MOETEN ONZE OOIEVAARS
UITSTERVEN?
R'
H.CtANDERSEN
Haw te j"turoper
Aantal broedparen
loopt terug
Fransch—Duitsche
verklaring onderteekend.
Nationale vogel bij
uitnemendheid
BEDS gerulmen tijd bestaat
de vrees dat de ooievaar,
toovervogel uit tal van kin
dersprookjes, tot uitsterven
gedoemd is. Oude, sinds menschen-
heugenis bewoonde eibernesten wor
den door de bewoners verlaten en
steeds kleiner wordt het aantal broed-
vogels, dat in het voorjaar naar ons
land terug keert. Zoodat de ocdevaar,
onze nationale vogel bij uitnemend
heid prijkt hij niet zelfs in het
wapen van de residentie onz-er Vorstin!
in het grootste dele van ons land
een zeldzame verschijning is gewor
den.
Slechts het noorden en oosten en Noord-
Brabant kunnen nog op een eenigszins tal
rijke ooievaarbevolking wijzen, doch vooral
in 't westen des lands, is de toestand al heel
bedroevend. Noord-Holland, een gebied dat
voor ooievaars toch uitermate bewoonbaar
lijkt, met de vele polders en plassen, telt nog
slechts drie bewoonde nesten. Terwijl tcch
tal van verlaten wagenwielen op hooge palen
of op de daken der boerderijen er op wijzen,
dat dit vroeger anders is geweest.
De eiber heeft zich steeds in de vriend
schap van den mensch mogen verheugen. Als
lentebode wordt zijn terugkeer in het voorjaar
met veugde begroet en het bijgeloof zegt dat
het huis, waarop de ooievaars hun nest heb
ben betrokken, beschermend is tegen bliksem
inslag en allerlei andere onheilen. Dit is
misschien tevens wel de reden, waarom men
zich over het zienderoogen achteruit gaan
van het aantal broedparen ongerust is gaan
maken en zich heeft afgevraagd, of de fraaie
vogel misschien tot uitsterven gedoemd is.
Dat zou heelemaal niet onmogelijk zijn, want
er is in dezen tijd van lintbebouwing en
cultiveering van woeste gronden nauwelijks
plaats meer voor dergelijke groote en op
vallende dieren, zelfs al staan zij op goeden
voet met den mensch.
De Zweedsche arend.
We hebben dat gezien bij de Zweed
sche arenden, waarver de Zweedsche or
nitholoog Bengt Berg een van zijn mooiste
boeken „De sista Ornama" (De laatste
arenden), heeft geschreven. Deze fraaie
roofvogels werden eeuwen lang vervolgd en
bij honderdtallen gedood, zonder dat iemand
zich ooit heeft afgevraagd of er gevaar voor
uitroeiing bestond. Immers, ondanks de voort
durende achtervolging wisten de dieren zich
te handhaven, omdat er nog schuilhoeken ge
noeg waren, waar zij zich aan die achter
volging konden onttrekken en omdat er ge
noeg woeste gronden waren, waar het we
melde van de prooidieren.
Nu is dat ook in Zweden anders gewerden
en met een schok werden de Zweden er zich
van bewust, dat een groote en fraaie vogel
soort, die haar eigen plaats inneemt in het
ingewikkelde raderwerk der natuur, dreigde
uit te sterven. Men heeft allerlei verbods
bepalingen uitgevaardigd, die het schieten
van dezen vogel en het uithalen van de nes
ten op straf van hooge boeten verbieden. Doch
nu is het waarschijnlijk reeds te laat en de
koninklijke vogel schijnt tot uitsterven ge
doemd te zijn. Want zoodra het aantal
exemplaren van een bepaalde soort beneden
een zeker minimum komt, schijnen zij de
veerkracht te missen, om van de kunstmatig
geschapen gunstiger voorwaarden gebruik te
maken en het verloren terrein te herovere-
ren.
