fs|. S. B.-initiatief-voorstel verworpen. Regeering blijft Pufverbod verdedigen. Meer dan 10 procent van het inkomen voor directe en indirecte belastingen heffingen. en pfiwnERPK^ 2 M'AART 1939 TWEEDE KAMER Interpelleeren aan mr. Rost van Tonningen geweigerd. Incidenten kort na het begin der vergadering. Geen hulp aan Spaansche vluchtelingen. c7n (nat. soc.) inzake Oss af te wijzen. Ma Geseling is thans onder handen en nu tot Ln strijd met een ordelijken gang van 1 irnnrHcit Hip nrvha vrvl- OEN HIAiAG, Woensdag. «««Mmt v. S c h a i k stelde vcor het inter- „eSiê-vCTZoek van Mr. Bost v. Tonnin- n 1-0 'Ti,6 ziin"om"thans, "voordat die nota vol- Se bekeken is, een niet goed voorbereid St over de Ossche kwestie te ontketenen. dCMr Tost v. Tonningen (nat. soc) wenschte echter geen langer uitstel en achtte hetTewenscht nog vóór de Statenverkiezingen Hp zaak in de Kamer te laten bespreken. Toen wi aan het adres van de geestelijken, over n.iP in verband met deze aangelegenheid al let een en ander te doen is geweest, grof be ledigende termen bezigde, riep de voorzitter hem tot de orde. Dit belette hem niet even later op dezelfde wijze voort te gaan, met het «votó dat hij nu de waarschuwing kreeg, dat hem het woord zou worden ontnomen, hii in deze houding bleef volharden. Dit geschiedde inderdaad, doch 's Presidenten mededeeling, dat hem thans het woord ont nomen was, weerhield hem met, ondanks een "eroffel van voorzitterlijke hamerslagen, door te gereken. Daarop besliste de voorzitter dat hem voor heden den toegang tot de vergadering werd ontzegd, waarmee onmiddellijk schorsing van'de bijeenkomst gepaard ging. Vrijwel ter stond hierna ontketende zich een vechtpartij. Een van de R.K. afgevaardigden de heer RUyter riep namelijk tot Mr. Rost „land verrader". terwijl uit de monden van ande ren herhaaldelijk klonk ..er uit, er uit". Mr. Rost en zijn partijgenoot Woudenberg kregen het met eenigen van die leden aan den stok. Met behulp van den griffier, een van de bodes en een aantal afgevaardigden gelukte het 't vechtende kluwen uit elkaar te halen en Mr. Rost vergezeld door den heer Woudenberg, uit de zaal te verwijderen. Overeenkomstig het Reglement van Orde moest eerstgenoem de ook het Kamergebouw verlaten, wat hij deed. Bij heropening van de bijeenkomst ble ken zijn fractiegenooten aanwezig te zijn. Aangestipt zij, dat zich heel dit onverkwikke lijke tooneel had afgespeeld na de schor sing van de vergadering, zoodat op degenen die zich toen met den mond (de heer Ruyter) of met de handen misdroegen, geen parle mentaire orde-maatregelen van toepassing waren en de heer Ruyter niet meer door zijn parlementaire onschendbaarheid gedekt was: vandaar, dat Mr. Rost er toe kon overgaan een aanklacht tegen dezen afgevaardigde in te dienen wegens diens uitroep „landver rader". Onmiddellijk nadat de vergadering weer aan den arbeid trok, vond de stemming over het interpellatie-verzoek plaats: alleen de 3 nat. socialisten stemden tegen 't voorstel van den President om het verzoek af te wijzen. Spoedig hierop bevonden zij zich in dezelfde positie bij de beslissing over hun initiatief-voorstel, waarvan het gedeelte, dat op de rijwielbelas ting betrekking had nog even door den nat, soc. Woudenberg verdedigd was. Na de verwerping van het ontwerp met 81—3 stemmen, waarover ook nog even Jhr. Mi*, de Geer (c.h.) en, ter verklaring van het „tegen" van zijn fractie, Dr. B ie re1 ma (lib.) het woord hadden gevoerd, kwam het wetsontwerp tot verhooging van de begroo ting der P.T.T. voor 1937 aan de orde. De be doeling was 5 .millioen