hij een hoogst dra matische ontsnapping aan den dood had meegemaakt. Dien moed had hij herkregen, omdat hij gehoord had, dat ik in leven was en nog steeds vloog. Nu is hij een geregelde passagier op de internationale luchtroutes. Hij vliegt vele honderden kilometers per maand, maar altijd zal hij de vier uren, die hij met mij doorbracht op een Octoberdag in 1923, blijven beschouwen als de onaangenaam ste sensatie in zijn leven. Ik vloog een Fokker F III van Amsterdam naar Londen met drie passagiers aan boord, benevens eenige waardevolle olieschilderijen, die tegen brand en ongevallen verzekerd wa ren /voor verscheidene duizenden guldens. De weerberichten van het meteostation op Schiphol waren niet slecht. Er stond een ta melijk sterke Westelijke wind, die mogelijk over het Kanaal in kracht zou toenemen, maar het zicht was goed, terwijl er een goed open wolkendek op 200 M. hing. Ik startte s morgens en ik dacht Oroydon te halen om ongeveer 2 uur in den middag. Er lieten zich geen moeilijkheden verwachten, toen we de kust bij Calais verlieten en het Kanaal overstaken naar Dover. Weliswaar was de wind in kracht toegenomen, wat de snelheid terugbracht tot even 100 K.M., maar het sonore brommen van den motor ging ge staag door. Ongeveer halverwege het Kanaal echter merkte ik dat mijn radiator begon te stoo- men. Ik wierp een blik op den watermano meter, maar die wees normaal aan, dus ik maakte me verder niet ongerust. Toen het er ger ging worden, begon ik te vreezen, dat er een flinke motorstoring zou komen. De wind nam toe tot orkaankracht en als mijn motor stopte zou ik onmogelijk Dover kunnen bereiken met zoo'n sterkon wind te gen. Ik verlegde dus m'n koers naar stuur boord, naar de Goodwin Sands, die ik onge veer 9 K.M. verder kon zien liggen. Het was eb en er lag een groote uitgestrektheid zand bloot, waarop ik dacht te landen als ik niet langer in de lucht kon blijven. De motor stoomde nu hevig en ik vermoedde dat een cylinderkop gebarsten was. Toch liep deze rustig, maar ik wist, dat het slechts een kwestie van een paar minuten kon zijn, voor dat hij zou stoppen. Plotseling liep de wijzer van den manometer terug en bijna gelijktijdig begon de motor ontstellend in toeren terug te loopen. Van 1350 toeren per minuut liep hij terug tot 1300, tot 1200—1100—1000—800, totdat met een laatste gesputter het motorgeluid weg stierf en de machine in de lucht bleef drijven in een benauwende stilte. Ik wist dat ik snel zou moeten landen. De stilte, die volgde op het motorgebrul deed vreemd aan en ik kon de passagiers in de ca bine achter me hooren schreeuwen. Ik riep hen toe kalm te blijven terwijl ik de machine een scherpe bocht liet maken, teneinde haar met den neus in den wind te brengen voor de landing. We vlogen toen op ongeveer 600 M. en we verloren snel hoogte. Dat beteekende, dat ik hoogstens nog een paar minuten te vliegen had, voordat ik aan den grond zat. Er lag een strook zand van ongeveer 110 M. voor mij en ik wist dat ik niet dicht bij het water kon landen, daar het zand daar zacht was en de wielen zeker weg zouden zakken. Ik scheerde over het woelige water en voel de de wielen grond raken, zij het dan ook bit ter weinig van het water af. We hobbelden niet zoo erg als gewoonlijk, tengevolge van de zachtheid van het terrein en ik stond spoedig stil, omdat de oppervlakte sterk zoog. Niettegenstaande dit was het een goede landing. Ik was blij, dat dit voorbij was, al zouden er nog ernstiger moeilijkheden ko men. Ik klom van den bok af in de cabine om de verschrikte passagiers te verzekeren dat alles momenteel O.K. was. Ik legde uit dat we geland waren op de Goodwin Sands en ik hoopte, dat we spoedig gered zouden worden door een voorbijvarend schip, voordat de vloed zou komen opzetten. Ik kon de kust van Deal pl.m. 9 K.M. verder zien liggen, maar het was twijfelachtig, of daar iemand ons had zien dalen. Pas toen we naar buiten stapten op den kalen