BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Heden heb ik geen extra nieuws mede te
deelen. M'n briefje vooraf blijft dus achter
wege.
Lief ZWARTKOPJE. Jammer dat je 1.1.
Woensdagmiddag niet op de club kon komen.
Je mag' nu a.s. Zondagmiddag om 2 uur even
bij me aankomen om het werk te halen. Je
kunt het dan thuis maken. De andere club
leden hebben het werk op de club geapaakt.Tot
Zondag dus.
Dag Zwartkopje.
Beste ANEMOON. Gelukkig dat je moe
der waarschijnlijk weer spoedig het bed mag
verlaten. Ze zal dan echter nog lang niet zijn
zooals voorheen en daarom moet je thuis heel
lief zijn en helpen waar je in de gelegenheid
bent. Het was Woensdag weer gezellig op de
club en we hebben fijn gewerkt
Dag Anemoon.
Beste BENJAMIN. En hoe vond je
moeder je werk? Ik denk dat ze je erg knap
gevonden heeft. Je tweede kaart was even
mooi zeg. Tot Woensdag dan mag je weer
verder gaan.
Dag Benjamin.
Best ZONDAGSKIND. Ja hoor. je mag
voortaan zoolang het noodig is om half vier
naar huis. Gelukkig dat je ongesteldheid
slechts kort heeft geduurd. Je nu maar ver
der goed houden. M'n groeten aan Lizetta.
Dag Zondagskind,
Best LELIETJE VAN DALEN. De door
je bedoelde foto behoef je niet mede te
brengen. We hebben voor het oogenblik foto's
genoeg. Het werkje van 1.1. Woensdag viel
zeker wel in je smaak? A.s. week hoop ik
weer een nieuw werkje mede te brengen. Tot
ziens dus.
Dag Lelietje van Dalen.
Lief DUINROOSJE. Ja, we zijn zoo
ongemerkt weer een heel eind het jaar in.
1939 is niet ver meer. Nog ongeveer vier we
ken dan hebben we weer den kortsten dag.
Wat gaat alles toch vlug voorbij, 'k Begrijp
dat je sneeuw in de kerstvacantie dolletjes
zult vinden. Een witte Kerst is de laatste ja
ren niet voorgekomen, doch is niet onmoge
lijk. Wie weet.
Dag Duinroosje.
Best WITWOLLETJE. M'n dank voor
het snoezige versje. Ja, in Amsterdam is heel
veel te zien en heb je voor alle bezienswaar
digheden aan eenige dagen tijd te kort.
Vooral door de groote afstanden. Bij een
volgende logeerpartij werk je dan de rest maar
af.
Dag Witwolletje.
Lief ZONNESTRAALTJE. Jij hebt ge
lijk. Als je te bed ligt moet je slapen..
Wel te ruste.
Dag Zonnestraaltje.
Best CROCUSJE. Ja meisje, de tijd van
aanpakken breekt langzamerhand voor je aan.
Wat zal je gelukkig zijn met je voor het
eerst verdiende geld. Zorg er maar voor dat-
men je waardeert om de manier waarop je, al
les wat je te doen krijgt, verricht.
Dag Crocus je.
Lief BRUINOOGJE. Prettig dat je groot
ouders geregeld iedere week een dag te gast
komen. Het Sinterklaasfeest op school wordt
soms nog mooier gevonden dan het Sinter
klaasfeest thuis.
Heb je er ook een tooneelstukje of voor
dracht voor geleerd?
Dag Bruinoogje.
Best KRULLEKOPJE. Jij mag wel op
passen. Je kunt door met loshangende jas
tegen den wind in te gaan loopen leelijk kou
de vatten. De kamers, schoollokalen, enz. zijn
verwarmd. Ga je nu met loshangenden jas
naar buiten tegen den wind in, dan koelt je
lichaam veel te sterk af, waardoor je zelfs
een pleuritis of longontsteking kunt oploo-
pen. Ik zou dat spelletje maar niet meer
doen. 'k Ben benieuwd naar hetgeen je moe
der me zal mededeelen.
Dag Krullekopje.
Best ZANGERESJE. Je bent als ru-
briekertje en als clublid van harte welkom,
'k Hoop dat je het prettig bij ons zult heb
ben.
Dag Zangeresje.