gulden aan te wenden voor verhoogde afschrijving op bedrijfs middelen, die voor een te hooge boekwaarde op de balans per 31 December 1936 voorko men. Verder wordt voorgesteld IV2 millioen gulden wegens conversiewinst uit de belegging van den Postchèque- en girodienst te bestem men voor verhooging van de reserve voor koersverliezen op deze belegging. Een en ander gaf Ir. Vos (s.d.) o.m. aanleiding be zwaar te maken tegen reserveeringen die niet noodig zijn terwijl nog zoovele belangen om EPorziening vragen. De heer IJsselmuiden (R.K.), die de afschrijvingspolitiek van den Minister eigenlijk reserveeringspolitiek noem de, wenschte dat de Kamer bij de toekomstige besteding van deze gelden een woordje zal meespreken. Nadat de heer d'Ansembourg (nat. soc.) betoogd had dat de reserve voor Koersverliezen aan de algemeene geldmiddelen noorde toe te komen, verleende de heer Wa- «ie-«a j1" /a,r-) steun aan den Minister, be pleitte de heer Faber (s.d.) personeelsbelan gen, en verklaarde zijn partijgenoot Ir. v. d. waerden de afschrijving volkomen in de mvan een goede bedrijfspolitiek te achten. Munster v. Boeyen zette uiteen waarom z.i. de Bedry ven wet de gevolgde methode toe- noodig tó.Waar°m reserveerinS wel degelijk u' s' ontwerp er door en toen veischenen weldra weer eens de tandtechnici ten tooneele. Het betreffende ontwerp heeft tot v?°f f,genen die zijn toegelaten geweest ij ggen van het practisch examen, oeaoeld in de wet van Mei 1929, doch niet aan dat examen hebben deelgenomen of daar- y°or aie.t zÜn geslaagd, nog éénmaal in de ge- egenheid te stellen van hun practisehe be- Sv^?£den te doen blijken. Verder om- ontwerp de bevoegdheid van de tandheelkundigen, aldus, dat ze uitsluitend zullen wezen: a. de tandprothese we te passen; b. tanden te trekken, vullingen en' a^smede plaatselijke behande- i ungen van tanden, strekkend tot hun be- £*3' Ze, zullen plaatselijke gevoelloos ma- Kenoe middelen mogen aanwenden. Maar per- handelen8^011 ^aar mogen ze niet be- Mevr. Mr. Bakker-Nort (V.D.)die levenals de liberaal Dr. Vos) de leeftijds grens tot 14 jaar verlaagd wenschte te zien, juichte verder dit voorstel toe, dat twee klei ne groepen, van in totaal 25 personen, die 5lm?er een kwart eeuw geleden als tandheelkundigen werkzaam waren, alsnog een kans zal geven. De heer v. d. P u 11 w bet ontwerp toejuichte betreurde fl r. ,verzet van mevr de V r i e s—B ruins iöd.) welke laatste nog mr. v. D ij k e (A.R.) aan haar zijde kreeg. Minister Romme bestreed de bewering SI melV' Vries—Bruins (S.D.), dat men cn sinds 1925 op sociale zaken (en hetzelfde L0!LIT d®n. wetgever) bij deze materie zeer door bijzondere belangen in stee van 'door het algemeen belang van de volksge zondheid had laten leiden. Juist om der wille van dit belang èn ten einde het recht te dienen, had mr. Romme gemeend dit wets ontwerp te moeten voorstellen. Met het oog op de harmonie van belangen was hij hiertoe gekomen. Ook de wet van 1929, die een vroe ger begane fout trachtte goed te maken, had een gevoel van onbevredigdheid nog niet heelmaal kunnen doen verdwijnen. Toen spr. als minister optrad, trof hij een toestand aan, die liet zien dat het met het recht nog niet in orde was. Daaraan nu moest een einde gemaakt worden. Dit kon óf wel door de geldende wet streng te handhaven, óf wel door den onwettigen toestand voor zoover deze zijn grond vond in beleediging van het rechtsgevoel te laten ophouden met behulp van wetswijziging. Waar het examen van 1930 onder zeer bijzondere omstandigheden had plaats gevonden was er thans dit tot mr. Van Dijke (A.R.) wel degelijk reden om alsnog te trachten met behulp van dit wets voorstel een en ander goed te maken van wat er toen aan onbillijks was voorgevallen. Natuurlijk kunnen in de liquidatie alleen betrokken worden de menschen, die vóór 1913 de volledige tandprothese uitoefenden; het gaat niet aan om degenen, die zich in 1930 heelemaal niet voor het examen hebben ge meld, ook nog in do liquidatie te betrekken. De minister verklaarde zeer ernstig, over wegend bezwaar te hebben de groepen nu nog verder uit te breiden. De heer v. d. Putt (R.K.) verdedigde een amendement, dat beoogde nog een bepaalde groep 4 personen groot tot het examen toe te laten, doch de Minister betoogde, dat de indirecte werking van het amendement zoover gaat, dat 't voor hem onaanvaard baar was. Zou men n.l. de hier bedoelde men schen, die in 1913 de tandprothese nog niet uit oefenden, tot het nieuwe examen toelaten, dan zullen nog andere „na-1913ers" evenzeer om toelating kunnen aankloppen. Door dit amendement zou het heele liquidatie-karakter van het wetsontwerp te loor gaan, zulks in strijd met het belang van de volksgezondheid. Vanwege het „onaanvaardbaar" was de heer v. d. Putt bereid zijn voorstel in te trekken, waarna de heer Til an us (C.H.) met de stukken aantoonde, dat in elk geval één van het viertal in kwestie wel degelijk voor Juni 1913 de volledige tandprothese had uitge oefend, wat blijkens een in Ï926 gevallen be schikking was komen vast te staan. Maar, zoo merkte Minister Romme terstond op, in 1929 was opnieuw uitgemaakt wie vóór Juni 1913 de tandprothese hadden uitgeoefend en dus was er nu toch geen reden om het ontwerp met 't oog op dat geval nog te amendeeren. De heer v. d. Putt gaf nu zijn amendeeringspogingen op, waarna de Kamer art. 1 van het wetsvoor stel aannam met 6019 (het grootste deel van de anti-revolutionairen, eenige sociaal-demo craten en de nat. soc. leden)de bepaling tot omschrijving van de bevoegdheden van de tandheelkundigen ging er met 5227 door nu stemden nog wat meer soc. democraten tegen waarna de Kamer zich z. h. st. (mevr. de VriesBruins liet aanteekenen, dat ze te gen was) met het ontwerp vereenigde. De stemming over de voordracht voor een vacature in den Hoogen Raad bracht de hee- ren v. d. Flier, Losecaat Vermeer en de Braauw, overeenkomstig de aanbeveling van dat col lege respectievelijk op de eerste, tweede en derde plaats. Naar aanleiding van bezwaren door den nat. soc. Dieters aangevoerd tegen 't ontwerpje be treffende contingenteering van den invoer van paarden en slachtpaarden wees Minister Stee nberghe er o.m. op, dat hij het autarkisch standpunt van de nat. socialisten niet kan deelen. Ook met het ontwerp inzake contingenteering van den invoer van vleesch kan genoemde spr. zich met zijn politieke vrienden niet vereenigen, want dezen maat regel achtte hij in strijd met de belangen van onze veehouderij, tuinbouw enz. Gezien de overproductie van vleesch ten onzent verklaar de ook de heer Weitkamp (C.H.) zich tegen eiken vleeschinvoer. De Minister vermeldde, dat deze heele invoer niet meer dan 1 pCt. van de geheele vleesch-consumptie hier te lande bedraagt, terwijl uit handelspolitieke overwegingen aan dezen gecontingenteerden invoer voordeelen voor ons land verbonden zijn. De nat. soc. fractie plus de heer Weit kamp lieten hun „tegen" noteeren. Tot besluit van deze laatste vergadering vóór de Paaschvacantie interpelleerde de heer W ij n k 0 0 p (Commun.) den Minister-Presi dent over de Spaansche vluchtelingen. Hij vroeg o.m. of onze Regeering, gelijk met an dere het geval