Zelf schrijft Bengt Berg hierover in zijn
boek: „Het zou beter geweest zijn, indien men
de arenden had behouden. Want al deze
arenden, die gescheten en vergiftigd, of in
klemmen gevangen werden, uit laakbare bal
dadigheid, onwetendheid en averechtschen
jachtijver, hadden wij in leven kunnen
houden.
,Dee zeevogels en visschen. die zij van
gen' zijn maar een klein deel van die, welke
wij laten omkomen. Wij hadden de arenden
aan onze kusten noodig gehad om het lijden
te verkorten van de duizenden aangeschoten
zeevogels, die wij aan hun lot overlaten in
het gebied der scheren en meren. Wij had
den hun hulp noodig gehad om zieke visschen
en zwak wild weg te vangen. En ook had de
gedachte eerder bij ons wakker kunnen
worden, dat het wel een haas en een paar
snoeken waard is, om een arend boven het
Zweedsche landschap te zien vliegen.
„Maar onze wangunst, onze begeerte en
hebzucht ten opzichte van alles dat wij kun
nen dooden, om op te eten of te verkoopen,
heeft ons steeds verblind en zal dat steeds
weer doen. En daarom zullen wij onze aren
den verliezen, zooals wij den beer, den lynx,
het edelhert en den eland voor onze ocgen
zullen zien uitsterven".
Tot uitsterven gedoemd.
Veel van wat Bengt Berg met bittere woorden
zijn landgenooten verwijt, is ook op ons land
van toepassing. Want wij hebben even roe
keloos en onnadenkend onze groote roofvogels
en zoogdieren uitgeroeid. En een groote moe
deloosheid spreekt er uit het volgende citaat
uit het boek van den Zweed, waarin hij zegt:
„Behalve den blanken mensch hebben zij
geen vijanden. Hun langzame voortplanting
is kenmerkend voor alle dieren, wien het
aan vijanden heeft ontbroken, totdat de
mensch plotseling ingreep. Zij kunnen niet
ineens twintig eieren gaan leggen, zooals de
patrijzen, of verscheidene broedsels groot
brengen, zooals de duiven, om op die wijze,
ondanks de vervolgingen, de soort numeriek
op peil te houden. Er blijft hun niets anders
over dan uit te sterven. En dat doen zij dan
ook voor onze oogen".
Het begint er naar uit te zien dat dit lot
ook aan onze ooievaars beschoren is. Dat zij
eveneens uit moeten sterven voor onze oogen,
terwijl wij machteloos moeten toezien, niet in
staat te helpen, omdat het reeds te laat is.
Omdat het aantal reeds te ver gedaald is en
de vogels zelf de energie schijnen te missen
om van onze hulp te profiteeren.
Natuurlijk heeft men getracht de
oorzaken van den onrustbarenden
achteruitgang op te sporen, teneinde
dooi- deze weg te nemen, te redden
wat er nog te redden is. Daarbij doet
zich echter de moeilijkheid voor. dat
er geen onmiddellijke oorzaak te
vinden is. Tal van veronderstellingen
zijn geopperd, maar geen der theo
rieën bleek geheel op te gaan. Veeleer
moeten we dan ook aannemen dat
verschillende ongunstige factoren
samenwerken om onze ooievaarsbe
volking met den ondergang te be
dreigen..
Elk jaar komen er berichten uit Afrika, die
spreken over groote sterfte onder de ooie
vaars, waarschijnlijk veroorzaakt door het
eten van vergiftigde sprinkhanen. Andere be
richten melden overstroomingen in voorj aai
en herfst in Midden-Afrika, waarbij eveneens
duizenden vogels het leven laten. En verder
zouden de hoogspanningsleidingen en anten
nedraden ook tal van ooievaars op den trek
doen omkomen.
Hoe dit echter zij, de laatste jaren zagen we
tot onze vreugde dat de ooievaarsbevolking,
tegen elke verwachting in, weer langzaam
toenam. Doch de laatste berichten luiden
weer zoo pessimistisch en ongunstig, dat we
nog steeds het ergste moeten vreezen.
