N
BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Aan allen
Nieuwtjes heb ik heden niet mede te delen.
M'n briefje vooraf blijft dus achterwege.
Best BLONDJE. Je hebt met je vriendin
netjes echt prettig gespeeld. Hoe kon het ook
anders? Een winkel te bezitten waar niets an
ders dan kinderlekkernijen verkocht worden, is
maar niet even fijn. Dat de lekkernijen uit zand
waren gefabriceerd, is onder het spel natuurlijk
vergeten. Weet je wat ik jammer vind? Dat ik
niet van de partij geweest ben. Dag Blondje.
Lief KRULLEKOPJE. Je kunt dus nu nog
met je werk verder. A.s. Dinsdag verwacht ik
je met je kleedje bij mij. Mag ik het overgooier-
tje als het af is eens zien? Tot Dinsdag dus. Dag
Krullekopje.
Best BOODSCHAPSTERTJE. Zeg meisje.,
weet je wat je vergeten hebt? Je naam en schuil
naam onder je briefje te plaatsen. Van die ver
hoging begrijp ik niet veel. Het is een wonder
lijk gegoochel dat naar mijn mening niets om
het lijf heeft. Hoofdzaak is, dat je je best doet en
zorgt behoorlijk by te blijven. Je kleedje is zeker
al af op de zoom na? A.s. Dinsdag zal ik je
verder helpen. Dag Boodschapstertje.
Lief BIJ-DE-HANDJE. Ja, thans is de tol-
lentijd weer aangebroken. Zo wisselen de spelen
zich regelmatig af. Vind je het prettig dat het
weer zo mooi blijft? Dat begrijp ik. Een mooi
najaar wordt altijd op prijs gesteld. Je moet
maar veel van de buitenlucht genieten om re
serve te maken voor de winter. Dag Bij-de-
handje.
Beste ANEMOON. Ja, het pyjamatje is af.
Het is allerliefst geworden en het staat de pop
snoezig. Ik denk dat Rosientje overgelukkig zal
zijn met het verjaarscadeau van haar Oma. Ook
ik heb m'n cadeau klaar. Wel prettig als men
niet op het laatste nippertje de zaak af moet
maken. Trouwens daar houd ik nooit van. Mijn
parool luidt altijd „Aanpakken niet uitstellen".
Als je met je werk niet verder kunt, dan mag
je even bij me aankomen. Dag Anemoon.
Beste BENJAMIN. Wel meisje hoe staat
het leven? Gaat het goed op school? 'k Hoop van
wel. Ja het weer is maar steeds mooi, je kunt
er na schooltijd nog fijn van genieten. Hoe
maakt Jam het? Dag Benjamin.
Lief TEKENAARSTERTJE. Je schrijft
briefje in telegramstijl. Het lijkt wel of ieder
woordje meer, extra geld kost Hoe kom je aan
die sombere weersvoorspelling? Natuurlijk van
een profeet, die brood eet. Je wilt zeker dat ik
medelijden met je heb omdat je, volgens je
schrijven, een onderwijzer hebt die streng
Medelijden heb ik natuurlijk niet maar wel een
goede raad, Let goed op, leer je lessen en werk
netjes. Dag Tekenaarstertje.
Best GOUDMUILTJE. Wanneer kom je je
werk halen? Je kunt er nu aan verder en als je
een half uur er aan werkt, is het af. Het geheel
is heel goed en zal door je moeder wel gewaar
deerd worden. A.s. Dinsdag mag je, als je ba-
zarwerk onderhanden hebt en niet verder kunt,
bij mij aan komen.
De paarse zijde heb ik ook ontvangen. Dag
Goudmuiltje.
Lief BRUINOOGJE. Je hebt nu weer een
ander plaatje op je velletje postpapier, dus niet
op je postpakket. Een postpakket is een pakje
dat men door de posterijen laat verzenden er
bij de geadresseerde door de posterijen laat be
zorgen. Leuk dat je de kiekjes op de club mag
medebrengen, 'k Wil ze heel graag eens zien.
Dag Bruinoogje.
