DOOR REGENBUIEN GETEISTERD. Ik heb gekozen, Arkadi.... De belangstelling der Parijsche bevol king concentreert zich op de vanwege de militaire overheid aangeplakte procla maties Arnhem werd door hevige regenbuien geteisterd, tengevolge waarvan ver schillende straten blank kwamen te staan Z. K. H. Prins Bernhard heeft het trans port van troepen en materieel vén het Nederlandsche leger in oogenschouw ge nomen Het inwendige van een der boven- Heel wat brooden moeten er worden gebakken, om de gezonde magen der grondsche schuilplaatsen, zooals er thans Hollandsche soldaten te bevredigen. - In de bakkerijen komt men handen te verscheidene te Amsterdam gebouwd kort worden Spelmoment uil den wedstrijd Feyenoord Heracles tijdens het voetbaltournooi om den Zilveren Bal te Rotterdam Het motorvracht- en passagiersschip Castor gebouwd voor de Kon. Ned. Stoomboot Mij., is bij de Ned. Dok Mij. te Amsterdam tewater gelaten Voor de bureaux in ons land, waar de uitkeeringen plaats hebben in verband met de mobilisatie, wordt queue gemaakt FEUILLETON Een roman uit het hooge Noorden, door AGATHE POGNER. (Nadruk verboden) 5) Tegen dat voorstel verzette ik mij echter hardnekkig. Be verlangde, dat hij mij mon deling en liefst zoo kort mogelijk zou inlich ten. Zoo vernam ik dan ten slotte, dat er kosteloos een huis voor me zou worden opge trokken met een oppervlakte van zeven maal zeven vierkante meter en dat ik kon rekenen op vrij vervoer van levensmiddelen en diverse gereedschappen, welke ik en mijn helpers daar noodig zouden hebben Hier onderbrak ik den spreker met een korte handbeweging. „Mijn helpers?" vroeg ik. „Die heb ik toch niet!" „Dan zul je er een paar moeten zoeken. Want zonder ervaren helpers en goed gedres seerde honden ga je een wissen dood tege moet. Vergeet alsjeblieft niet, dat het daar in Januari en Februari tegen de vijftig graden vriest, om van de ijzige stormen nog maar niet té spreken!" Wind en koude boezemden me geen vrees in. Daar kon je je tegen beschutten. Maar de honden en de helpers! Waar moest ik die in 's hemelsnaam vandaan halen? Potop wist raad. Hij kende drie mannen die reeds vele jaren in het hooge Noorden jaagden. Dit jaar hadden zij op de terugreis nech gehad. Hun schip was in botsing ge komen met een drijvenden ijsberg, waarbij zij er slechts ternauwernood het leven hadden afgebracht. „Als je die drie mannen kunt krijgen, dan zou je goed af zijn", besloot Potop zijn uit eenzettingen. „Zij zijn niet alleen zeer be dreven op het gebied van jacht en visscherij, maar bovendien kun je er op rekenen in elk opzicht met eerlijke en fatsoenlijke menschen te doen te hebben. Ik verwacht ze vandaag of morgen hier, omdat ze werk zoeken. Dan zal ik ze wel naar je toe sturen". „Ik dank je zeer". „Geen dank. Dat behoort er bij. Maar hoe staat het eigenlijk met je booten en wapens? Als je die niet hebt, wordt daar door ons voor gezorgd. Ik zou je adviseeren alleen de booten van het rijk te nemen, die zijn wer kelijk uitstekend. Geweren en patronen kan je beter voor eigen rekening inslaan. En neem vooral niet te weinig. In de eerste plaats moet je er een heel jaar mee toe en in de tweede plaats die je niet te vergeten, dat niet elke kogel een stuk wild treft. Als je maar één keer gezien hebt hoe hard zoo'n rendier loopt, zul je er je later over verwonderen, als er werkelijk een voor je geweer komt. En dan dit nog, beste Arkadi, wees bij het inkoopen van levensmiddelen vooral niet te zuinig; op vijftig of honderd blikjes conserven zal het bij jou wel niet aankomen". Daarmee was voorloopig de zaak afgehan deld. Ik betuigde Potop nogmaals mijn dank en drukte hem hartelijk de hand. Toen ik reeds in het trappenhuis stond, kwam hij me nog haastig achterop en zei: „Als ambtenaar moet ik je deze inlichtingen verschaffen en je aanmoedigen er heen te gaan, maar als oude schoolkameraad raad ik je eerlijk: Laat dat dwaze plan varen! Ga niet! Je zult de lente niet meer beleven en daarmee zou je niet de eerste en evenmin de laatste zijn. Overigens kan ik je nog wel zeggen dat Je de- eenige bent, die zich tot dusver heeft aan gemeld en over een paar dagen sluit de ter mijn reeds" Ik bedankte hem nogmaals, ging de trap af en verliét het gebouw. Op straat had ik voor niets oog. Ik keek niet op of om en her haalde slechts telkens weer opnieuw, als of ik het van buiten moest leeren: „Helpers, hon den, geweren, patronen, levensmiddelen!" En daarna in omgekeerde volgorde: „Levensmid delen, patronen, geweren, honden, helpers!" Plotseling botste ik tegen iemand op. Het wat Tit. Hij was werkelijk blij mij zoo onver wacht te zien en verwonderde er zich slechts over, dat ik in dit deel van de stad verdwaald was. „Ik kom van het Kolonisatiebureau", ant