X gewilligd Waar komt het vandaan? De Joden worden voortaan „voor emigratie opgeleid" Rubriek voor Vragen BIJ HET WISSELEND GETIJ VAN DE GROOTE SPORT jjadmpoCitiek in Duitschland van koers ic is zeÉjs geld voot om ze het tand uit te keilen- Onze Berlijnsche correspondent schrijft ons: Het zomert in Berlijn. De parken, groe ne eilanden temidden van de grauwe hui zenzee der millioenenstad, zijn overbevolkt als het Noordzeestrand op een mooien Zondag. De kwistig rondgestrooide banken zijn onzichtbaar onder de moeders met kin deren en de krantenlezende gepensionneerden, die ze overbelasten. De wankele tuinstoeltjes, die men voor vijf penning per uur kan huren, zijn alle bezet. Slechts twee, drie banken staan leeg en verlaten. Het zijn de mooiste banken van heel het park, want men heeft ze pas geschilderd. Ze vallen op, omdat ze eigeel zijn, terwijl de andere banken de gebruikelijke groene kleur hebben. Midden op de leuning staan de drie woorden: Nur für Juden! Alleen voor Joden! De Joden maken er echter geen gebruik van, bang als zij vermoedelijk zijn, een voorwerp van de aïgemeene nieuwsgierigheid en misschien ook van den openlijken spot te worden. Wat zou er nu echter gebeuren, als er eens een ariër op ging zitten? We hebben de proef op de som genomen en zijn op ons dooie gemak op zoo'n bank gaan zitten, waar bij we dan probeerden, het fatale opschrift zooveel mogelijk met onze rug te bedekken. Het resultaat was verrassend, vijf minuten later kwam er een heer naast ons zitten, die een gezellig praatje begon, waaruit bleek, dat hij lid van de Partij was. Daarbij bleef het. Nu en dan wierpen voorbijgangers speelsche blik ken in onze richting, doch niemand zei een woord, hoogstens grinnikte men een beetje. „Joden ongewenscht", Joden worden niet bediend", „Voor Joden verboden toegang", dergelijke opschriften vindt men in heel Duitschland op café's en restaurants, winkels, kantoren, werkplaatsen, enz. Deze opschriften, die aanvankelijk op groote plakkaten voor kwamen, die aan den buitenkant van de ra men en dus kennelijk niet door de eigenaars der betreffende zaken waren aangebracht, doch die men sindsdien gedwee op zijn ruiten heeft laten schilderen, hebben weinig prac- tische beteekenis. Het is ons namelijk nog' nooit opgevallen, dat een Jood de deur ge wezen werd; integendeel, zien we schier da gelij ks, ho-e men ze even voorkomend als den eersten den besten ariër bedient, waarbij ze dan voorzichtigheidshalve met een luid „Heil Hitier" begroet worden, wat den kellner of den winkelier in laatste instantie nog altijd de mogelijkheid laat, te beweren, dat hij zijn klant niet voor een Jood gehouden had. Er zijn ook tal van café's en restaurants, die een uitsluitend Joodsche clientèle hebben. Hier zijn de Joden nog echt „onder elkaar", zooals ze dat vroeger in tal van koschere ge legenheden waxen. Naar verluidt en dit wordt ook officieel beweerd zijn er in Duitschland een groot aantal zuiver Joodsche lokalen, doch tot nu toe is 't ons nog steeds niet gelukt, er daarvan een te ontdekken. Waarmee we natuurlijk niet willen beweren, dat ze niet zouden be staan, maai- het aantal ervan lijkt ons toch wel verre overdreven. Heimelijke hulp aan de Joden. De tijd, dat arische vrouwen voor een Jood sche buurvrouw boodschappen gingen doen, omdat geen winkelier haar wilde of durfde leveren, is voorbij. De Joodsche vrouwen kun nen zelf weer gaan winkelen en van de ma gazijnen, waar indertijd door Joodsch perso neel alleen maar aan Joden het weinige ver kocht werd, dat 't Derde Rijk voor dergelijke instellingen bereid was