IJmuider Courant Polen geeft zijn rechten in Dantzig niet prijs DAGBLAD VOOR VELSEIN, IJMUIDEN, SANTPOORT EN OMSTREKEN geperking van de Persvrijheid. Waarde van een lach. Niet-aanvalsverdrag Duitschland-Letland. I^IAARCANG NO. 157 LOO"™ Co"'". MoauchoppO Cooroot Cilgo'OO oo 4lgem. rlk„8N.V Groote Houtslraa: 93. TeL 10724. Bureau IJmuider Ba8rITKenDemerlaan 42, IJmuiden, C0UrfflB -301, postgiro 310791. Alle Telefoon jT„,«,ü«,op6.Se.eo.o=r d:. blad, ,ord« ko,,eIot" '",se'",nleD d° 'lo.e.Coorao'- Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen Directie: P. W. PEEREBOOM EN ROBERT PEEREBOOM Hoofdredacteur: ROBERT PEEREBOOM VRIJDAG 5 MEI 1939 Abonnementen per week f0.121/* per maand f0.52]/2, per 3 maanden f 1.55, franco per post f 1.95 per kwartaal. Losse nummer» 3 cent per ex. Advertentiëni 1-5 regel» f0.60, elke cegel meer 0.12. Bij abonnementen belangrijke korting. Ingezonden mededeelingen dubbele prijs. Advertentie» van Vraag en Aanbod 1-3 regel» f 0.25, elke regel meer f 0.10b regeering heeft een wetsontwerp inge- ~°d strekkende tot beperking van de pers- - -id Zij acht zich daartoe genoopt door de i"" ige partijbladen tot uiting komende ex- psen EB zij gaat zoo ver met haar voor dellen da' ZÜ zelfs de m°Selykheid van een jiijningsverbod van dagbladen en perio- Mffli in de wet wil opnemen, uet is niet de eerste maal dat dit wordt Bijna drie jaar geleden om prË^t yan" de toenmalige commissie tot voorbereiding van Grondwetsherziening. De meerderheid van die commissie stelde toen voor art. 7 van de Grondwet, het artikel waar- In de vrijheid van drukpers is neergelegd, te amendeeren. *Dat artikel 7 zegt: „Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openba- ren, behoudens ieders verantwoordelijkheid vorens de wet". De meerderheid van de com- miiie meende dat deze wettelijke aansprake lijkheid de maatschappij niet voldoende had kunnen beschermen tegen grove verstoring van de orde door middel van de pers, en wilde aan art. 7 toevoegen: „De wet kan regels stel len, volgens welke een bepaalde uitgave we gens nader bij de wet te omschrijven grove in breuk op de openbare orde tijdelijk kan worden verboden". Er ontstond toen een hevig verzet tegen dit voorstel. Ook op deze plaats werd ertegen ge waarschuwd. Maar lang duurde de opschud ding niet, want het bereikte niet eens de Staten-Generaal. De regeering bleek er name lijk zelf niet aan te willen en stelde geen wijziging van art. 7 der Grondwet voor. Nu komt zij zelf met voorstellen tot beper king der persvrijheid. De mogelijkheid tot het opleggen van een verschijningsverbod behoort ertoe, maar grondwetswijziging wordt er niet eens meer voor noodig geacht. Men is in Den Haag de meening gaan huldigen, dat de slot woorden van art. 7, „behoudens ieders verant woordelijkheid volgens de wet" de gelegenheid geven cm. zelfs een zoo ingrijpende bepaling als de hier bedoelde aan die wet toe te voe gen. Het zal mij benieuwen of hierover in toonaangevende juridische kringen eenstem migheid zal blijken te bestaan. Mocht dat zoo zijn, dan zal de toekomst nog wel meer dan de huidige regeringsvoorstellen kunnen bren gen en dan vraagt men zich af wat er eigen lijk nog overblijft van den in het grondwets artikel gegeven waarborg. Want deze regeeringsvoorstellen gaan al zeer ver. Blijkens hun toelichting, gegeven door den minister van Justitie mr. Goseling, is het doel misdrijven tegen de veiligheid van den staat, de openbare orde of het openbaar gezag te bestrijden. Met zulke bestrijding gaat ieder goed staatsburger accoord zoolang het middel niet erger dan