woordde ik trotsch. Ik ga mijn tenten in den poolcirkel opslaan!" Even keek Tit mij verbaasd aan; toen greep hij mijn hand en mijn pols. Terwijl hij met een ernstig gezicht de slagen telde, her haalde ik opnieuw: „Helpers, honden, ge weren, patronen, levensmiddelen!" „Je hebt ze toch, hoop ik, nog wel allen bij elkaar?" „Voorloopig nog wel, ja. Maar juist om te voorkomen, dat er een op de loop gaat, heb ik besloten te vertrekken". Met een nijdig gebaar liet Tit mijn hand los. „Je bent stapel gek!" „Een reden te meer om veeleischende men schen uit den weg te gaan" „Maria zal je danig uitlachen, als z.e van dien waanzin hoort". „Maria is in Schotland. Ze zal er voorloopig dus niets van hooren. Als ze terugkomt, ben ik allang verdwenen". „Maria is niet meer in Schotland. Op het oogenblik is ze in Parijs; over een paar dagen zal ze hier zijn. Wij hebben tenminste bericht ontvangen, dat ze den negentienden hoopt te arriveeren". Ik deinsde achteruit. Was het schrik of blijdschap, die me beheerschte? „Komt ze 19 Juli terug?" vroeg ik, mij oo goed mogelijk herstellend. „Binnen vier da gen? Dan blijft me niet veel tijd over...." Haast je maar niet!" zei Tit met een iet wat sarcastisch lachje. „Het zal toch wel op niets uitloopen. Je raakt natuurlijk, net als bij al je vroegere plannen, een hoop geld kwijt en tenslotte blijft alles bij het oude". „Ook wanneer niet alles bij het oude mocht blijven, beste Tit, ben ik er van overtuigd, dat onze vriendschap niets van haar oude hartelijkheid zal inboeten". Tit moet naar de rechtbank Ik wandelde naar huis. Ruim een uur later kreeg ik bezoek van drie mannen. Zij waren als visschers ge kleed en droegen van een breede klep voor ziene zeilpetten. Hun laarzen verspreidden een walgelijke teerlucht. De tabak, die ze rookten, was in staat niet alleen muggen, maar ook menschen te verdrijven. Er waren geen stoelen, waarop zij konden plaats nemen zonder blijvende sporen achter te laten. Ik ging met hen naar de hall. De ouidste, hij heette Wadim, nam het woord. Hij was een man van circa vijftig jaar, had een hoog voorhoofd, een scherpe neus en een van trots en wilskracht getuigen- den mond. Zijn manier van spreken verried hem; ongetwijfeld was hij van betere familie dan zijn beide metgezellen. „Je bent zeker geen visscher van beroep?", zei ik. Ontstemd trok hij zijn wenkbrauwen op. „Mijn kleeding bewijst, dat ik een eenvoudi ge visscher ben". „Maar je bent niet voor dat vaik gebo ren „Weet een mensch ooit, waarvoor hij eigen lijk geboren is? De hoofdzaak is toch, dat iedereen zich de plaats, die hem in de maat schappij is toegewezen, waardig toont. En dat doe ik, evenals Nikita en Tychon". Ik bekeek de beide andere mannen, die om en bij de dertig waren, wat nauwkeuriger. De oudste van hen leek me wat ernstig en gesloten, maar Tychon's lachende oogen ver rieden. dat hij het leven van den vroolijken kant bekeek en geen vijand van een grapje, was. Wadim tastte in zijn binnenzak en legde eenige papieren voor mij neer. „Dat zijn onze getuigschriften. Misschien wilt u zich wel even de moeite getroosten a door te lezen". Ik liet de paperassen onaangeroerd liggen De mannen bevielen me en dat was voldoende. Wij bespraken nu het loon. Het bleek, dat zij geen vast salaris verlangden, maar vrije kost en inwoning, alsmede twintig procent van de opbrengst van de vischvangst en vijf tien procent van de jacht. Ik was tevreden en wij kwamen tot een accoord. Toen Ik ei echter mijn verbazing over uitdrukte, dat zij veel te weinig verlangden, zei Wadim: „U moet ons drieën ook de kost geven en dat vereischt, hoewel wij zelf voor het benoodigde vleesch en de visch zorgen, een behoorlijk bedrag. Overigens zal geen mensch het u kwalijk nemen, als u ons, wanneer de vangst mocht meevallen een extra'tje geeft". Toen ik hen daarop min of meer nieuws gierig aankeek, liet hij er tamelijk afwijzend op volgen: „Elkeen is zijn loon waard; boven dien pleitte ik hier minder voor me zelf dar voor mijn kameraden". Ik verzekerde hun, dat zij zich niet te be klagen zouden hebben en informeerde ver volgens hoe ik aan de moodige goed afgerichte honden zou kunnen komen. Maar ook te dien aanzien kwam het toeval mij te hulp. Wadim kende een man, die wegens ziekite van beroep wilde veranderen. Hij had 36 jonge, sterke goed gerichte honden, die wij zeker zouden kunnen overnemen. „Zesendertig honden!" riep ik, ontsteld uit. „Wat moeten we in 's hemelsnaam met zoo'n geweldigen koppel?" „Die hebben we allemaal noodig. We zijn. met z'n vieren, zoodat we ook vier sleden moe ten hebben en negen honden per slee, dat is werkelijk niet te veel". ,Mn<vf ik 0ok sleden hebben? Daar is nie erteld!" (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 8