Ik hèb gekozen, Arkadi....
In de Wagenstraat te den Haag verdringen zich dagelijks honderden,
die den internationalen toestand bespreken. De winkeliers zagen zich
genoodzaakt, wilden zij tenminste het publiek de gelegenheid blijven
geven, om hun etalages te bezichtigen, een afscheiding yan ijzerdraad
te maken
Voorbode van den herfst. Hevige slagregens zetten De Fuehrer met zijn staf aan het front in Polen. Omringd door de leiders
een groot gedeelte van Amsterdam blank van zijn strijdkrachten bestudeert Adolf Hitler de stafkaart
Een trein met gewonden van het Duitsch-Poolsche oorlogsfront bij
aankomst aan een der stations te Berlijn. De slachtoffers worden in
gereedstaande auto's gebracht, om naar de ziekenhuizen te worden
vervoerd
Te Vries in Drente legt de be
volking onder leiding van den bur
gemeester schuilloopgraven aan, om
op elke eventualiteit voorbereid te
zijn
Het vertrek van de zwitsersche militairen, die als gevolg van het
mobilisatiebevel onder de wapenen werden geroepen, gaf in alle steden
groote drukte
Roodbonte fokvee-parade in Midden Limburg. De achtste Midden
Limburgsche Fokveedag voor Rundvee te Heythuysen bij Roermond
bracht heel wat kostbare exemplaren bijeen
FEUILLETON
Een roman uit bet hooge Noorden,
door
AGATHE POGNER.
.(Nadruk verboden)
14)
Met luide, aanmoedigende toreten dreef
Jk de honden over den laatsten heuvel en ik
gunde hen geen rust vóór ik de vijf kleine
huisjes zag opdoemen, de vier oude, die hier
reeds jarenlang stonden en het eene nieuwe,
dat zoo juist voor de twee aangekomen echt
paren tegelijk met het mijne was opge
bouwd.
Bij het huis, waaromheen de wind zijn
kromste sprongen maakte, omdat het vol
komen onbeschut op een kleinen heuvel
lag, ba-acht ik de honden tot stilstand en
sprong vlug uit de slee.
Stepanida en Wenjamin begroetten mij
allerhartelijkst. Voor ik echter de woning bin
nenging, liet Wenjamin mij zien, hoe ik gan
zen moest ontleden alvorens ze den honden
als voedsel voor te werpen en Stepanida gaf
mij den welgemeenden raad alle borstveeren
zorgvuldig bijeen te zamelen, want hier
op het eiland had men met twee onbarmhar
tige vijanden te kampen: met de koude en
met den honger.
Toen wij het huis waren binnengegaan,
haalde Stepanida een theeservies en proviand
uit de kast en zette het op tafel. Zelden heeft
mij een maaltijd zoo goed gesmaakt als het
koude, vette maar bovenal krachtige rendie-
jtenvleesch. Met een gevoel van buitengewone
behaaglijkheid zat ik aan de eenvoudige tafel,
luisterend naar de woorden vah de opgewekte
jonge vrouw, wie geheele persoonlijkheid die
zeldzame bekoring uitstraalde, welke gelukkig
getrouwde jonge vrouwen eigen is.
Nog deden wij ons te goed aan het maal,
toen Stepanida's achtjarig dochtertje uit
haar eerste huwelijk binnen kwam. Pelka, het
kind, dat onder ruwe stormen, temidden van
onvergankelijke sneeuw en ijsmassa's was ge
boren en opgeroeid, bleek een fijn, teer
schepseltje te zijn, dat den diepen glans van
de trotsche, eenzame sneeuwwoestijn in haar
groote grijze oogen droeg. Sinds haar moeder
voor de tweede maal getrouwd: was, woonde
zij aan het andere einde van de kleine kolo
nie, bij haar grootouders.
„Hoe gaat het met grootvader?" vroeg de
jonge moeder.
„Hij komt straks hier. Hij heeft het toleine
ijsberenvel uitgewasschen. U weet toch, dat
we al in Juli geen zeep meer hadden. Het is
nu zoo mooi geworden".
Inderdaad bracht Rodion een paar minuten
later het wollige, zeldzaam mooie vel van een
kleinen ijsbeer, dat hij zijn dochter als ge
schenk aanbood.
„Je man heeft mij er destijds uitgehaald,
toen die aangeschoten beer me in het water
duwde. Ik sta dus bij hem in 't krijt. Waar
heid Wenjamin?"
„Waarheid!" antwoordde de aangespro
kene lachend. Daarop echter nam hij zijn
vrouw het vel weer af om het zijn schoon
vader terug te geven met opmerking, dat hij
het maar voor Pelka moest gebruiken.
Rodion liet zich thee Inschenken. Hij kon
van dezen geurigen drank nooit genoeg krij
gen. Intusschen gaf hij mij eenige zeer waar
devolle adviezen en lachte mij zoo nu en dan
eens hartelijk uit, omdat ik van de meeste
dingen, die mij hier te wachten stonden, nog
maar bitter weinig afwist.
Stepanida nam het voor mij op. Zij meende
dat ik alles wel gauw zou leeren. Dat was me
wel aan te zien.
„Hij moet niet vergeten, dat we nu buren
zijn", bracht Rodion er tegen in. „Hij is altijd
welkom. En als het heimwee hem eens te
pakken krijgt, moet hij maar naar groot
moeder gaan. Die heeft daar een zelfgemaakt,
beproefd middeltje tegen. Waarheid, Wenja
min?"