Lief MADELIEFJE. Kom a.s. Zondag
met Jeannette om 2 uur even bij me aan. Ik
zal je dan ook het werk van 1.1. Woensdag
middag medegeven. Je kunt het dan met J.
samen thuis maken. Het verzuim van J. en
jou berust op een grondige reden. Vandaar
m'n tegemoetkoming.
Dag Madeliefje.
Best NACHTEGAALTJE. 'k Neem graag
aan dat je het heel prettig zult vinden als
je vader met St.-Nicolaas binnen is. Mocht
het echter niet zoo zijn, dan heb je toch nog
een reden om dankbaar te zijn. Dankbaar
omdat je vader werk heeft en werken kan. Ook
ik hoop dat Sint Nicolaas je niet vergeet.
Dag Nachtegaaltje.
Lief GOUDMUILTJE. Zoo gaat het fijn,
vind je niet? De zwemles behoef je niet te
verzuimen en van de club kan je ook gedeelte
lijk genieten. Je werk is, evenals dat van de
andere meisjes klaar gekomen. A.s. Woens
dag moeten de rubriekertjes die op school H.
gaan nog eens voor mij zingen. Dus jij ook.
Dag Goudmuiltje.
Lief BERGKONINGINNETJE. Veleden
week waren vele clubleden absent om Sint-
Nicolaas te verwelkomen, doch 1.1. Woensdag
waren, op enkele na die een grondige reden
hadden, om te verzuimen, alle kinderen pre
sent. A.s. Woensdag hoop ik aan het opplak
ken en omranden van de foto's van H.K.H.
Prinses Beatrix te beginnen. Misschien krij
gen we het werk af. Maar zeker is het niet.
Dag Bergkoninginnetje.
Best BLONDJE. Zoo, heeft Ramenlap-
stertje al het mede te deelen nieuws voor je
voeten weggemaaid? Je kunt me nu niets
anders schrijven dan dat je blij bent, dat
het Woensdag is en je dus naar de club kunt
gaan. Dat is al heel weinig.
Dag Blondje.
Lief RAMENLAPSTERTJE. Van harte
wensch ik je geluk met je vader's bevorde
ring. Wat zijn er een feesten in aantocht
zeg. Verjaardagen, Sint Nicolaas, Kerst. enz.
'k Wensch je met je familie prettige dagen
toe.
Dag Ramenlapstertje.
Lief BIJDEHANDJE. Heeft Sint nu
reeds iets bij je gebracht? Dat is ook vroeg
zeg. Je kunt nu flink je moeder helpen. Het
waschbord, strijkijzertje en mattenkloppertje
komen je daarbij goed van pas.
Dag Bijdehandje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Ja, het
vloertje heb ik gezien. Het was keurig. Maar
waarom heb je geen polstok voor me gereed
gezet? Ik had dan stellig minder acrobati
sche toeren behoeven te maken. Je verfdoos
heeft je moeder me laten zien. Je kunt nu
prettig met verf kleuren.
Dag Boodschapstertje.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
EEN EIGENAARDIGE CLUB
Alleen voor menschen, die zich door een para
chutesprong het leven hebben gered.
Een van de merkwaardigste clubs ter wereld
is wel de Amerikaansche „rupsenclub", die in
1922 werd opgericht en die thans meer dan
2000 leden telt uit alle landen ter wereld. Men
moet om lid van deze club te zijn, slechts aan
één eisch voldoen, n.l. kunnen bewijzen, dat
men zich minstens éénmaal in z'n leven door
een parachutesprong het leven heeft gered.
Men moet eens dat onbeschrijfelijke gevoel
hebben gehad, dat dood of lever, inderdaad
aan een zijden draad hingen, n.l. het koord,
waarmee de parachute werd geopend.
De „rupsenclub" heft geen lidmaatschaps
geld. Men beschouwt het als een zeer groote
eer, er lid van te mogen zijn.
Toen een poosje geleden een machine van
het Britsche luchtwapen door den bliksem
getroffen werd en in vlammen opging, wist
de bemanning, bestaande uit vijf koppen, zich
door valschermen te redden. De eerste woor
den van den jeugdigen vliegerluitenant Felt-
well, toen hij grond onder de voeten voelde,
was: „Nu is mijn vurigste wensch vervuld: ik
mag lid worden van de „rupsenclub". En in
derdaad werden de vijf vliegers reeds den vol
genden dag in de club opgenomen.