was, bereid is een bedrag ter beschikking te stellen voor de leniging van den nood dier vluchtelingen en of ze alsnog bereid is hen en dan in 't bijzonder kinde ren in ons land toe te laten. Minister C 01 ij n gaf bij de beantwoording van den interpellant te kennen, uit den aard der zaak wel een en ander over het Spaansche vluchtelingen-vraagstuk gelezen te hebben, terwijl hij o.m. aanstipte, dat tot 16 Februari ongeveer'160 duizend burgers en 180 duizend militairen uitgeweken schijnen te zijn. In den laatsten tijd intusschen keeren per dag regel matig om en bij de 4000 burgers terug, zoodat het aantal van die teruggekeerden nu alweer zoo wat 60000 zou bedragen. Moeten wij thans ook weer de Spaansche vluchtelingen in ons land opnemen, nadat we reeds zoovele andere vluchtelingen gastvrij hebben opgenomen? De Minister, die ook nog verwees naar het in dit opzicht door België ingenomen afwijzend standpunt, meende, dat wij zulks niet moe ten doen, ook niet wat de kinderen aangaat. Hij denkt er niet aan deze toe te laten en ver klaarde overigens niet bekend te zijn met de volgens Ir. Al bard a (s.d.) aanwezige om standigheid, dat ten onzent tal van families gaarne bereid zouden wezen Spaansche kin deren in huis te nemen. De soc. democratische woordvoerder, die protesteerde tegen de smadelijke wijze waarop z.i. de heer d'Ansem bourg (nat. soc.) zich over de nu ondergegane wettige Regeering van Spanje had uitgelaten, vond het negatieve antwoord van Dr. Colijn teleurstellend en drong er op aan, dat de Re geering tenminste nog eens zou overwegen geld ter beschikking te stellen. Hij dacht dus over deze aangelegenheid heel anders dan de nat. soc. spreker, die, verheugd over de neder laag van het volksfront, een lofzang ter eere van Franco ten beste gaf en beweerde, dat de Spaansche vluchtelingen, en zeker de kinde ren, heelemaal niets te vreezen hebben bij terugkeer naar hun vaderlandvoor zoo verre zij zich niet aan misdrijven hebben schuldig gemaakt. En de misdadigers, nu, die moesten maar naar Moskou gaan of naar Me vrouw Roosevelt, die immers toch zooveel van hen houdt. In tweede instantie gaf de Premier nogmaals te verstaan, dat het niet op den weg ligt van ons land (dat voor de Geneefsche commissie, welke hulp aan Spaansche vrouwen en kinderen ondernomen had, wel iets had gedaan; n.l. in den vorm van mee beschikbaar stellen van levensmiddelen) op te treden op de wijze als de interpellant en ook wei de heer Albarda hadden aanbevolen. Wij hebben ons reeds zóóveel narigheid op den hals ge haald. Wanneer echter de omstandigheden in zeer belangrijke mate mochten veranderen, en de situatie nog veel erger zou worden, dan zou de Regeering opnieuw overwegen, wat en of zij iets zou doen. Alles te samen genomen leverde deze interpellatie dus alleen een ne gatief resultaat op, wat trouwens te verwach ten was geweest. Het was bijkans kwart voor acht, toen de Kamer naar huis toe kon gaan, waarschijnlijk voor een flink aantal weken. E. v. R. Firma werd schandelijk door haar personeel bestolen. Het vorige jaar ontdekte de recherche, dat bij de firma W., een groothandel in tapijten, klee- den. meubelen enz., gevestigd aan de N. Z. Voor burgwal te Amsterdam op groote schaal door personeel gestolen werd. Voor honderden werd uit de magazijnen weggenomen en voor eigen rekening verkocht. De rechtbank veroordeelde een aantal em- ployés en eenige winkeliers wegens verduiste ring en heling. Dinsdag behandelde het Amsterdamsche ge rechtshof vier zaken tegen lieden, betrokken bij deze strafzaak, in hooger beroep. De eerste verdachte is