Aan allen
EEN GELUKKIG MENS.
De outle Mohammed had het bij
't rechte eind.
De boerenzoon Paul Husadic, afkomstig
uit een klein dorpje in Bosnië, had het vèr
gebracht in de wereld. Hij was al met zijn
twintigste jaar in de handel gegaan en was
nu een van de ijverigste leden van een ver
eniging van bioscoopondernemers in de grote
stand Konstantinopel. Bioscopen bouwen, dat
is een goed zaakje in deze tijd, nu de grote
steden hoe langer hoe groter en drukker wor
den en zelfs de eenvoudigste mensen behoefte
hebben aan ontspanning en lawaai! Paul
"Husadic had dit wel begrepen, daarom was
hij dan ook in het bioscoopbedrijf gegaan.
Vandaag had hij een moeilijk karwijtje op
te knappen. De bouwcommissie van het nieuwe
City-theater had hem, omdat hij zo'n buiten
gewoon handig man was, afgevaardigd om een
stukje grond te kopen, waarop het theater,
dat alle gebonwen op dit gebied in de scha
duw moest stellen, zou worden gebouwd.
Een moeilijk karweitje, ja, dat was het!
Want op dit stukje grond, gelegen tussen een
groot, modern hotel geheel van glas en metaal
en een nieuw postkantoor van wit marmer,
stond in de drukste straat van de stad
een klein, heel oud en verwaarloosd huisje,
dat toebehoorde aan den Bosnischen boer
Mohammed Kambers.
Paul Husadic bleef tegenover het stuk grond
staan: 't was een uitgezocht plekje, juist ge
schikt voor de grote bioscoop. In zijn ver
beelding zag hij al de gevel van het nieuwe
huis, waarop in rode, gele en blauwe letters
de lichtreclame schitterde
Maar nu zag dit plekje er erg vreemd uit
zo midden in de grote stad: liet scheefgezakte
bouwvallige huisje met de tuin eromheen,
die meer op een oerwoud leek, zó was hij met
onkruid overwoekend, en het wrakke hekje
ervoor.
Paul stak de straat over, deed het knar
sende tuinhekje open en toad binnen. In het
huis was het doodstil. Het was een Bosnisch
boerenhuis met hoge vensters en een spits
toelopend dak. Paul zocht tevergeefs naar een
bel. De deur was gesloten. Hij rammelde er
aan, riep luid, maar alles zonder resultaat.
Toen liep hij om het huis heen om eens te
kijken, of hij er misschien aan de achterkant
in kon komen. Hier vond hij weer een laag
hek, waar hij eenvoudig overheen stapte.
Opeens bleef hij ontroerd staan, onder een
vooruitspringend dak, dat hem tegen de felle
zonnstralen beschutte, zat een grijsaard met
een lange, sneeuwwitte baard op een prachtig
bont tapijt. Hij hield een langstelige pijp in
de hand en naast hem stond een klein houts
kool fornuisje, waarop de dsjeova, het koperen
waterketeltje pruttelde. Een klein meisje lag
ervoor geknield en blies in de houtskool.
Opeens trof de herinnering Paul Husaldic's
hart: precies zo had het er in zijn klein Bos
nisch dorpje uitgezien. Zo had zijn grootvader
voor de deur gezeten en hij als jongen van
acht jaar, het vuurtje aangeblazen
Maar hij wist zich direct weer te beheersen.
Met een vriendelijk „Saalaim" begroette hij
den ouden man.
De grijsaard keek op en wenkte den jongen
met een waardig gebaar, nader te komen.
Paul ging op het tapijt zitten en dadelijk
werd hem een kop zwarte koffie gereikt. Bos
nische gewoonte
De oude man luisterde rustig naar alles,
wat Paul te zeggen had.
In de verlokkelijkste kleuren schilderde deze
het aanbod van de bouwcommissie: veel geld,
eer en aanzien, vrijheid, reizen. Bovendien:
het stadsbeeld zou er veel mooier door worden
als op de plaats van dit aardige maar toch
erg oude huisje een modern gebouw zou ver
rijzen. Hij kon, als hij wilde, de grond con
tant verkopen voor 600.000 dinaren. Maar als
hij liever een aandeel in de bioscoop wou
nemen, dan kon dat ook. In ieder geval: een
rijk leven stond voor de deur.