Voorzitter van de „rupsenclub" is de be
roemde oceaanvlieger kolonel Lindbergh, die:
zijn leven niet minder dan viermaal door een
parachutesprong redde. De Engelsche af dee
ling van de club heeft tot voorzitter gekozen
den vlieger luitenant Seholefield, die een nieu
wen eendekker invloog en daarbij voor 't eerst
een parachute had meegenomen. De machine
begon te slingeren en bij deze gelegenheid
werd Seholefield eruit geslingerd. Hij waande
zich reeds verloren, want hij had de heele pa
rachute vergeten. Maar het valscherm ont
plooide zich vanzelf en bracht den piloot vei
lig op de aarde. De beroemde Engelsche vlieger
Campbell Black werd lid van de club, toen zijn
machine bij een recordvlucht naar Kaapstad
boven den Nijl in vlammen opging en hij zich
met de parachute wist te redden.
Natuurlijk zijn er ook heel wat dappere en
wereldberoemde vliegers, die toch geen recht
hebben, den gouden dasspeld in den vorm van
een rups het üdmaatsehapsteeken van de
club te dragen!
Tot de vrouwelijke leden van de .rupsen
club" behoorde ook de spoorloos verdwenen
Amelia Earhart, die eens met een parachute
op het dak van een koeienstal landde.
Het vreemdste avontuur werd echter be
leefd door de Amerikaansche vlieger Williams
die uit een brandend vliegtuig sprong en
in een brandend bosch terechtkwam, waaruit
hij zich met veel moeite ten tweeden male
van den dood moest redden!
DE TIJD
door
W. B. Z.
De zonnewijzer wijst maar voort,
De zandlooper loopt ongestoord,
Het wekkerklokje staat op twee,
Maar tikt met alle klokken mee.
Tik, tak, tik, tak.
De mooie gangklok wijst al vier
Zij is gebouwd met eedlen zwier
De schoolklok staat zoo waar op twee
En tikt met alle klokken mee.
Tik, tak, tik, tak.
De klok in 't kleine kamertje,
Die tikt steeds als een hamertje.
Het zal heel gauw twaalf uren zijn,
Dan speelt z'een wijsje o zoo fijn,
Tik. tak, tik, tak.
De klok op moeders groot buffet,
Wordt wekelijks gelijk gezet.
Ze wijst precies drie uren aan,
Zooals je op 't plaatje hier ziet staan.
Tik, tak, tik, tak.
Landing op een zandbank.
Hachelijk avontuur van Iwan Smirnoff.
EEN brief ligt vóór mij op de schrijftafel.
Hij is gedateerd: Juni 1935 en is af
komstig van een man, die in 1923
zwoer, dat hij nooit van zijn leven
weer zou vliegen. Twaalf jaren later schreef
hij me, dat hij nu de luchtvaart accepteerde
als een normaal middel van vervoer en dat
hij tot een ander inzicht was gekomen.
Het had twaalf jaren geduurd, voor hij weer
durfde te vliegen, nadat hij een hoogst dra
matische ontsnapping aan den dood had
meegemaakt. Dien moed had hij herkregen,
omdat hij gehoord had, dat ik in leven was
en nog steeds vloog. Nu is hij een geregelde
passagier op de internationale luchtroutes.
Hij vliegt vele honderden kilometers per
maand, maar altijd zal hij de vier uren, die
hij met mij doorbracht op een Octoberdag in
1923, blijven beschouwen als de onaangenaam
ste sensatie in zijn leven.
Ik vloog een Fokker F III van Amsterdam
naar Londen met drie passagiers aan boord,
benevens eenige waardevolle olieschilderijen,
die tegen brand en ongevallen verzekerd wa
ren /voor verscheidene duizenden guldens.
De weerberichten van het meteostation op
Schiphol waren niet slecht. Er stond een ta
melijk sterke Westelijke wind, die mogelijk
over het Kanaal in kracht zou toenemen, maar
het zicht was goed, terwijl er een goed open
wolkendek op 200 M. hing.
Ik startte s morgens en ik dacht Oroydon
te halen om ongeveer 2 uur in den middag.
Er lieten zich geen moeilijkheden verwachten,
toen we de kust bij Calais verlieten en het
Kanaal overstaken naar Dover. Weliswaar
was de wind in kracht toegenomen, wat de
snelheid terugbracht tot even 100 K.M., maar
het sonore brommen van den motor ging ge
staag door.
