N BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Aan allen Nieuwtjes heb ik heden niet mede te delen. M'n briefje vooraf blijft dus achterwege. Best BLONDJE. Je hebt met je vriendin netjes echt prettig gespeeld. Hoe kon het ook anders? Een winkel te bezitten waar niets an ders dan kinderlekkernijen verkocht worden, is maar niet even fijn. Dat de lekkernijen uit zand waren gefabriceerd, is onder het spel natuurlijk vergeten. Weet je wat ik jammer vind? Dat ik niet van de partij geweest ben. Dag Blondje. Lief KRULLEKOPJE. Je kunt dus nu nog met je werk verder. A.s. Dinsdag verwacht ik je met je kleedje bij mij. Mag ik het overgooier- tje als het af is eens zien? Tot Dinsdag dus. Dag Krullekopje. Best BOODSCHAPSTERTJE. Zeg meisje., weet je wat je vergeten hebt? Je naam en schuil naam onder je briefje te plaatsen. Van die ver hoging begrijp ik niet veel. Het is een wonder lijk gegoochel dat naar mijn mening niets om het lijf heeft. Hoofdzaak is, dat je je best doet en zorgt behoorlijk by te blijven. Je kleedje is zeker al af op de zoom na? A.s. Dinsdag zal ik je verder helpen. Dag Boodschapstertje. Lief BIJ-DE-HANDJE. Ja, thans is de tol- lentijd weer aangebroken. Zo wisselen de spelen zich regelmatig af. Vind je het prettig dat het weer zo mooi blijft? Dat begrijp ik. Een mooi najaar wordt altijd op prijs gesteld. Je moet maar veel van de buitenlucht genieten om re serve te maken voor de winter. Dag Bij-de- handje. Beste ANEMOON. Ja, het pyjamatje is af. Het is allerliefst geworden en het staat de pop snoezig. Ik denk dat Rosientje overgelukkig zal zijn met het verjaarscadeau van haar Oma. Ook ik heb m'n cadeau klaar. Wel prettig als men niet op het laatste nippertje de zaak af moet maken. Trouwens daar houd ik nooit van. Mijn parool luidt altijd „Aanpakken niet uitstellen". Als je met je werk niet verder kunt, dan mag je even bij me aankomen. Dag Anemoon. Beste BENJAMIN. Wel meisje hoe staat het leven? Gaat het goed op school? 'k Hoop van wel. Ja het weer is maar steeds mooi, je kunt er na schooltijd nog fijn van genieten. Hoe maakt Jam het? Dag Benjamin. Lief TEKENAARSTERTJE. Je schrijft briefje in telegramstijl. Het lijkt wel of ieder woordje meer, extra geld kost Hoe kom je aan die sombere weersvoorspelling? Natuurlijk van een profeet, die brood eet. Je wilt zeker dat ik medelijden met je heb omdat je, volgens je schrijven, een onderwijzer hebt die streng Medelijden heb ik natuurlijk niet maar wel een goede raad, Let goed op, leer je lessen en werk netjes. Dag Tekenaarstertje. Best GOUDMUILTJE. Wanneer kom je je werk halen? Je kunt er nu aan verder en als je een half uur er aan werkt, is het af. Het geheel is heel goed en zal door je moeder wel gewaar deerd worden. A.s. Dinsdag mag je, als je ba- zarwerk onderhanden hebt en niet verder kunt, bij mij aan komen. De paarse zijde heb ik ook ontvangen. Dag Goudmuiltje. Lief BRUINOOGJE. Je hebt nu weer een ander plaatje op je velletje postpapier, dus niet op je postpakket. Een postpakket is een pakje dat men door de posterijen laat verzenden er bij de geadresseerde door de posterijen laat be zorgen. Leuk dat je de kiekjes op de club mag medebrengen, 'k Wil ze heel graag eens zien. Dag Bruinoogje. STOUTE BELLOI door W. B.—Z. Bello, wat is dat nu weer? 'k Zei nog pas: dat mag niet meer, Dat je achter poesjes jaagt. En elk katje vreeslijk plaagt. Wat heeft Miesje jou gedaan? Mag zij niet bij 't hekje staan? Poesje weet zich heus geen raad Waarom word jij toch zo kwaad? Bello blafte woef, waf, waf, Holde voort steeds op een draf. Maar Mies klom vlug als een aal Hoog in een lantaarnpaal. Woef, waf, waf, zei Bello toen, Maar hij kon Mies niets meer doen. Voor straf moest hij nu naar huis. Mies kwam later veilig thuis. THEEVISITE. A.s. Dinsdagmiddag, 4.30 mogen de volgende rubriekertjes op theevisite komen. GOUDMUILTJE, KRULLEKOPJE. BRUIN OOGJE, BLONDJE en TEKENAARSTERTJE. Meisjes die met hun werk niet verder kunnen mogen ook even komen. Zij mogen ook hun werk aan genoemde meisjes medegeven. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. De kleinste republiek van de heele wereld. Dat is het eiland Francisland, 1500 kilometer van Hawai gelegen. Hier wonen 732 mensen waarvan de grootste helft n.l. 384 in de hoofdstad wonen. Aan het hoofd dezer republiek staat een vrou welijke president, Marguerite Gornier, die voor haar heele leven tot presidente werd gekozen. De bevolking bestaat hoofdzakelijk van den han del in getemde leeuwen, die aan verschillende dierentuinen geleverd wordn. Men heeft er dan ook tal van leeuwenstoeterijen. SCHUITJE VAREN door W. B.Z. LEER OM LEER! In het Engelse leger was eens een kapitein, die zich niet veel met de andere officieren be moeide, Meestal zat hij in zijn vrije tijd maar kalmpjes zijn krantje te lezen en nam geen deel aan de gesprekken. Hierdoor had hij langzamer hand de naam gekregen, niet zo heel erg dapper te zijn; ja, sommigen noemden hem zelfs, zon der dat ze hiertoe enige reden hadden, „dien lafaard". Eens op een dag wilde de comman dant van de legerafdeling, waartoe deze kapi tein behoorde, hem eens op de proef stellen. Bij het middageten bracht hij het gesprek op het pistoolschieten, waarin hijzelf een erkend meester was en aan het dessert liet hij een paar pistolen halen om een staaltje van zijn bekwaam heid te geven. Hij klopte den stillen kapitein op de schouder en zei: „Goede vriend, houd eens even deze pen ning voor me vast. Ik zal hem u uit de hand schieten." Alle officieren keken nu met gespannen aan dacht naar den kapitein. Zou hij de proef door staan? Deze aarzelde geen ogenblik. Hij nam het geldstuk tusschen duim en vinger en hield het zonder beven vast. Het schot knalde. Het geldstuk vertoonde pre cies in 't midden een kogelgaatje en de officieren waren diep beschaamd, dat ze hun kameraad zo verkeerd hadden beoordeeld. Maar nu voegde de kapitein zich kalm, alsof er niets gebeurd was, weer bij de anderen, greep het andere pistool en zei: „Meneer de commandant, ik moet zeggen, dat u 't keurig gedaan hebt! Dat zou ik ook weieens willen probeeren. Houd u nu maar eens een pen ning vast, dan zal ik schieten.' Angst en schrik lagen op de gezichten van alle aanwezigen te lezen en 't meest op dat van den commandant. „Maar mijn waarde," zei hij „hebt u dan wei eens eerder met een pistool geschoten?" „Neen, dat niet. Des te meer zal ik er me over verheugen, als het gelukt!" De commandant voelde zich, zoals je begrijpen zult, niet bijzonder op zijn gemak. Hij wilde ech ter voor al zijn officieren niet den lafaard spelen. En dus strekte hij de arm uit met het geldstuk tussen duim en vinger. Langzaam hief de kapitein het pistool op, mikte de adem stokte allen in de keel.liet het wapen weer zinken. „Neen," zei hij goedig lachend, „ik zal 't toch maar niet doen. Ik heb er niet zo gauw aan ge dacht, dat ik misschien mis zou schieten en den commandant in zijn hand raken. Ik dank u zeer, meneer de commandant, maar ik doe het toch maar niet." Kalmpjes legde hij het pistool op tafel en ging zitten. Niemand dacht er in 't vervolg meer aan hem te bespotten of „lafaard" te noemen! VISSERSLATIJN 't Is zo heerlijk, 't is zo fijn Om op 't water nu te zijn. 't Zonnetje schijnt op de baren Jongens, wil je mee gaan varen? 't Is zo zonnig, 't is zo mooi 't Strand is nog in zomertooi 't Bootje schommelt op de baren, Jongens, wil je mee gaan varen? Kindren spelen aan het strand In het gele warme zand. Jongens, gaan we spelevaren Op de glanzend groene baren? 