Na een poosje zei Mohammed kalm: „Ik
verkoop het niet. Niet voor 600.000 en niet
voor een millioen dinaren. Zeg maar aan die
mensen, dat ze ergens anders hun bioscoop
moeten bouwen.
Paul hief afwerend de handen op:
„Maar m'n beste mijnheer Kambers, denkt
u toch eens aan al de voordelen, die hierdoor
uw deel zullen worden! U kunt op reis gaan.
„Ik wil niet reizen".
„Nu ja, maar een paar mooie costuums
zult u toch wel graag wil kopen".
„Ik houd niet van opschik, mijn zoon".
„U hebt misschien gelijk, Vader", zei Paul,
onwillekeurig de titel gebruikend waarmee
men in Bosnië gewend is oude, waardige
mannen aan te spreken. Maar geld is
macht
„Wie naar macht streeft, wordt door een
nóg machtiger mens vernietigd. Allah heeft
de bescheidenen lief".
„Ja. Maar u zoudt u een uitstekenden kok
kunnen aanschaffen. Iedere dag lamvlees.."
„Wat ik nodig heb, kan ik kopen. Brood,
wijn en koffie. Wat moet ik nog meer ver
langen?"
Paul Husadic zweeg. Hij kon niets meer
bedenken. Opeens was hij al z'ij overmoedige
bedrijvigheid en zakelijkheid kwijt. Hij
voelde zich als een kleine jongen, die thuis
in het dorpje bij grootvader voor 't huis mag
zitten. Hij dronk een tweede kop koffie en
was graag nog wat gebleven.
„Als ik dood ben", ging Mohammed voort,
„zal alles gaan zooals de heren willen. Maar
nu moet alles zoo blijven als het is. Ik ben
hier gelukkig".
Op de terugweg was Paul bijna overreden,
zó liep hij te peinzen. Hij dacht „de oude
baas heeft gelijk. In het eenvoudige leven
op het land, daar ligt het geluk. Wij jonge
stadsmensen met ons rennen en draven en al
onze knapheid worden nooit gelukkig
En sinds die dag spaarde Paul net zoo lang
tot hij een mooi, oud boerenhuis in Bosnië
kon kopen. Hij trouwde en werd net zo geluk
kig als de oude, wijze Mohammed Kambers,
die zelfs voor een millioen dinaren zijn rustig
plekje niet wou opgeven!
HIJ KREEG EEN LESJE!
De bekende ontdekkingsreiziger Leo Frobenius
zat eens in Afrika in de trein met een zeer onbe
leefd heer. Tussen beide mannen in stond een
klein tafeltje, waarop Frobenius zijn notitie
boekje had gelegd, benevens zijn sigaren en een
paar verse vruchten, die hij tijdens de reis wilde
opeten. Nauwelijks had hij dit echter gedaan of
de man tegenover hem plantte met een zwaai
zijn modderige schoenen op hetzelfde tafeltje,
leunde geeuwend in zijn hoek en deed net of
hij sliep. Wat moest Frobenius nu doen? De man
zag er zo nors en onbeleefd uit, dat een vriende
lijk verzoek om zijn voeten weg te nemen zeker
niet zou helpen. Geweld wilde hij niet gebruiken
en hij had ook weinig zin, de vuile schoenen met
zijn schone handen aan te raken.
Maar na eenïg denken vond hij toch een mid
del om de moddersehoenen zo snel mogelijk weg
te krijgen. Daar hij veel opgravingen deed, had
hij steeds een paar waskaarsen in zijn zak. Deze
haalde hij te voorschijn, stak ze aan en plaatste
er een voor de linker- en de andere voor de rech-
terzool van den slapenden man. Toen wachtte hij
kalmpjes af, wat er gebeuren zou.
't Duurde drie minuten en toen trok de man
bliksemsnel zijn voeten terug.
Niemand zei wat, maar toen het doel van de
reis bereikt was, nam de onbeleefde heer keurig
zijn hoed af.
Hij had een lesje in manieren gehad zonder dat
er een woord was gewisseld.
GOEDE RAAD WAS DUUR!
Het gevraagde spreekwoord luidt: „Het zijn
niet allen koks, die lange messen dragen". De
volgorde van de latten is dus: 2, 5, 4, 1, 3. Kijk
zelf maar!
VOOR 'T PRINSESJE
door W. B.-Z.