Ongeveer halverwege het Kanaal echter
merkte ik dat mijn radiator begon te stoo-
men. Ik wierp een blik op den watermano
meter, maar die wees normaal aan, dus ik
maakte me verder niet ongerust. Toen het er
ger ging worden, begon ik te vreezen, dat er
een flinke motorstoring zou komen.
De wind nam toe tot orkaankracht en als
mijn motor stopte zou ik onmogelijk Dover
kunnen bereiken met zoo'n sterkon wind te
gen. Ik verlegde dus m'n koers naar stuur
boord, naar de Goodwin Sands, die ik onge
veer 9 K.M. verder kon zien liggen. Het was
eb en er lag een groote uitgestrektheid zand
bloot, waarop ik dacht te landen als ik niet
langer in de lucht kon blijven.
De motor stoomde nu hevig en ik vermoedde
dat een cylinderkop gebarsten was. Toch liep
deze rustig, maar ik wist, dat het slechts een
kwestie van een paar minuten kon zijn, voor
dat hij zou stoppen. Plotseling liep de wijzer
van den manometer terug en bijna gelijktijdig
begon de motor ontstellend in toeren terug
te loopen. Van 1350 toeren per minuut liep hij
terug tot 1300, tot 1200—1100—1000—800, totdat
met een laatste gesputter het motorgeluid weg
stierf en de machine in de lucht bleef drijven
in een benauwende stilte. Ik wist dat ik snel
zou moeten landen.
De stilte, die volgde op het motorgebrul deed
vreemd aan en ik kon de passagiers in de ca
bine achter me hooren schreeuwen. Ik riep
hen toe kalm te blijven terwijl ik de machine
een scherpe bocht liet maken, teneinde haar
met den neus in den wind te brengen voor de
landing.
We vlogen toen op ongeveer 600 M. en we
verloren snel hoogte. Dat beteekende, dat ik
hoogstens nog een paar minuten te vliegen
had, voordat ik aan den grond zat. Er lag een
strook zand van ongeveer 110 M. voor mij en
ik wist dat ik niet dicht bij het water kon
landen, daar het zand daar zacht was en de
wielen zeker weg zouden zakken.
Ik scheerde over het woelige water en voel
de de wielen grond raken, zij het dan ook bit
ter weinig van het water af.
We hobbelden niet zoo erg als gewoonlijk,
tengevolge van de zachtheid van het terrein
en ik stond spoedig stil, omdat de oppervlakte
sterk zoog. Niettegenstaande dit was het een
goede landing. Ik was blij, dat dit voorbij was,
al zouden er nog ernstiger moeilijkheden ko
men. Ik klom van den bok af in de cabine om
de verschrikte passagiers te verzekeren dat
alles momenteel O.K. was. Ik legde uit dat
we geland waren op de Goodwin Sands en ik
hoopte, dat we spoedig gered zouden worden
door een voorbijvarend schip, voordat de vloed
zou komen opzetten.
Ik kon de kust van Deal pl.m. 9 K.M. verder
zien liggen, maar het was twijfelachtig, of
daar iemand ons had zien dalen. Pas toen we
naar buiten stapten op den kalen zandstrook,
besefte ik de woedende kracht van den storm.
Er stond een huilende wind en het was bijna
onmogelijk elkaar te verstaan, tenzij we zoo
hard mogelijk schreeuwden. Er viel eigenlijk
ook weinig te zeggen. De woedende zee zwiepte
om dit lapje zand, dat het kerkhof was ge
weest van zoo menig flink schip. Met kalm
weer was onze positie toch al niet dat geweest,
maar wie zou ons bereiken in dezen storm?
De vloed komt op.
ONDERTUSSCHEN kwam de vloed op.
De zandstrippen waren zacht, op sommi
ge plaatsen zoo zacht als pap. Ik had inder
daad een gelukkige landing gemaakt, want
als ik op één van die zachte stukken terecht
gekomen was, dan zou er ongetwijfeld een
ramp gebeurd zijn.