Een „volkstelling".
Toen men zich ernstig ongerust begon te
maken over onze ooievaars, heeft de
Utrechtsche ornitholoog, mr. Fr. Haver-
schmidt in 1929 een telling georganiseerd,
waarbij bleek dat er in ons land nog maar 209
bewoonde ooievaarsnesten waren. In 1934
werd deze telling herhaald en tot ieders vreug
de en verrassing bleek het aantal nesten
toen tot 273 te zijn gestegen. Een vermeerde
ring dus van niet minder dan 30.6 pet.
Deze vermeerdering werd vooral geconsta
teerd in de oostelijke provinciën. In Noord-
Brabant, Zuid-Holland en Utrecht liep het
aantal broedvogels toen nog iets achteiuit. In
Zeeland en Limburg bleken in het geheel geen
ooievaars te broeden.
Uit de verzamelde gegevens bleek
verder, dat er enkele streken waren,
waar de ooievaar toen zelfs nog vrij
talrijk voorkwam. Dat waren Fries
land, Groningen, Drente, de omgeving
van Kampen en Zwolle, de Zuidhol-
landsche eilanden en het noordelijk
deel van Noord-Brabant. Het groot
ste aantal nesten per vierkanten kilo
meter had Drente, waar dit getal
2.15 bedroeg.
We zouden dit van Drente eigenlijk niet
verwachten, aangezien de ooievaar naar
gebleken is echter ten onrechte bekend
staat als een liefhebber van kikkerboutjes.
Maar het menu is volgens de laatste onder
zoekingen geheel anders samengesteld, dan
men eeuwenlang gemeend heeft, zoodat '"c
kikkers geen rol spelen en bovendien zoekt de
ooievaar weliswaar bij voorkeur de nabijheid
der menschelijke woningen op, doch hij
schijnt zich toch meer thuis te voelen in de
schilderachtige Drentsche dorpen, dan tus-
schen de steeds sneller naar elkaar toe
groeiende groote steden in het westen van
ons land.
Blijkens Duitsche onderzoekingen bestaat
het voedsel van den ooievaar voor verreweg
het grootste deel uit kevers en sprinkhanen en
ander, voor den landbouw schadelijk gedierte.
Zoodat we den ooievaar met een spartelenden
kikker in zijn snavel maar het beste uit de vo
gel- en kinderboeken kunnen verwijderen.
Doch het is tevens een reden te meer om het
behoud van den ooievaar op prijs te stellen.
Al is het simpele feit dat we dien fraaien wei
devogel, met zijn prachtige wit-zwarte vee-
renpakje, waarbij de lakroode pooten en sna
vel zoo mooi constrasteeren, als karakteristie
ke stoffeering van ons weidelandschap, niet
graag zouden missen, eigenlijk al ruim vol
doende.
Opnieuw bergafwaarts.
Helaas is de situatie thans op
nieuw veranderd. Want terwijl we ons
reeds verheugden over den stagen
groei onzer ooievaarsbevolking, komt
nu opeens de sombere mare, dat het
aantal broedparen in 1937 weer be
langrijk is teruggeloopen. En in 1938,
over welk jaar nog geen officieele ge
gevens bekend zijn, schijnt het even
eens bergafwaarts te zijn gegaan.
Opvallend is dat de ooievaars in 1937, in
tegenstelling met andere jaren, tot zelfs ver
in Mei eerst op de nesten terugkeerden. Ter
wijl de datum van terugkeer anders in de laat
ste week van Maart of de eerste helft van
April valt. Dat dit van invloed is geweest op
het verloop van de broedsels kon niet worden
vastgesteld. Doch wel werd geconstateerd dat
in 1937 ruim 35 pet. van de broedparen
kinderloos bleef. Dat dit het behoud van on
zen toch al zoo gedeeimeerden ooievaarsstand
ernstig in gevaar brengt, is duidelijk.