STOUTE BELLOI
door W. B.—Z.
Bello, wat is dat nu weer?
'k Zei nog pas: dat mag niet meer,
Dat je achter poesjes jaagt.
En elk katje vreeslijk plaagt.
Wat heeft Miesje jou gedaan?
Mag zij niet bij 't hekje staan?
Poesje weet zich heus geen raad
Waarom word jij toch zo kwaad?
Bello blafte woef, waf, waf,
Holde voort steeds op een draf.
Maar Mies klom vlug als een aal
Hoog in een lantaarnpaal.
Woef, waf, waf, zei Bello toen,
Maar hij kon Mies niets meer doen.
Voor straf moest hij nu naar huis.
Mies kwam later veilig thuis.
THEEVISITE.
A.s. Dinsdagmiddag, 4.30 mogen de volgende
rubriekertjes op theevisite komen.
GOUDMUILTJE, KRULLEKOPJE. BRUIN
OOGJE, BLONDJE en TEKENAARSTERTJE.
Meisjes die met hun werk niet verder kunnen
mogen ook even komen. Zij mogen ook hun werk
aan genoemde meisjes medegeven.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
De kleinste republiek van de heele wereld.
Dat is het eiland Francisland, 1500 kilometer van
Hawai gelegen. Hier wonen 732 mensen waarvan
de grootste helft n.l. 384 in de hoofdstad wonen.
Aan het hoofd dezer republiek staat een vrou
welijke president, Marguerite Gornier, die voor
haar heele leven tot presidente werd gekozen.
De bevolking bestaat hoofdzakelijk van den han
del in getemde leeuwen, die aan verschillende
dierentuinen geleverd wordn. Men heeft er dan
ook tal van leeuwenstoeterijen.
SCHUITJE VAREN
door W. B.Z.
LEER OM LEER!
In het Engelse leger was eens een kapitein, die
zich niet veel met de andere officieren be
moeide, Meestal zat hij in zijn vrije tijd maar
kalmpjes zijn krantje te lezen en nam geen deel
aan de gesprekken. Hierdoor had hij langzamer
hand de naam gekregen, niet zo heel erg dapper
te zijn; ja, sommigen noemden hem zelfs, zon
der dat ze hiertoe enige reden hadden, „dien
lafaard". Eens op een dag wilde de comman
dant van de legerafdeling, waartoe deze kapi
tein behoorde, hem eens op de proef stellen.
Bij het middageten bracht hij het gesprek op
het pistoolschieten, waarin hijzelf een erkend
meester was en aan het dessert liet hij een paar
pistolen halen om een staaltje van zijn bekwaam
heid te geven.
Hij klopte den stillen kapitein op de schouder
en zei: „Goede vriend, houd eens even deze pen
ning voor me vast. Ik zal hem u uit de hand
schieten."
Alle officieren keken nu met gespannen aan
dacht naar den kapitein. Zou hij de proef door
staan? Deze aarzelde geen ogenblik. Hij nam
het geldstuk tusschen duim en vinger en hield
het zonder beven vast.
Het schot knalde. Het geldstuk vertoonde pre
cies in 't midden een kogelgaatje en de officieren
waren diep beschaamd, dat ze hun kameraad zo
verkeerd hadden beoordeeld.
Maar nu voegde de kapitein zich kalm, alsof
er niets gebeurd was, weer bij de anderen, greep
het andere pistool en zei:
„Meneer de commandant, ik moet zeggen, dat
u 't keurig gedaan hebt! Dat zou ik ook weieens
willen probeeren. Houd u nu maar eens een pen
ning vast, dan zal ik schieten.'
Angst en schrik lagen op de gezichten van alle
aanwezigen te lezen en 't meest op dat van den
commandant.
„Maar mijn waarde," zei hij „hebt u dan wei
eens eerder met een pistool geschoten?"
„Neen, dat niet. Des te meer zal ik er me over
verheugen, als het gelukt!"
De commandant voelde zich, zoals je begrijpen
zult, niet bijzonder op zijn gemak. Hij wilde ech
ter voor al zijn officieren niet den lafaard spelen.
