Ik hèb gekozen, Arhadi.... Lange rijen auto's met zoeklichten en luchtafweermateriaal werden in de afgeloopen dagen naar verschillende punten des land gedirigeerd, om de neutraliteit van Nederland ook in de lucht te verzekeren FEUILLETON Een roman uit bet hooge Noorden, door 1GATHE POGNER. (Nadruk verboden) 6) „U zult nog veel meer moeten hébben", meende Wadim. „Als u het goed vindt, kom ik vanavond terug en dan zal ik een lijstje meebrengen van alle levensmiddelen, gereed schappen en gebruiksvoorwerpen, die wij noo- dig hebben. Als u bij uw inkoopen ook maar het minste vergeet, zit u daar direct met uw handen in het haar". Ik vond het best en derhalve kwam Wadim 's avonds terug. Hoewel de financieele zijde van onze expeditie voor mij geen bezwaar was, boezemde de lange lijst met de vele ge tallen mij toch respect in. Drie dagen lang gingen wij met ons vieren op stap om inkoopen te doen. Allereerst legde ik beslag op de 36 ruige en lichtelijk verwaar loosd uitziende honden, die nu in mijn wa genschuur een weldig spektakel maakten, omdat ze naar buiten wilden. Daarna koch ten wij de sleden, geweren, patronen, visch- netten, een groote hoeveelheid leege tonnen voor visch en traan, eenige honderden blik jes met alle mogelijke conserven, gereedschap pen, kaarsen, eenige honderden kilo's zout en meel, garen voor het breien van nieuwe net ten, petroleum voor onze lampen en wat voorts nog tot een welvoorziene huishouding, waarin niets mag ontbreken, kon worden ge rekend. Ten slotte heb ik mij nog twee klee- dingstukken uit rendierenhuiden aangeschaft. Het was een soort losse jakke, die tot even over de knie reikten, voorzien van een aange breide muts en aangebreide handschoenen, welke echter konden worden afgestroopt. Bo vendien vond ik nog twee paar laarzen, even een van rendiervellen vervaardigd. Zij waren even lang als mijn beenen en hingen aan een smallen gordel, welke om het lichaam moest worden gebonden. Toen ik een en ander aan paste, moest ik voor het eerst sinds weken lachen. Tegenover mij in den spiegel stond een eskimo in levende lijve. Nadat ik mij aldus van het noodige had voorzien ik heb van alles iets meer ge nomen dan door Wadim was opgeschreven deed ik nog iets, wat eigenlijk niet op mijn programma stond: ik kocht een eigen huis. Het toeval bracht me voorbij een fabriek, op welker terrein zoo'n huis van negen bij negen meter als het ware klaar stond om te worden meegenomen. Het was een gebouw, uit goede, droge boomstammen opgetrokken. Elke stam was drievoudig genummerd om het uit elkaar nemen en wederopstellen van het gebouw te vergemakkelijken, 's Avonds nam ik een stuk papier en rekende uit hoe de beschik bare 81 vierkante meter moesten worden ver deeld om een kamer voor mijzelf, een voor mijn helpers, een keuken met rookerij en proviandkamer te krijgen. Bij dit rekensom metje werd mijn gezicht steeds langer, omdat al spoedig bleek, dat elk van ons met niet veel meer dan een hokje genoegen zou moe ten nemen, maar tenslotte troostte ik mij met de gedachte, dat daar, waar de natuur grootsch is, de huizen altijd klein plegen te zijn. Op den avond van den zeventienden Juli, toen de winkels worden gesloten, was ook de laatste spyker gekocht. Gisteren ging ik naar het kolonisatiebureau en teekende het con tract. Vandaag echter heb ik een bezoek ge bracht aan mijn chef en eervol ontslag uit 's rijks dienst verzocht. Hij hield me kenne lijk voor krankzinnig en adviseerde me liever naar een sanatorium te gaan dan met zelf moordplannen on'n kwartier in het hooge Noorden op te slaan. Ik lachte hem bijna in zijn gezicht uit. Toen ik de deur achter mij sloot, hoorde ik, hoe hij tegen zijn secretaris de opmerking maakte: irDe dood van zijn vrouw heeft hem van zijn verstand beroofd. Ze moesten hem eigenlijk met geweld terug houden". Toen moest ik werkelijk hardop lachen. Nu zit ik m mijn kamer en schrijf. Nu is ook de laatste stap ondernomen. De laatste draad, die mij nog aan mijn vroeger leven bond, is doorgeknipt. Van de rivier klinkt het doordringende gefluit van het spoorwegverkeer. „Nu vaart het naar den anderen kant van de rivier om de reizigers van den trein te halen", zeg ik tot mezelf. „Onder die reizigers bevindt zich ook Maria". „Mariafluisterde ik stil voor mij heen en ik voel, hoe een golf van blijdschap mijn hart doorstroomt. Maria! Zij komt terug! Ze is er weer! Ik zie haar heerlijke bruine oogen en haar mooien, smallen mond. Ik hoor haar harde, spottende woorden zeggen, woorden, die mij pijn doen en me vernederen Maar desondanks verheug ik me. O, Maria! Marial 21 Juli. Ik ben eergisteren erbarmelijk laf geweest. Ik heb mij zelf bedrogen. Toen ik de veer pont hoorde terugkomen, rende ik, zoo snel als mijn beenen mij