In Pruisen, waar de ooievaar nog veel talrij
ker voorkomt, werden' dezelfde verschijnselen
geconstateerd. En zooals gezegd, luiden de
berichten over 1938, hoewel nog onvolledig,
al evenmin gunstig. Zoodat opnieuw ge
vreesd moet worden dat de ooievaar binnen
afzienbaren tijd van de lijst onzer Nederland-
sche broedvogels zal moeten worden ge
schrapt. Wat een des te grooter teleurstelling
zou zijn, nü we reeds meenden, dat deze vo
gels bezig waren, het verloren terrein te her
overen.
KO ZWEERES.
Vrouw te Weenen terechtgesteld.
WEENEN, 6 December (Havas/A. N. P.)
Marta Marelc, die door het Assizenhof te Wee
nen ter dood veroordeeld was wegens het ver
moorden van zeven personen, o.w. haar echt
genoot en haar kind van zes maanden, met het
doel in het bezit te komen der verzekerings
som, is vanochtend te Weenen terechtgesteld.
Zwendel geschiedenis met gestolen
obligaties.
Straf tegen Rotterdamsch advocaat verlaagd.
's-GRAVENHAGE. 7 December. Het ge
rechtshof te 's-Gravenhage wees heden arrest in
de strafzaak tegen den Rotterdamschen advo
caat, mr. C. Z., die betrokken is geweest in een
reeks manipulaties met gestolen effecten.
De Rotterdamsche rechtbank had hem des
wege veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf
met aftrek van de preventieve hechtenis.
Het Hof heeft heden van deze straf zes maan
den voorwaardelijk opgelegd en bepaald dat de
preventieve hechtenis, welke zal worden afge
trokken, zes maanden zal bedragen.
Meisje neergestoken.
LOEMADJANG 7 December (Aneta/A. N
P.). Gisteravond is te Loemadjang, een
moord gepleegd door een zekeren K., daggelder
bij de irrigatie. Het slachtoffer was mej. H. S.
die inwoonde bij een bejaard man. K. had juist
als daggelder ontslag genomen.
In den loop van den avond had hij nog ge
wandeld met het slachtoffer. Later begaf hij
zich naar het huis van het meisje en doorstak
haar met een jachtmes. Het wapen trof mej. S.
in de hartstreek. Zij was vrijwel onmiddellijk
dood.
Hierna poogde K. zelfmoord te plegen. Hij is
in zorgwekkenden toestand naar het hospitaal te
Soerabaja vervoerd.
Het slachtoffer is hedenmiddag te Loemad
jang begraven onder groote deelneming. Men
meent, dat beide jongelui de wanhoopsdaad in
een vlaag van depressie samen hebben be
raamd.
MOLLISON GAAT WEER VLIEGEN.
KINGSTON (Jamaica) 7 December (Reu
ter). James Mollison, die hier met zijn vrouw
op vacantie is, heeft medegedeeld, dat hij in
Februari zal pogen een wereldvlucht te onder
nemen.
FAILLISSEMENTEN.
Door de arrondissements-rechtbank te Haar
lem zijn de volgende faillissementen uitgespro
ken op Dinsdag 6 December 1938.
J. Stoop, koopman in kalveren, wonende te
Haarlem, Romeinenstraat 31, curator Mr. A. G.
H. H. Roeffen te Aalsmeer.
Mej. W. M. Dames, winkelierster, wonende te
Haarlem, Gedempte Oude Gracht no. 119,
curator Mr. F. van Blerkom te Haarlem.
Rechter-Commissaris in beide faillissementen
Mr. E. H. F. W. van Schaeck Mathon te
Haarlem.
Door het verbindend worden der Uitdeelings-
lijst is geëindigd het faillissement van G. J. G.