En dus strekte hij de arm uit met het geldstuk
tussen duim en vinger.
Langzaam hief de kapitein het pistool op, mikte
de adem stokte allen in de keel.liet
het wapen weer zinken.
„Neen," zei hij goedig lachend, „ik zal 't toch
maar niet doen. Ik heb er niet zo gauw aan ge
dacht, dat ik misschien mis zou schieten en den
commandant in zijn hand raken. Ik dank u zeer,
meneer de commandant, maar ik doe het toch
maar niet."
Kalmpjes legde hij het pistool op tafel en ging
zitten.
Niemand dacht er in 't vervolg meer aan hem
te bespotten of „lafaard" te noemen!
VISSERSLATIJN
't Is zo heerlijk, 't is zo fijn
Om op 't water nu te zijn.
't Zonnetje schijnt op de baren
Jongens, wil je mee gaan varen?
't Is zo zonnig, 't is zo mooi
't Strand is nog in zomertooi
't Bootje schommelt op de baren,
Jongens, wil je mee gaan varen?
Kindren spelen aan het strand
In het gele warme zand.
Jongens, gaan we spelevaren
Op de glanzend groene baren?
't Is zo heerlijk, 't is zo fijn
Op die. grote zee te zijn.
Je Voelt je blijde en tevree
Jongens, vaar je met ons meU
Toen de beroemde Engelse schrijver Charles
Dickens eens op een dag met een vriend ging
wandelen, kwamen ze voorbij een afgelegen her
berg, waar een klein, oud mannetje in de deur
zat. Toen ze naderbij kwamen, zei Dickens
vriend: „Daar zit een oud vissertje, dat alle vis-
sersverhalen, die je hem opdist, onvoorwaar
delijk gelooft, ook al ligt de leugen er nog zo dik
op. Hij kan n.l. zelf opsnijden, dat de muren er
van kraken! Probeer 't maar eens."
Dickens ging naast den ouden man zitten en
begroette hem met de woorden: „Goedenmiddag,
baas, mooie vis daar in de rivier, hè?"
„Ja meneer, mooie vis!"
„Ik kan erover meepraten, 't Vorige jaar was
ik hier in de buurt en toen kreeg ik een reusach
tige forel aan de haak. Hij beet de lijn eenvou
dig middendoor."
„Ja, dat doen de forellen hier," zei de oude
visser kalmpjes.
„Toen nam ik een touw, maar dat beet de fo
rel ook middendoor."
„Ja, die forellen bij ons bijten de sterkste tou
wen door als draadjes," bevestigde de visser hef
tig knikkend.
„Nu dan," ging Dickens voort, „ik was vast be
sloten, de vis aan land te trekken. Ik haalde een
ijzeren ketting en trok hem uit het water!"
„Ja, ja! Alleen met kettingen kan men hier de
forellen vangen."
„Maar nu komt het mooiste nog, toen ik de
forel eenmaal op de wal had, kon ik hem niet
thuis krijgen."
„Ja, 't is lastig, onze geweldige forellen thuis
te krijgen!"
„Ik bestelde dus een paar paarden, gooide de
forel op een wagen en met heel veel moeite
bracht ik hem eindelijk thuis."
„Ja, ja," zei de oude man zonder een spier te
vertrekken, „een paar paarden en een wagen
zijn 't enige middel om onze forellen thuis te
krijgen."
De schrijver werd nu toch woedend, maar hij
liet niets merken.
„En toen," vervolgde hij, „liet ik de forel, die
ik niet dood wilde maken, met de koeien naar de
wei gaan."
„Dat doen we hier wel vaker met onze forel
len," zei de oude man. „Nadat het dier drie
maanden met de koeien had omgegaan, kreeg
hij horens."
„Wat?" brulde de oude man, „kreeg de forel
horens?"
„Zeker!"
„Meneer," zei toen de oude visser, „het wil mij
nu toch voorkomen, dat u een klein weinig je van
de waarheid afwijkt. Wat waar is moet waar blij
ven. U weet wel, dat u niet jokken moogt!"
