Ik hèb gekozen. Arkadi....
De artillerie der Nederlandsche weermacht oefent zich. In de ingerichte stellingen
staat diep ingegraven het zwaar geschut. Struikgewas en netwerken zorgen
voor de maskeering
Drie kenners in conferentie over een blokje van vier zeldzame zegels
op de te Utrecht gehouden postzegel-tentoonstelling ter gelegenheid
van den .Dag van den Postzegel"
De Fransche ministers verlaten het Elysée te Parijs na de |ongste
kabinetszit ing onder voorzitterschap van Lebrun, in welke bijeenkomst
de ontwikkeling van den internationalen toestand behandeld werd
Na de overgave van Warschau. Poolsche krijgsgevangenen wachten op da
beslissing, welke omtrent hun transport genomen zal worden
Neutraliteit, óók in de lucht Een der stukken in stelling tijdens de
oefeningen van het Nederlandsche leger met licht geschut tegen lucht
doelen aan den rand van het IJselmeer
De kampioen D. Oosterveer uit den
Haag aan slag bij de te Arnhem
gespeelde golfwedstrijden tusschen
Drofs en amateurs
.De Trein 1839 1939" behoort weer tot het verleden. Nadat de
Spoorwegtentoonstelling te Amsterdam Zondag gesloten was, is men
Maandag terstond met den afbraak begonnen. Het transport
FEUILLETON
Een roman uit het hooge Noorden.
door
AGATHE POGNER.
(Nadruk verboden)
35)
Zij was den laats ten tijd totaal veranderd.
Als zij door het huis liep, leek het, of zij een
drukkende last torste.
Hield ik haar in het voorbijgaan aan, dan
ontweek ze mij met een nietszeggende uit
vlucht en trachtte ik haar ernstig te bewegen
haar hart voor mij uit te storten, dan kwam
als eenig antwoord een stroom van tranen. Ik
zag wel, dat ze veel zieker was dan ze zelf
wilde toegeven en dat ik mij niet vergiste,
bleek vanmorgen vroeg, toen zij plotseling in
onmacht viel.
Nadat zij weer tot zichzelf was gekomen,
hielp ik haar op de been.
„Zonderling, zoo zwak als je bent geworden,
Katja", zei ik hoofdschuddend.
Een oogenblik keek ze mij met groote oogen
aan. Daarna zei ze, bijna fluisterend: „Ik kan
niet meer! Semjon!"
„Die slaapt den slaap des rechtvaardigen",
antwoordde ik, vol vertrouwen, want nu be
gon ik zoo langzamerhand te begrijpen, wat
er in haar omging.
„Maar 's nacht m mijn droom zie ik hem
altijd. Bijna eiken dag. Daarom ben ik bang
om in te slapen".
„Je hebt toch niets verkeerds gedaan, Katja.
Dan behoef je ook niet bang voor hem te
gjjnl"
„Maar waarom komt hij dan altijd?"
„Waarom? Ja, ik denk, dat hij komt om
je te vragen zijn kind niet te vergeten, als
het andere er eenmaal ls. Dat is immers van
zelfsprekend. Elke vader zou dat doen".
Katja keek mij vragen aan; zij stareed ken
nelijk tusschen hoop en twijfel.
„Denkt u werkelijk, dat bet alleen daarom
is?"
„Daar ben tk van overtuigd! Waar zou
het anders om zijn?"
Zij haalde verlicht adem. „Natuurlijk, u
hebt gelijk. Wat zou hij ook anders van mij
kunnen eischen?"
Merkbaar opgelucht, ging ze weer aan haar
werk.
Ik riep Fedja in mijn kamer en leerde
hem het liedje van den wolf en het grijs-
grauwe geitje.
De kleuter luisterde met groote aandacht
en toen ik de drie coupletten had opgezegd
sprong hij op mijn schoot en zei: „Jij bent
de geit en ik ben de wolf. En nu eet Ik je
op!"
Hij knarste met zijn tandjes als een woe
dende beer, maar direct daarop scheen hij te
vreezen. dat hij zich niet behoorlijk had ge
dragen, want zonder, dat ik hem daarom had
gevraagd, ging hij op zijn bankje naast de
deur zitten en zei:
„Fedja zoet! Fedja heel zoet!"
Plotseling klapte hij opgewonden in zijn
handjes.
„De groote vogel! De groote vogel!"
Met een paar sprongen stond hij naast
mij aan het raam en samen keken wij, hoe
het Noorderlicht zijn stralende wonderen aan
den hemelkoepel penseelde en de sneeuw met
zijn betooverende glans overdekte.
Fedja drukte zich nog dichter tegen mij
aan en vroeg met glinsterende oogen* „Is
dat nu de lieve God?"
15 Februari.
Lang en hard was de winternacht. Hoe we
ook stookten, zelden was de temperatuur in
huis hooger dan zes of zeven graden. De wind
was de schuld van alles, de wind, die met alles
de spot scheen te drijven.
Het spreekwoord „Strenge heeren regeeren
niet lang" bleek hier niet op te gaan, want
hoe strenger de heer, des te langduriger
zwaaide hij zijn scepter.
Den eersten den besten dag, waarop de
wind ons met rust liet, gingen we naar de Wal-
vischbaai. Tychon had, in verband met Kat-
ja's toestand, thuis willen blijven, maar zij
drong net zoolang aan tot hij tenslotte even
eens in de slee plaats nam. Zij wilde hem met
dezen tocht een genoegen doen en met Fedja
aan de deur staande, keek ze ons lachend na.