te reserveeren, hoort men niets meer. Alleen heibben vele Joden, nu hun alle mogelijkheden ontnomen zijn 0111 in hun le vensonderhoud te kunnen voorzien terwijl de kapitaalkrachtigen onder hen hun contante middelen grootendeels hebben moeten afstaan, met ernstige financïeele moeilijkheden te kam pen, welke dikwijls een zoodanigen omvang aannemen, dat zij beslist te weinig hebben om te leven, ook al blijft er dan nog te veel over om te sterven. Het is opmerkelijk, hoe dergelijken onge- lukkigen, vooral in de volkswijken, van aller lei wordt toegestopt. Een ieder voelt zich ge drongen, het zijne bij te dragen om het lot zijne medebewoners in hetzelfde huis te ver zachten. Het behoeft wel geen betoog, dat deze weldadigheid alleen in de duisternis van den avond bedreven wordt, want niemand zou er gaarne op betrapt worden, dat hij „samen- heult" met Joden! Intusschen schijnt het Derde Rijk zoo lang zamerhand ingezien te hebben, dat zijn Jo denpolitiek, al stemt ze dan misschien voor honderd procent overeen met de nationaal- socialistische beginselen, volkomen op den verkeerden weg is, wanneer men de zaak van den practischen kant bekijkt. Het was een klein kunstje om een minder heid, welke slechts een zeer gering percentage van de totale bevolking uitmaakte, volkomen te onderdrukken haar invloed op elk gebied te vernietigen, haar elke bestaansmogelijkheid te ontnemen en haar leden tot paria's te degradeeren, maar daarmee was het Joodsche vraagstuk niet uit de wereld geholpen. Duitschland vil de Joden geheel kwijt. De Duitsche Joden en zij. die door de nieuwe bepalingen statenloos geworden zijn, zullen het Derde Rijk goedschiks of kwaadschiks hebben te verlaten. Ten opzichte van Joden, die een buitenlandsche pas in hun zak heb ben, legt men nog een zekere verdraagzaam heid aan den dag, maar lang zal dit niet meer duren, en voorzoover het Derde Rijk het in zijn macht heeft, hun het leven in Duitsch land onmogelijk te maken, laat men geen middel onbeproefd om ze ertoe te bewegen, het stof van het ongastvrije Duitschland zoo spoedig mogelijk van hun voeten af te schud den. Wat de Duitsche Joden betreft, het wordt steeds moeilijker, deze te loozen. De landen, die zich bereid hebben verklaard, een aantal Joodsche vluchtelingen op te nemen, schrik ken er meer en meer voor terug, nog meer Duitsche Joden toe te laten, nadat ze de oor spronkelijk vastgestelde getallen reeds her haaldelijk hebben verhoogd. Er bestaan in derdaad nog mogelijkheden om hier en daar grootere contingenten Joden onder te brengen. De staten, die er eventueel geen bezwaar tegen zouden hebben, dat zich op hun territorium Joodsche nederzettingen vormen, zijn er ech ter in den regel niet toe over te halen, hun grenzen open te stellen voor menschen, die niets anders meebrengen dan hoogstens een beetje goeden wil. maar geen enkel soort van vakkennis en geen rooien cent. Nolens volens heeft het nationaal-socialis- tisch bewind het besluit genomen, zich hierbij neer te leggen. Voortaan zal er groote zorg worden besteed, ten eerste aan de intellec- tueele ontwikkeling van de Joden, waarbij vakonderwijs een belangrijke rol zal spelen, ten tweede aan de uitrusting van Joodsche emigranten met een kapitaaltje, dat toerei kend is om zich door den eersten moeilijken tijd heen te slaan. Te dien einde heeft men een Rijksvereeni- ging voor de Joden in Duitschland opgericht, waarvan alle Duitsche en statenlooze in Duitschland wonende Joden automatisch lid worden, behalve wanneer zij met een arische vrouw gehuwd zijn en kinderen hebben, die niet als Joden gelden (bastaarden). Deze laat- sten zullen in de Duitsche volksgemeenschap geduld worden, omdat men hun Duitsche vrouwen en hun onder zekere restricties als Duitschers geldende kinderen voor het harde lot van den verschoppeling wil bewaren. De Joden self moeten betalen. De oprichting van deze Rijksvereeniging heeft ten gevolge, dat practisch alle Joodsche organisaties worden ontbonden en opgeheven. Haar bezittingen vervallen in den regel aan de Rijksvereeniging, terwijl 't beetje vermogen, waarover ze nog beschikken, gewoonlijk door den staat in beslag genomen zaï worden. De Rijksvereeniging neemt het Joodsche school wezen voor haar rekening. Onder de controle van den staat zal ze ervoor dienen te zorgen, dat den Duitschen Joden een goede schoolsche vorming wordt verstrekt, terwijl ze tevens grondig een vak hebben te leeren. Voorts is het de taak der Rijksvereeniging. zich door emi- greerende kapitaalkrachtige Joden een deel van hun vermogen te doen overmaken en op die manier een fonds te vormen, waaruit zij een bescheiden kapitaaltje ter beschikking kan stellen. Ditzelfde fonds zal er bovendien nog voor moeten zorgen, dat Joden in Duitsch land, die op de publieke weldadigheid zijn aangewezen, niet langer ten laste vallen aan het Rijk. Het is buiten kijf, dat Duitschland door dezen nieuwen maatregel van zijn tot nu toe gevolgde gedragslijn afwijkt. Tot dusver streefde men er naar, van de Joden een min derwaardige volksgroep te maken, die gelei delijk vanzelf zou verdwijnen. Thans wil men hen wapenen met parate kennis en hun bewust de middelen verschaffen om elders een nieuw bestaan op te bouwen. Men schrikt er zelfs niet voor terug, den bescheiden deviezenvoor raad aan te spreken om den Joden, die emi- greeren, aan geld te helpen. Het is inderdaad een enorme koerswijziging in de nationaal- socialistische Jodenpolitiek, ook al zit er dan het weinig nobele motief achter, dat men deze minderheid ten koste van alles kwijt wil. Nog één vraag blijft er intusschen onbeant woord: waar denkt, men 't kapitaal vandaan te halen, waarover de Rijksvereeniging der Joden in Duitschland noodzakelijkerwijze zal moeten beschikken? Men heeft de Joodsche volksgroep reeds op alle mogelijke manieren geplukt, ook de nieuwe maatregel gaat weer met onteigening en in beslagneming gepaard. Gelooft men werkelijk, dat het Joodsch ver mogen in Duitschland zoo grenzenloos is. als zekere propagandistische cijfers wel eens moesten suggereeren? (Nadruk verboden). EXAMENS M.IJX.O. - examen s Donderdag slaagden te Haarlem voor het A-diploma: D. E. van Leeuwen, J. Boel houwer, M. J. Pool, H. Siteur, D. van der Veen, Th. J. Reckman, J. de Vries, G. K. Haager, J. M. P. Soomer, N. G. Pijnakker, A D. Blei, P. Lindhout, allen te Haarlem; H. M. Frugte, E. Kok, P. IJtsma en A. G. Platerink, allen te Heemstede; M. van der Plas te Bent veld, C. van de Rotte teBenneforoek, A. Stoe- linga, A. E. Rikkert en H. Saager, allen te Santpoort; N. Schelling te Velsen; P. van Donselaar en C. Steenhoek, beiden te IJmui- den; B. Wortman te Wijk aan Zee; G. Rood te Hoofddorp, A. C. van der Eijk te Badhoeve dorp; W. J. Rotgans te Haarlemmermeer. Voor het B-dip!oma: M. W. Muijen te Heems kerk en H. W. Kok te Hoofddorp WEEK-ABONNEMENTEN dienen uiterlijk Woensdags avonds betaald te zijn, daar de bezorgers op Donderdag moeten afrekenen. DE ADMINISTRATIE. DUIDELIJK GESTELDE VRAGEN van alle Abounds van dit blad worden door een specialen Redacteur en zijn talrijke medewerkers zoo mogelijk en ten spoedigste beantwoord. De vragen moeten worden geadresseerd aan het bureau