zandstrook, besefte ik de woedende kracht van den storm. Er stond een huilende wind en het was bijna onmogelijk elkaar te verstaan, tenzij we zoo hard mogelijk schreeuwden. Er viel eigenlijk ook weinig te zeggen. De woedende zee zwiepte om dit lapje zand, dat het kerkhof was ge weest van zoo menig flink schip. Met kalm weer was onze positie toch al niet dat geweest, maar wie zou ons bereiken in dezen storm? De vloed komt op. ONDERTUSSCHEN kwam de vloed op. De zandstrippen waren zacht, op sommi ge plaatsen zoo zacht als pap. Ik had inder daad een gelukkige landing gemaakt, want als ik op één van die zachte stukken terecht gekomen was, dan zou er ongetwijfeld een ramp gebeurd zijn. Ik ried de passagiers aan om de beschutte cabine weer op te zoeken, terwijl ik den motor onderzocht om te kijken, of ik de schade kon herstellen. Ik wist, al voordat ik er aan begon, dat het een hopeloos geval was en een on derzoek bewees me, dat ik gelijk had. Ik kon niets doen en onze eenige hoop op redding bestond uit opneming door passeerende sche pen of door het lichtschip. We hadden geen radiotelegrafie aan boord en er was geen schip in zicht. Ik deelde de passagiers het nieuws mee en veronderstelde, dat zij wellicht nog een laatste boodschap voor vrouw of bloedverwan ten hadden. Het klinkt nu dramatisch, maar onze positie was wanhopig en ik dacht, dat zij dat wel zouden weten. Ik was van plan om een kort verslag van het gebeurde in m'n log boek te schrijven en al de boodschappen sa men in een van de hermetisch gesloten kokers te doen, die we aan boord hadden. Terwijl ik hen berustend en kalm achterliet, ging ik weer naar de zandbank, de vuurpijlen, die we altijd aan boord meevoeren voor nood gevallen, bij me stekend. De wind blies me schier omver. Reeds schenen de zandstrooken zachter te worden, terwijl ons eilandje min der dan 100 M. in 't vierkant was geworden. Ik dacht dat ik, wanneer ik er niet in mocht slagen de aandacht van een voorbijvarend schip te trekken, misschien, als een laatste wanhopige poging kon trachten de 3 K.M. naar het lichtschip te zwemmen, maar toen ik naar de hooge golven keek, die rondom uit eenspatten, wist ik al, dat ik niet ver zou ko men. Terwijl het water steeds meer steeg zocht ik den horizon af. Mijn oogen deden pijn door den storm en het opwaaiende zand. Plotse ling zag ik een schip, dat Oost voor lag en op eenigen afstand aan ons voorbij voer. Een lichtkogel, nog één, maar zonder mijn signa len te hebben opgemerkt verdween het lang zaam aan den horizon. En zoo passeerde het ééne schip na het an dere de Goodwin Sands en niet één zag de lichtkogels, die ik afvuurde, totdat de voorraad op was. De helft van de Sands stond reeds onder water. Het vulde er bij mij maar niet m dat een vliegtuig met een achttien meter langen vleugel onopgemerkt bleef. Waren de golven zoo hoog, dat ze ons voor iedere waar neming onzichtbaar maakten, of hadden ze bet op al die schepen zelf te druk in dat nood weer? Toen het zesde schip voorbij voer klom ik op den vleugel en zwaaide mijn jas zoo hoog mogelijk boven mij uit. Het was een marteling, die onzekerheid of ze mij al of niet hadden gezien. Zou ook dit schip voorbij va ren? Schepen blijven op een eerbiedigen af stand van de Goodwin Sands, het is er ge vaarlijk. Door het opgestoven zand en het zou te water waren mijn oogen zoo'n pijn gaan doen. dat ik nauwelijks iets kon zien. Toch wilde het mij voorkomen, dat er vaart gemin derd werd. Eindelijk opgemerkt! TOEN draaide het schip inderdaad en wendde den steven naar ons toe. Soms verdween het weer achter de hooge golven, maar één ding was zeker: Ze hadden ons ge zien. „Een schip! Een schip!" schreeuwde ik naai de passagiers in de cabine. Onze positie was echter tamelijk wanhopig geworden want onze redders waren nog vèr van ons af en de vloed kwam nu steeds ster ker opzetten. Het zou een strijd worden te gen de minuten. De kleine stoomer kwam echter