In de Walvïschbaai was niet veel veranderd,
zij het dan. dat de dood opnieuw een offer
had geëischt een zeer jonge vrouw, die
eveneens pas dezen zomer naar het hooge
noorden was gekomen.
Ik vroeg, wat haar gescheeld had en het
antwoord luidde, zooals ik dat vernacht had:
„Scheurbuik".
Rodion en Wenjamln hadden geluk gehad
op de jacht en onder meer een prachtigen
walrus buit gemaakt.
Grootmoeder had wat gehoest de verra
derlijke, scherpe wind was door de stevige
houten wanden heengedrongen en ze had zich
al die maanden niet behoorlijk kunnen ver
warmen. Maar nu voelde ze zich toch weer
beter en haar oogen straalden in hun ouden
glans.
Stepanida was weer in blijde verwachting.
„Nog acht of veertien dagen" zei ze. En ze
glimlachte., het gelukzalige lachje van de
aanstaande moeder.
Pelka was, naar het mij leek, veel langer
geworden, maar zij zag angstwekkend bleek
en haar groote oogen stonden als twee won
derbaarlijke sterren in haar lief gezichtje.
Toen wij samen wat rond wandelden, vroeg
ik haar hoe oud zij eigenlijk was.
,,Ik geloof, dat ik elf word. Maar 't kan
ook zijn van tien. Ik weet het niet precies".
„Wanneer ben je dan jarig?"
„In den winter".
„De winter is lang".
„Nou ja, voor Kerstmis".
„Dat is nog langer"
Pelka dacht een oogenblik na. Daarna zei
ze: „In November",
„En de dag?"
Daarop moest Pelka het antwoord schuldig
blijven. Ze vroeg, of dat dan zoo belangrijk
was.
Ik zweeg. De eenvoud van het kind maakte
me beschaamd. Want niets, niets was belang
rijk. Slechts wij zelf maakten de dingen be
langrijk. Wij legden er ons hart en onze ge
dachten in en dan hielden ze ons als zware
ketenen overal en voortdurend in hun macht.
Toen we gezamenlijk aan den maaltijd za
ten, vroeg Pelka plotseling: „Mamoesja, wan
neer ben ik geboren?"
Etepanida wist het evenmin, althans miet
precies. Maar in haar plaats antwoordde
grootmoeder: „Vijftien November".
„Zie je wel" praalde Pelka, „grootmoeder
weet alles! Ze is dan ook, toen ze klein was,
vier jaar lang op school geweest".
„En ze was altijd de beste leerling", liet
nu ook Rodion zich hooren. „Toen de school
opziener eens een onderzoek kwam instellen,
was zij de eenige, die wist in welk jaar Caesar
was gestorven. Destijds was ik leerling in de
zaak van haar vader. En haar vader kwam
stralend van trots den winkel binnen om
ons te vertellen, dat zijn dochter het er op
school het beste had afgebracht. Zij was de
eenige, die alles van Caesar had afgeweten.
En hij gaf ons een handvol kleingeld om er
een gezelligen dag van te maken. Ik wilde na-I
tuurlijk weten, wie die Caesar, wiens dood zoo
belangrijk werd gevonden, was geweest, maar
daaromtrent kon mijn baas mij ook niet
wijzer maken. „Zweren kan ik het niet", zei
hij, „maar ik geloof, dat het een meermalen
bekroonde rashond is geweest"Later in
formeerde ik toen bij de dochter zelf maar
eens naar Caesar en die zei...."
„Moet je nu persé die oude koe weer uit
de sloot halen?" vroeg grootmoeder glim
lachend, maar het was haar duidelijk aan te
zien, dat ze zich in stilte over het herinne
ringsvermogen van haar man verheugde.
en die zei", vervolgde Rodion zijn
verhaal, „ik zal het je bij gelegenheid wel
eens uit mijn schoolboek voorlezen.*Ze 'heeft
weliswaar geen woord gehouden, maar dat
verzuim is later goed gemaakt. Ze heeft me
namelijk bekend, dat ze alleen daarom zoo
graag over Caesar las, omdat hij zoo trotsch
en zoo stoutmoedig was geweest en om dat
ik zoo veel op hem leek
Allen hadden we met groote aandacht naar
Rodion geluisterd, maar nog vóór iemand'
er toe kwam een of andere opmerking te
maken, trok Pelka mij aan m'n mouw.
„Dan lijk jij ook op hem Arkadi! Beslist!
Want jij bent ook heel trotsch!"
Allen schaterden het uit, maar ik boog me
naar Pelka over en vroeg, mijn stem zooveel
mogelijk dempend:
„Ben ik werkelijk trotsch, Pelka?"
Even leek het kind verlegen door de uit
werking van haar woorden, maar daarna zei
ze op haar eigen vrij moedigen toon: „Van
buiten ben je niet trotsch, maar van binnen
wel!"
„Goed zoo, Pelka!" prees Rodion haar. „In
nerlijk is hij inderdaad trotsch. Maar dat
bevalt ons juist wel! Waarheid, Wenjamin?"
„Waarheid!"
Toen wij weer in de slee zaten, op weg naar
huis, vroeg Tychon: „Was die Caesar nu wer
kelijk een mensch of was het maar een hond?"
„Moet je dat bepaald weten?"
„Ja want als hij een mensch is geweest,
wil ik mijn kind naar hem noemen. Die naam
bevalt me!"
„Noem hem dan maar gerust zoo. Hij zal j#
geluk brengen".
„Denkt u?"
„Garandeeren kan ik het niet; ik denk
het zoo maar".
(Wordt vervolgd).