van dit blad, met duidelijke ver melding van naam en woonplaats. Vragen waaraan naam en adres ontbreken, worden terzijde gelegd. De namen der vragers blijven redactie geheim. De antwoorden worden GEHEEL KOSTE LOOS thuis bezorgd. Alleen die vragen, welker beantwoording voor vele anderen behalve den vrager, van nut kan zijn, worden tevens in ons blad ge plaatst. RECHTSZAKEN. VRAAG: Heeft een dagmeisje recht op een vrijen feestdag (als b.v. Hemelvaartsdag, Goe den Vrijdag enz.) als niets daaromtrent overeen gekomen is en zij de Zondagen steeds vrij heeft? ANTWOORD: Neen. VRAAG: Mijn vrouw is dit jaar overleden; wij waren getrouwd in gemeenschap van goederen. Er zijn geen kinderen. 1. Moet ik successierech ten betalen? 2. Hoeveel? 3. En binnen hoeveel tijd na het overlijden? ANTWOORD: 1. Afhankelijk van de grootte van de nalatenschap. 2. Van 3 tot 8 pCt. progres sief. 3. Binnen 9 maanden. VRAAG: Iemand die 3 jaar in betrekking is en steeds 14 dagen vacantie kreeg, wil nu met 1 of 15 Augustus opzeggen. Heeft hij dan recht op de 14 dagen vacantie die toevallig eind Aug. vallen? ANTWOORD: Neen. VRAAG: Ik heb wat sieraden van ongeveer 100 waarde die ik aan een paar nichtjes wil schenken. 1. Kan ik nu gewoon een briefje in mijn huis laten dat na mijn dood gevonden wordt, of kan ik dat bij een ander achterlaten? 2. Moet het op gezegeld papier? 3. En kan het zonder medeweten van mijn eenigen zoon? ANTWOORD: 1. Gij kunt beide doen. Het briefje moet echter geheel eigenhandig door u geschreven, gedateerd en onderteekend zijn. 2. Neen. 3. Ja. VRAAG: Ons dienstmeisje is van 's morgens 8 tot 's avonds 7 uur in vollen dienst. Hoeveel kostgeld moet ik haar geven gedurende de va cantie? ANTWOORD: 0.75 per dag. VRAAG: Hebben loopjongens wettelijk recht op vacantie? ANTWOORD: Neen, geen wettelijk recht. BELASTINGZAKEN. VRAAG: Als ik geen verdiensten heb en geen steun, moet ik dan voor een hond belasting be talen ANTWOORD: Er wordt wel een aanslag op gelegd. De aanslag kan evenwel door B. en W. oninbaar verklaard worden. Nadere bijzonder heden hierover bij den controleur der gemeente belastingen. PLANTEN. VRAAG: Schaadt het de vrucht als ik eiken dag eenige bladen van mijn moerbeiboom afpluk voor mijn zijderupsen? ANTWOORD: Als niet te veel wordt afgeplukt zal de vrucht er geen schade van hebben. DIVERSEN. VRAAG: Mijn Keulsche pot met snljboonen heeft eenige barstjes waardoor pekel siepelt. Hoe kan ik dat verhelpen? ANTWOORD: Den pot van binnen en van bui ten met waterglas bestrijken. Engelsche soldaten voeren slachtvee voor de concessie te Tientsin aan. 3tet Z&metgetuk van den SAlët RECEPTEN. VRAAG: Hoe kan ik een lichte gummi regen- Jas schoonmaken? ANTWOORD: Glad op een tafel leggen en met zachten schuier en sterk zeepsopje (lauw) goed afboenen. Met lauw water een paar maal goed afspoelen en zonder wringen buiten in den wind of op den tocht ophangen. VRAAG: Hoe verdelg ik slakken zonder scha de aan de planten? ANTWOORD: Door zout om de planten te strooien. U kunt ook probeeren een landpad te krijgen. Tuinbazen van groote buitens verkoo- pen soms wel padden. Anilinekleurstoffen. In 1834 ontdekte een Duitsche scheikundige, Runge, door een toeval blauwe kleurstof, toen hij koolteer distilleerde. In 1856 werd dit procédé no verder uitgewerkt door ee Engelsch scheikundige. Si W. H. Perkins, die o.a. h« bekende paars ontdekte. Schoenlapper. De Engelsche gilden onderscheidden schoen lappers en schoenmakers, blij kens een uitspraak in 1409, vol gens welke „cordwainers" schoen makers waren en „cobblers" schoenlappers, die oude