de verkooper van de firma W., H. G., die wegens verduistering ii dienstbetrekking tot vier maanden gevangenis straf was veroordeeld. De officier van justitie had een voorwaardelijke straf gerequireerd. Verdachte gaf de feiten toe, hij had aan de ver- duistering van enkele kleeden f 30 verdiend. „Ik ben aldus verd. meegesleept en ver leid door mijn collega's." De procureur-generaal vorderde bevestiging van het vonnis (vier maanden gevangenisstraf). De tweede verdachte is eveneens jarenlang als magazijnbediende in dienst van de firma W. geweest. Hij had schoorsteenloopers, divanklee- den en gordijnen uit het gebouw gebracht en afgeleverd aan de helers. De rechtbank had ook hem tot vier maanden gevangenisstraf veroor deeld. Verdachte verklaarde voor 't hof, dat hij, toen hij eenmaal was begonnen met het misdrijf, door een anderen employé geprest werd er mee door te gaan. De procureur-generaal was van meening, dat de straf aan verd. opgelegd ,te gering was. Hij vorderde tegen hem zes maanden gevangenis straf. De volgende vex-dachte was een 41-jarige be hanger te Amsterdam, die wegens heling, meer malen gepleegd, door de rechtbank was veroor deeld tot één jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. De man had een aantal goederen van em- ployé's gekocht, o.a. divankleeden en tafelloo- pers. Hij beweerde thans, dat hij nooit geweten had, dat de goederen afkomstig waren van dief stal of heling. Hij had gedacht, dat weeffouten oorzaak waren van de lage prijzen. De procureur-generaal vorderde bevestiging van het vonnis (een jaar gevangenisstraf met af trek van de voorloopige hechtenis). De verdediger mr. H. W. Brans pleitte vrij spraak. Voorts stond nog een koopman uit Hilversum terecht, verdacht van heling van een belangrijke hoeveelheid goederen van de firma W. Verd. was door de rechtbank vrijgesproken, doch de officier van justitie had hooger beroep aange- teekend. Ter zitting gaf verd. toe, dat hij van bedienden van W. goederen had gekocht, doch hij had niet geweten, dat hij gestolen goed ge leverd kreeg. De proc.-gen. vorderde tegen den koopman anderhalf jaar gevangenisstraf. Na enkele jaren zal de visscherij er voordeel van ondervinden. Vischmeelfabrieken moeten andere grondstof zien te krijgen. AAN de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer inzake het wetsontwerp tot goedkeuring van het op 23 Maart 1937 te Londen gesloten verdrag nopens het vaststel len van een maaswijdte van vischnetten en van minimum-maten op sommige vischsoorten, is het volgende ontleend: Dat er drie categorieën zijn van personen, nl. de kustvisschers, de eendenhouders en de visch- meelfabrikanten, voor wie de uitvoering van het verdrag moeilijkheden kan opleveren, wordt toe. gegeven. Voor de kustvisschersvaartuigen vertegenwoor digt de opbrengst van puf inderdaad een groot direct belang. Wel dient echter in aanmerking te worden genomen, dat, nu tegenwoordig veel bot ters worden vervangen door moderne schepen met sterker motoren, waarmede de visscherij op verder gelegen gronden, waar minder puf voor komt, kan worden uitgeoefend, de kustvisschers in staat zullen zijn de voor hen nadeelige volgen van een pufaanvoerverbod belangrijk te verminderen, zoo al niet te elimineeren. Voor de bemanning der motorloggers van schippers-eige- naar, die de volledige opbrengst van de puf krijgt, zal een aanvoervei-bod daar compen satie van de zijde der eigenaars wel niet kan worden verwacht aanvankelijk bezwaar op leveren. Hiertegenover moet nadrukkelijk wor den gesteld, dat loonsvoorwaarden, waax-bij de bemanning op de