Van 3//mdeK tol SAoqw
9Cecstei
Monarchie?
diLtteqoll
/loetfc en DtMeUfc
(Van onze Scandinavisehen correspondent)
Tonder is oud. En Duitsch, al is het sedert
den wereldoorlog een Deensch stadje en al
hebben er de Deensche burgers, conservatie
ven en agrariërs en sociaal-democraten, broe
derlijk vereend zooals het alleen maar in een
grensland kan, een jaar of wat geleden de
meerderheid in den gemeenteraad op him ge-
lijk-gerichte Duitsche medeburgers veroverd.
Er staat ook, zoo Deensch als men het zich
maar wenschen kan, een ooievaar op zijn nest
op 't hooge pannendak van een oud huis aan
de hoofdstraat en net als overal elders in het
land van koning Christiaan en Thorvald
Stauning fietst er een rood-gejaste postbode
langs zonnige straatjes van deur tot deur. En
er wonen Jensens en Hansens naast Schuitzes
en Meyers, maar 't kan zijn, dat zoo'n Jensen
geen woord Deensch wenscht te verstaan en
een prentbriefkaart van Hitler boven de ca
napé heeft hangen, terwijl buurman Sohultae
geen Nordschleswigsche Zeitung, zelfs niet als
pakpapier om een paar oude schoenen, in zijn
woning duldt en op Zon- en feestdagen de
eerste is om de fiere Dannebrog, de bij de
Zuid-Jutlanders door lang verlangen zoo innig
geliefde Deensche vlag, in zijn tuintje te
hijschen. Per slot van rekening wonen al die
al dan niet Deensch- of Duitsch-gezinde Han
sens en Meyers in een stadje, dat door aanleg,
door bouwtrant der huizen, door andere on
miskenbare invloeden van bezuiden de tegen
woordige grens sterk Duitsch en alleen maar
in een enkel nieuw detail Deensch aandoet.
En vooral is het dan een oud stadje, een
heel oud en stil stadje, waar een schilder op
schier eiken straathoek zijn ezeltje neer kan
zetten en op nog vele andere plaatsen
bovendien waar schoone oude gevels schou
der aan schouder staan en de baksteen en de
pannen die warme tinten hebben gekregen,
die alleen een paar eeuwen er aan geven kun
nen, waar hier een voordeur met kostelijk
snijwerk en daar een doorkijkje op een kerk
in de koele schaduw van hooge kastanjes het
oog boeit en waar de half ronde erkers met
hun familieportretten en vlijtige liesjes uit
puilen, huis aan huis in de achterstraatjes
met hun zon en hun stilte en hun hobbelkeien
en hun slapende poesen en hun rose roman
tische weelde van klimrozen langs deuren en
dakgoten.
]R UITEN Tonder strekt zich van einder tot
einder de Marsk, het Hollandsch-vlakke
polderland met alleen hier en daar in de verte
de donkere massa van een boerderij, met ijle
windonotoren in de groene verlatenheid van
't wijde grasland en 'n suizelenden zomer-bries
door 't -buigende riet van de slooten.
enEn die wind en die windmotoren volgen
u overal in 't Deensche land, dat immers, ten
minste hier in 't Westen, net zoo open ligt voor
minste hier in 't Westen, net zoo open ligt voor
de Westenwinden als van ons land, maar waar
het nóg meer en nóg harder pleegt te waaien,
getuige de opmerking van een Deen na een
bezoek aan Holland's polders, dat hij er het
meest door getroffen was, dat de boomen daar
rechtop langs de wegen en de dijken ston
den.
De wind laat het gefluit van het stoom-
treintje verwaaien, hij jaagt de rookwolken
zijdelings weg, hij blaast de hemden bol, die
bij de lage boerderijtjes te drogen hangen, hij
golft met groene glanzingen door 't graan,
dat de glooiingen dekt, de glooiingen, die
tot hellingen worden, naarmate het treintje
meer het land in en noordelijker komt, zoodat
het al spoedig een sterk afwisselend heuvel
landschap is, waardoor het genoegelijke boe
melt je u stommelend en slingerend voert.