't Is zo heerlijk, 't is zo fijn Op die. grote zee te zijn. Je Voelt je blijde en tevree Jongens, vaar je met ons meU Toen de beroemde Engelse schrijver Charles Dickens eens op een dag met een vriend ging wandelen, kwamen ze voorbij een afgelegen her berg, waar een klein, oud mannetje in de deur zat. Toen ze naderbij kwamen, zei Dickens vriend: „Daar zit een oud vissertje, dat alle vis- sersverhalen, die je hem opdist, onvoorwaar delijk gelooft, ook al ligt de leugen er nog zo dik op. Hij kan n.l. zelf opsnijden, dat de muren er van kraken! Probeer 't maar eens." Dickens ging naast den ouden man zitten en begroette hem met de woorden: „Goedenmiddag, baas, mooie vis daar in de rivier, hè?" „Ja meneer, mooie vis!" „Ik kan erover meepraten, 't Vorige jaar was ik hier in de buurt en toen kreeg ik een reusach tige forel aan de haak. Hij beet de lijn eenvou dig middendoor." „Ja, dat doen de forellen hier," zei de oude visser kalmpjes. „Toen nam ik een touw, maar dat beet de fo rel ook middendoor." „Ja, die forellen bij ons bijten de sterkste tou wen door als draadjes," bevestigde de visser hef tig knikkend. „Nu dan," ging Dickens voort, „ik was vast be sloten, de vis aan land te trekken. Ik haalde een ijzeren ketting en trok hem uit het water!" „Ja, ja! Alleen met kettingen kan men hier de forellen vangen." „Maar nu komt het mooiste nog, toen ik de forel eenmaal op de wal had, kon ik hem niet thuis krijgen." „Ja, 't is lastig, onze geweldige forellen thuis te krijgen!" „Ik bestelde dus een paar paarden, gooide de forel op een wagen en met heel veel moeite bracht ik hem eindelijk thuis." „Ja, ja," zei de oude man zonder een spier te vertrekken, „een paar paarden en een wagen zijn 't enige middel om onze forellen thuis te krijgen." De schrijver werd nu toch woedend, maar hij liet niets merken. „En toen," vervolgde hij, „liet ik de forel, die ik niet dood wilde maken, met de koeien naar de wei gaan." „Dat doen we hier wel vaker met onze forel len," zei de oude man. „Nadat het dier drie maanden met de koeien had omgegaan, kreeg hij horens." „Wat?" brulde de oude man, „kreeg de forel horens?" „Zeker!" „Meneer," zei toen de oude visser, „het wil mij nu toch voorkomen, dat u een klein weinig je van de waarheid afwijkt. Wat waar is moet waar blij ven. U weet wel, dat u niet jokken moogt!" „MALAK!" De schrijver Carl Gjellerup, die vele ontdek kingsreizen heeft gedaan om landen en volken te bestuderen, was eens in Syrië te gast bij een Bedoeïnenvorst. Gjellerup was toen nog jong en nog niet zo goed op de hoogte met de Syrische gebruiken en zo kwam het, dat hij een. vermake lijke geschiedenis beleefde. Eerst liet de koning hem een kooi wilde die ren zien, waaronder zich ook een prachtige, vre selijke bloeddorstige panter bevond. En daarna geleidde hij hem naar een kamer, waar hij zijn kostbare collectie edelstenen bijeengebracht had. De Deen was bijna verblind door al de pracht en praal, die hem hier voor ogen werd getoverd! Vooral een dierfiguurtje, gesneden uit één en kele smaragd, ontlokte hem een kreet van be wondering „Malak!" zei de vorst met plechtig aar. Dit betekent in het Syrisch „het is uw eigendom". En Gjellerup kon zoveel tegenstrib belen als hij wou: hoe moest en zou het beeldje aannemen! Toen hij in Denemarken terug was, vertelde hij aan iedereen, die 't maar horen wilde over de wonderbaarlijke vrijgevigheid van den vorst. Een vriend van hem echter, die een goed kenner van de Oostersche zeden was, lachte hem uit en zei: 't Was geen vrijgevigheid, maar enkel de angst voor het boze oog. Je moet weten, dat men on der de Turken, Arabieren of Bedoeinen nooit een voorwerp of een levend wezen bewonderen mag. De bezitter krijgt dan onmiddellijk angst, dat men het met 't „boze oog" heeft aangekeken, waardoor ongeluk op het huis zou komen te rus ten. Vandaar de aanbieding „Malak". De bezit ter hecht verder geen waarde meer aan het ding en wil het liefst zo gauw mogelijk kwijt. Dat is 't hele geheim." Gjellerup had met belangstelling naar de uit leg van zijn vriend geluisterd, maar opeens wer den