opbrsxxgst van de puf steunt, wel is waar historisch verklaard kunnen worden, doch niet passen bij een goede bedrijfsuitoefe ning. Afgezien hiervan moet naar de mee ning der ministers van Economische Zaken, van Buitenlandsche Zaken en van Justitie, deze materie ten opzichte van de kustvisschers aldus bezien wor den, dat de bevordering van den visch- stand, welke het verdrag beoogt, het visscherijbedrijf in al zün geledingen ten goede zal komen en dus ook aan de opvarenden, die thans nog uit de puf inkomsten genieten. Het is daarom noodzakelijk niet eenzijdig den nadruk te leggen op de aanvankelijke nadeelen voor deze groep visschers, maar het oog richtend op de toekomst de onge twijfeld grootere belangen, welke ook en zelfs bij uitstek voor de kustvisschers met een goeden vischstand gemoeid zijn, te doen prevaleeren. Met betrekking tot de gevolgen van een puf aanvoerverbod ten opzichte van de eendenhou ders wordt vooropgesteld, dat het hier gelijk terecht in het voorloopig verslag is opgemex-kt een quaestie van productiekosten en de ver houding daarvan tot de opbrengst der eenden eieren betreft. Aanpassing der eendenhouderij noodig. Voor zoover overigens op grond van de hui dige verhoudingen kan worden beoordeeld, is de door de hier aan het woord zijnde leden ge- Mljnhardtjes zijn geen ronde, maar hartvormige cachets, gevuld met een combinatie van de allerbeste medicijnen, die met vereende krachten allerlei pijnen, alsmede griep en kou. spoedig de baas zijn. Perstuk 5 ct. 12 stuks 50 ct. In vestdoosje 6 stuks 30 ct. Fabrikant Mijnhardt-Zeist. (Adv. Ingez. Med.) Groote gezinnen door indirecte belastingen en crisisheffingen het zwaarst getroffen. noemde stijging van 70 a 80 cent stellig aan den zeer hoogen kant. Ontkend kan intusschen niet worden, dat de eendenhoudex-ij zich aan de gewijzigde omstan digheden zal moeten aanpassen en dat voor het bedrijf een voedermengsel zal moeten worden gevonden, hetwelk aan de behoeften voldoet en teveixs zoo goedkoop is, dat een vex-hooging der productiekosten wordt vermeden, althans tot een minimxim gereduceerd. De minister van Economische Zaken zal, zooveel in zijn vermo gen ligt, dit streven bevorderen door het doen geven van deskundige voorlichting en andere middelen, welke daartoe dienstig zijn. Voor zoo ver thans kan worden beoordeeld, mag worden vertrouwd, dat het mogelijk zal blijken de even- tueele nadeelen voor de eendenhouders, uit een pufaanvoerverbod voortvloeiende, te beperken. Vischmeelfabrieken moeten andere grondstof zoeken. Dat de vischmeelindustrie de puf als groixdstof niet kan missen, mag naar de meening der ministers op zichzelf geen reden zijn om een pufaanvoerver bod te verwerpen. Men zal deze quaes tie, welke de volle belangstelling heeft van den minister van Economische Za ken, ook weer aldus moeten bezien, dat hier het belang vaix den vischstand moet prevaleeren, doch dat overigens de nadeelen welke hieruit voor andere ca tegorieën kunnen voortvloeien zooveel mogelijk worden beperkt. Bovendien lijdt het geen twijfel, dat binnen afzienbaren tijd deze grondstof voor de visch meelfabrieken schaarscher, wellicht ook duur der zal worden, indien geen paal en perk ge steld wordt aan de roekelooze wijze, waarop thans de kleine ondex-nxaatsche visch wordt weg gevangen. Daarom ook zal het op den duur in deze richting moeten gaan, dat de vischmeelfa brieken haar grondstof meer gaan betrekken uit niet voor menschelijke consumptie geschikte en uit afval van marktwaardige visch. Hoe groot de hoeveelheid vischafval is, welke thans in Nederland beschikbaar