Ik ried de passagiers aan om de beschutte
cabine weer op te zoeken, terwijl ik den motor
onderzocht om te kijken, of ik de schade kon
herstellen. Ik wist, al voordat ik er aan begon,
dat het een hopeloos geval was en een on
derzoek bewees me, dat ik gelijk had. Ik kon
niets doen en onze eenige hoop op redding
bestond uit opneming door passeerende sche
pen of door het lichtschip. We hadden geen
radiotelegrafie aan boord en er was geen schip
in zicht. Ik deelde de passagiers het nieuws
mee en veronderstelde, dat zij wellicht nog een
laatste boodschap voor vrouw of bloedverwan
ten hadden. Het klinkt nu dramatisch, maar
onze positie was wanhopig en ik dacht, dat zij
dat wel zouden weten. Ik was van plan om
een kort verslag van het gebeurde in m'n log
boek te schrijven en al de boodschappen sa
men in een van de hermetisch gesloten kokers
te doen, die we aan boord hadden.
Terwijl ik hen berustend en kalm achterliet,
ging ik weer naar de zandbank, de vuurpijlen,
die we altijd aan boord meevoeren voor nood
gevallen, bij me stekend. De wind blies me
schier omver. Reeds schenen de zandstrooken
zachter te worden, terwijl ons eilandje min
der dan 100 M. in 't vierkant was geworden.
Ik dacht dat ik, wanneer ik er niet in mocht
slagen de aandacht van een voorbijvarend
schip te trekken, misschien, als een laatste
wanhopige poging kon trachten de 3 K.M.
naar het lichtschip te zwemmen, maar toen
ik naar de hooge golven keek, die rondom uit
eenspatten, wist ik al, dat ik niet ver zou ko
men.
Terwijl het water steeds meer steeg zocht ik
den horizon af. Mijn oogen deden pijn door
den storm en het opwaaiende zand. Plotse
ling zag ik een schip, dat Oost voor lag en
op eenigen afstand aan ons voorbij voer. Een
lichtkogel, nog één, maar zonder mijn signa
len te hebben opgemerkt verdween het lang
zaam aan den horizon.
En zoo passeerde het ééne schip na het an
dere de Goodwin Sands en niet één zag de
lichtkogels, die ik afvuurde, totdat de voorraad
op was. De helft van de Sands stond reeds
onder water. Het vulde er bij mij maar niet
m dat een vliegtuig met een achttien meter
langen vleugel onopgemerkt bleef. Waren de
golven zoo hoog, dat ze ons voor iedere waar
neming onzichtbaar maakten, of hadden ze
bet op al die schepen zelf te druk in dat nood
weer? Toen het zesde schip voorbij voer klom
ik op den vleugel en zwaaide mijn jas zoo
hoog mogelijk boven mij uit. Het was een
marteling, die onzekerheid of ze mij al of niet
hadden gezien. Zou ook dit schip voorbij va
ren? Schepen blijven op een eerbiedigen af
stand van de Goodwin Sands, het is er ge
vaarlijk. Door het opgestoven zand en het zou
te water waren mijn oogen zoo'n pijn gaan
doen. dat ik nauwelijks iets kon zien. Toch
wilde het mij voorkomen, dat er vaart gemin
derd werd.
Eindelijk opgemerkt!
TOEN draaide het schip inderdaad en
wendde den steven naar ons toe. Soms
verdween het weer achter de hooge golven,
maar één ding was zeker: Ze hadden ons ge
zien.
„Een schip! Een schip!" schreeuwde ik naai
de passagiers in de cabine.
Onze positie was echter tamelijk wanhopig
geworden want onze redders waren nog vèr
van ons af en de vloed kwam nu steeds ster
ker opzetten. Het zou een strijd worden te
gen de minuten. De kleine stoomer kwam
echter dichterbij, werd opgenomen door de
hooge brekers en verdween dan weer tusschen
twee golven, alsof de zee. hem had opgeslokt.
Toen hij nog een tweetal K.M. van de Sands
verwijderd was, konden wij zien, dat er een
boot neergelaten werd. Het was voor de
roeiers in deze branding een titanenstrijd.
Maar eindelijk, seconden leken uren, waren ze
zoo dicht genaderd, dat ik hun schreeuwen
kon hooren.
hierheen zwemmen?" Boven het loeien
van den wind en het bulderen der golven had
ik de woorden opgevangen en tevens begreep
ik, dat ze buiten de branding moesten blij
ven. Er was nog één passagier, behalve ikzelf,
die zwemmen kon, er moest iets anders ge
vonden worden.