dichterbij, werd opgenomen door de hooge brekers en verdween dan weer tusschen twee golven, alsof de zee. hem had opgeslokt. Toen hij nog een tweetal K.M. van de Sands verwijderd was, konden wij zien, dat er een boot neergelaten werd. Het was voor de roeiers in deze branding een titanenstrijd. Maar eindelijk, seconden leken uren, waren ze zoo dicht genaderd, dat ik hun schreeuwen kon hooren. hierheen zwemmen?" Boven het loeien van den wind en het bulderen der golven had ik de woorden opgevangen en tevens begreep ik, dat ze buiten de branding moesten blij ven. Er was nog één passagier, behalve ikzelf, die zwemmen kon, er moest iets anders ge vonden worden. „Kun je een lijn uitgooien?" en ik gebaarde met mijn armen, wat ik feitelijk wilde. Eén van de roeiers zette zich toen schrap en wierp ons een reddingsboei toe aan een lange lijn. In een ommezien had ik den boei op het droge en toen begonnen de moeilijkheden pas goed. Ik kan mij nu voorstellen, dat mijn pas sagiers tegen deze manier van redden opza gen, maar goede raad was duur. Ik besloot den knoop door te hakken, want het was nu een maal het eenige was ons restte. Ik had de grootste moeite den eerste in den boei te krijgen. Maar toén ik hem zoover had, wenschte hij ook zijn bagage nog mee te ne men. Hier moest bevolen worden. „Het is mijn plicht eerst voor het leven van de passagiers te zorgen". Tegelijkertijd gaf ik hem een flin ke duw, in de boot haalde men de lijn binnen. Dat was één. Nog tweemaal haalde ik de boei uit het water en op dezelfde wijze maakten de overige passagiers het reisje naar de boot. Het logboek en de post haalde ik uit de ca bine en wikkelde alles in een zak, die ik tus schen mijn jas stopte. Daarna schoof ik de reddingsboei over mij heen, gaf een teeken dat ik klaar was en sprong in het water. Ik werd opgenomen door de golven, maar toen voelde ik, dat de lijn werd getrokken en zooveel mo gelijk meezwemmend sleepte men mij naai de boot. Op en neer, dan lag ik weer boven op een golf, dan zakte ik weer weg in de diep te, toedat ik eindelijk boven op een golf in de laagte de boot onder wij zag..Zou ik tegen de boot verpletterd worden? Maar toen dreef ik langszij en gebruik makend van de aanrol lende golf heesch men mij, toen ik op gelijke hoogte was gekomen, aan boord. Daarna begon de strijd tegen den storm op nieuw. Met de drie passagiers lag ik onder in de boot en wierp nog een laatsten blik op de Goodwin Sands. Ze stonden reeds geheel on der water, het toestel zakte al dieper en die per, af en toe werd het heen en weer geschud door de kracht van de golven. We vorderden langzaam. De boot rolde en steunde onder de beukende golven; nimmer zal ik den aanblik der roeiers vergeten, die met de gespannen spieren van hun getatoueerde armen de boot tegen de golven optrokken en zoo geheel pas ten in dit stormachtige beeld van hun ele ment. Zij waren helden der zee in den volsten zin van het woord. Zij spraken niet, hun ge dachten gingen uit naar de menschen in hun boot in wie z ij de helden zagen, terwijl zij werk deden, dat slechts weinig verschilde van dat, wat zij iederen dag hadden te verrichten. Wij waren helden, wij durfden te vliegen. Grooter paradox heb ik nooit gekend. Zij vochten een uur lang, toen kwamen wij langs zij van het schip. Ik verwachtte elk oogenblik, dat onze boot tegen het stalen karkas ver pletterd zou worden als een eierschaal, maar de roeiers bleven de baas en één voor één kon den we de zwaaiende touwladder grijpen, die ons naar boven voerde. Daarna kwamen onze redders. Maar voordat de sloep binnen boord kon worden geheschen. wierp een golf haar als een lucifersdoosje tegen het schip w. bleef niet veel van over. Vlug schoot een zeelieden toe, die de touwen doorhakte „Die is er geweest", sprak de kapitein 'mna, ze heeft haar plicht gedaan!" r Dat had ze zeker, met de hulp van zes dan pere kerels. Het laatste wat ik zag, was plek versplinterd wrakhout boven op een