zou zijn als grondstof voor de vischmeelindustrie, kan thans bezwaar lijk worden gezegd. Zoodra het fileeren van visch toeneemt en zooals in het buitenland geschiedt de aanvoer van niet voor men- schelijk gebruik geschikte visch zich uitbreidt, zal de vischmeelindustrie gedeeltelijk compen satie vinden voor het gemis van puf. In zooverre mag het ook voor de vischmeelindustrie van belang worden geacht, dat dé minister pogingen in het werk heeft gesteld de deelneming aan de zoogenaamde verre visscherij te bevorderen en dat het produceex'en van meer vischmeel hier te lande om in die behoefte te voorzien, niet te verantwoorden zal zijn, indien de vischmeelin dustrie zich toelegt op liet betrekken van haar grondstof ten koste van de instandhouding van het Noordzeevisscherijbedrijf. Zoodanige indus trie mag zeker niet ten koste van den visch stand worden bevorderd. Inderdaad zal het nuttig effect van een aan- voerverbod gedeeltelijk mede afhankelijk zijn van de door de visschers ten deze in hun eigen belang te verleenen medewerking. Deze me dewerking, waartoe zij overigens op grond van het eerste lid van artikel 8'van het verdrag ver plicht kunnen worden, kan van hen gevergd worden, omdat het onmiddellijk in zee werpen van de puf redelijkerwijs gesproken niet met een practisch en economische uitoefening van de visscherij in strijd is en het met name mogelijk is, zonder te zeer in den technischen gang van zaken in te grijpen, een kleine pauze te houden tusschen het binnenhalen en weder uitzetten van het net, in welk tijdsverloop de gevangen puf buiten boord kan worden gezet, waarmede tevens het bezwaar de puf weer in het achter- aanslepende net te krijgen, is ondervangen. Het nemen van maatregelen tegen de overbevissching van de Noordzee door afsluiting van bepaalde broedplaatsen, zooals wordt voorgesteld, wordt prac tisch onuitvoerbaar geacht, wegens de te groote uitgestrektheid van deze broed plaatsen. Het was dén minister aangenaam te vernemen, dat verscheidene leden verklaarden, met de in diening van dit wetsontwerp geheel in te stem men. Inderdaad mogen de aan een pufaanvoer verbod verbonden bezwaren niet den doorslag geven. Het Londensch verdrag is bereids goedgekeurd door Zweden, Denemarken, Noorwegen, Groot- Brittannië en Noord-Ierland, IJsland en Polen, terwijl de Hooge Raad voor de zeevisscherij in België een door het bestuur van het zeewezen voorgelegd ontwerp Koninklijk besluit betref fende de toepassing van het verdrag heeft goed gekeurd. Overzicht van het Centraal Bureau voor de Statistiek. B« de algemeene landsdrukkerij is een publicatie verschenen van het Cen traal Bureau voor de Statistiek, waarin de bedragen berekend zijn, die uit de gezinsuitgaven aan de Overheid toe vloeien uit hoofde van indirecte belas tingen en landbouwcrisisheffingen die op de verbruikte artikelen rusten. De berekeningen zijn gebaseerd op de ge gevens omtrent de besteding van het inko men, verkregen door het onderzoek, dat hier omtrent door het centraal bureau in de jaren 1935 en 1936 bij 598 gezinnen, gevestigd in verschillende deelen des lands is ingesteld en zij zijn voor de verschillende welstandsklassen, bij bedoeld onderzoek onderscheiden, afzonder lijk uitgevoerd. Naast het totaalbedrag der heffingen is ook berekend het bedrag, dat uitsluitend uit de uitgaven voor voeding voortvloeit, tex'wijl de aan dix'ecte belastingen betaalde bedragen mede zijn opgenomen. Uit de uitkomsten blijkt, dat bij toeneming van den welstand, met de stijging van de xxitgaven voor verbruik de bedragen der in directe belastingen wel