konden dragen, naar den aanlegsteiger om Maria te zien aanko men. Maar toen het veer aanlegde, wachtte ik niet tto zij voet aan wal had gezet, maar maakte ik mij haastig uit de voeten. Ik was plotseling bang geworden voor dit weerzien en ik kon niet zeggen waarom. Daar ik mij echter in de omgeving van de scheepswerf bevond, meende ik van de gelegenheid ge bruik te moeten maken eens naar mijn mo torboot te gaan zien, die reeds lang klaar was en nog slechts op een naam wachtte. De eigenaar van de werf ontving mij per soonlijk, maar dit voorrecht schreef ik minder aan mijn persoon toe dan wel aan de omstan digheid dat ik zooals Potop beweerde de rijkste man in de geheele omgeving ben. De boot was bijzonder mooi geworden: smal en toch sterk en stevig. Het moest een genot zijn er in te zitttn als zij met haar slanken boeg de golven van de IJszee door kliefde. De eigenaar vroeg me welke naam er op moest worden geschilderd. Vroeger zou ik natuurlijk slechts aan Taja hebben gedacht. Nu zou ik haar het liefst Maria hebben ge noemd. Maar aangezien Maria mij daarvoor geen toestemming had gegeven, noemde ik haar eenvoudig „Meeuw". Daarna gaf ik op dracht de boot wit te schilderen. Het op schrift en de boordlijn echter moesten in lichtrood worden gehouden. Van de werf ging ik weer naar de rivier. Vanzelfsprekend was van Maria geen spoor meer te bekennen. Die zat nu thuis bij haar ouders en trok over mij haar neus op, zooals ze dat van oudsher gewend was. Wat moest ik nu beginnen? Daar ik ver zuimde haar aan den aanlegsteiger te verwel komen, kon ik er bezwaarlijk heen gaan. Het leek me dus het beste mijn bezoek voorloopig tot een der volgende dagen uit te stellen. Aan den oever stond een visscher met zijn roeiboot, wachtend op een passagier. Ik stapte in en verlangde naar de overzijde van de rivier te worden geroeid. Ik hield ervan op den stroom te dobberen, als de zee het water van de rivier, die zich daarin wilde uitstorten, met kracht terugdrong. Ten tijde van den vloed ontstond dan een zware golfslag, alsof men zich in volle zee bevond. Aanvankelijk nam ik plaats op de smalle voorbank, maar weldra nam ik den schipper de riemen uit de hand en zonder een oogen blik uit te rusten, roeide ik den langen af stand naar den overkant van de rivier en weer terug.. Ik was blij, dat ik mijn armen eens kon gebruiken en ik verheugde er mij nog meer over, dat ik jong en sterk was. Dat zou me dezen winter nog van pas komen. Toen ik opgewekt en hongerig thuis kwam, deelde Klim mij mee, dat het met de honden niet meer was uit te houden. Zij jankten en blaften, dat hooren en zien verging. „Dan zal ik ze er maar eens uitlaten antwoordde ik. „De dieren zijn aan frissche lucht gewend; in de schuur zijn ze natuurlijk een verstikkingsdood nabij". Argeloos opende ik de deur van de schuur. Het volgende oogenblik lag ik op den grond en stormde een horde uitgelaten honden over mij heen. Daarop stoven zij den tuin in en het mocht werkelijk een wonder heeten, dat in de omgeving van de schuur tenminste de boomen nog overeind bleven. Ik liet de honden rond rennen en draafde mee. Dit deed hun uitgelatenheid nog toe nemen. Hun luidruchtig geblaf en gehuil was tot ver in den omtrek hoorbaar. Na een poosje floot ik hen bijeen met het signaal, dat hun vroegere eigenaar mij geleerd had. Ik stond werkelijk verbaasd. Binnen 5 minu ten waren zij allen op hun plaats en keemen zij gehoorzaam in de schuur terug. Ik ging zitten en verorberde met smaas de aardbeien, die Pascha voor mij had neer gezet. Daarop kreeg ik van mijn goede, ouae verzorgster onmiddellijk een verwijt te hoo- „Beste Pascha", verdedigde ik me, „Ik voortaan alleen nog maar met honden samen zijn. Als ik dan telkens mijn handen moes wasschen, zou ik geen tijd meer hebben on> wat anders te doen". (Wordt vervolgd.) Genietroepen van de Duitsche weermacht moesten tijdens hun opmarsch In Polen de verschillende rivierovergangen, die door de Poolsche troepen vernield waren, van noodbruggen voorzien Groot en klein op schildwacht ter verdediaina van het vaderland Het verkeer in het Nederlandsch grensgebied wordt aan scherpe con trole onderworpen in verband met de uitgebreide voorzorgsmaatregelen welke getroffen zijn met het oog op den internationalen toestand De Duitsch-Poolsche krijgsverrichtingen. De Vistula-brug te Dlrschau werd door de Poolsche troepen op hun terugtocht voor de naderende Duitsche legerafdeelingen opgeblazen Nu de verkeersborden van den ANW. B. in het grensgebied zijn weggenomen, zijn op de groote kruispunten hulpborden aangebracht ten dienste van het verkeer Op Schiphol worden de K.L.M.-vliegtuigen van de aan duiding „Holland" in groote letters voorzien

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 8