de kwaal zij. Naar mijn mee- ning zijn de voorgestelde middelen dat wel en zullen zij bovendien in bepaalde gevallen niet eens afdoend zijn om den overtreder bij de kladden te krijgen. Daarmee heb ik het oog op het voorgestelde artikel 423a. Dat betreft de „vervangende geschriften". Men voorziet natuurlijk, dat als de verschijning van een dagolad of periodiek (voor ten hoogste zes maanden) verboden wordt, de partijgangers van dit orgaan het in een anderen vorm en onder anderen naam opnieuw zullen laten verschijnen. Volgens art. 423'a zal dit „vervan gende geschrift" dan ook onder het verbod vallen. Of het een vervangend geschrift is wordt aan de beoordeeling van den rechter overgelaten. Men kan hem die taak niet be nijden. De historie biedt voorbeelden te over van de vindingrijkheid van vervolgde politieke publicisten. Zij vinden er altijd wel wat op. En hier komt men meteen tot de vraag, wat het geheele verschijningsverbod van een po litiek orgaan eigenlijk practisch uit kan halen. Mijns inziens bitter weinig. Minister Goseling heeft zijn formuleeringen vel zeer ruim gesteld. „Hij die in het open baar, mondeling of bij geschrift of afbeel ding, beschuldigingen van feitelijken aard uit met betrekking tot het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling, woidt, indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat de beschuldigingen onwaar zyn, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren". Dit is de eerste der voorgestelde wetswijzi gingen. Ik doe er bij opmerken dat zij niet alleen op de pers maar ook op vergaderingen, r,€igenl''ik °P alle uitingen in het openbaar ekking hebben. En blijkens zijn toelich- ng verwacht minister Goseling zeer veel heil jan de „preventie", de voorkoming van mis- ijl. die dergelijke wetsartikelen zullen uit werken. Welnu, dit eerste voorstel bewijst naar mijn overtuiging al, dat die preventieve werking juist bij alle goed-willenden bijzon- er verstrekkend zal zijn. Die zal bij velen unner zoo ver- gaan, dat zij in uiterste voor de tigheid alles zullen gaan vermijden, dat f®115 uitgelegd zou kunnen worden als een uldiging, waarvan zij redelijkerwijze •oesien vermoeden dat die onwaar was. Voor een te goeder naam en faam bekend staand ag ad is een vervolging op grond van zulk u wetsartikel, ook als zij tenslotte niet tot n vei oordeeling leidt, al een zeer ernstige zon'\ Za^ er zoozeer °P toeleggen 16 s te vei'ïïiijden dat uit voorzichtigheid (In een testament is een verpleeg ster met 500 gulden bedacht, om dat zij jaren geleden door haar op- gewekten lach den erflater tijdens een zware ziekte den moed voor het leven had teruggegeven). Dit is &een zaak van groot gewicht Het is een klein gemengd bericht Dat d' aandacht slechts terloops kan trekken En geen sensatie zal verwekken In 't snel voorbijgaan denken wij Nou, die verpleegster boft erbij Die is waarschijnlijk best tevreden Die lacht nu nog eens en met reden Ja inderdaad, maar als je wil Sta er dan even nog bij stil Hier is voor allen wat te leeren Waarvan wij kunnen profiteeren De schrijver van dit testament Was jaren vroeger een patiënt Wiens moed des levens was verloren Door 't lot van lijden hem beschoren Totdat hij die verpleegster zag En in haar opgewekten lach Den moed des geestes heeft hervonden, Die hem weer bracht bij de gezonden 't Is wel een zaak van groot gewicht 't Leert hoe een lach op het gezicht Aan anderen geluk kan geven En nieuwen moed in moeilijk leven. P. GASUS. allerlei, dat eigenlijk toelaatbaar zou zijn, maar vermeden zal worden. Ik spreek hier van de goed-, niet