belangrijk toenemen, doch in veel mindere mate dan de toeneming der uitgaven. Eenzelfde degressie doet zich, zelfs in sterker mate, voor bij de landbouw crisisheffingen. Een en ander is begrijpelijk als men bederxkt dat de indirecte belastingen voor een groot deel en de landbouwcrisisheffin- gen vrijwel uitsluitend op de uitgaven voeding betrekking hebben Op de onontbeerlijke voe dingsmiddelen brood en vetten drukt in alle wel standsklassen meer dan .75 pet. yan het totaal der crisisheffingen, dat in de gezinsuitgaven bex*e- kend is. Uitgedrukt in procenten van het in komen varieeren de indirecte belastin gen van de laagste inkomensklasse (be neden f 1400) tot de hoogste klasse (bo ven f 6000) van 5,4 pet. tot 3,2 pet., de landbouwcrisisheffingen van 3,6 pet. tot 1,2 pet. Een geheel ander beeld vertoonen uiteraard de directe belastingen; de overeenkomstige per centages zijn hier 1,5 en 13,5. De totale druk van indirecte belastin gen, landbouwcrisisheffingen en directe belastingen gezamenlijk loopt in de in komensklassen beneden f 3000 van 10,5 tot 11,9 pet van het inkomen en be draagt in de klasse f 4000f 6000 14,9 pet. in die boven f 6000 17,6 pet. Interessant is ook de vergelijking van de be- dragen aan indirecte belastingen, landbouwcri sisheffingen en directe belastingen, berekend in de uitgaven van eixkele kleine en enkele groote gezinnen binnen iedere welstandsklasse. Bij eenzelfde inkomen moeten de groote gezin nen 1,6 tot 2,3 maal zooveel op hun uitgaven voor voeding in de belastingen en heffingen bij dragen als de kleine. Als gevolg van den kindex-aftrek is het bedrag der dix-ecte belastingen voor de groote gezinnen aanmerkelijk geringer dan voor de kleine; het totaal van indirecte belastingen, directe belastin gen en crisisheffingen blijft echter steeds voor de groote gezinnen het hoogst. Voor bijzonderheden wordt verwezen naar de publicatie, die blijkens het voorbericht op initiatief en onder leiding van dr. O. Bakker, accountant aan het centraal bureau voor de sta tistiek, werd bewerkt, Dr. Lely niet de geestelijke vader van den Afsluitdijk? De heer W. H. van Zutphen publiceert in het „Polytechnisch Weekblad" eenige histo rische beschouwingen over den Afsluitdijk. Hij schrijft daarin o.m.: „In geheel Nederland is de gangbare mee- ning dat de dijk op Zurich van dr. Lely is. De prioriteitseer en het beste inzicht om trent plaatsing der sluizen, komt echter K. K. Kooy toe. Hij schreef zijxi brochure op 66 jarigen leeftijd, werd geboren te Stavoren in 1804 en overleed te Sneek in 1885. Nu de Afsluitdijk in verschillende richtingen voordeelen belooft te geven voor ge heel ons volk, is het een daad van strikte rechtvaardigheid, om aan de nagedachtenis van Kooy eerbied te schenken. Dr. Lely heeft op ander terrein zijn verdiensten gehad. Door legenden wordt zijn nagedachtenis niet ge- eerd." Sluiting vischseizoen. Naar wij vernemen, zijn de volgexide data door de regeering vastgesteld voor de sluiting- van het visehseizoexi. Voor baars en snoek is de sluiting voor het geheele land bepaald op 16 Maart a.s. Voor vischtuigen voor Friesland op 1 Maart en voor nagenoeg alle binnenwateren in Ne derland op 16 Maart en voor de rivieren op 1 April In scheepsruim gevallen en gedood. Dinsdagavond om kwart voor tien is aan boord van het bij de Nederlandsche Dok- Maatschappij te Amsterdam liggende s.s. Crijnssen van de K.N.S.M. de 26-jarige W. uit Rotterdam, ambtenaar van het classifictie- bureau Unitas in het ruim gevallen en vrij* wel op slag gedood,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 7