„Waarheid!" antwoordde deze en hij lachte
wederom, want hij had den eersten winter
van zijn verblijf op het eiland grootmoeders
troostbrengend „middeltje" meer dan eens te
baat moeten nemen
„Mijn vrouw", vertelde Rodion, zich nu
alleen tot mij wendend, „is in de vijfentwin
tig jaren, die wij hier zijn, nooit een enkelen
keer meer op het vasteland geweest. Maar
Stepanida, die moet er alle twee, drie jaren
eens heen, anders houdt ze het niet uit. Dan
staat ze daar maar voor die mooie winkels
en durft niet naar binnen te gaan. Later, als
ze eenmaal binnen is, vergeet -ze er weer uit
komen. Al het onmogelijke koopt ze soms bij
elkaar".
„Mamoesje heeft eens een pop voor me
meegebracht", mengde nu Pelka zich in het
gesprek. „Maar die had vast een zieke maag:
als je met je vinger op een vierkantje in haar
buik drukte, kreeg ze pijn en begon ze te
schreeuwen. Het was zielig om te hooren en
daarom heb ik haar maar weer gauw inge
pakt. Maar ik heb nog twee andere poppen.
De een, Wassilïsa, is nog van mamoesja ge
weest; vroeger was ze heel mooi, maar nu is
ze scheel. De andere is mijn lievelingspop. Die
heb ik zelf gemaakt en er ook een naam voor
bedacht".
„Zoo? En hoe heet dan wel die lievelings
pop?"
„Daada!"
„Daada? Wat is dat nou voor een naam?"
„Een mooie naam! Grootmoe zei zelfs: een
uitstekende naam. En weet je, waar ik hem
vandaan heb? Van het water!"
„Van het water?"
Pelka straalde van blijdschap.
„Ja", herhaalde ze, „van het water. Als
het heel stil is in de baai en het water heel
zachtjes op het zand spoelt, dan zegt het
telkens: „Daada". Ik heb grootmoe gevraagd,
waarom het water altijd „Daada" zegt. En ze
vertelde me grootmoe weet alles, alles!
dat „Daada" beteekent: ik houd van je".
Plotseling trad Pelka dicht op mij toe en
terwijl ze vertrouwelijk haar handje op mijn
knie legde, vroeg ze, of ik ook sprookjes kon
vertellen? Van het 'bosch en van bloemen?
Van dieren, die konden praten? En van de
Engeltjes, die 's nachts op de aarde neer
daalden om kleine kinderen te beschermen?
Toen ik niet direct antwoordde, vertelde ze,
dat ze zoo graag eens een booni zou zien. Ze
kon maar niet begrijpen, waarom een boom
steeds op dezelfde plaats bleef staan. Groot
moe had gezegd, dat het was om de mensehen
niet in den weg te loopen. Maar als zij de
lieve Heer was ,zou ze allen boomen voeten
geven. En den bloemen ook!
Nu wilde Rodion weten, hoe ik tot dusver
op het eiland had geslapen. Als de wind zoo
vrij en onverdund onder je neus voorbijstreek,
was het toch een heel andere slaap, meende
hij, dan wanneer je in een kamer lag, waar je
het gevoel had in een groote doodkist te lig
gen en slechts met moeite adem kon halen.
Ik antwoordde, dat mijn nachtrust niets te
wenschen overliet en dat ik datgene, wat ik
op het vasteland te kort was gekomen, al
aardig inhaalde.
Toen ik daarop eenige uren later de honden
vaster aan de lijn spande om den terugtocht
te aanvaarden, stond plotseling Pelka naast
me. Zij staarde me aan, of haar blik in de
meest verborgen hoeken van mijn ziel trachtte
door te dringen.
„Je moet heel lief voor me zijn. Arkadi",
zei ze, „want ik mag jou ook graag. Heel
graag zelfs. Als ik je kom opzoeken, zal ik
Daada ook meebrengen".
Ik boog me voorover en kuste haar.
Jij prachtige, Noorsche menschenbloem,
dacht ik, jou te zien en je lief te hebben,
beteekent een en hetzelfde!
Even later zat ik in mijn slee en vlijtig
alsof ze mijn gelijken waren, beantwoordde
ik het gewuif van de vier mij nakijkende
menschen. Direct daarop echter, toen ik
moederziel alleen over de schitterende
sneeuwvelden gleed, moest ik hardop lachen.
Wie was hier mijn gelijke wie niet? Allen en
niemand! Hier was de een even veel als de
ander. Er bestond geen uitzondering, reeds
daarom niet, omdat de natuur alle onder
scheidende merkteekens als vanzelfsprekend
uitwisch'te. De een leefde als de ander en al
len volbrachten hetzelfde. Zonder onder
scheid liepen allen in dezelfde rendiervellen
en zij voedden zich met dezelfde spijzen. Als
er een stierf, kreeg hij een houten kruis, niet
beter en niet slechter dan alle anderen.
Beschaving dat had ik op den eersten
dag al bemerkt verlangde men hier niet.
Daarentegen waardeerde men temeer de
kracht en het natuurlijke, heldere verstand.
Als iemand zich wilde onderscheiden, dan
zou hij hoogstwaarschijnlijk wel iets buiten
gewoons moeten presteeren, want moed en
volharding behoorden hier tot de dagelijk-
sche dingen van het leven. Men moest zelfs
alle krachten inspannen om niet bij de ande
ren achter te geraken.
Drie dagen latér wij schepte juist het
eerste water uit de bron kwamen Rodion
en Pelka ons bezoeken. Trotsch als een pauw
leidde ik mijn gasten overal rond, hun wij
zend wat er maar te zien was. Zelfs de
nalatenschap van de Amerikanen werd niet,
vergeten. Bijzonder trotsch was ik op den groo-
ten koperen ketel, want ik had hem met mijn
eigen handen weer glimmend weten te schu
ren.
(Wordt vervolgd.)