wu? Toen werd alles opgenomen en verdween vn£ het schip in de diepte. Naast mij lag een e? broken riem. Meer bleef er niet over. „En jullie naar beneden", brulde 'de kanl tein ons toe. Buiten loeide de storm, maar in het inwendige van het schip, waar een knan pend vuur brandde, was het wei uit te hou den. We kregen whisky en al gauw was het een vragen over en weer. Ik vroeg den kaoi tein of hij mijn signalen had gezien. Hij had mijn signalen niet gezien, maar een sein van het Goodwin Sands vuurschip opgevangen Daar had men ons klaarblijkelijk pas laat on gemerkt, want indien ze er mijn landing gf zien hadden, was er wellicht eerder huln vp" komen. 6 De vuurschepen hadden in die dagen noe geen draadlooze en het is wel interessart te vernemen, dat onmiddellijk na dit voorval vuurtorens en vuurschepen er mede voorzien werden. Ze heeft sindsdien heel wat men- schenlevens gered. Ontleend aan „Smirnoff vertelt", het hoek, waarin de Toekende K.L.M. piloot hoan Smir noff zijn loopbaan als vlieger beschrijft. Uit gave Andries Blitz, Amsterdam) WAT IS WIND? Nu, zul je zeggen, dat is óók een vraag! Iedereen weet toch, wat wind is! Ja, je hebt gelijk, dat iedereen dat verschijn sel, dat we „wind" noemen, kent, want we heb ben er dagelijks mee te maken. Maar.... wat is wind eigenlijk? Een luchtstroom, die van een gebied met hoogen luchtdruk gaat naar een gebied met lager luchtdruk, net zooals het water van hoo» naar laag stroomt. Met den wind is het echter niet zóó eenvoudig als met het water. Welis waar trekken de gebieden met lagen luchtdruk steeds de winden aan, maar de draaiing van de aarde komt er bovendien nog bij om de zaak ingewikkeld te maken. Daardoor waaien de winden schuin over de aarde. EEN KRING OM DE MAAN. Als je 'n kring om de maan ziet, dan be schouw je dit als een teeken van regen of vochtigheid. Maar in werkelijkheid heeft de kring om de maan niets met het weer te ma ken. Het verschijnsel wordt veroorzaakt door een soort gezichtsbedrog: door de breking van de lichtstralen bij hun doorgang door de ijskristallen, die in de wolken hangen. Aange zien nu de blauwe lichtstralen sterker gebro ken worden dan de roode en de stralen ver schillende afwijkingen vertoonen is het rood binnen in den kring zichtbaar. DAT WAS STERK Een dertig geleden was er een ongedierte- plaag in Parijs. De beroemde natuurvorscher Aiphonse Labitte werd ontboden om de oor zaken van deze plaag en de middelen om hem te bestrijden op te sporen. Toen hij na aankomst zijn naam in het vreemdelingenboek van zijn hotel wou schrij ven, sprong een vloo hem tegemoet. Labitte riep lachend: „Ik heb bij mijn stu die van allerlei ongedierte al veel beleefd, maar dat deze diertjes zelfs in het gastenboek het kamernummer van hun tegenstander nakijken, dat is wel héél sterk! GRAPJE VAN FRITS JE. Moeder is druk in de keuken bezig voor het middagmaal, want vader zal vandaag een gast meebrengen, een beroemd Afrika-reiziger. Toen Fritsje, gelokt door de heerlijke geuren, ook eens in de keuken kwam neuzen, vermaan de moeder: „Frits, pas op, dat je je aan tafel fatsoen lijk gedraagt, want we hebben een heer te gast, die jarenlang onder de menscheneters heeft geleefd". Deze mededeeling geeft Fritsje te denken. Plotseling vraagt hij: „Zeg, moesje, zal die man ons kalfsvleesch wel lusten?" BELLEN BLAZEN door W. B.Z. Ik zit op mijn balconnetje Heel lekker in het zonnetje. Je ziet een teil met zeepsop staan Ik wil aan 't bellen-blazen gaan. Daar gaan er vier al in de lucht 't Is of de een voor d'ander vlucht. Je ziet ze kleuren reuze-fijn, Dat komt vast door den zonneschijn. Zij strijken langs het boompje heen De kleinste volgt zijn weg alleen, Wel twintig vliegen zoo maar weg. Of 'k ook kan belleblazen, zeg. Maar strakjes is mijn teiltje leeg, Het was zoo vol, toen ik het kreeg, Je kan niet klazen zonder sop. Dan ga 'k weer spelen met mijn pop.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 8