Een landschap van hooge, rondende ruggen
en breede dalen, van akkers, die daar op den
kam hun aren donkerend tegen den blauwen
hemel laten wiegen, van malse he weiden met
glanzend vee tot den buik in 't hooge gras
dat lijkt maar zoo, want de koeien staan stuk
voor stuk aan een touw zooals de geiten bij
ons in de duinen en als ze gaan liggen her
kauwen hebben ze, zoover het touw reikt, alles
zuinig afgegraasd en dan weer dalen dich
te beukenbosschen af naar den oever van zoo'n
breeden blauwen inham, die fjord heet, maar
met zijn lichte openheid en zijn wazig ver
schiet niets heeft van de fjorden die men
kent, als 't niet van een vacantiereis naar
Noorwegen is dan van Bennett's Noordkaap-
brochures.
Weer wat later trekt een stil en smal ri
viertje zijn bochtenden zilveren loop tus
schen riet en bies en zwanebloemen en
plompeblaren, waartusschen jonge eenden
scharrelen achter de moeder aan. En over
heel dit land is nu de luister van bloem en
bloesem, van 't fluitekruid, dat de bermen
zoomt en de stralende meidoornhagen, van
de bruidsboeketten van de vruchtboomen en
de bloesemwolken van de vogelkers en dan al
het glanzende goud van boterbloemen in de
weiden. En over de boerderijen buigen de
vlieren zich met hun roomwitte schermen en
in de dorpen en de stadjes is er overal de
paarse gloed van seringen.
TVT OORDWAARTS gaat de trein. Naar Fre-
dericia ,waar men tenminste een half do
zijn malen in zijn leven overgestapt moet
hebben om te kunnen zeggen, dat men Dene
marken kent. Hier komen ze op gezette tijden
even voor een paar minuten bij elkaar,, „Eng-
landeren", „Kronjyden", „Ostjyden", „Nord-
pilen" en hoe ze meer mogen heeten die
prachtige snelle, roode dieseltreinen, die
Vendsyssel en Himmerland uren dichter bij
Kopenhagen en Kopenhagen uren dichter bij
Londen's voorstad Esbjerg hebben gebracht
en die hierdoor, maar toch ook wel door
hun voortreffelijke inrichting en hun even
voortreffelijke keuken, zoo het hart van de
reizende Denen hebben veroverd, dat die.den
toeslag met vreugde betalen en dat hij, die
niet tevoren een plaats besproken heeft, van
geluk mag spreken als de conducteur hem niet
naar den gewonen stoomtrein van zooveel-
uur-zooveel verwijst.
Dan suizen de portieren dicht, trekt de
lange roode trein op, stuift hij fluitend het
station uit, noordwaarts weer, langs dorpen
en stadjes en 'n stuk of wat groote steden
ook, tusschen de heuvels door, aan de groene
oevers van als meren zoo stille fjorden voorbij,
steeds verder noordwaarts tot Frederikshavn,
waar het geurt naai- visch, waar de richting
borden van den diesel omgedraaid worden en
een motortreintje van twee wagens aan 't eind
van het perron staat te wachten op wie nog
verder naar het noorden wil
Nu duurt het niet lang of het landschap
wordt nog vlakker dan het reeds was. Een
kromme den staat te schudden in den wind,
ge hoort den wind fluiten langs het treintje
heen, ge weet, dat de zee niet ver weg kan
zijn. Dan, terwijl in den blauwen schemer van
den avond even 'n gele lichtglimp flikkert van
een vuurtoren, beseft ge, dat die donkere
lijn daar tegen de westerhemel de duinenrij
moet zijn. Nu wijken de lage dennenbosschen
terug, nu is er daar ver naar 't oosten een
bleeke streep van avondlijke zee, nu komt,
dichterbij, nog 'n vuurtoren te zien, nu een
stationnetje met wat vroege zomergasten en
een conducteur, die „allemaal uitstappen"
roept, en een rij hangende bloembakken, die
stevig met ijzerdraden vertuid zijn: Skagen.
