Ik heb gekozen, Arkadi.... Jong Nederland houdt den schildwacht aan den voet van de „Brandaris" op Terschelling gezelschap Zooals de kraandrijver in de suiker- Op de Amsterdamsche vrouwen was een beroep gedaan voor het faboek de bietenbergen riet groeien, afs aan van kussens ten dienste van de bewakingstroepen - Een die de voorraden voor de nieuwe vrit r Je i|ke inwoonster van de hoofdstad, die haar gaven kwam brengen, campagne beteekenen waarop de landsverdediger het moede hoofd kan neerleggen De Halvemaansbrug over den Binnen Amstel te Amsterdam verschillende drukke punten in de residentie worden be- |-| Prins Bernhard inspecteerde deze week in een der plaatsen langs da word. voetgangers,^wielrijders en ^.ingV'de'SoopgraeT voor het 'ZloTHoll.Xhe Nederlandsche kust de daar gelegerde bereden en onbereden veldtroenen Spoor 3 October in Leiden. Hoewel de gebruikelijke feestelijkheden in de Sleutelstad geen doorgang vonden in verband met den ernst der tijden, had Dinsdag toch de traditioneele uitdeeling van haring en brood plaats, waarbij de burgemeester zelfs het goede voor- De Koning en de Koningin van Engeland brachten een bezoek aan verschillende Engelsche trainings kampen, waar zij de in opleiding zijnde militairen inspecteerden FEUILLETON Een roman uit het hooge Noorden. door AGATHE POGNER. (Nadruk verboden) 30) Wij dachten hiermede aan het eind te zijn van onze beraadslagingen, toen eensklaps Fedja zich liet hooren. Hij had met ernstige, verstandige oogen ons gesprek aangehoord. Hoe wel hij de woorden misschien 'niet alle had begrepen, zijn gevoel zei hem wel, waar het „Laten we toch hier blijven, Mamotschka! over ging. Daarom vroeg hij, bijna smeekend: Hier zijn het toch allemaal fijne mannen!" Daarop keek zijn moeder ons een voor een aan zij had op de geheele wereld geen an deren bloedverwant dan haar kind en ant woordde: „Misschien komen we later nog wel eens terug. Een thuis moet een mensch nu eenmaal hebben, al is het dan niet altijd even mooi". Wij hebben in de proviandkamer met kisten en huiden een bed voor haar gemaakt en ook voorts het vertrek wat opgeknapt. Nu staat ze bij heta fornuis en kookt ons eten. Ik heb haar opzettelijk deze taak opgedragen om haar wat afleiding te bezorgen, want welk een zegen de arbeid be teekent. heb ik hier aan den lijve ondervonden. Fedja zit op den rug van Dobrez en rijdt om 't geheele huis heen. Telkens wanneer hij mijn venster voorbij komt, roep hij: „Oom! Oom! Hu Hop!" Als ik dan naar het raam ga en hem toelach, kent zijn blijdschap geen grenzen. Ach, wat kan hij lachen, die bengel! Kin opgewektheid steekt ons allen aan. 30 Juni. Acht graden warmte! Dag en nacht staat de zon aan den hemel! Dag "en nacht spoeden kleine en grootere ijs- beeken zich ongeduldig naar de zee. Sinds drie dagen is onze baai geheel ont dooid. Het lichtgroene, doorzichtige water schittert en flonkert in de verblindende zon en daarboven welt zich, diepblauw, een wol- kenlooze hemel. Het is zomer geworden! Zomer! Sinds drie dagen wiegelen onze booten op den levendigen en leven schenkenden vloed. Sinds drie dagen leven we uitsluitend op het water en gaan we slechts aan land om te slapen. Maar we denken zoo weinig aan slaap. Het water, dat 8 maanden achtereen gekluisterd is geweest, heeft zooveel te vertel len. En de visschen, die al dien tijd onder het ijs hebben gezwommen, zijn nieuwsgierig geworden en komen bij duizenden tegelijk aan de oppervlakte. Onze netten zijn te klein om ze allen te bergen. Fedja vergezelt ons op al onze toohiten. Geen macht ter wereld zou hem kunnen be wegen thuis, bij zijn moeder te blijven. Hij wil varen met de ooms! Met alle vier! Dapper klimt hij met zijn vierjarige been tjes van de eene boot in de andere. Tot twee maal toe heeft hij daarbij reeds een onvrij willig bad genomen. Den eersten keer werd hij door Tychon uit -het water gevischt, de tweede maal ben ik hem nagesprongen. „Bah. wat is dat water nat!" zei hij beide keeren, terwijl hij schaterde van het lachen. Maar aan zijn moeder vertelde hij„Ma motschka! Ik ben een visch geweest! Ik ben a) tweemaal een visch geweest Katja glimlachte hem toe. Maar haar blik gleed langs hem heen. Haar oogen zoeken iets, dat zij niet kunnen vinden Maar wat zoekt zij? Nog een of twee dagen, dan is de vaart naar de zee weer vrij. Dan kan ik in de heerlijke nachten den geweldigen oceaan weer met mijn motorboot doorklieven. Mijn metgezellen hebben gaandeweg onze geheele jachtopbrengst met uitzondering van de vijf beren naar de Walvischbaai ge bracht. Beren-, vossen- en zeehondenhuiden, olie, dons, traan en gezouten visch, alles is op de sleden vervoerd. Ik zelf echter de schreiende Katja in de kamer naast de mijne zal daarvan wel de oorzaak zijn geweest heb intussohen een kleine liefdesgeschiedenis geschreven. Uit het leed van de een