schoenen repareerden. Dit woord ..cobblers" is afgeleid van het Latijnsche woord „copula" (aaneenvoegen). EG me, met wie je omgaat, en ik zal je zeggen, wie je bent". Zeker! Maar id/w j niet minder terecht kan men zeggen: Zeg me wat voor sport je beoefent en ik zal je zeggen, wie je bent". Want sport is in de vrijheid van haar keuze, in haar eigen karak ter, ongetwijfeld bijzonder typeerend voor een persoonlijkheid, voor haar temperament en haar mentaliteit, even veelzeggend voor geest als voor lichaam. Zoo is het ook verklaarbaar, dat «dik wijls zekere, aan verschillende jaargetijden, ge boden sporten samengaan: de voetballe' van den zomer verandert 's winters in een ijs hockeyer. de tennisser in een schaatsenrijder, de kunstspringer van de Trampolin in een kunstspringer van de witte springschans, de ke gelaar in een ijsschutter; de ruiter blijft zijn paard trouw, de motorrijder zijn machine, al neigt hij ook speciaal tot de bobslee. Lang heeft de skiër in de beste beteekenis, de ski-wandelaar, voor wie zijn „Bretter", zijn lat ten, niet zoo zeer de prikkel van een glijbaan of de lauwerkrans van den acrobatischen sport- overwinnaar beteekenen, als wel de verovering van het wintersche berglandschap, geen zomer- schen tegenhanger gehad, die hem zijn sport ook maar eenigszins zou hebben kunnen vergoeden. Tot de watertrektochten, het trekken met vouw- kano's in steeds ruimeren kring doordrong en tegenwoordig als de zomersport van den skiër geldt. Niet het waterskiën, die altijd weer op nieuw en nooit met volledig succes gelanceerde speciale tak van het trekken langs de wateren in meer letterlijke beteekenis. Want het blijft nu eenmaal een twijfelachtig genot, aan iederen voet een heel schip te voelen hangen en zich zoo in het algemeen heel hulpeloos en slechts met flinke inspanning op het water te kunnen voort bewegen. De vouwkano echter, dit wonderding, dat men eerst in twee, zij het dan ook omvang rijke rugzakken, betrekkelijk gemakkelijk draagt of op een tweewielig karretje geladen, voort trekt, en dat dan, in een klein half uurtje, rank en veilig opgebouwd, in een sierlijk vaartuigje verandert. Dit vaartuigje in zijn beweeglijkheid en ver bondenheid met de natuur met zijn vele mogelijk heden is het, wat voor den skiër dezelfde waar de heeft en hem in even groote geestdrift brengt als zijn latten. De eerste wedervraag is wel, waarom niet het alpinisme in zijn oorspronkelijke beteekenis, het bergbestijgen in den zomer dus, den skiër in de sneeuwlooze jaargetijden bekoort. Nu: on danks alle moeite bij het stijgen is de skisport een betrekkelijk gemakkelijke sport gebleven, vooral gezien tegenover het strenge alpinisme. Het is ook heelemaal niet hetzelfde, of men de 500 of 2000 M. in den winter of in den zomer moet klimmen. En de daling? 's Winters 't hoog tepunt, het geluk, dat maar al te snel voorbij is; 's zomers niet veel korter dan het klimmen en dikwijls genoeg bezwaarlijker, gevaarlijker, bij hoogtoeren zelfs altijd. En wie den berg 's win ters kent, als de afstanden als vliegend over wonnen worden en de spleten en kloven wit dichtgewaaid en overbrugd zijn, die voelt er in den zomer niets voor, in het zweet zijns aan- schijns, stap voor stap, de bergen te „erschlei- chen" (moeizaam veroveren). Ja, dat tempera ment! Daarbij is de skiër ook zoo gewend geraakt aan zijn materiaal, zijn ski's, deze geruischlooze, reuklooze, edele latten, die, als men ze be- heerscht, zich zoo wonderlijk aan hun element aanpassen, dat hij ook hiervoor iets in de plaats wenscht. Dat is nu de vouwkano. Zooals de lat ten