Koekenbier, vrachtrijder en aardappelhandelaar,
wonende te Zwanenburg, gemeente Haarlem
mermeer, Olmenlaan 14 a.
Curator Mr. H. H. E. Prinsen Geerligs te
Haarlem.
Rectificatie. Opgegeven werd als beëindigd het
faillissement van P. R. J. van Grieken, meubel
handelaar, wonende te Haarlem, curator Mr. A.
Beets. Daar in dit faillissement een le Uitdee-
lingslijst werd opgemaakt en gedeponeerd is dit
faillissement dus nog niet. afgewikkeld en dus
niet geëindigd.
Copyright P. I 8. 8cx 6 Cop.
Maar ze waren nog niet eens veel verder toen Hans de Stumper J eventjes. Kijk eens wat ik nu weer gevonden heb? Dat rijden
al weer riep, dat hij iets gevonden had. „Hallo, hallo, wacht eens jullie zoo maar voorbij en toch vind je iets dergelijks niet
eiken dag op den straatweg!"
Weer keerden de beide broers zich om, teneinde te zien wat
Hans de Stumper nu voor kostbaars had gevonden. „Stumper"
zeiden ze toen Hans voor hen stond, „dat is niets anders dan een
oude klomp, waarvan het bovenstuk af is!
Is het misschien je bedoeling dit ook aan de prinses te schenken?" II uit, schudden het hoofd eens over dien stumperigen Hans en reden
„Natuurlijk", zei Hans. De beide broers barstten opnieuw in lachen weer door, er van overtuigd, dat de prinses van deze zonder
linge geschenken niets zou willen weten.
(Wordt vervolgd
Beide regeeringen erkennen
de bestaande grenzen.
Te Parijs hebben Dinsdag de
Duitsche minister van buitenland-
sche zaken, Joachim von Ribben-
trop, en zijn Fransche collega,
Georges Bonnet, de aangekon
digde Fransch-Duitsche verklaring
onderteekend, naar wij in 0ns
nummer van gisteren hebben ge.
meld.
Over de ondertee-kening van deze verklnri*„
schrijft de „Jour-Echo de Paris'-
Met het hoofd koel en het zwaard in de schep
de hebben Frankrijk en Duitschland dip
voorheen redenen zochten om elkaar te hp
strijden, redenen gevonden om in vrede te 1p
ven. e"
Volgens de „Oeuvre" constateerde men aan
het einde van dezen dag, die volgens allen
zeer goed besteed was, in alle Fransche krin
gen een zeker optimisme.
In de „Populaire" betoogt Blum, dat twee
zij dsche accoorden slechts waarde hebben
voor zoover zij zoodanig ontworpen zijn, dat-
zij ingevoegd kunnen worden in werkelijk in
ternationale overeenkomsten.
De goede zijde van deze verklaring is volgens
de „Figaro", dat dit rechtstreeksche contact
en deze psychologische ontspanning voor de
beide landen een ernstige basis kunnen en
moeten scheppen om hun politiek te ontwik
kelen in een atmosfeer, welke van polemiek is
gezuiverd.
„Reden tot voldoening".
De „Times", die de Fransch-Duitsche ver
klaring toejuicht, herinnert aan de hoop, die
twee maanden geleden door de geheele wereld
gekoesterd werd, dat het accoord van Miin-
chen zou worden gevolgd door een krachtige
poging, de betrekkingen tusschen de totali
taire en de democratisoh-parlementaire
staten te verbeteren. Het -blad voegt er aan
toe, dat het een reden tot algemeene voldoe
ning moet zijn, dat ondanks de ongelukkige
gebeurtenissen in den tusschentijd, deze defi
nitieve nieuwe stap is gedaan en het verver-
wijderde doel van een alomvattende regeling
zooveel nader is gekomen.
De „Daily Mail" is van meening, dat het
Fransch-Duitsche pact de diplomatie in
Europa zal vereenvoudigen en dat Chamber
lain en het Britsche volk het van harte zul
len toejuichen.