«O KAGEN is het klassieke dorp van de
■^schilders, van Drachmann en Kröyer en
verscheidene anderen, en het heeft zijn Brön-
dum zooals Volendam zijn Spaander heeft,
met werken van stamgasten op en aan de
muren en met een legende van drie zeer
knappe dochters. Maar meer nog is Skagen
het dorp van de visschers, die hier 's avonds
hun witte schuiten bij honderden aan de
steigers in den breeden havenkom meren en
die hier over een afstand van een kilometer
of vijf tusschen de kust en de binnenduinen
hun lage huisjes hebben met muurbloemen en
stokrozen en vlieren er om heen en met de
roode pandaken wit-geruit van de specie,
waarmee de pannen vastgelegd zijn tegen de
hier altijd waaiende winden. Alleen zuiden
wind is landwind in Skagen, in 't westen
hun meisjes aan den arm naar het noorden
het dorp uit, langs den ouden witten vuur
toren heen, de wijde boomlooze grasvlakte
achter de duinreep op, naar het noorden toe,
waar de semafore hoog op 't duin staat en
de nieuwe vuurtoren zijn bleeke lichtbundels
draaien laat door den zomernacht, die niet
donker wordt. Zij wandelen verder noord
waarts, baggeren door het rulle duinzand naar
het graf van Drachmann, dat hier als een
klein hunnebed op het buitenste duin ligt met
veel sinaasappelschillen en papieren er om
heen en een bosje verlepte duinlathyrus er
voor, hollen het strand op en wandelen dan
de uitgestrekte strandvlakte over, die steeds
smaller wordt en tenslotte als een spits toe-
loopende landtong zich vooruit steekt in zee.
Daar bruist de branding van twee zeeën, daar
kruisen de golvenrichels van Noordzee en
Kattegat elkaar, daar kookt het water boven
de lange zandbak en spoelen van twee kanten
de schuimgeboorde uitloopers van de golven
tegen het stand op.
's Avonds loopen de jonge menschen van
Skagen arm in arm tot op de uiterste punt
van dit noordelijkste puntje van Denemarken.
En overdag wandelen de badgasten van Ska
gen er heen. De menschelijke natuur wil dat
nu eenmaal. Al staat er dan overdag natuur
lijk met waterlaarzen en olie jas, een kanon
fotograaf op dat uiterste puntje.
C. G. B.
door Franco van de
Hertog van Maura onderhandelt
met ex-koning Alfonso
in Amerika veroorzaakt
honderden heidebranden
Huilenden mensdien slapen
op 't stxand en op de daken-
NEW YORK, 26 Juli (Reuter) In
de Staten New York, New Jersey en
Pennsylvania woeden honderden
heidebranden, als gevolg van de droog
te, die zoo erg is als sedert genera
ties niet is voorgekomen. De boeren
vreezen, dat de droogteperiode teza
men met de vreeselijke hitte, het
totale verlies van vele producten
tengevolge zal hebben. De toestand
is nog verergerd door het tekort
aan water. Duizenden menschen
slapen cp het strand en op de daken
teneinde verkoeling te zoeken.
Duitsche vliegtuigen aan de
Oostkust van Engeland?
LONDEN, 26 Juli. (Havas).
De Daily Mail schrijft, dat de Britsche
luchtmacht groote waakzaamheid betracht
aan de Oostkust van Engeland, aangezien het
de laatste weken herhaaldelijk is voorgekomen,
oj w dat Duitsche militaire vliegtuigen, alleen of in
ruischt de Noordzee, in 't oosten strekt zich formatie op groote hoogte vliegend, Engeland
het Kattegat, in 't noordentja, daar zit tot op minder dan drie mijl de toegestane
feitelijk het Skagerak. limiet naderden. Zij vlogen o.a. over den
's Avonds wandelen de jonge visschers met'mond van de Theems en van de Humber.
Ex-koning Alfonso.
PARIJS, 26 Juli (Havas). De
speciale correspondent van de Excel
sior te Lissabon meent te weten, dat
Franco voor herstel van de monarchie
in Spanje is. Hij heeft vernomen, dat
de hertog van Maura, de Spaansche
monarchistenleider gisteren naar
Lausanne is vertrokken, waar hij ex-
koning Alfonso XETI moet ontmoeten.