„Kun je een lijn uitgooien?" en ik gebaarde
met mijn armen, wat ik feitelijk wilde.
Eén van de roeiers zette zich toen schrap en
wierp ons een reddingsboei toe aan een lange
lijn. In een ommezien had ik den boei op het
droge en toen begonnen de moeilijkheden pas
goed. Ik kan mij nu voorstellen, dat mijn pas
sagiers tegen deze manier van redden opza
gen, maar goede raad was duur. Ik besloot den
knoop door te hakken, want het was nu een
maal het eenige was ons restte.
Ik had de grootste moeite den eerste in den
boei te krijgen. Maar toén ik hem zoover had,
wenschte hij ook zijn bagage nog mee te ne
men. Hier moest bevolen worden. „Het is mijn
plicht eerst voor het leven van de passagiers
te zorgen". Tegelijkertijd gaf ik hem een flin
ke duw, in de boot haalde men de lijn binnen.
Dat was één. Nog tweemaal haalde ik de boei
uit het water en op dezelfde wijze maakten
de overige passagiers het reisje naar de boot.
Het logboek en de post haalde ik uit de ca
bine en wikkelde alles in een zak, die ik tus
schen mijn jas stopte. Daarna schoof ik de
reddingsboei over mij heen, gaf een teeken dat
ik klaar was en sprong in het water. Ik werd
opgenomen door de golven, maar toen voelde
ik, dat de lijn werd getrokken en zooveel mo
gelijk meezwemmend sleepte men mij naai
de boot. Op en neer, dan lag ik weer boven
op een golf, dan zakte ik weer weg in de diep
te, toedat ik eindelijk boven op een golf in de
laagte de boot onder wij zag..Zou ik tegen de
boot verpletterd worden? Maar toen dreef ik
langszij en gebruik makend van de aanrol
lende golf heesch men mij, toen ik op gelijke
hoogte was gekomen, aan boord.
Daarna begon de strijd tegen den storm op
nieuw. Met de drie passagiers lag ik onder in
de boot en wierp nog een laatsten blik op de
Goodwin Sands. Ze stonden reeds geheel on
der water, het toestel zakte al dieper en die
per, af en toe werd het heen en weer geschud
door de kracht van de golven. We vorderden
langzaam. De boot rolde en steunde onder de
beukende golven; nimmer zal ik den aanblik
der roeiers vergeten, die met de gespannen
spieren van hun getatoueerde armen de boot
tegen de golven optrokken en zoo geheel pas
ten in dit stormachtige beeld van hun ele
ment. Zij waren helden der zee in den volsten
zin van het woord. Zij spraken niet, hun ge
dachten gingen uit naar de menschen in hun
boot in wie z ij de helden zagen, terwijl zij
werk deden, dat slechts weinig verschilde van
dat, wat zij iederen dag hadden te verrichten.
Wij waren helden, wij durfden te vliegen.
Grooter paradox heb ik nooit gekend. Zij
vochten een uur lang, toen kwamen wij langs
zij van het schip. Ik verwachtte elk oogenblik,
dat onze boot tegen het stalen karkas ver
pletterd zou worden als een eierschaal, maar
de roeiers bleven de baas en één voor één kon
den we de zwaaiende touwladder grijpen, die
ons naar boven voerde. Daarna kwamen onze
redders. Maar voordat de sloep binnen boord
kon worden geheschen. wierp een golf haar
als een lucifersdoosje tegen het schip w.
bleef niet veel van over. Vlug schoot een
zeelieden toe, die de touwen doorhakte
„Die is er geweest", sprak de kapitein 'mna,
ze heeft haar plicht gedaan!" r
Dat had ze zeker, met de hulp van zes dan
pere kerels. Het laatste wat ik zag, was
plek versplinterd wrakhout boven op een wu?
Toen werd alles opgenomen en verdween vn£
het schip in de diepte. Naast mij lag een e?
broken riem. Meer bleef er niet over.