van de kwaad-willenden. Temeer onzekerheid zal men gevoelen om dat men niet weet welke regeeringen in de toe komst deze wetsartikelen zullen kunnen han- teeren. Regeeringen zijn geen onpartijdige in stellingen. Zij zullen ten aanzien van de pers vrijheid van diegenen, die het niet met heii eens zijn, niet alle dezelfde opvattingen hul digen. De eene minister van Justitie zal lich ter een vervolging gelasten dan de andere. En is minister Goseling zelf wel een zeer groot voorstander van de persvrijheid? Hij spreekt van „de groote beteekenis, die het recht van vrije meeningsuiting in onze staatsorde be zit". Maar hij zegt op een andere plaats, dat het „ook voor de richtige functioneering van onze staatsinstellingen van groot belang kan zijn". Gezien de groote waarde die ten allen tijde aan het principe der vrije meenings uiting gehecht is in ons land en in andere landen lees ik dit met verbazing. Zou hier niet moeten staan „is" inplaats van „kan zijn"? De minister meent dat een veroordeeling tengevolge van een minder gelukkigen samen loop van omstandigheden, die inderdaad bij de snelheid der moderne berichtgeving en publi catie zéér wel denkbaar is, het betrokken blad tot grooter voorzichtigheid zal aansporen. Na tuurlijk. Maar bij een herhaling van zoo'n ongeval binnen twee jaar zou het aan een ver schijningsverbod blootstaan. Wat beteekent dit? In het geval van een groep politieke agi tators, die hun blad zelf financieren en wien het om de agitatie bovenal te doen is, dat zij met listig-gecomponeerde „vervangings- geschriften" gaan werken. In geval van een goedwillend blad, dat wat onvoorzichtig ge weest is met zijn mededeelingen: zijn onder gang. Want een verschijningsverbod, al is het maar voor één maand, beteekent voor een dag blad de ondergang, met inbegrip van werk loosheid voor honderden menschen, wier be staan er van afhangt. Uit de zoo ruim-gestelde formuleeringen van minister Goseling blijkt overigens dat niet slechts beschouwingen van het dagblad zelf maar ook verslagen van vergaderingen en ingezonden stukken onder de bedreiging met vervolging zouden vallen. Zou men dan ten allen tijde moeten instaan voor de waarheid van hetgeen door anderen verkondigd is? Dan kan men het, in elk geval van twijfel, beter weglaten. En nu kan de minister wel aanvoe ren dat hij zoo ver niet wil gaan, maar hij schept de onzekerheid bij degenen die onder de bedreiging van zijn wetsbepalingen zouden moeten werken. En wat zullen zijn opvolgers doen? Er zijn in dezen tijd vele nieuwe regeerings- bemoeiïngen gekomen. Men heeft onder den druk der tijden, ook maatregelen moeten toe passen die men zelf liever vermeden had. Maar deze voorstellen raken een zaak niet slechts van economischen of maatschappelijken aard, maar een der voornaamste grondslagen van ons staatsbestel: de vrijheid van meenings uiting. Men zal van dit blad onmiddellijk aan vaarden dat het alle misbruik van die vrijheid, door wie ook begaan, scherp afkeurt. Maar het stelsel der vrije meenings-uiting heeft ten allen tijde een zeker percentage mis bruik meegebracht. Is dat in dezen tijd zoo gevaarlijk voor het staatsbestel geworden, dat de Hollander in zijn natuurlijken vrijheidszin op dusdanige wijze moet worden beperkt? Zou daarmee het staatsbestel zichzelf niet ver zwakken? Meent men in Den Haag, dat de Hol lander geneigd is aan „excessen", van welke zijde dan ook afkomstig, licht geloof te slaan? Al die vragen rijzen. Ik geloof dat er zeer ernstig verzet tegen deze wetsvoorstellen zal rijzen en dat zij geen uiting van zelfbewustzijn en kracht