„MALAK!"
De schrijver Carl Gjellerup, die vele ontdek
kingsreizen heeft gedaan om landen en volken
te bestuderen, was eens in Syrië te gast bij een
Bedoeïnenvorst. Gjellerup was toen nog jong en
nog niet zo goed op de hoogte met de Syrische
gebruiken en zo kwam het, dat hij een. vermake
lijke geschiedenis beleefde.
Eerst liet de koning hem een kooi wilde die
ren zien, waaronder zich ook een prachtige, vre
selijke bloeddorstige panter bevond. En daarna
geleidde hij hem naar een kamer, waar hij zijn
kostbare collectie edelstenen bijeengebracht had.
De Deen was bijna verblind door al de pracht
en praal, die hem hier voor ogen werd getoverd!
Vooral een dierfiguurtje, gesneden uit één en
kele smaragd, ontlokte hem een kreet van be
wondering „Malak!" zei de vorst met plechtig
aar. Dit betekent in het Syrisch „het is uw
eigendom". En Gjellerup kon zoveel tegenstrib
belen als hij wou: hoe moest en zou het beeldje
aannemen!
Toen hij in Denemarken terug was, vertelde hij
aan iedereen, die 't maar horen wilde over de
wonderbaarlijke vrijgevigheid van den vorst. Een
vriend van hem echter, die een goed kenner van
de Oostersche zeden was, lachte hem uit en zei:
't Was geen vrijgevigheid, maar enkel de angst
voor het boze oog. Je moet weten, dat men on
der de Turken, Arabieren of Bedoeinen nooit een
voorwerp of een levend wezen bewonderen mag.
De bezitter krijgt dan onmiddellijk angst, dat
men het met 't „boze oog" heeft aangekeken,
waardoor ongeluk op het huis zou komen te rus
ten. Vandaar de aanbieding „Malak". De bezit
ter hecht verder geen waarde meer aan het ding
en wil het liefst zo gauw mogelijk kwijt. Dat is
't hele geheim."
Gjellerup had met belangstelling naar de uit
leg van zijn vriend geluisterd, maar opeens wer
den zijn ogen groot van ontzetting en fluisterde
hij: „O, foei, en ik was nog wel eerst van plan
om uit beleefdheid den panter te bewonderen.
Ik moet er niet aan denken', wat er gebeurd zou
zijn, als de vorst „Malak" had geroepen!"
DE GEFOPTE BARBIER
Een waar gebeurde geschiede
nis uit de goede oude tijd.
In een klein stadje kwam zo een goede hon
derd jaar geleden, op een avond een heer met de
postkoets aan. Hij stapte uit voor het logement
„De rode Os" bestelde een kamer voor die nacht
en een barbier voor de volgende morgen, want
hij moest heel vroeg weer verder reizen.
Heel in de vroegte meldde zich ook inderdaad
een dorpsbarbier aan, die den klant wilde sche
ren. Maar dit bleek een heel eigenaardig man
netje te zijn: hij liep voortdurend met. een grote
stenen pijp in de mond en dampte, dat 't 'n aard
had! Zelfs terwijl hij den klant inzeepte, legde
hij zijn pijp geen ogenblik weg. De reiziger keek
den barbier eerst met een verbluft gezicht aan,
maar 't hielp niets. Toen begon hij te hoesten en
zei knorrig: „Bent U niet bang, dat U me op die
manier de hals afsnijdt?"
De barbier bromde iets, dat niet erg vrien
delijk klonk, doch ging kalmpjes door met roken.
Hij scheen overigens een vaste hand van scheren
te hebben.
„Rookt U graag een pijp?" vroeg de reiziger
verder.
De barbier bromde iets onverstaanbaars. Het
scheen hem niet de moeite waard te zijn, een be
hoorlijk antwoord te geven.
Verbeeldt U," ging de reiziger voort, „daar
heb ik laatst meegemaakt, dat twee pijprokers
een weddenschap met elkaar aangingen. De een
beweerde, dat hij met een blinddoek voor een
hele pijp kon uitroken, zonder dat ze uitging en
zonder dat er een snippertje tabak in achterbleef.