zijn ogen groot van ontzetting en fluisterde hij: „O, foei, en ik was nog wel eerst van plan om uit beleefdheid den panter te bewonderen. Ik moet er niet aan denken', wat er gebeurd zou zijn, als de vorst „Malak" had geroepen!" DE GEFOPTE BARBIER Een waar gebeurde geschiede nis uit de goede oude tijd. In een klein stadje kwam zo een goede hon derd jaar geleden, op een avond een heer met de postkoets aan. Hij stapte uit voor het logement „De rode Os" bestelde een kamer voor die nacht en een barbier voor de volgende morgen, want hij moest heel vroeg weer verder reizen. Heel in de vroegte meldde zich ook inderdaad een dorpsbarbier aan, die den klant wilde sche ren. Maar dit bleek een heel eigenaardig man netje te zijn: hij liep voortdurend met. een grote stenen pijp in de mond en dampte, dat 't 'n aard had! Zelfs terwijl hij den klant inzeepte, legde hij zijn pijp geen ogenblik weg. De reiziger keek den barbier eerst met een verbluft gezicht aan, maar 't hielp niets. Toen begon hij te hoesten en zei knorrig: „Bent U niet bang, dat U me op die manier de hals afsnijdt?" De barbier bromde iets, dat niet erg vrien delijk klonk, doch ging kalmpjes door met roken. Hij scheen overigens een vaste hand van scheren te hebben. „Rookt U graag een pijp?" vroeg de reiziger verder. De barbier bromde iets onverstaanbaars. Het scheen hem niet de moeite waard te zijn, een be hoorlijk antwoord te geven. Verbeeldt U," ging de reiziger voort, „daar heb ik laatst meegemaakt, dat twee pijprokers een weddenschap met elkaar aangingen. De een beweerde, dat hij met een blinddoek voor een hele pijp kon uitroken, zonder dat ze uitging en zonder dat er een snippertje tabak in achterbleef. Dat heeft hij dan ook geprobeerd. Maar hij ver loor de weddenschap: de pijp ging uit. Ik geloof, dat zoiets ook werkelijk onmogelijk is." „Zó," riep toen opeens de barbier. „Onmoge lijk? Wie zegt dat?" „Wedden, dat U 't niet klaarspeelt?" „Goed," antwoordde de barbier. Hij was ver anderd als een blad aan een boom. Want het bleek, dat wedden een bijzondere liefhebberij, ja zelfs een hartstocht van hem was. „Och, 't was eigenlijk maar gekheid van me," zei de vreemdeling, schijnbaar alweer een weinig verveeld. „Maar.nu goed dan, als U 't met alle geweld wilt, dan zullen we wedden. Om een rijksdaalder." WEER THUIS door W. B.Z. De jongen riepen: piep, piep, piep, Zodat geen enkle vogel sliep. Och, kwam hun moedertje maar thuis, Ze was zo heel lang al van huis. Ha! moeder hoorde 't piep, piep, piep. Ze zei: „Ik dacht, dat ieder sliep, Maar 'k breng wat lekkers voor je mee. Een vette worm voor alle twee Nu moet je rustig slapen gaan, Ik ga hier heus niet meer vandaan. En morgen vlieg je zelf maar uit En maakt een lekker wormpje buit." Zacht riepen ze nog: piep, piep, piep. Heel eventjes en 't tweetal sliep. En moeder zwaluw hield de wacht Tot 't maantje scheen in donkre nacht. „Top," zei de barbier. Hij schoor de laatste baardstoppels van den reiziger weg en wreef z'n gezicht met azijn in. Daarna wierp hp een blin kende rijksdaalder op tafel en de reiziger legde er een naast. De barbier stopte vervolgens een verse pijp, stak er de brand in en liet zich een servet om de oogen binden. Na een poosje nam de vreemdeling voorzichtig de beide rijksdaalders van de tafel en rolde bovendien het gouden horloge uit den barbier zijn zak. zGeruisloos zweefde hij daarna over het tapijt de kamer uit. Beneden betaalde hij den herbergier en ver dween per eerstvolgende postkoets, die juist langs kwam. Toen de herbergier, die het erg vreemd vond, dat de barbier nog altijd boven was, eens ging kijken, vond hij dezen nog altijd zwaar dampend in de kamer zitten met de blinddoek voor de oogen. „Wat moet dat betekenen?" „Hij wil niet geloven," zei de barbier, steeds tussen iedere twee woorden trekkend, dat ik zo de pijp kan oproken. Hij wil een