Hij heeft tot taak, met den ex-koning
de vorwaraden voor een herstel der
monarchie te bespreken. Volgens den
correspondent zou de ex-koning alleen
dan bereid zijn als regeerend vorst
naar Spanje terug te keeren, als het
Spaansche volk zich door middel van
een volksstemming voor zijn terug
keer uitspreekt.
Ernstig mijnongeluk in België.
De „Vingtième Siècle" bericht dat zich Dins
dag een instorting heeft voorgedaan in de steen
kolenmijn „Du Hasavi'' te Micheroux, in de
schacht, welke „Beau Jardin" wordt genoemd,
waardoor vier mijnwerkers werden bedolven.
Een deel van de galerij, waar de mannen
werkten, stortte op hen neer, zonder dat zij po
gingen konden doen om te vluchten.
Opgeschrikt door het lawaai van de instorting
snelden de arbeiders uit andere galerijen toe en
zij begonnen onmiddellijk met het reddings
werk. Tenslotte slaagden zij er in twee der be-
dolvenen, overdekt met wonden, doch nog le
vend te bergen. De beide anderen waren reeds
gestikt.
Het parket van Luik en de mijnraad hebben
zich naar de plaats des onheils begeven om een
onderzoek in xe stellen naar de oorzaak van de
instorting.
EXAMENS
Hoofdakte.
Haarlem, 25
Geëxamineerd 5 vrl. en 3 mnl. candidates
Geslaagd: mej. A. S. J. Vahl te Heiloo en mei'
J. Hasselkuirg te Halfweg en den heer m
v. d. Zee, IJmuiden-Oost.
DE MULO-EXAMENS.
Dinsdag slaagden te Haarlemvoor het b.
diploma: G. A. Thomassen en M. A. H. Bunn
te Haarlem.
Voor het A-diploma: M. E. de Vos, g
Koopman, C. P. H. Verbeek en G. Dekker
allen te Heemstede; M. J. Hovis en A. Hoeke-
ma, beiden te Zandvoort; J. R. Graal, w. g
Peters, T. E. Verboom, J. A. Wendel de Jo<xje
H. Smits, H. E. Koenders, M. Vlaardingen
C. M. Kaasenbrood, J. G. J. Kuh, H. Groene^
daal, J. J. ten Pieirick en J. M. F. Poelstra
allen te Haarlem; C. Haasnoot, M. den Heijer'
IJ. J. Keeminik, C. H. van der Horst, A. vaij
der Veer, F. van Venetiën en H. Visser, alles
te IJmuiden; J. Polderman te Velsen en A.
A. Kuik te Bloemendaal.
Handenarbeid.
Haarlem 25 Juli. Geëxamineerd 14 vrouwe,
lijke candidaten. Geslaagd: J. Bulthuis, Am.
sterdam, C. J. Emens, Nieuwer-Amstel, M. j
de Fouw, Amsterdam, J. Hopman, Haarlem, Q,
A. Kamstra, Amsterdam, L. A. Kebl, Amster
dam, C. J. de Lange, Aalsmeer, S. M. Lekker-
kerker, Utrecht, A. G. Roos, Amsterdam, J. ft
Vermeer, Amsterdam, N. Wolf, Amsterdam.
ORGELBESPELING.
HAARLEM. Woensdag.
Orgelbespeling in de Groote- of St. Bavo-
kerk te Haarlem op Donderdag 27 Juli 1939
des namiddags van 34 uur, door den heer
George Robert.
Programma.
1. Preludium en Fuga G gr. t., J. S. Bach.
2. a. Durch Adam's Fall ist ganz verderbt-
J. S. Bach,
b. Wil glauben all' an einen Gott,
J. S. Bach,
3. öonate III, F. Mendelssohn Bartholdy.
4. Allegretto, N. W. Gade.
5. Improvisatie over een Poolsche Kerkzang
M. Surzynski.
6. Final, C. Franck.
M41KT
GlKIdïïN
AMSTERDAMSCHE VEEMARKT.