De „Daily Telegraph" wijst op de onver-
eenigbaarheid van de territoriale eischen van
Italië in de Middellandsche Zee met de be
palingen van het Britsch-Italiaansche ac
coord en schrijft dan verder: of het bezoek
van Von Ribbentrop tot een verbetering ln
die richting zal leiden, kan zelfs niet bij be
nadering gezegd worden, doch tenzij dit zoo
is, moet de waarde van de verklaring als een
instrument .tot versteviging van den vrede
zeker verminderd worden.
„De geest van München",
Alle Duitsche bladen brengen in uitvoerige
berichten uit Parijs en in eigen commentaren de
beteekenis tot uiting van de gisteren te Parijs
geteekende Duitsch-Fransche verklaring.
De „Börsenzeitung" schrijft: Na jaren en de
cennia, waarin de internationale politiële be-
heerscht werd door het streven machtsgroepen
te vormen en deze collectief liefst tegen Duitscb-
land te gebruiken, beteekent deze verklaring
tusschen twee groote naburen, welke zoo vaak
met elkander in onmin geleefd hebben, een
breuk met de methoden der collectiviteit, en
een poging langs een nieuwen weg naar een
betere toekomst te geraken. Elk verstandig
mensch in beide landen zal wenschen, dat de
wedloop, welke op dezen „start" volgt, tot een
bevredigenden uitslag moge leiden, in den geest
van de overeenkomst van München tusschen
Hitler, Mussolini, Chamberlain en Daladier.
De „Deutsche Allgemeine Zeitung" schrijft:
Sommige Fransche en Engelsche dagbladen
schijnen te meenen, dat de Parijsche verklaring
een verzwakking van de Duitsch-Italiaansche
verhouding beteekent. Met nadruk kan verklaard
worden, dat deze opvatting geenszins overeen
komstig de werkelijkheid is, doch zuiver een
fantasie van lieden, wien de as Berlijn—Rome
een doorn in het oog is. Frankrijk's natuurlijke
gebiedsfeer, zoo vervolgt het blad, is het wes
ten van Europa en zijn overzeesch gebied,
Duitschland's ruimte is Centraal Europa en het
nabije oosten. Beide volken staan dus in hun
uitzicht met de ruggen tegen elkaar. De te Pa
rijs door Von Ribbentrop en Bonnet geteeken
de verklaring geeft voor het eerst duidelijk en
welbewust uitdrukking aan deze natuurlijke
verhouding. Een goede nabuurschap tusschen
beide landen kan aan hun betrekkingen met
derden geen afbreuk doen.
Nationale collecte bracht totnogtoe
366.000 op.
Het totale bedrag van de nationale collecte
voor de vervolgden om geloof en ras is geste
gen tot f 366.000.
Van tweehonderd gemeenten moet het resul
taat nog binnenkomen.
Londen bereid Cliina financieel te
steunen.
Op een vraag van Lord Elibank (conserva
tief) heeft Lord Plymouth in het Hoogerhuis
gesproken over den Britschen handel in China.
Lord Plymouth verklaarde met Lord Elibank
eens te zijn, dat in zeker opzicht de Britsche
belangen door de Japansche regeering niet op
eerlijke wijze worden behandeld en hij betreur
de geen bevredigende vooruitgang' te kunnen
melden.
In antwoord op verdere vragen van
Lord Elibank verklaarde Lord Ply
mouth, dat de Britsche regeering over
weegt China te helpen door middel
van export-credieten. Dergelijke ver
zoeken van de Chineesche regeering
zullen door de Britsche regeering met
sympathie worden behandeld.
Ten slotte zeide Lord Plymouth, dat de Britsche
regeering ten alle tijde bereid is haar êoeae
diensten in het Chineesch-Japansche conflict je
verleenen en zij zal niet aarzelen de noodige
stappen te doen, doch Lord Plymouth ver
wacht niet, dat dit spoedig zal gebeuren-