Dat heeft hij dan ook geprobeerd. Maar hij ver
loor de weddenschap: de pijp ging uit. Ik geloof,
dat zoiets ook werkelijk onmogelijk is."
„Zó," riep toen opeens de barbier. „Onmoge
lijk? Wie zegt dat?"
„Wedden, dat U 't niet klaarspeelt?"
„Goed," antwoordde de barbier. Hij was ver
anderd als een blad aan een boom. Want het
bleek, dat wedden een bijzondere liefhebberij,
ja zelfs een hartstocht van hem was.
„Och, 't was eigenlijk maar gekheid van me,"
zei de vreemdeling, schijnbaar alweer een weinig
verveeld. „Maar.nu goed dan, als U 't met alle
geweld wilt, dan zullen we wedden. Om een
rijksdaalder."
WEER THUIS
door W. B.Z.
De jongen riepen: piep, piep, piep,
Zodat geen enkle vogel sliep.
Och, kwam hun moedertje maar thuis,
Ze was zo heel lang al van huis.
Ha! moeder hoorde 't piep, piep, piep.
Ze zei: „Ik dacht, dat ieder sliep,
Maar 'k breng wat lekkers voor je mee.
Een vette worm voor alle twee
Nu moet je rustig slapen gaan,
Ik ga hier heus niet meer vandaan.
En morgen vlieg je zelf maar uit
En maakt een lekker wormpje buit."
Zacht riepen ze nog: piep, piep, piep.
Heel eventjes en 't tweetal sliep.
En moeder zwaluw hield de wacht
Tot 't maantje scheen in donkre nacht.
„Top," zei de barbier. Hij schoor de laatste
baardstoppels van den reiziger weg en wreef z'n
gezicht met azijn in. Daarna wierp hp een blin
kende rijksdaalder op tafel en de reiziger legde
er een naast.
De barbier stopte vervolgens een verse pijp,
stak er de brand in en liet zich een servet om de
oogen binden. Na een poosje nam de vreemdeling
voorzichtig de beide rijksdaalders van de tafel
en rolde bovendien het gouden horloge uit den
barbier zijn zak.
zGeruisloos zweefde hij daarna over het tapijt
de kamer uit.
Beneden betaalde hij den herbergier en ver
dween per eerstvolgende postkoets, die juist langs
kwam. Toen de herbergier, die het erg vreemd
vond, dat de barbier nog altijd boven was, eens
ging kijken, vond hij dezen nog altijd zwaar
dampend in de kamer zitten met de blinddoek
voor de oogen.
„Wat moet dat betekenen?"
„Hij wil niet geloven," zei de barbier, steeds
tussen iedere twee woorden trekkend, dat ik zo
de pijp kan oproken. Hij wil een rijksdaalder j
verliezen. Laat hij 't maar uitleggen, ik kan niet
spreken."
„Uitleggen? Wie moet het uitleggen? Maar
man, de heer, die je geschoren hebt, is allang
weg en wat spreek je van een rijksdaalder?"
Maar jammer genoeg stond de herbergier in het
heele stadje bekend als een eerste klas spotvogel.
De barbier dacht dus, dat hij met den reiziger had
afgesproken hem erin te laten lopen en met
een vuurrood, dadelijk ernstig gezicht bleef hij
alsmaar doorroken net zolang tot de pijp
leeg was.
De herbergier riep z'n knechts en meiden en
z'n heele familie bij elkaar en daar stonden ze
nu met z'n twintigen te schudden van 't lachen
om dat potsierlijke gezicht
Toen de barbier inwendig woedend, doodern
stig de pijp had opgerookt, en de blinddoek af
trok, bemerkte hij eindelijk, dat de reiziger hem
voor 't lapje gehouden had. Hij smeet de pijp
tegen de wand, .zoodat die in duizend stukken
vloog, snelde woedend en tierend de kamer uit
en de straat op en heeft zich sindsdien nooit meer
in het stadje vertoond.
schrijven we 1939 dat is dus 142 jaar ge.
leden."