Toen 't prinsesje was geboren,
Kon je 't luiden der klokken horen.
't Ging maar bim-bam bim-bam
Omdat een prinsesje ter wereld kwam.
Klein Marleentje in haar tuintje
Achter 't zonnige blonde duintje
Bakt een taart bam-bim-bam
Omdat een pi-insesje ter wereld kwam.
'n Taart met mooie ronde randjes
Met zachte glinsterende kantjes
'n Bloempje in 't gele zand
Heeft Marleentje er toen nog ingeplant.
„Dit is voor onze Ireentje"
Zegt lachend die kleine Marleentje.
Kijken jullie nu maar,
De taart voor 't prinsesje is kant en klaar.
OVER OUDE MENSEN.
Toen in de nacht van 30 op 31 Juli Brabant ge
teisterd werd door een cycloon, hebben we ge
lezen dat zelfs een eik van meer dan tweehon
derd jaar was opgenomen en door het dak van
een woning geslingerd werd. Bij het lezen van
dit bericht, hebben we ongetwijfeld gedacht of
gezegd: „Wat een oude boom was dat!" In wer
kelijkheid is dat voor een boom niet zoo heel erg
oud. We weten van bomen, die duizend en meer
jaren oud zijn. Als we gelezen hadden van een
mens die de leeftijd van 2 eeuwen had bereikt,
dan zouden we met recht verwonderd kunnen
zijn, want zulke mensen lzijn zeldzaam. Of die er
dan ooit geweest zijn? Als 't waar is, wat we zo
af en toe in de een of andere krant lezen, dan ja.
In de Bijbel lezen we van Methusalem, den groot
vader van Noach, dat die 696 jaar geworden is.
Of dat nu net zulke jaren geweest zijn als waar
mee wij nu rekenen weten we niet. Wel weten
we, dat er in 1795 in Engeland een boer gestor
ven is, Thomas Carn, die bijna 207 jaar oud was.
Hij was dus geboren in 't jaar van de onover
winnelijke vloot 1588. Dat is na Methusalem wel
degene, die volgens geloofwaardige aantekenin
gen het langst geleefd heeft. Dan lezen we van
een Roemeen Petracz. Czartan, die leefde in het
dorpje Kosrosch bij Temesvar. Hij werd in 1539
geboren en stierf eerst in 1724; hij werd dus 185
jaar oud. Als een bijzonderheid wordt van hem
verteld, dat hij tot aan 't eind van zijn leven nog
goed kon zien en nog enkele tanden in de mond
had. De kiezen had hij zeker in de loop der jaren
allemaal verloren.
Ook Schotland kan zich er op beroemen een
heel, heel oude inwoner gehad te hebben. Dat
was Samuel Mungo, die in 1791 overleed op de
leeftijd van 184 jaar. Die Schot was indertijd
zeker niet zo'n brave jongen geweest, want er
wordt bij verteld, dat hij 't grootste deel van zijn
leven zich heeft moeten behelpen met één hand,
omdat hem de andere als straf voor diefstal was
afgehakt. Zulke wrede straffen kennen we geluk
kig niet meer. Van een visser, Henri Jenkins, die
gewoond heeft in het Engelse graafschap York
van 15011670 en die dus 169 jaar geworden is,
vinden we opgetekend, dat hij eens opgeroepen
was om voor'de rechtbank te verschijnen en dat
hij toen, tot verbazing van de rechters verge
zeld was van twee zoons van 102 en 100 jaar.
Dat was dus wel een heel krasse familie.
In de Westminster-Abdy, waar de Engelse ko
ningen gekroond en begraven worden, kunnen we
lezen op een graf-inschrift, dat in 1635 nabij
Londen is overleden Thomas Parz, een landbou
wer, op de leeftijd van 152 jaar. Deze Parz had
de regering meegemaakt van 10 Engelse konin
gen. Dat heeft zeker noch voor hem, noch na
hem iemand hem kunnen nazeggen. Er wordt
van hem verteld dat hij op 130 jarige leeftijd nog
lustig de dorsvlegel hanteerde.. Toen men den
koning Karei I op zijn oudsten onderdaan op
merkzaam maakte, bereidde de koning hem ter
gelegenheid van zijn 152ste verjaardag een feest
maal. Of dit te veel voor hem geweest is, of dat
hij zich al te goed gedaan had aan dit maal, hij
overleed enkele dagen daarna.