groeide voor den ander nog een kostelijke vrucht. Maria heeft gelijk gekregen: Niets, niets geschiedt zonder reden op aarde! Ik denk den laatste tijd vaak aan Maria. Ik heb in een klein boekje eenige gedichten opgeschreven, waarvan ik aanneem, dat ze haar instemming zullen hebben. Dit boekje zal ik haar met de eerste boot toezenden, 'eveneens alle gedichten en de beide verhalen, die ik heb geschreven. Wat zal ze opkijken, als ze mijn brief ont vangt en daarin leest, dat ik niet zooals aanvankelijk in mijn bedoeling lag eind Augustus op het vasteland zal terugkeeren, maar aan het eene jaar van mijn vrijwillige verbanning nog een tweede zal toevoegen. Natuurlijk zal ze mij begrijpen! Maar mis schien heeft ze niet de minste belangstelling meer voor mijn plannen en daden? Misschien heeft ze een van haar vele vereerders reeds lang de hand voor het leven gereikt? Zij kan immers niet alleen zijn! Ze moet beslist iemand hebben, voor wien ze kan zorgen. Ach, als de eerste boot er maar was! Wat voor nieuws zal ze me brengen? Ik verheug me er al op, maar tegelijkertijd voel ik iets van vrees voor het komende. Mijn hart, dat zoo rustig was geworden, is plotseling weer een en al opwinding. Wat heeft dat alles te beteekenen? De baai is leeg, het huis is leeg, de ka mers zijn leeg. alles is leeg en verlaten. Van morgen vroeg was het hier nog een gehaast, een gedraaf en een geroep als tien regi menten soldaten ten strijde trokken, zou het niet rumoeriger hebben kunnen toegaan. Maar eindelijk was toch ook de laatste bundel ge pakt en konden allen in de slede plaats ne men. Ik echter ging snel in huis terug. Het afscheid van Fedja greep me meer aan dan ik had kunnen denken. Katja had op het laat ste moment toch nog besloten met Tychon naar diens 2uster te gaan. Wadim was teruggekomen om me nog eens goedendag te zeggen. Ik bemerkte wel, dat hij eigenlijk nog iets heel anders wilde zeggen, maar hij vermocht geen woord van hetgeen hij op het hart had, over zijn Hippen te bren gen. Ik drukte hem de hand en zei: „Doe je fami lie de groeten van me!" Toen kleurde een donkere blos zijn gelaat en kneep hij zijn lippen opeen. Ik vreesde reeds een botte af wijzing, maar na een korte pauze zei. hij vriendelijk: „Merci! Ik zal het doen!" Het eerste uur van mijn alleen zijn ver liep onder alle mogelijke zonderlinge ge dachten. Was het hart eigenlijk niet een merkwaardig ding? Volkomen vreemde men- schen sloot men er in. En als het dan tot een afscheid kwam, kromp het ineen, alsof er een stuk van werd afgescheurd. Ik ging weer naar buiten, bekeek de vijf palen, waaraan de beren waren vastgebonden geweest en bracht een bezoek aan Bisa's en Meila's nakomelingen, waarbij ik tot de ont dekking kwam, dat de „rat" bijzonder mooie oogen had. Dobrez volgde mij op den voet. Als ik staan bleef, keek hij mij telkens aan, alsof hij iets van mij verwachtte. „Ja, beste jongen", zei ik tegen hem, „we zijn nu een paar dagen alleen tot Nikita weer van de Walvischbaai terugkeert. Misschien zal hij dan brieven voor ons meebrengen. Zou je graag willen weten van wie? Wel, van mijn moeder, van Pascha, van Tit envan je vroegere meesteres". „Vraag je, waarom ik zelf niet naar de Wal vischbaai ben gegaan? Omdat ik dan zelf mijn brieven in ontvangst had kunnen nemen en bovendien eens andere menschen had kunnen zien „Nee, Dobrez, dat is het nu juist! Ik wil geen andere menschen zien, althans' geen vreemde menschen". „Of ik me op die brieven verheug? Natuur lijk verheiug ik mij er op! Maar grooter nog dan mijn blijdschap is mijn nieuwsgierigheid. Wat kan er mtusschen niet alles gebeurd zijn! Misschien is er een aardbeving gewekt, of een zondvloed. Misschien is mijn geboorte plaats als een hoop zand weggevaagd. Misschien is geheel Europa uitgestorven. Ja, wie weet, is heel de oude wereld wel van de aardlbol verdwenen...." „Zie je, ouwe jongen, wij zitten hier en weten van niets. En ik kan je waarlijk niet zeggen, of dat nu goed is of niet". Reeds drie dagen ben ik geheel alleen. Drie dagen lang heb ik in mijn boot gezeten, die snel en schier geruischloos door de trot- sche golven sneed. Ik zag niets dan lucht en water. Ik hoorde niets anders dan zijn eeuwig lied. Ik voelde mijzelf als de pelgrim, die vol geloof en ver trouwen naar het Heilige Land trekt en wel gemoed vandaar terugkeert, omdat alle lasten van hem zijn afgenomen. Mijn ziel werd daarbij zoo licht en vrij, als of zij vleugels had gekregen. 15 JulL Nikita is vanmorgen vroeg van de Wal vischbaai teruggekeerd. Hij bracht vier brie ven en een aantal groote en kleine paketten voor mij mee. Voorts bracht hij mij de gf0^ over van den kapitein van de boot, die blU was geweest te hooren. dat de ruwe Noor- derstormen mij niet tot hun prooi hadden ge maakt. (Wordt vervolgd)'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 8