rijksdaalder j verliezen. Laat hij 't maar uitleggen, ik kan niet spreken." „Uitleggen? Wie moet het uitleggen? Maar man, de heer, die je geschoren hebt, is allang weg en wat spreek je van een rijksdaalder?" Maar jammer genoeg stond de herbergier in het heele stadje bekend als een eerste klas spotvogel. De barbier dacht dus, dat hij met den reiziger had afgesproken hem erin te laten lopen en met een vuurrood, dadelijk ernstig gezicht bleef hij alsmaar doorroken net zolang tot de pijp leeg was. De herbergier riep z'n knechts en meiden en z'n heele familie bij elkaar en daar stonden ze nu met z'n twintigen te schudden van 't lachen om dat potsierlijke gezicht Toen de barbier inwendig woedend, doodern stig de pijp had opgerookt, en de blinddoek af trok, bemerkte hij eindelijk, dat de reiziger hem voor 't lapje gehouden had. Hij smeet de pijp tegen de wand, .zoodat die in duizend stukken vloog, snelde woedend en tierend de kamer uit en de straat op en heeft zich sindsdien nooit meer in het stadje vertoond. schrijven we 1939 dat is dus 142 jaar ge. leden." De man had werkelijk gelijk en hier deed zich het eigenaardige geval voor, dat twee broers in drie verschillende eeuwen leefden! ZINGEN IS GEZOND vVisten jullie wel, dat zingen zo bijzonder gezond is en dat er een versterkende invloed van uitgaat? Veel menschen, die studeren en een zit tend leven leiden, onderwijzers en ook heel veel kinderen, die dicht bij school wonen en dus wei- nig in de buitenlucht komen, krijgen zeer onvol- doende lucht naar binnen. Ze halen wel adem natuurlijk, want anders zouden ze dood gaan! maar ze denken er nooit bij na, hoe ze moe ten ademhalen. En dan zitten ze nog meestal in een ruimte, waar de lucht min of meer bedorven is. Hoe slecht dit voor de gezondheid is, blijkt uit het volgende: door nauwkeurige proeven is uitgemaakt, dat de longen ruim 3900 a 3560 c.m.3 lucht kunnen bevatten, dus 3 a '31/* liter. Geoefen de zangei-s zijn echter in staat, meer dan 5000 c.m.3 op te nemen, zangeressen 4500 c.m.3 en..., de gewone mens ademt tijdens zijn werk niet meer dan 500 c.m.3 in. Stel je eens voor: dat is niet meer dan een zevende deel van de hoeveel heid lucht, die hij zou kunnen inadement! Wan neer je er nu eens een gewoonte van maakte, ge regeld te zingen, dan is dat telkens ean uitste kende oefening voor je ademhalingsorganen en gaandeweg leer je dieper inademen. Natuurlijk is ook roeien, zwemmen en schaat senrijden erg gezond. Maarzingen is het niet minder en 't is zo'n goedkoop gezondheids middel bovendien! Op planten lijkende insecten. In de tropi sche gewesten leven insecten, die zozeer op plan ten gelijken dat him medeinsecten er door ver leid worden dicht in hun nabijheid te komen en dit met den dood moeten bekopen. In Oost-Afrika leeft b.v. een sprinkhaan, die bont gekleurd is en daardoor op een bloem gelijkt, die zich bij voorkeur vasthecht aan een plant, op de plaats waar de bloemen komen; de insecten die door de mooie kleuren aangelokt naar de vermeende bloem vliegen, worden met een paar stevige grijparmen gepakt en verslonden. Zo leven er ook sprinkhanen, die op vei*dox*de bladeren gelijken. Deze sprinkhaansoorten zijn ongeveer 2 deci meter lang. ZE SCHEELDEN 142 JAAR! Voor het kantongerecht in een klein stadji moest onlangs een man van 91 jaar als getuige optreden. Op de vraag van den rechter, of hij nog broers en zusters had, gaf hij ten antwoord: „Alleen maar een broer, die echter in 1797 over leden is. „U bedoelt zeker 1897?" „Nee, nee, 1797!" „Maa.r dat is toch onmogelijk, dat zou dan al 142 jaar geleden zijn!" ,,'t Is toch heus waar. Mijn vader trouwde in 1796 op de leeftijd van 18 jaar. Een jaar later werd mijn broer geboren, die echter al een half jaar later stierf. Dit was in 1797. Na den dood van zijn eerste vrouw huwde mijn vader in 1847 voor de tweede keer. In 1848 werd ik geboren