Ook Zweden heeft zich kunnen verheugen in
't bezit van een inwoner, die wat leeftijd be
trof boven zijn landgenoten uitstak. De Zweed
Kristian Drakenburg werd in 't jaar 1626 te
Stormstad geboren en overleed in 1772. Hij werd
dus 146 jaar. Het kan ons enigszins verbazen,
dat deze Zweed zo'n hoge ouderdom bereikte,
want niet alleen leidde hij een zeer ongeregeld
leven, maar toen hij 68 jaar was, werd hij door
zeerovers gevangen genomen en naar Tripolis,
vervoerd, waar hij op de slavenmarkt verkocht
werd. 15 jaar werkte hij nu als slaaf op het land
TOEN 'T FEEST WAS.
door W. B.-Z.
We hebben feest gevierd zo fijn;
Op straat daar was een harlekijn,
Een jongen, die liep op zijn handen,
En beesten uit heel vreemde landen,
Een aapje sprong verbazend vlug
Zo maar op een kameel zijn rug.
Een lama kwam er achteraan,
Maar telkens bleef hij even staan.
En keek dan naar de harlekijn,
Zo grappig als die ook kon zijn.
Zijn jasje was half wit, half blauw,
Hij sprong en danste wondergauw.
Hij trok het kleintje aan zijn been
En liep er dan heel vlug mee heen.
De jongen sprong dan in de lucht
En ging natuurlijk op de vlucht
Het aapje riep dan hoei, hee, hach,
En zwaaide met zijn mooie vlag.
Wat hebben we een pret gehad,
Toen 't feest was in de groote stad.
en wist daarna te ontvluchten. Maar het waren
niet enkel mannen, die zo oud werden, ook van
enkele vrouwen vinden we vermeld dat ze op
hoge leeftijd stierven. Zoo werd Marie Piou 158
jaar; ze stierf in 1838. Ook aan de voet van de
Mont Cenis moet een herbergierster gewoond
hebben, die 140 jaar geworden is. 't Is nog maar
6 jaar geleden, dat we in de courant hebben ge
lezen, dat in Santiago, de hoofdstad van Chili,
in October 1933 een vrouw gestorven was, die in
't jaar 1800 geboren was en dus 133 jaar gewor
den is. Zij had verschillende oorlogen tusschen
Chili en de nabij liggende staten meegemaakt en
was nog in 1907, toen was ze dus 107 jaar, als
marketentster- met het leger meegetrokken. Dit
alles betreft mensen, die al overleden zijn, maar
er zijn ook onder de levenden nog wel hele oud
jes. Zoo woont er nu nog in de Poolse stad
Sterdun een vrouw, die zegt dat ze 138 jaar
oud is. Ze staat in haar woonplaats bekend als
de „heks van Sterdun" en is een bekend waar
zegster. Ze beweert, dat ze den Oostenrïjksen
Keizer Frans Jozef en de laatste Russische Keizer
Nicolaas II de toekomst voorspeld heeft. Ook be
weert ze dat ze Napoleon heeft zien voorbijtrek
ken op zijn tocht naar Rusland. Egypte schijnt
bijzonder rijk te zijn aan oude mensen. Volgens
de Burgerlijke Stand zijn er bijna 7500 honderd
jarigen, maar er zijn er ook ouder. Men heeft er
nog een van 157 jaar. De oudste van alle nog
levende vrouwen is een Servische boerin, Sta-
nojka Bakid, die te Jewaschka woont en nu 158
jaar oud is. Ze heeft nog een uitstekende ge
zondheid en kan nog goed zien. Ook van Bulga
rije wordt verteld, dat er tal van mensen wo
nen die meer dan 100 jaar oud zijn. De Bulga
ren beweren, dat dit komt omdat ze zoveel yog
hurt gebruiken. In ons land lezen we maar zel
den van mensen, die ver over de 100 jaar oud
worden. Zelf heb ik eens een vrouw ontmoet, die
op 98 jarige leeftijd, van haar twee zoons van
70 en 72 jaar beweerde, dat die kwajongens nooit
bij de hand waren als zij ze nodig had.
W. B.—Z.
GRAPPIGE VERHALEN VAN DE
STADSPOORT.
Hoe de studenten den poort
wachter en elkaar voor de gek
hielden.