De man had werkelijk gelijk en hier deed zich
het eigenaardige geval voor, dat twee broers in
drie verschillende eeuwen leefden!
ZINGEN IS GEZOND
vVisten jullie wel, dat zingen zo bijzonder
gezond is en dat er een versterkende invloed van
uitgaat? Veel menschen, die studeren en een zit
tend leven leiden, onderwijzers en ook heel veel
kinderen, die dicht bij school wonen en dus wei-
nig in de buitenlucht komen, krijgen zeer onvol-
doende lucht naar binnen. Ze halen wel adem
natuurlijk, want anders zouden ze dood gaan!
maar ze denken er nooit bij na, hoe ze moe
ten ademhalen. En dan zitten ze nog meestal in
een ruimte, waar de lucht min of meer bedorven
is. Hoe slecht dit voor de gezondheid is, blijkt
uit het volgende: door nauwkeurige proeven is
uitgemaakt, dat de longen ruim 3900 a 3560 c.m.3
lucht kunnen bevatten, dus 3 a '31/* liter. Geoefen
de zangei-s zijn echter in staat, meer dan 5000
c.m.3 op te nemen, zangeressen 4500 c.m.3 en...,
de gewone mens ademt tijdens zijn werk niet
meer dan 500 c.m.3 in. Stel je eens voor: dat is
niet meer dan een zevende deel van de hoeveel
heid lucht, die hij zou kunnen inadement! Wan
neer je er nu eens een gewoonte van maakte, ge
regeld te zingen, dan is dat telkens ean uitste
kende oefening voor je ademhalingsorganen en
gaandeweg leer je dieper inademen.
Natuurlijk is ook roeien, zwemmen en schaat
senrijden erg gezond. Maarzingen is het
niet minder en 't is zo'n goedkoop gezondheids
middel bovendien!
Op planten lijkende insecten. In de tropi
sche gewesten leven insecten, die zozeer op plan
ten gelijken dat him medeinsecten er door ver
leid worden dicht in hun nabijheid te komen en
dit met den dood moeten bekopen. In Oost-Afrika
leeft b.v. een sprinkhaan, die bont gekleurd is
en daardoor op een bloem gelijkt, die zich bij
voorkeur vasthecht aan een plant, op de plaats
waar de bloemen komen; de insecten die door de
mooie kleuren aangelokt naar de vermeende
bloem vliegen, worden met een paar stevige
grijparmen gepakt en verslonden. Zo leven er ook
sprinkhanen, die op vei*dox*de bladeren gelijken.
Deze sprinkhaansoorten zijn ongeveer 2 deci
meter lang.
ZE SCHEELDEN 142 JAAR!
Voor het kantongerecht in een klein stadji
moest onlangs een man van 91 jaar als getuige
optreden. Op de vraag van den rechter, of hij
nog broers en zusters had, gaf hij ten antwoord:
„Alleen maar een broer, die echter in 1797 over
leden is.
„U bedoelt zeker 1897?"
„Nee, nee, 1797!"
„Maa.r dat is toch onmogelijk, dat zou dan al
142 jaar geleden zijn!"