„En jullie naar beneden", brulde 'de kanl
tein ons toe. Buiten loeide de storm, maar in
het inwendige van het schip, waar een knan
pend vuur brandde, was het wei uit te hou
den. We kregen whisky en al gauw was het
een vragen over en weer. Ik vroeg den kaoi
tein of hij mijn signalen had gezien. Hij had
mijn signalen niet gezien, maar een sein van
het Goodwin Sands vuurschip opgevangen
Daar had men ons klaarblijkelijk pas laat on
gemerkt, want indien ze er mijn landing gf
zien hadden, was er wellicht eerder huln vp"
komen. 6
De vuurschepen hadden in die dagen noe
geen draadlooze en het is wel interessart
te vernemen, dat onmiddellijk na dit voorval
vuurtorens en vuurschepen er mede voorzien
werden. Ze heeft sindsdien heel wat men-
schenlevens gered.
Ontleend aan „Smirnoff vertelt", het hoek,
waarin de Toekende K.L.M. piloot hoan Smir
noff zijn loopbaan als vlieger beschrijft. Uit
gave Andries Blitz, Amsterdam)
WAT IS WIND?
Nu, zul je zeggen, dat is óók een vraag!
Iedereen weet toch, wat wind is!
Ja, je hebt gelijk, dat iedereen dat verschijn
sel, dat we „wind" noemen, kent, want we heb
ben er dagelijks mee te maken. Maar.... wat
is wind eigenlijk?
Een luchtstroom, die van een gebied met
hoogen luchtdruk gaat naar een gebied met
lager luchtdruk, net zooals het water van hoo»
naar laag stroomt. Met den wind is het echter
niet zóó eenvoudig als met het water. Welis
waar trekken de gebieden met lagen luchtdruk
steeds de winden aan, maar de draaiing van
de aarde komt er bovendien nog bij om de zaak
ingewikkeld te maken. Daardoor waaien de
winden schuin over de aarde.
EEN KRING OM DE MAAN.
Als je 'n kring om de maan ziet, dan be
schouw je dit als een teeken van regen of
vochtigheid. Maar in werkelijkheid heeft de
kring om de maan niets met het weer te ma
ken. Het verschijnsel wordt veroorzaakt door
een soort gezichtsbedrog: door de breking
van de lichtstralen bij hun doorgang door de
ijskristallen, die in de wolken hangen. Aange
zien nu de blauwe lichtstralen sterker gebro
ken worden dan de roode en de stralen ver
schillende afwijkingen vertoonen is het rood
binnen in den kring zichtbaar.
DAT WAS STERK
Een dertig geleden was er een ongedierte-
plaag in Parijs. De beroemde natuurvorscher
Aiphonse Labitte werd ontboden om de oor
zaken van deze plaag en de middelen om hem
te bestrijden op te sporen.
Toen hij na aankomst zijn naam in het
vreemdelingenboek van zijn hotel wou schrij
ven, sprong een vloo hem tegemoet.
Labitte riep lachend: „Ik heb bij mijn stu
die van allerlei ongedierte al veel beleefd, maar
dat deze diertjes zelfs in het gastenboek het
kamernummer van hun tegenstander nakijken,
dat is wel héél sterk!
GRAPJE VAN FRITS JE.
Moeder is druk in de keuken bezig voor het
middagmaal, want vader zal vandaag een gast
meebrengen, een beroemd Afrika-reiziger.
Toen Fritsje, gelokt door de heerlijke geuren,
ook eens in de keuken kwam neuzen, vermaan
de moeder:
„Frits, pas op, dat je je aan tafel fatsoen
lijk gedraagt, want we hebben een heer te
gast, die jarenlang onder de menscheneters
heeft geleefd".
Deze mededeeling geeft Fritsje te denken.
Plotseling vraagt hij: „Zeg, moesje, zal die
man ons kalfsvleesch wel lusten?"
BELLEN BLAZEN
door W. B.Z.
Ik zit op mijn balconnetje
Heel lekker in het zonnetje.
Je ziet een teil met zeepsop staan
Ik wil aan 't bellen-blazen gaan.
Daar gaan er vier al in de lucht
't Is of de een voor d'ander vlucht.
Je ziet ze kleuren reuze-fijn,
Dat komt vast door den zonneschijn.
Zij strijken langs het boompje heen
De kleinste volgt zijn weg alleen,
Wel twintig vliegen zoo maar weg.
Of 'k ook kan belleblazen, zeg.
Maar strakjes is mijn teiltje leeg,
Het was zoo vol, toen ik het kreeg,
Je kan niet klazen zonder sop.
Dan ga 'k weer spelen met mijn pop.