O, die goede oude tijd! zuchten onze grootvaders
weieens. Maar ze vergeten, dat onze voorouders
en nu bedoel ik eigenlijk de hele oudjes van
een paar eeuwen geleden! in vele opzichten
graag met ons zouden willen ruilen. Wij kun
nen b.v. een stad binnengaan wanneer we maai
willen, terwijl in die oude tijd iedere avond de
poorten gesloten werden. En zelfs op klaarlichte
dag had je soms nog veel moeite, een stad bin
nen te komen. Vooral in tijd van oorlog en
er waren zo nogal eens wat oorlogjes tussen de
steden en landjes onderling! Dan stonden de sol
daten bij de poort en dan kwam geen mens in
de stad of hij moest zo ongeveer zijn hele le
vensloop opbiechten.
Vooral de poortwachter te Karsel moet een
zeer streng, hoewel niet zo bar snugger man zijn
geweest. Tal van grappige verhalen over hem
doen de ronde.
Zo wordt o.a. verteld, dat een troepje studen
ten uit Göttingen, die vaak te paard naar Karsel
reden, zich vreselijk ergerden over dat uitge-
vraag. Ze besloten nu, den poortwachter er eens
tussen te nemen en in het jaar dat Schiller's
drama „De rovers" pas bekend geworden was,
noemden ze in plaats van hun eigen namen een
voudig alle personen uit het toneelstuk op. De
landgraaf van Hessen, die ook heer en meester
van de stad Karsel was, las iedere avond het
boek van den poortwachter door en toen hij daar
de namen uit „De rovers" las, lachte hij zijn
domme soldaten hartelijk uit.
Deze echter hadden wraak gezworen, en toen
de studenten een volgende keer weer door de
poort wilden en voor 't gemak maar allemaal een
verschillende vogelnaam opnoemden, zaten de
spotvogels in een ommezien achter de tralies.
Nu was het weer de beurt van de studenten
om wraak te nemen. Toen ze de volgende keer
voor de poort stonden en naar hun namen ge
vraagd werd, hoorde men: „Wever, Slager, Mo
lenaar, Bakker en zelfs de Meester". Wat nu, al
lemaal handwerkslui? Hoonlachend van woede
sloten de soldaten hen in de gevangenis. Maar.
na enkele uren moesten ze hen weer loslaten en
kregen nog bovendien een geducht standje van
den landgraaf, want de namen waren inderdaad
juist, al was het natuurlijk geen toeval, dat juist
deze studenten de tocht hadden meegemaakt!
Soms ook namen de studenten elkander bij de
een of andere stadspoort in de maling. Zo ge
beurde het eens, dat drie Leipziger studenten
hun vriend Vierhoek, die naar Berlijn zou ver
huizen, een poets bakten. Ze reden een heel eind
met hem mee, maar de volgende dag namen ze
afscheid van hem en lieten hem schijnbaar alleen
verder trekken. Langs een andere weg reden ze
echter vooruit naar de Berlijnse stadspoort. De
eerste noemde zich daar Eenhoek en die macht
natuurlijk direct passeeren. De tweede gaf als
zijn naam op Tweehoek en toen keek de wacht
al erg wantrouwend. Toen echter de derde ver
telde, dat hij Driehoek heette, begon de goede
MAG IK OP DE STEP?
door W. B.Z.
Toe Mies, laat me op je step je,
Want ik moet haast je rep je
Voor moedfer nog een boodschap doen.
'k Moet halen nog een knot katoen,
Voor 't rokje van Margootje,
't Wordt een verjaarscadeautje.
Goed Lien, je mag op mijn stepje,
Wij rijden haast je rep je.
Eerst naar 't winkeltje op de hoek
Ik koop een heel leuk prentenboek.
Voor 't jarige Margootje
't Wordt een verjaarscadeautje.
Houd je goed vast op het stepje
Wij rijden haast je rep je
Dan naar de winkel om katoen
Je moest die boodschap immers doen
Voor 't rokje van Margootje
't Wordt een verjaarscadeautje.
En Mies en Lien kwamen heel vlug,
Met twee pakjes bij moeder terug.
man te bulderbassen en als de student niet een
aantal van te voren klaargemaakte brieven met
de naam Driehoek erop bij zich had gehad, was
hij stellig in de gevangenis gegaan! De arme
Vierhoek echter moest het loodje leggen. Hoe
hij ook smeekte en hoeveel paperassen en be
wijzen hij ook liet zien, hij ging een hele dag
achter slot en grendel!