,,'t Is toch heus waar. Mijn vader trouwde in
1796 op de leeftijd van 18 jaar. Een jaar later
werd mijn broer geboren, die echter al een half
jaar later stierf. Dit was in 1797. Na den dood
van zijn eerste vrouw huwde mijn vader in 1847
voor de tweede keer. In 1848 werd ik geboren
Toen was mijn broer dus al 51 jaar dood. Nu
IET lang geleden kreeg ik bezoek van
een kennis, die tal van landen van
Europa bereisd had o.a. ook het Bal
kanschiereiland en daarvan vooral
Bulgarije. Ik weet niet hoe het kwam, maar toen
hij het over Bulgarije had, zei ik dadelijk een
paar woorden uit een vroeger gebruikt Aardrijks
kunde boekje op, n.l. Kazanlik-rozenolie. Natuur
lijk kwam ons gesprek nu op de rozenolie, die
vooral uit dit deel van 't Balkan schiereiland
komt. Hij vertelde me, dat niet alleen in Kazan-
lik, maar in tal van dorpen en kleine stadjes
deze olie wordt gefabriceex-d. Het dal, waarin al
deze plaatsjes, wel 150, liggen, heet dan ook het
Rozendal. Mei en Juni is voor deze streek het
rozenolie-seizoen, maar wie meent, dat hij in
deze tijd daar prachtige rozenvelden zal zien,
komt bedrogen uit, want de bloemen worden
geplukt als de knoppen pas opengesprongen zijn,
omdat de hete zonnestralen aan de bloemen iets
van hun geur ontnemen. Voor de bereiding van
rozenolie wordeh voornamelijk twee soorten ro
zen gebruikt en wel de Damascusroos en de
Muskusroos. De eerste heeft 39 a 36 lichtrode
bloemblaadjes; de tweede heeft er meer doch de
olie die van de eerste verkregen wordt is beter
dan die van de andere. Het plukken geschiedt
voornamelijk door vrouwen, die bij 't aanbre
ken van de dag reeds aan de arbeid beginnen en
hiermee doorgaan tot de middag. De geplukte
bladeren worden eerst verzameld in een mand;
is deze vol dan wordt ze geleegd in een zak, die
op een kar geladen wordt en zodra deze vol is,
wordt ze naar de fabriek, de distilleerderij, ge
bracht. Aan het vervoeren van de bladeren kan
men zien of men met een Bulgaar of een Turk te
doen heeft. Een Bulgaar vervoerd zijn bladeren
op de boven beschreven wijze; een Turk laadt
de zakken op een ezel en gaat dan boven op de
zakken zitten en als zijn vrouw met hem meegaat
dan loopt die naast de ezel. Het plukken van de
bladeren geschiedt door een aantal vrouwen
gezamenlijk, waarvan één de gastvrouw heet.
Dat is zij, die de andere vrouwen verzocht heeft
haar bij 't plukken te helpen. Zij zorgt ook voor
het eten, dat onder het plukken op de akker ge
bruikt wordt. De oudste ongehuwde vrouw is als
een vanzelfsprekend feit de leidster; deze bepaald
wel de aanvang van 't wex'k, maar niet het be
ëindigen. Dit doet de gastvrouw. Om de zo ge
wenste rozenolie te verkrijgen, worden de bla
deren ongeveer 2 uur in water gekookt. De op
stijgende dampen worden opgevangen en afge
koeld en de olie dx-ijft dan op het afgekoelde
water en wox-dt hier van afgeschept. Het overblij
vende water bevat ook nog wel enkele delen olie
en ook die worden na 'n nieuwe bewerking ver
wijderd. Het dan overblijvende water heeft vol
gens het daar heersende volksgeloof een gene
zende werking voox-al op maagkwalen en wordt
ijverig gedronken. Voor de vreemdelingen heeft
het een walgelijke smaak. In 1 uur kan een
vrouw, die een zeer bedreven plukster is, 10 kilo
bladeren plukken. Om 1 druppel rozenolie te ver
krijgen, heeft men 30 Damascusrozen nodig en
om 1 kg. olie te krijgen, zijn 3500 a 4000 kg. ro
zen nodig. 1 kg. olie kost tegenwoordig ongeveer
f 435; een flinke fabriek levert der dag ongeveer
41/- kg. olie; het seizoen duurt maar 4 a 5 weken.
Frankrijk, Engeland, Duitsland en Amerika zijn
de grootste afnemers, die de olie voornamelijk
verwerken in zeep en pax'fums. Vroeger, toen de
oudjes nog een snuifje namen, kwam er ook 1
druppel rozenolie door een hele pot snuif en
daardoor kreeg de snuif een heerlijke geur.
10.000 hectare heeft men in Bulgarije met rozen-
beplant en toen de vraag naar rozenolie zeer
groot was en dientengevolge zeer in prijs steeg
heeft men getracht kunstmatige rozenolie te ma
ken. Het lukte wel, maar 't was toch namaak en
't heeft dan ook niet lang geduurd.
W. B.—Z.