Ter veemarkt waren heden aangevoerd:
237 vette kalveren, le kw. 56—60, 2e kw.
44—52, 3e kw. 36—42 per K.G. levend ge
wicht.
Nuchtere kalveren 96, 6—10 per stuk, Var
kens 138. Vleeschvarkens wegende van 90-
110 K.G. 61—62, zware varkens 59—60. vette
varkens 5758 per K.G. slachtgewicht.
Aangevoerd 2 wagons.
Overzicht:
Vette kalveren, matige aanvoer, slechte han
del, prijzen iets lager.
Nuchtere kalveren, matige aanvoer, sleepen-
de handel, prijzen lager.
Varkens matige aanvoer, stille handel, prij
zen iets lager dan Maandag.
MARKT WOERDEN.
(Woensdag)
Aanvoer 434 partijen kaas:
Met rijksmerk le kw. f 23 a f 24.50, id. 2e
kw. f 20 a f 22. zware tot f 27.
Handel matig.
1. Op zekeren dag gingen Roetje en Dribbeltje, twee
kleine schoorsteenvegertjes, naar een oud kasteel. Roetje
zag altijd even zwart en zijn vriend Dribbeltje had er een
handje van altijd heel gek te huppelen. Heel de stad
kende de ondeugden, en toen ze op dien morgen zoo heel
stil achter elkaar naar het oude kasteel gingen om den
schoorsteen te vegen, gaven de menschen, die hen zagen
loopen, elkaar een knipoogje.
2. Dribbel, die het beste bij de bel kon, deed ook het
woord. „Méneer de bediende," begon hij, „we komen
hie* den schoorsteen schoonmaken." „Kom maar mee,"
bromde de bediende, „maar zijn jullie een beetje stil, hè?"
De man met het mooie pakje aan ging hun voor. Roetje
moest natuurlijk eens met zijn bezempje langs de slippen
van den bediende strijken en Dribbel nam een groóten
bloempot mee, die in de gang stond en droeg hem achter
den bediende aan.
3. Toen ze eventjes geloopen hadden, werd Dribbel toch
moe van den bloempot. Maar de bediende liep zoo hard en
het was zoo geheimzinnig stil in het kasteel, dat hij den
bloempot niet durfde neerzetten. Tot verbazing van de
twee jongens stond er een waarschuwing aangeplakt:
Pas op den aap Ze rilden allebei, en daar kwam waar
achtig de aap zelf al aan. Een heele groote, met een echt
pakje aan. Dribbeltje dacht„Ik zal den aap den bloem
pot geven," en meteen duwde hij den pot in de handen
van het beest, doch deze liet hem in honderden stukken
vallen en daar begon het lieve leven
4. Spoedig hadden Dribbeltje en de aap de grootste ruzie.
De aap werd kwaad ën ging boven op Dribbeltje zitten.
Roetje schreeuwde luidkeels om hulp en de bediende
smeekte om stilte. Er kwam een andere bediende aan-
loopen, een Chinees, en deze gebood den aap op te staan.
Toen hij niet gehoorzaamde, grepen ze hem vast en
bonden hem touwen om zijn lijf. En Roetje en Dribbeltje
gingen weer verder, altijd maar verder in het oude kasteel.
5. De Chineesche bediende zorgde er voor dat de aap
niet los kon komen. Deze beloofde geen ruzie meer te
zullen maken, maar de Chinees kende hem wel en liet
hem een paar uurtjes stil in de gang liggen. „Ziezoo, nu
kun je de schoorsteenvegertjes niet meer aanvallen," zei
de bediende-en hij maakte den aap los en hoe deze ook
zocht, hij zag Roetje en Dribbeltje nergens meer, want
die waren ergens ver van hem vandaan.
6. Hoe ging het met de twee snaken? Ze hadden van den
bediende ieder een lantaarn gekregen en waren toen
samen de gang in gegaan, die de donkerste gang van de
wereld heette. „Loop maar tot aan het eind van deze
gang," had de knecht hun bevolen, „dan zie je het
schoorsteengat wel." En eindelijk kwamen 2>s na een
heelen tijd loopen aan een groot gat, waar licht doorheen
viel