der regeering vormen. En ik hoop, hoezeer zeif afkeerig van alle „misdrijven tegen de veiligheid van den Staat, de openbare orde en het openbaar gezag" dat dit middel, mijns inziens erger dan de kwaal, door de Staten-Generaal niet zal worden aanvaard. R. P. NEDERLAND IN DEN VREEMDE. Mevr. Marguerite Couperus heeft voor de Soroptimisten afd. Kopenhagen en voor de Deen sche radio een concert van oud-Nederlandsche liederen gegeven. Beide concerten ziin uitste kend geslaagd. Hiaat tot hesfnekingoa bexeid Minister Beek: „Onze eer is onbetaalbaar" |*N E belangrijkste punten uit de Heden door minister Beek in het Poolsche parlement uitgesproken rede, welke een antwoord vormde op de rede van Hitler in den Rijksdag, zijn de volgende Noch Polen, noch Engeland, hebben aanvallende bedoelingen. Beide landen zijn echter vastbesloten de grondslagen van hun inter nationaal leven te verdedigen. De Britsch-Poolsche overeenkomst is voor Duitschland het voor wendsel geweest voor de opzegging van het non-agressiepact met Polen. Ten aanzien van Dantzig blijft Polen op zijn maritieme en handels rechten staan. Toch staat Polen niet afwijzend tegenover besprekingen. Minister Beek begon zijn rede met te verklaren, dat de gevolgen van de ver zwakking van de collectieve, internatio nale instellingen in de afgeloopen maanden, thans de grenzen van Polen hebben bereikt. Zeer belangrijke ge beurtenissen hebben zich voorgedaan: in de eerste plaats de overeenkomst, welke door Polen met Groot Brittannië is gesloten. Het staat vast, dat noch Groot Brit tannië, noch Polen aanvallende bedoe lingen heeft, doch beiden zijn vast besloten zekere grondslagen van het internationale leven te verdedigen. Beek zeide verder dat de Britsch- Poolsche overeenkomst door den Duit- schen rijkskanselier als voorwendsel is gebruikt voor een eenzijdig opzeggen van het Duitsch-Poolsche nonagressie- verdrag van 1934. Dit verdrag was een poging een beleren loop te geven aan de geschiedenis tusschen twee groote mogendheden en van dit standpunt ge zien is het verbreken van het verdrag niet zonder beteekenis. „Wij in Polen," zoo zeide minister Beek, „kennen niet het verlangen naar vrede tot eiken prijs: onze eer is onbetaalbaar." Ten aanzien van dit verdrag zeide Beek ver der, dat sedert men gepoogd heeft het te gebrui ken als een beperking van de vrijheid van po litiek, of als reden voor eenzijdige eischen en concessies, het zijn werkelijke beteekenis ver loren heeft. De regeering van Duitschland heeft be sloten het verdrag op te zeggen, zonder de re geeringen van Engeland of Polen te raadplegen over het karakter van de overeenkomst. Dit raadplegen was gemakkelijk geweest voor de Duitsche regeering, aangezien minister Beek op den dag van zijn terugkeer uit Londen zich bereid verklaarde den Duitschen ambassadeur te ontvangen. Deze heeft evenwel tot vandaag geen gebruik gemaakt van dit aanbod. Wanneer de Duitsche regeering het verdrag van 1934 heeft uitgelegd als een, dat bedoeld was Polen te iso- leeren, dan betreurt Polen dit. Minister Beek zeide voorts, dat Polen heeft voorgesteld de corridor-facilitei ten uit te breiden tot het vervoer op den weg, doch Polen heeft geen reden om zijn souvereine rechten op zijn eigen gebied te beperken. Wat Dantzig betreft, aldus minister Beek, de bevolking daar is overwegend Duitsch, doch haar bestaansmogelijk heid en welvaart hangen van Polen af. Wü staan op onze rechten ten aanzien van den ovcrzeeschen handel en de ma ritieme politiek in Dantzig. Indien Duitschland geleid wordt door vreedzame bedoelingen en vreedzame