Ik ben in mijn vacantietijd een paar dagen
op de Veluwe geweest en 'k moest daar
herhaaldelijk denken aan een vroeger
schoolliedje en wel aan:
Sikkels klinken;
Sikkels blinken;
Ruisend valt het graan.
Overal waren de boeren aan 't koren maaien;
hier met de zeis, daar, zoals het in 't versje staat,
met de sikkel. Maar wat ik nergens meer gezien
heb en -wat vroeger bijna overal, waar koren ver
bouwd werd, gewoonte was, was het „aren lezen"
Een veertig jaar geleden kon men achter de
maaiers en de bindsters, dat waren de vrouwen
en meisjes, die de neergeslagen halmen tot scho
ven bonden, de armen uit de buurt zien lopen
om de hier en daar achtergebleven halmen op te
rapen. Dit verzamelen van die verspreid liggende
halmen was een speciaal recht der armen. Wie
hier niet toe behoorde, mocht hieraan niet mee
doen. In enkele streken van ons land schijnt dit
gebruik nog in stand gebleven te zijn, zo b.v. op
Zuid-Beveland. De oogsttijd is voor den land
man een belangrijke tijd. Eigenlijk begint deze
belangrijke tijd al als het koren begint te bloeien
en het stuifmeel over de akker waait. In 't Lim
burgse dorpje Blitterswijk vinden we hiervan
een zeer sprekend voorbeeld. Daar toch, wordt
vanaf het oogenblilc dat de rogge begint te
bloeien tot en met Sint Jan, dat is 24 Juni, door
den koster van de kerk 's morgens om 10 uur de
klok geluid. Dit luiden wordt daar Sint-Jans kies
genoemd. Ook las ik in een boek over Twente,
dat het daar in vroeger tijd heel vaak voor
kwam, dat de boer zijn pet afnam, zovaak bij
het koren stuiven zag, want dit stuiven van 't
koren beloofde brood voor de toekomst en uit
dankbaarheid daarvoor ontblootte hij het hoofd
als een soort stil dankgebed. Zijn noeste arbeid
op het veld zou dus gezegend worden. Wat vroe
ger ook algemeen was en tegenwoordig zo goed
als niet meer voorkomt, dat is het oogstfeest. Dit
feest werd gevierd als de laatste wagen met ko
ren binnengehaald was. Dan moest de boer allen,
die bij de oogst geholpen hadden flink tracteeren.
Wel worden hier en daar nog z.g. oogstkoeken
gebakken. Op de Z. Holl.- en Zeeuwse eilanden
schijnt men dit nog wel te doen. Voor de ramen
der bakkers ziet men dan de broden liggen, waar
op met een mooi lintje een paar ongedorste ko
renhalmen zijn gebonden, als bewijs, dat dit
brood van 't nieuwe koren is gebakken. Dat ae
oogsttijd een belangrijke tijd voor den boer is,
bewijzen ook sommige volksgezegden, die met die
tijd in verband staan. Zo b.v.
Met Sint Jacob (25 Juli) of Sint An' (26 Juli)
Is het koren in schuur of ban.
Toen deze gezegden ontstaan zijn, was het ko
ren zeker vroeger binnen dan tegenwoordig, want
'k zou haast durven zeggen, dat dit jaar geen boer
op deze dagen zijn koren al in de schuur had.
Onze bijgeloovige heidense voorouders meen
den in de ruisende korenhalmen de stem te horen
van allerlei onzichtbare wezens, die zich daar in
ophielden. Zij geloofden daar een waarschuwing
in te horen om niet de roggealtker op te gaan om
klaprozen of korenbloemen te plukken. Hieraan
herinnert b.v. een beeldje in 't Museum te En
schedé, Het stelt een tweeling voor, die al bloe-
menplukkende in 't korenveld verdwaalden en tot
straf van honger gestorven waren. En al kunnen
wij nu niet aannemen, dat men nog gelooft dat er
boze geesten tussen de korenhalmen verkeren,
toch gebeurt het nog, dat men ondeugende kinde
ren of kinderen, die niet op tijd naar bed willen,
in Drente dreigt met Spin-An, die hen zal komen
halen. In Groningen maakt men hiervoor gebruis
van de roggemouer (moeder).
W. B.-Z.