spelend beheerscht door den meester en door het element tegelijk, blootgesteld aan den wind en het water (wat doet het er toe, of het be vroren of open is!) aan de zon en de heldere nacht; en evenals de latten in principe een oer- werkhiïg van primitieve volken en juist daar door zoo echt en dicht bij de natuur. Een mid del voor eigen kracht en eigen fantasie, om zich opnieuw zelf een beeld te vormen van de wereld en de natuur, tot genot, tot spel, tot vrij heid, tot avontuur. Zooals voor den slcieër de wintersche landen zich open doen, zoo voor den kanoer de land schappen der stroomen, velden, meren en nog ongetemde wateren. Ski en kano bevredigen dus, ieder op zijn wijze, het verlangen om de beslom meringen en de drukte te ontvluchten, de wis seling van dag en nacht in het landschap te be leven. Daar kan men nog werkelijk eenzaam zijn, zich verliezen in de natuur, maar daarmee ook den weg terug vinden naar het eeuwige ge luk, naar water en wind, naar plant en dier, naar wolk en droom. Den weg terug dus naar de natuur en naar het verloren geluk van den pri mitieven mensch, van het vrije leven vol blijde ongebondenheid. Dan mag de één het op meer rationalistisch-wetenschappelijke wijze zoeken, de ander op meer romantisch-fantastische wijze: het geluk blijft. Want wie zich 's winters uit leefde in het opmeten van de sneeuwhoogte en het uitkijken naar wildsporen, die doet het nu, 's zomer in het kijken naar den waterstand en de vogelsporen. En voor wien 's winters het witte hooggebergte werd tot de arctis en de berg tot een zilveren burcht, voor hem wordt nu de plas tot de zee, het stroompje van het lage land tot de rivier in het oerwoud. Na deze meer theoretische uiteenzettingen willen we ons als bewijs van het bovenstaande even inleven in deze beide zoo verschillende en toch zoo eendere manieren, de natuur te beleven en sport te beoefenen, juist in een tijd, dien men in het leven van deze sneeuw- waterliefhebbers de jaarswisseling kan noemen: de tijd van den sprong van de hoogte naar de laagte, van de 1 alpenweide naar den stroom, van de verticale naar de horizontale lijn, van de sneeuw naar het water. Het was eind Mei, jawel, op den 26sten van die F-tffelijke maand, waarin alleen maar nachte galen en bloesems, liefde en zilveren wolkjes pjoesten voorkomen. Toen zaten we ergens diep in den.Rhatikon, die donkere woeste bergen, die mede de grens van Oostenrijk en van Zwitser land vormen. Een week lang huisden we in onze kleine skihut, die zoo volkomen in de Noorde lijke helling ingebouwd is, dat men haar pas ontdekt, als men er vlak voor staat. De rots wand verheft zich honderden meters boven de hut, bijna als een schild, dat iedere zonnestraal opvangt en zoo winter en sneeuw kostelijk lang beschut. In de schaduw van dezen wand blijven deze hellingen tot diep in den zomer met ski's begaanbaar, en zelfs niet alleen met de korte „Sommerbrettln", neen, met de echte, lange winterlatten. In deze laatste winterdagen van Mei, is er geen „Harsch'' (hard bevroren sneeuw) en geen „Pulver" (poedersneeuw) meer. De „Salzschnee", ook wel „Griesschnee" genaamd (korrelsneeuw), heerscht; een won derlijk zachte, door geen weergesteldheid be- invloedbare massa, zoo ver als het maar ligt, van beneden tot boven overal even goed begaan baar. De sneeuw liet precies zien, hoe ver de scha duw van onzen reusachtigen bergwand vieL lederen dag werd zijn rijk een klein stukje klei ner. Toch viel er nog een paar maal versche sneeuw, teer als prille bloesem, maar zoo zacht en suikerig, dat de sterke zon het binnen enkele uren gulzig