methoden wil volgen, dan zijn alle be sprekingen over de grondbeginselen, welke ik uiteen heb gezet, mogelijk. De vrije stad Dantzig, aldus Beck, is geen uit vinding van het verdrag van Versailles. Zij is een verschijnsel, dat sinds eeuwen bestaat. Zij is een voortvloeisel van een positieve mengeling van Poolsche en Duitsche belangen. De Duitsche kooplieden in Dantzig hebben de ontwikkeling en den bloei van die stad verzekerd, dank zij den overzeeschen handel van Polen. Niet slechts de ontwikkeling maar de bestaansgrond van die stad vloeiden voort uit het feit, dat zij gelegen is aan de monding van de eenige groote Pool sche rivier en aan den voornaamsten spoorweg, welke op het oogenblik onze verbinding vormt met de Oostzee. De overwegende meerderheid der bevolking van Dantzig is thans Duitsch, maar haar bestaan en welzijn hangen af van het economische potentieel van Polen. Wij hebben ons altijd geplaatst en plaatsen ons op het oogenblik vastbe raden op het standpunt der rechten en belangen van onzen zeehandel en van onze maritieme politiek te Dantzig. Beek zeide verder, dat de rijkskanselier een drievoudig oppertoezicht op Slowakije heeft voorgesteld. Beek hoorde dit evenwel eerst in de rede van Hitier, evenals het voorstel tot een niet-aanvals-verdrag voor den tijd van 25 jaar. Onderhandelingen met Estland. BERLIJN 4 Mei. Op grond van een bij een vroegere aangelegenheid aange vangen gedachtenwisseling tusschen Duitschland en Letland, zijn de regee ringen van beide staten thans overeen gekomen een niet-aanvalsverdrag te sluiten, over welks inhoud reeds overeen stemming bestaat. Ook tusschen de regeeringen van Duitsch land en Estland wordt over een derge lijk verdrag onderhandeld. Deze besprekingen heben eveneens groote vorderingen gemaakt. (D.N.B.). Op „de Tiltenberg" had Donderdag de begrafenis plaats van mej dr. Mia van der Kallen. - De stoet, voorafgegaan door Z. Exc. Mgr. P. Giobbe, Pauselijk Internuntius HONKBAL. HET PROGRAMMA Zaterdag begint voor de eerste en tweede klasse de competitie. De Haarlemsche derde klasse moet nog even wachten omdat het bonds- bestuur er nog niet in geslaagd is, een competi tieleider voor dit rayon te vinden. Voor de Haarlemsche vereenigingen vermeldt het programma de volgende wedstrijden: Zaterdag. Eerste klasse: SeagullsE. D. O Zondag. Eerste klasse: HaarlemAjax V. V. G. A.—H. H. C. Tweede klasse: R. C. H. II—E. D. O. II SchotenBlauw Wit II H. H. C. II—R. C. H. E. D. O. treft het dus niet met haar eersten wedstrijd, het is meteen de zwaarste wedstrijd van het heele seizoen. Waarschijnlijk zijn van E. D. O. ook nog enkele spelers verhinderd door militairen dienst, zoodat de kans op het behalen van de punten niet groot is. H. H. C. trekt Zondagmorgen naar de Am- sterdamsche gemeente-ambtenaren. Van nieuwe sterren in een dezer ploegen vernamen we nog niets, zoodat we ons maar niet aan een voor spelling wagen. Dan is er in Haarlem Zondag morgen de wedstrijd HaarlemAjax, voor de Haarlemmers dus ook al geen gemakkelijk be gin. Blom vliet is altijd een kwade tegenstander en in de reeds gespeelde vriendschappelijke wedstrijden was hij bijzonder in vorm. Maar De Mon heeft ook zijn vooroefeningen al gehad. We vermoeden dan ook dat de punten in Haar lem blijven, al zal het misschien op het kantje af zijn. Deze wedstrijd begint te half drie. Schoten, de bijna eerste klasser, ontvangt Zondagmorgen 10 uur Blauw Wit II en R. C. H., de oud-eerste klasser gaat Zondagmiddag op bezoek bij H. H. C. II in het Noorder Sportpark.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 1