Toen was mijn broer dus al 51 jaar dood. Nu IET lang geleden kreeg ik bezoek van een kennis, die tal van landen van Europa bereisd had o.a. ook het Bal kanschiereiland en daarvan vooral Bulgarije. Ik weet niet hoe het kwam, maar toen hij het over Bulgarije had, zei ik dadelijk een paar woorden uit een vroeger gebruikt Aardrijks kunde boekje op, n.l. Kazanlik-rozenolie. Natuur lijk kwam ons gesprek nu op de rozenolie, die vooral uit dit deel van 't Balkan schiereiland komt. Hij vertelde me, dat niet alleen in Kazan- lik, maar in tal van dorpen en kleine stadjes deze olie wordt gefabriceex-d. Het dal, waarin al deze plaatsjes, wel 150, liggen, heet dan ook het Rozendal. Mei en Juni is voor deze streek het rozenolie-seizoen, maar wie meent, dat hij in deze tijd daar prachtige rozenvelden zal zien, komt bedrogen uit, want de bloemen worden geplukt als de knoppen pas opengesprongen zijn, omdat de hete zonnestralen aan de bloemen iets van hun geur ontnemen. Voor de bereiding van rozenolie wordeh voornamelijk twee soorten ro zen gebruikt en wel de Damascusroos en de Muskusroos. De eerste heeft 39 a 36 lichtrode bloemblaadjes; de tweede heeft er meer doch de olie die van de eerste verkregen wordt is beter dan die van de andere. Het plukken geschiedt voornamelijk door vrouwen, die bij 't aanbre ken van de dag reeds aan de arbeid beginnen en hiermee doorgaan tot de middag. De geplukte bladeren worden eerst verzameld in een mand; is deze vol dan wordt ze geleegd in een zak, die op een kar geladen wordt en zodra deze vol is, wordt ze naar de fabriek, de distilleerderij, ge bracht. Aan het vervoeren van de bladeren kan men zien of men met een Bulgaar of een Turk te doen heeft. Een Bulgaar vervoerd zijn bladeren op de boven beschreven wijze; een Turk laadt de zakken op een ezel en gaat dan boven op de zakken zitten en als zijn vrouw met hem meegaat dan loopt die naast de ezel. Het plukken van de bladeren geschiedt door een aantal vrouwen gezamenlijk, waarvan één de gastvrouw heet. Dat is zij, die de andere vrouwen verzocht heeft haar bij 't plukken te helpen. Zij zorgt ook voor het eten, dat onder het plukken op de akker ge bruikt wordt. De oudste ongehuwde vrouw is als een vanzelfsprekend feit de leidster; deze bepaald wel de aanvang van 't wex'k, maar niet het be ëindigen. Dit doet de gastvrouw. Om de zo ge wenste rozenolie te verkrijgen, worden de bla deren ongeveer 2 uur in water gekookt. De op stijgende dampen worden opgevangen en afge koeld en de olie dx-ijft dan op het afgekoelde water en wox-dt hier van afgeschept. Het overblij vende water bevat ook nog wel enkele delen olie en ook die worden na 'n nieuwe bewerking ver wijderd. Het dan overblijvende water heeft vol gens het daar heersende volksgeloof een gene zende werking voox-al op maagkwalen en wordt ijverig gedronken. Voor de vreemdelingen heeft het een walgelijke smaak. In 1 uur kan een vrouw, die een zeer bedreven plukster is, 10 kilo bladeren plukken. Om 1 druppel rozenolie te ver krijgen, heeft men 30 Damascusrozen nodig en om 1 kg. olie te krijgen, zijn 3500 a 4000 kg. ro zen nodig. 1 kg. olie kost tegenwoordig ongeveer f 435; een flinke fabriek levert der dag ongeveer 41/- kg. olie; het seizoen duurt maar 4 a 5 weken. Frankrijk, Engeland, Duitsland en Amerika zijn de grootste afnemers, die de olie voornamelijk verwerken in zeep en pax'fums. Vroeger, toen de oudjes nog een snuifje namen, kwam er ook 1 druppel rozenolie door een hele pot snuif en daardoor kreeg de snuif een heerlijke geur. 10.000 hectare heeft men in Bulgarije met rozen- beplant en toen de vraag naar rozenolie zeer groot was en dientengevolge zeer in prijs steeg heeft men getracht kunstmatige rozenolie te ma ken. Het lukte wel, maar 't was toch namaak en 't heeft dan ook niet lang geduurd. W. B.—Z.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 8