en tot het laatste vlokje wegvrat. Terwijl wij op ons wintereiland zaten, dat steeds kleiner werd als een smeltende ijsschots, trokken over ons heen goudvlammende wolken als gebolde zeilen, en de hemel was zomersch, evenals de zuidelijke hellingen tegenover ons met hun groen en bruin en grijs bosch en weide en rots en alle verten. Als we om onzen beschermenden rotswand heengingen, kwamen we dadelijk in het volle voorjaar van de bergen, met een geheel andere flora en fauna, met ander licht en andere kleu ren: hier winter en om den hoek de zomer. Daar „in den zomer", kwamen we bergbeklimmers te gen, natuurlijk heelemaal in zomersohe uitrus ting, met touw en pickel en klimijzers, en die staarden ons wintersche menschen als dwazen aan: wat wij hier wilden met ski's en stokken, met sneeuwbrillen en in skipakken. Op 1 Juni moesten we weer naar het dal, weg naar de stad. Nog eenmaal gaat de maan met zomersch rooden gloed op boven de sneeuwhellingen voor het raam van onze hut, terwijl de einder in blauwe nevelen dampig gehuld wordt Nog een pa?r „Bogen" ten afscheid, nog een paar vlie gende sneeuwballen. Dan omlaag. Spoedig zijn sneeuw en winter voorbij. Geen week later, en we sturen op ons „eiland der gelukzaligen" toe. Geen pijnboom welft zich er boven, geen cypres herinnert aan klassieke landouwen. En toch, als onze smalle, naar iede ren druk van onze beenen luisterende bootjes den grooten stroom .verlaten en de zijarm in varen, dan is het ons telkens weer, alsof we een andere, geheel betooverde wereld binnentreden. De beuken vormen een welvend dak, de zilver- groene elzestruiken sluiten de oevers af. Daar gaat het pal in. Geen jungle kan zijn ontdekker meer wonderen te bieden hebben. Plotseling begint het trage water weer te wer ken en te stroomen, de elzeboschjes staan wij der uiteen, de beuken wijken terug, het water wordt helder, door onderaardsche wellen ge voed, visschen schieten er door heen, aan de ondiepe oevers krioelt het broed. Riet sluit ons in, zoo hoog als bamboestengels. Als het ons vrij laat, zijn we op ons meer. Mid den in ligt het eiland, groen en eenzaam. Een linde strekt haar takken mooi gelijkmatig uit over het eiland, zoo, alsof iemand haar geplant heeft, ter herinnering aan een vriend, aan een liefde. Iedere steen van dit eiland heeft een naam, iedere inham heeft een herinnering. Ginds, waar ons rijk tot dicht aan het vaste land nadert, bloeien gele plompen. Het is een wonder, dat dit eiland nog steeds niet door de massa is ont dekt en vernield. De tent staat, het vuur brandt, de muggen zoemen, een vogel beweegt zich nog op zijn nest. De maan komt achter ons op als een later ge komen vriend. De op het land getrokken bootjes liggen even trouw bij ons als onze ski's, een week geleden nog onder den hoqgen rotswand in de sneeuw. En ook de maan is dezelfde en het zich gelukkig en vrij voelende hart. H. St. Ontrouwe werkster. HAARLEM, Vrijdag. Donderdagmiddag heeft de Haarlemsche recherche een 35-jarige vrouw aangehouden, verdacht van diefstal van een portemonnaie met vijf gouden tientjes uit een woning, waar zij als werkster één dag per week werkte. Zij bekende. Twee stuks had zij te Haarlem ter wisseling aangeboden en drie had zij nog in haar bezit. Alle tientjes werden door de politie, in beslag genomen. De vrouw had de porte monnaie verscheurd en op een terrein aan de Roerdompstraat weggegooid. Een stuk daarvan werd door de politie gevonden. Tegen de vrouw werd proces-verbaal opgemaakt; na verhoor is zJJ op vrije voeten gesteld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 10